Archieven: Verhalen

‘Onderweg zijn is soms het leukst’

Lucas, Amin, Gerencio en Chris uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West interviewen op hun eigen school mevrouw Simten Kalayci. Voordat de jongens vragen stellen, vraagt mevouw Kalayci of de kinderen weten hoe we mensen noemen, die vanuit een ander land naar Nederland zijn verhuisd. De jongens knikken enthousiast en noemen verschillende termen als gastarbeiders en vluchtelingen tot ze op het begrip immigranten komen.

Hoe was uw jeugd in Istanbul?
Ik ben nu vijfendertig jaar in Nederland en woon hier langer dan dat ik in Istanbul heb gewoond. Ik kom oorspronkelijk uit een stad vlakbij de grens van Iran. Tot mijn twaalfde woonde ik daar met mijn ouders, zusje en broertje. Ik ben de oudste. We gingen naar de basisschool en hadden schooluniformen. Verder speelde we veel buiten. We waren een echt middenklas gezin. Niet rijk en niet arm. Toen ik twaalf was kreeg mijn vader een nieuwe baan in Istanbul en zijn we met zijn alle verhuisd van de ene op de andere dag.’

Vond u het leuk in Istanbul?
Ik zat in het eerste jaar van de middelbare school en had natuurlijk een klas en vriendinnen die ik ineens achter moest laten. Als je van het platteland naar de stad komt, vinden mensen je natuurlijk een beetje apart. Het eerste wat ons opviel in de stad was het gebrek aan kinderen op straat. Nergens speelde kinderen totdat we een speeltuin vonden, waar ik mijn broertje en zusje vaak heb heengebracht.’
Ook lieten we onze familie achter. We zijn alleen met ons gezin verhuisd en ik ben ook nooit meer teruggegaan. Uiteindelijk wen je aan de nieuwe situatie en maak je weer nieuwe vrienden.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
Voor de liefde. Ik heb mij middelbare school afgemaakt en heb toen de opleiding dierengeneeskunde gestudeerd. Tijdens een lezing ontmoete ik mijn partner en ben ik met hem mee naar Nederland gegaan. Ik vond het heel lastig om de taal te leren. Dat vind ik nog steeds lastig. Het is een moeilijke taal. Ik heb anderhalf jaar een cursus gevolgd en wou daarna verder met mijn diploma als dierenarts. Alleen was mijn diploma niet relevant in Nederland en moest ik de opleiding opnieuw doen. Daar had ik niet zo’n zin in en ben ik iets anders gaan studeren. Toen ben ik opvoedkunde gaan studeren, een beroep waarbij ik ouders help met het opvoeden van hun kinderen.’

Wat vond uw familie ervan dat u wegging?
Mijn zus had al een eigen gezin met kinderen, dus die had het niet meer zo door. Ik denk dat mijn moeder en broertje het meest moeite hadden met mijn vertrek. Nog steeds. Mijn moeder noemde het een amputatie van haar eigen lichaam dat ik zomaar weggegaan ben. Ik ga nog vaak genoeg terug. Wat dat betreft ben ik heel slecht voor het milieu, want ik vlieg wel meer dan twee of drie keer per jaar terug naar Istanbul.’

Archieven: Verhalen

‘Wat je geeft, krijg je terug’

Lexie, Eli, Lisa en Mo uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen Samar Shaalan. Die is iets verlaat, dus ze hebben tijd om al hun vragen nog een keer goed voor te bereiden. Mevrouw Shaalan is dan wel een beetje later, maar ze heeft veel interessante spullen meegebracht.

Hoe was uw leven in Libanon?
Het was oorlog! Er was een burgeroorlog aan de gang. Iedereen tegen elkaar en ook oorlog met Israël. Libanon maakt deel uit van Klein-Azië en dat heet ook wel het Midden-Oosten. Ik woonde in Beiroet. Mijn moeder was thuis en mijn vader werkte als regeringsambtenaar. Hij overleed al jong. Op 42-jarige leeftijd. Wij waren met negen kinderen, de jongste was pas 2 jaar oud. Ik had als oudste dochter een mooi leven. Het leven in een groot gezin vond ik erg prettig. Wij vormden een warm, liefdevol gezin. Mijn vader en moeder waren als Romeo en Juliet, ze hielden veel van elkaar. Er was ook wel gekissebis als mijn zus kleren van mij aantrok. We leefden niet groots. Niet iedereen had een aparte kamer. Ik ging naar het gymnasium en daarna naar de universiteit. Ik was heel goed in wiskunde en heb daarin ook lesgegeven. Na de universiteit ging ik aan de slag als leerkracht op een basisschool.’

Waarom wilde u naar Nederland verhuizen?
‘Dat was eigenlijk nooit mijn plan. Als toerist bezocht ik Frankrijk met enige regelmaat, omdat mijn broer in Parijs woont. Ik kwam er bijna elk jaar. Vrienden van mij woonden in Nederland. Toen ik hen bezocht, leerde ik mijn inmiddels ex-man kennen. We trouwden in Nederland. En vanaf dat moment woonde ik in Nederland. Ik heb altijd veel van reizen gehouden. Nieuwe landen bezoeken, heerlijk! Ik hoorde al vroeg over Nederland, of Holland zoals wij het noemen. Wij Libanezen houden veel van Frankrijk. We noemen haar onze moeder. Vroeger was Libanon een kolonie van Frankrijk. Andere landen haatten de bezetter omdat ze vrijheid wilden. Frankrijk heeft heel veel goeds voor Libanon gedaan, de Fransen bouwden scholen, een universiteit en bruggen. Ook was de Franse cultuur alomtegenwoordig in Libanon. Ik heb wel heimwee naar Libanon. Libanezen zijn een trots volk.’

Heeft u ooit te maken gehad met discriminatie?
Ik ben erg actief op maatschappelijk gebied en ik heb zelf nooit gevoeld dat ik gediscrimineerd werd. Ik sprak heel goed Engels, waardoor mensen dachten dat ik uit Engeland kwam. Weinigen weten dat ik Islamitisch ben en uit Libanon kom. Ik kan het beter vinden met mijn Nederlandse vriendinnen dan met mijn buitenlandse vriendinnen. Mijn kinderen hebben helaas wel met discriminatie te maken gehad. Mijn zoon vanwege zijn zwarte haar. Hij zat op tennisles. Daar waren veel kinderen met blond haar. Hij wilde stoppen met tennissen. Toen deed ik hem op voetballen. Hij vond het eerst heel gek, veel Marokkaanse kinderen die eruitzien zoals hij. Later vond hij dat geweldig. Mijn dochter wil uniek zijn, dat zit in haar karakter. Ze is doktersassistent geworden, ze verdient goed. Ze heeft een huis in Dubai gekocht. Toen ze klein was, was ze heel goed met geld. Mijn zoon is afgestudeerd aan de universiteit van Cambridge in Engeland. Hij heeft een goede positie bij een bedrijf in Amstelveen. Ik geloof dat wat staat geschreven, dat gaat gebeuren. Geloof is voor mij gevoel. Het leven is karma, wat je geeft, dat krijg je. Als je goed doet, heb je daar ook weer veel plezier van.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben de rijkste man van de wereld’

Meneer Mustafa Ayranci komt op de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West praten met Donovan, Adam, Quinten en Iwa uit groep 8. Meneer Ayranci is geboren in het Koerdische dorp Celep in Turkije en woont sinds zijn 18e in Amsterdam. Dat vindt hij inmiddels de mooiste stad van de wereld. Sinds hij in Nederland woont, heeft hij zich ingezet tegen alle vormen van discriminatie en ongelijkheid.

Hoe was het in Turkije?
‘Ik ben in 1953 geboren in Celep, een dorp. Mijn ouders, mijn hele familie en het hele dorp waren onderdeel van de Koerdische gemeenschap. Tot mijn 17e jaar sprak ik geen Turks, alleen Koerdisch. Op school sprak de docent alleen Turks, maar ik niet. Ik begreep geen woord van wat hij zei. Hij werd boos, pakte mij bij mijn haren en tilde mij op. Ik was bang, maar wilde niet huilen. Ik moest van de docent aan mijn vader vragen of hij een broek voor mij wilde kopen. Ik droeg namelijk een lange jurk. Ik wil voor geen enkel kind dat hij door het spreken of niet spreken van een taal gediscrimineerd wordt. Mijn ouders waren arm en konden mij niet verder helpen met studeren. Ik had vrienden in Nederland, maar er was toen geen fax, geen telefoons, helemaal niks. Via via ben ik in contact gekomen met vrienden in Nederland en toen ben ik vanuit Turkije vertrokken naar Nederland. Met de trein ben ik eerst naar Belgrado in Joegoslavië gereisd en de tweede dag ben ik naar Nederland gegaan. Het enige wat ik wist over Nederland toen was Johan Cruijff en Ajax. Meer wist ik niet.’

Wat betekent de HTIB en wat deden jullie daar precies?
‘HTIB betekent de Turkse arbeidersvereniging in Nederland. H betekent Holland, T betekent Turk, I betekent arbeiders, B betekent vereniging. Die hebben wij opgericht op 7 juli 1974, dit jaar bestaat de vereniging 50 jaar. Wij hebben de HTIB opgericht toen de eerste Turkse migranten naar Nederland kwamen. Nederland had arbeiders nodig en Turkije had werkloosheid. Toen heeft Nederland arbeiders uit Turkije hiernaartoe gebracht. Na de Tweede Wereldoorlog moest Nederland opnieuw opgebouwd worden, maar er was niet genoeg mankracht. Daarom waren de arbeiders nodig uit Turkije. Ik werkte toen met een Nederlandse collega in een fabriek. Elke week kregen wij toen ons salaris in een envelop. Toen vroeg hij aan mij wat ik verdiende per week. Dat was honderdachtenzestig gulden. Mijn Nederlandse college verdiende tweehonderdtachtig gulden. Dat was ongelijkheid. Vanaf toen hebben wij een vereniging opgericht met het idee om op te komen voor de belangen van de gastarbeiders. Sinds die tijd strijden wij voor alle vormen van ongelijkheid, positie van de vrouw, positie van de jongeren, noem maar op.’

Vindt u Nederland of Turkije leuker?
‘Als je het hebt over het klimaat, de zon, het strand. Tuurlijk, dan is Turkije mooi. Maar als je vraagt: ‘Waar wil je leven?’ Dan zeg ik Amsterdam, Nederland. Mijn wortels zijn in Turkije. Ik ben daar geboren en al mijn vrienden heb ik achtergelaten. Nu is het leuk voor mij als vakantieland. En bepaalde dingen, over de mensenrechten, over Koerdische problemen, Armeense problemen, Christen-Turken… Dat zijn gigantische minderhedenproblemen. Dat vind ik jammer aan Turkije. Iedereen heeft recht op zelfbeschikking. Je moet zelf kunnen bepalen wie je bent. Dat moet niet van bovenaf opgelegd worden.’
‘Ik was 18 jaar toen ik vertrok. Ik woon nu al vijftig jaar in Amsterdam. Nu mis ik Amsterdam als ik naar het buitenland toe ga. De oude burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan, was een keer bij een vergadering van de HTIB. Hij zei: ‘Ik ben de rijkste man van de wereld!’ Iedereen keek verbaasd naar hem. Hij zei: ‘In mijn stad wonen honderdtachtig nationaliteiten. Als ik over straat loop, ruik ik alle keukens van de wereld, alle muziek van de wereld, alle talen van de wereld. Wat wil je nog meer?’ Daarom leef ik graag in Amsterdam. Jullie, onze toekomst, moeten proberen de stad nog verder te brengen. Mooier te maken. Dat is jullie taak.’

Als je terug zou gaan naar uw dorp in Turkije, zou u dan het leven daar beter maken?
‘Natuurlijk wil ik dat doen. Maar of ik die mogelijkheid krijg, weet ik niet. Dat kan je niet zelfstandig bepalen om scholen op te richten bijvoorbeeld. Daar heb ik toestemming voor nodig van de overheid. Als ik elke ochtend uit mijn bed stap en naar mijn werk toe ga, vraag ik me af wie ik vandaag zal ontmoeten, wat ga ik leren, wat kan ik voor anderen betekenen? Dat is mijn motivatie geweest, altijd al. Ik leer nog steeds elke dag.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘In Amsterdam waren nog maar tien of twintig Marokkanen’

Manar uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West is een beetje zenuwachtig. Vandaag interviewt ze samen met haar klasgenoten Abbey, Julan en Elfia haar eigen opa. Als meneer Mohammed Chegary binnenkomt, zijn de zenuwen meteen weg.

Hoe was uw jeugd in Marokko?
‘Mijn jeugd in Marokko was hartstikke goed. Ik ben geboren op de golfbaan, mijn vader was een golfleraar. Ik was veel buiten en ben opgegroeid in de zon. Ik ging naar een Amerikaanse school tot mijn 11de en daarna naar een Franse school. Op mijn 18de ging ik werken als receptionist. Vervolgens werkte ik in een uitzendbureau met twee Nederlandse gisten die elke week ongeveer tachtig tot honderd mensen naar het hotel brachten. Na een half jaar zeiden ze: ‘Jij gaat met ons mee naar Nederland.’

Hoe was de reis naar Nederland?
We gingen met de auto naar Nederland. Een Volkwagen Transporter, tegenwoordig een hippe auto. Samen met een vriend, twee andere Marokkanen en twee Nederlanders, gingen we onderweg. Ergens bij de grens tussen Frankrijk en Spanje ging de motor stuk. Toen hebben we drie dagen in een hotel gezeten en is van een van de jongens zijn vrouw bevallen. Hij moest met het vliegtuig terug. Twee anderen wilden weer terug naar Marokko en toen de bus klaar was, vroegen ze of ik kon rijden, want van de laatste jongen was zijn bril stuk en hij kon niet meer zo goed zien. Ik kon wel een beetje rijden, maar had geen rijbewijs. Uiteindelijk hebben we de trein gepakt naar Amsterdam.’
‘I
k sliep bij kennissen van mijn vader en een achterneef ,die op de Overtoom woonde. Ik heb in twee weken tijd Amsterdam verkend en ben toen gaan werken in Amstelveen, waar ik lampen ging monteren. Ik heb daar denk ik een half jaar gewerkt tot ik mijn vrouw ontmoette.’

Werd u gediscrimineerd?
In heel Amsterdam waren nog maar tien of  twintig Marokkanen. Iedereen in Nederland was heel aardig en ik heb mij nooit gediscrimineerd gevoelt. Ik ben de eerste generatie Marokkanen die is gekomen.’

Wat voor werk heeft u allemaal gedaan?
Ik begon als monteur. Dat heb ik zes maanden gedaan. Toen ben ik bij het Hilton gaan werken, maar na twee weken vond ik dat niet meer leuk. Ik moest op zaterdag en zondag werken terwijl mijn vrienden gingen stappen.’
In 1965 ben ik getrouwd en zijn we naar Kampen verhuisd. In de polder was ik de eerste Marokkaan en ging ik in een meubelbedrijf werken, waar ik verschillende technieken leerde en cursussen kon volgen. Op mijn 21ste ging ik solliciteren bij de gemeente en bij de vrijwillige brandweer.’
Op mijn 60ste ging ik met pensioen en ben ik golfleraar geworden op de golfbaan, maar tegenwoordig kan ik niet meer zo lang staan. Op de golfbaan heb ik ook veel lesgegeven. Nu golf ik vooral zelf en op zaterdag sta ik nog achter de bar.’

Voelt u zich meer Marokkaans of Nederlands?
Ik voel mij een Marokkaanse Nederlander, maar eigenlijk ben ik meer een Nederlandse Marokkaan. We gaan nog vaak terug naar Marokko, we hebben met de familie een huis bij de golfbaan.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Iedereen van buiten de stad was een boer’

Op de woensdagochtend op de Admiraal de Ruyterschool zitten Sara, Mella, Ilias en Adam uit groep 8 samen met meneer Hans Staphorsius aan tafel. Meneer Staphorsius vraagt of ze vaker iemand hebben geïnterviewd. De kinderen knikken enthousiast. ‘Ervaren interviewers dus’, knikt meneer Staphorsius glimlachend, ‘Begin maar.’

Waarom doet u mee met dit project?
Ik vind het leuk om te vertellen over vroeger. Het is belangrijk dat jullie wat weten over die tijd. De beginjaren ‘50. Ik komt uit Friesland. Ik woonde in Gorredijk, maar ben geboren in het ziekenhuis van Drachten. De eerste zes jaar van mijn leven woonde ik in Gorredijk. Het was een leuk dorp. Best groot voor het begrip dorp. Ik woonde in de Ooststraat met mijn vader, moeder en twee broertjes. Mijn ouders hadden een winkel. Daar verkochten en repareerden ze naaimachines en ontwikkelden fotorolletjes. We woonden in het gebouw achter de winkel. Het was een drukke straat. Ik ben er twee keer aangereden door een fiets als klein kind.’

Waarom bent u naar Amsterdam verhuisd?
‘Vlak na de oorlog was iedereen redelijk arm. Vooral in het dorp. Mijn vader en moeder hadden niet genoeg geld om de winkel te betalen en eten te kopen voor drie groeiende jongens. Mijn vader is toen weggegaan uit Friesland. In 1955 ging hij naar Amsterdam om bij de trams te werken. In de jaren ‘50 werd Amsterdam steeds groter. Ze hadden meer conducteurs nodig en mijn vader is toen de opleiding gaan volgen. Hij woonde door de weeks bij iemand op kamers en kwam in het weekend terug naar Friesland. Na een jaar had hij de opleiding afgerond en zijn wij meeverhuisd naar Amsterdam. Naar hetzelfde huis als waar ik nu nog steeds woon. Als de winkel goed had gedraaid of er was nooit oorlog geweest, waren we waarschijnlijk nooit weg gegaan uit Friesland.’

Was u vroeger arm?
Als klein kind merk je niks van de armoede. Iedereen uit de buurt was arm. We merkten het pas toen we in Amsterdam kwamen wonen. We gingen erop vooruit. Mijn vader had een vaste baan en inkomen. In Friesland hadden we alleen koud water. Een keer per week gingen we in de tobbe en dan moest er water gekookt worden om ons te wassen. We hadden geen douche of warm water. In Amsterdam was er een douche en kwam er warm en koud water uit de kraan.’

Hoe was het om op te groeien in Amsterdam?
‘Ik woon nu achtenzestig jaar in Amsterdam in een heel rustig straatje. Veel mensen denken dat het platteland rustig is en de stad druk, maar voor mij was het andersom. Op school had ik een Friese juffrouw, die het heel leuk vond om de taal met mij te spreken. Daardoor leerde ik geen Nederlands. Ik had moeite met leren en mijn ouders zijn later gescheiden, waar ik ook moeite mee had. Al met al zorgde dat voor een leerachterstand. In de vierde klas bleef ik zitten en ging ik naar speciaal onderwijs en vervolgens door naar de technische school. Amsterdams leerde ik op straat.’
In het begin werd ik wel gepest, omdat ik de taal niet sprak en een boertje was. Iedereen van buiten de stad was volgens de Amsterdammers een boer. Ik kreeg wel eens een paar klappen op straat en toen zei mijn vader: “Je bent een kop groter en je laat je niet meer slaan.” Ik heb het vervolgens een keer andersom gedaan en toen had ik geen problemen meer.’

 

Archieven: Verhalen

‘Hier was werk te vinden’

Noera, Israe, Ben en Kid uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West ontvangen mevrouw Farida Oualih op hun school. Mevrouw Oualih is in 1975 met haar man naar Nederland gekomen. Op haar zestiende is ze getrouwd in Marokko. Daarna kwam ze naar Nederland. Gelukkig had ze al wat familie hier.

Hoe was het leven in Marokko?
‘Prachtig, echt waar. In alle landen is het prachtig. Waar ik wil leven, vind ik het mooi. Van veel culturen weet ik iets. Als ik mocht kiezen waar ik zou wonen, dan zou het in Marokko zijn. Ik heb op een boerderij gewoond, niet in de stad. Daar was maar één school. Geen taxi’s, geen bussen, geen auto’s. Ik had graag willen studeren, maar omdat er op school alleen maar jongens zaten, moest ik van school af van mijn vader. Ik mocht niet verder studeren. Ik had graag journalist willen worden. Ik vind het heel jammer dat dat niet kon.’

Waarom wilt u niet meer naar Marokko?
‘Mijn kinderen zijn hier geboren en opgegroeid. Ik ben inmiddels ook oma van zes kleinkinderen. Ik kan niet terug naar Marokko. Maar als ik wil, kan ik er wel heen. Ik mis mijn ouders wel. Toen mijn vader vorig jaar overleed, was ik heel verdrietig. Maar waar mijn kinderen wonen, dat is het belangrijkst voor mij. Ik mocht niet studeren en ik heb daarom tegen mijn kinderen gezegd dat ze goed hun best moeten doen. Mijn dochter is lerares en mijn drie zoons zijn ook allemaal goed terecht gekomen.’

Waarom hebben jullie voor Nederland gekozen?
‘Vroeger mocht je overal heen, zonder visa, zonder paspoort. Nu is dat moeilijker. We konden voor veel landen kiezen, maar kozen voor Nederland. Hier was werk te vinden. Mijn man heeft lang in een garage voor auto’s gewerkt. Wij woonden toen aan de Apollolaan,in Amsterdam-Zuid. Toen de kinderen klein waren, heb ik altijd op school meegeholpen. Mijn zoon werkt nu in het Krasnapolski hotel en daar heb ik ook vier jaar lang schoon gemaakt. Ik heb veel familie die hier woont, mijn vader is hier ook geweest. Maar hij vond het hier niet leuk en ging weer snel terug naar Marokko.  Veel mensen vinden het leuk hier en blijven daarom. Ik heb veel familie in Marokko, maar ook in Nederland. Nu ook met mijn kinderen erbij hebben we een grote familie.’

Wat doet u in uw dagelijks leven?
‘Een beetje in het huis rommelen, mijn man helpen. Hij is al wat ouder en ziek. Vroeger naaide ik wel kleding. Maar vroeger mocht je ook niet met mannen samen wat doen. Sporten bijvoorbeeld. Ik praat graag veel. Nu doe ik alleen in huis kleine dingetjes. Ik lees veel, de Koran bijvoorbeeld. Maar ook andere boeken. Ik kan niet heel goed Nederlands praten, want ik zit veel alleen in huis. Ik vind het soms een beetje moeilijk om te praten, ook omdat ik last heb van mijn oren, ik kan niet goed horen. Ik heb gelukkig wel veel contact met mensen uit mijn buurt. Ik praat veel met mijn buren en daardoor ken ik ook allerlei soorten eten. Nederlands eten maak ik ook wel eens, met mijn buurvrouw bijvoorbeeld.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Laat geen plaats voor discriminatie in je hart’

Sarah, Pep, Jet en Fien uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West wachten op meneer Abdeslam Mimouni. Sarah is zijn kleindochter. Het is best speciaal dat ze haar opa gaat interviewen. Hij kwam in 1971 vanuit het Marokkaanse Al Hoceima via Corsica en Frankrijk naar Nederland. Vijfendertig jaar werkte hij hier in een melkfabriek. Abdeslam voelt zich Amsterdammer en daarna pas Nederlander.

Hoe leefde u in Marokko?
Ik ben de jongste uit een gezin van zeven kinderen; voor mij kwamen twee zussen en vier broers. We gingen vaak naar zee, want die was dichtbij. Elke dag vis eten en lekker in de natuur. Omdat ik uit een arm gezin kom, moest ik op mijn twaalfde naar een internaat. Dat lot trof kinderen uit arme gezinnen in die tijd nu eenmaal. Daar kreeg ik ook eten en drinken. Vanuit daar heb ik de middelbare school doorlopen. Ik had echt zin om te studeren en haalde goede cijfers. Ik kreeg uitstel van dienstplicht. Ga eerst maar studeren, zeiden ze. Het jaar erop kreeg ik bericht dat ik toch het leger in moest. Via iemand die ik kende in Frankrijk kreeg ik een arbeidscontract om daar te werken.

Wat dacht u toen u voor het eerst naar Nederland kwam?
Nederlanders zijn open en er valt goed met ze te praten. Mijn woonsituatie was in het begin niet optimaal en ik had ook geen vrienden in het pension waar ik woonde. Er was een man die me altijd stoorde. Iemand waarschuwde me ook voor die man. ‘Hij wil je in de gracht gooien’, zei hij. ‘Let op met wie je loopt!’ Ik moest kiezen met wie ik omging. Toen nam ik de beslissing om naar Amsterdam te gaan. Ik kwam in de Marnixstraat te wonen. Naast me woonde een Egyptenaar. Die wist wel een baantje voor me. De volgende dag kon ik beginnen in de melkfabriek naast de Albert Cuypstraat. Het was daar altijd heel druk op straat. De fabriek moest op zeker moment sluiten, omdat de omwonenden hun de wijk niet geschikt vonden voor industrie. De fabriek verhuisde naar Oost. Tot we daar ook weg moesten en de fabriek naar Hilversum verkaste. In totaal heb ik vijfendertig jaar bij die melkfabriek gewerkt. Toen ik daar ontslagen werd, moest ik nog vier jaar tot mijn pensioen. De uitkeringsinstantie zei dat ik dan maar als vrijwilliger aan de slag moest.’

Vindt u Nederland leuker of Marokko?
‘Het land waar je geboren bent, zit in je hart. Van dat land hou je. Als het moeilijk is om daar te leven, zoek je een andere plek. Dat gebeurde bij mij. Het was leuk in Marokko. Ik heb er mijn studie afgemaakt. Maar als je in Marokko jong bent en je hoopt iets te bereiken, dan is dat lastig, dus zocht ik een andere plek. Frankrijk en Nederland in mijn geval. Ik ging hard werken. Een keer per jaar ging ik naar Marokko. In het begin leefde ik celibatair. Ik kon pas trouwen als ik een groter huis had. Ik vroeg mijn aanstaande bruid of ze mij naar Nederland wilde volgen. Ik wilde haar niet achterlaten en in mijn eentje in Amsterdam wonen. Dat is geen leven. Gelukkig wilde ze dat. In 1972 zijn we getrouwd en al snel kwamen er kinderen en werd ons huis te klein. Waar mijn kinderen geboren zijn, is mijn land en dat is Nederland. Maar ik hou ook van Marokko. Inmiddels leef ik langer in Nederland dan in Marokko.’

Heeft u ooit te maken gehad met discriminatie?
‘Discriminatie is overal. Je moet ermee leren leven. Ik kom van Afrika naar Amsterdam. Mijn kinderen zijn Amsterdammers. We moeten samen zien te leven, als Amsterdammers, Nederlanders. Of ik nou uit Afrika kom of niet, dat maakt niets uit. In mijn hart ben ik Amsterdammer, Nederlander. Iedereen die hier woont heeft een huis en kinderen. En iedereen heeft zijn rechten en plichten. Discriminatie mogen we nooit toestaan. We moeten hier rust voor ons hart vinden om in vrede te leven. We zijn elkaars gelijken. Overal zijn slechte en goede mensen. Ik zag ooit door ons keukenraam een buurvrouw allemaal rommel in de tuin gooien. Ik zei er wat van tegen haar. Ze zei dat we terug naar ons land moesten. Ze spuwde een lading haat over me heen. Mijn vrouw zei dat ik het raam dicht moest doen. Toen ik dat deed zag ik andere buren kijken waar dat geluid vandaag kwam. Twee dagen later wilden buren mijn handtekening. De buurvrouw die met spullen smeet, was niet alleen lastig voor ons maar voor de hele buurt. Zij moest daar weg. De goede mensen overwonnen. Mijn advies is om geen plaats voor discriminatie te laten in je hart. Laten we ons tegen de haat wapenen en het geluk vooropstellen. Als je gelukkig en tevreden bent, wordt het leven veel gemakkelijker. Maar je moet eerst wel hard werken en studeren. Dat staat voorop!’

Archieven: Verhalen

‘Onderaan die dijk leerde mijn vader verzetsstrijders schieten’

Tex, Femke, Maria en Noa lopen gezellig met zijn allen van het Mozaïek in Broek op Langedijk naar Wil Balder (88). Zij was ook al de vertelster in de klas, maar de kinderen willen nog veel meer weten over hoe het was dat haar vader een verzetsstrijder was en over de koffertjes in de gang…

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Mijn vader zat in het leger en werd in 1940 naar Terschelling gestuurd om mee te helpen met de verdediging. Hij liet ons overkomen in april, en in mei brak de oorlog uit toen wij daar verbleven. We wilden naar huis in Broek op Langedijk, maar dat was te gevaarlijk. Pas toen Nederland zich overgaf durfden we over de Afsluitdijk naar huis. Ik zag dat alles was stuk gebombardeerd op de dijk. Toen besefte ik dat oorlog gevaarlijk was.’

Uw vader zat in het verzet; hoe was dat voor u?
‘Hij was vaak ‘s avonds weg, dan was hij zogenaamd naar oma of tante. Ze vertelden ons natuurlijk niet dat hij een verzetsgroep probeerde samen te stellen. Dat was te gevaarlijk.

Wij verhuisden naar Broek op Langedijk en woonden aan een dijk en onderaan die dijk leerde mijn vader verzetsstrijders schieten. Ze kenden alleen de theorie, maar het was ook nodig om te oefenen in de praktijk. Dat mochten we natuurlijk niet weten, maar ik heb het wel af en toe gezien. We wisten dat als we daar over zouden praten ons huis in brand zou worden gestoken en mijn vader zou worden meegenomen, dus ik vond dat best heel eng.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Nee, ik denk niet dat mijn vader het waagde om onderduikers in huis te hebben omdat hij zelf al gevaarlijke dingen deed. Ik herinner me wel dat op een dag Duitse soldaten huiszoeking kwamen doen naar wapens en munitie. Dat was eng.

Als kind voelde je de angst. We wisten ook dat we gevaar liepen, ook al werd ons niets verteld. Mijn moeder had ons allemaal een koffertje gegeven. Die van mij was blauw. Daarin mochten we de dingen doen die we mee wilden nemen als ons huis in brand zou worden gestoken of wanneer we zouden moeten vluchten. Ze stonden de hele oorlog klaar in de gang…’

Hoe was de bevrijding voor jullie?
‘Mijn vader had een ketel en in die ketel had hij de radio verstopt. Hij hoorde via de radio dat Nederland bevrijd was. Wij hadden een hele hoge schoorsteen en mijn vader nam de vlag en klom door de schoorsteen omhoog, zo eng vond ik dat… En helemaal bovenop zette hij de Nederlandse vlag. Dat vergeet ik nooit meer.’

Archieven: Verhalen

‘Met de trekschuit gingen we naar opa en oma, dat bleek ons uitstapje’

Jano en Anne-Sophie zijn heel goed voorbereid op het interview en hebben er veel zin in. Met de auto komen ze aan bij Titia de Vries (1936). Ze woont in Heerhugowaard en ze is blij dat ze er zijn. De twee leerlingen van het Mozaïek in Broek op Langedijk gedragen zich als echte interviewers en stellen haar allerlei kritische vragen.

Waar heeft u de oorlog doorgebracht?
‘Wij woonden in Haarlem toen de oorlog uitbrak. Maar omdat mijn vader in het verzet zat, zijn we een periode heel veel verhuisd omdat de Duitsers hem zochten. Ook bracht hij ons op andere locaties onder omdat we daar veiliger zouden zijn. Omdat ik nog te klein was, vertelden mijn ouders mij niets. Ik mocht ook niets vragen. Maar aan mijn zusje die ouder was vertelde mijn moeder alles; mijn zusje was haar klankbord. Dat was voor mijn zusje heel zwaar en zij heeft dat altijd meegedragen in haar leven.

Ik herinner me dat als de Duitse soldaten kwamen voor een huiszoeking, mijn vader onderdook achter een plank achter de trap. Mij vertelden ze dan dat hij ergens anders naartoe was. Maar goed ook, als ik dat had geweten had ik hem onbewust zeker verraden… Ook verbleef mijn vader, hoorde ik later, vaak bij een gezin dat bij de NSB zat; daar voelde hij zich veilig. Zij wisten natuurlijk niet dat hij in het verzet zat.’

Welke gebeurtenissen hebben indruk op u gemaakt?
‘Het heftigste was dat er een bom achter in onze tuin viel. Ik stond boven voor het raam en zag het gebeuren. Aarde en zand spatte alle kanten op. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Ik ben nog steeds bang als ik vliegtuigen hoor overvliegen.

Op een dag liep ik aan het handje met mijn moeder naar de stad. Toen we een brug over wilden gaan, gingen net de bomen dicht. Er stonden Duitse soldaten die iedereen tegenhielden. Ineens riepen ze: ‘Alle vrouwen en kinderen naar de andere kant!’ Mijn moeder zette het op een rennen en sleepte me achter zich aan om zo snel mogelijk naar de andere kant te komen. Ik hoorde schoten achter me. ‘Niet omkijken!’, schreeuwde ze. Maar dat deed ik toch en ik zag dat alle mannen werden doodgeschoten. Het was verschrikkelijk en heel eng maar ik was te klein om te begrijpen wat er gebeurde.’

Heeft u ook iets leuks meegemaakt in de oorlog?
‘In de oorlog heb ik één leuk uitstapje gehad. Mijn moeder zei eens: ‘We gaan een dagje uit naar de Amsterdamse poort!’ En we gingen daarheen met een schip dat werd voortgetrokken door allemaal mannen langs de kant. Op een gegeven moment stopten we en zag ik een speeltuin. Ik rende ernaartoe maar mijn vader greep mij aan mijn haren en waarschuwde me dat dat niet kon. ‘Hier blijven en mond houden’, zei hij. Met de trekschuit gingen we verder naar opa en oma; dat bleek ons uitstapje. Het was heel leuk. Toen we bij oma en opa waren, was op een gegeven moment iedereen verdwenen. Maar toen ik uit het raam keek, zag ik ze zwarte steenkooltjes zoeken tussen de rails. Daar kon je mee koken. Wij kregen ook een zak mee naar huis.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Dat was heel zwaar; we hadden zo weinig te eten en waren heel mager. Mijn moeder ging soms naar Gelderland met haar zus om dingen te ruilen voor eten en ik bleef bij opa en oma. Dan kwamen ze terug met tulpenbollen; zo vies was dat. Mijn moeder maakte dat dan klaar op een blikje met kooltjes erin. Na de oorlog kregen mijn zus en ik speciale bijvoeding omdat we veel te mager waren.’

Hoe was het moment dat u hoorde dat jullie bevrijd waren?
‘Mijn vader nam ons die dag mee aan de hand naar het stadhuis in Haarlem. Daar op het plein stonden we hand in hand toen de burgemeester ons vertelde dat de oorlog voorbij was.’

Heeft u nog een advies voor ons?
‘Volg altijd je eigen lijntje, maak je eigen keuzes, en volg niet de anderen. Wanneer ik op reis ga met een groep zeg ik altijd tegen de reisleider: ‘Ik hou u heel goed in de gaten, maar ik ga mijn eigen weg’. Dan leer je wat er in de wereld en onder de mensen zelf speelt.

Mijn moeder schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog een heel mooi gedicht en daarmee wil ik eindigen…’

Nee, nooit meer oorlog

In een kamer zit een moeder

met een foto op haar schoot

van haar kleine lieve jongen

wreed gedreven in de dood.

In de vreemde neer geschoten

en vertrapt op het veld van eer

Smekend vragen moeders ogen

nooit, nee nooit geen oorlog meer.

Als eens alle, alle moeders

om hun kinderen gingen staan

en als dan door het licht der waarheid

alle ogen open gaan

als de doden zouden fluisteren

’t is genoeg, de wapens neer

dan zou heel de wereld juichen

nooit, nee nooit geen oorlog meer.

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader kon de Duitser met de handgranaat nog net tegenhouden’

Nel Beemsterboer woont vlakbij de school van Bram en Jace, het Mozaïek in Broek op Langedijk. Toch moeten ze even zoeken waar het precies is. Mevrouw Beemsterboer komt achterom de deur opendoen en als iedereen geïnstalleerd is, barsten de interviewers los met hun vragen. Haar vader had een café in de oorlog, en dat vinden de kinderen wel interessant.

Weet u nog hoe de oorlog voor u begon?
‘We zagen dat de Duitsers schoten op het vliegveld in Bergen; dat konden we zo zien vanaf hier en dat was het begin van de oorlog in deze regio. We woonden in Broek op Langedijk. Mijn vader had een trio, een grote schuit waarmee hij groenten vervoerde. Toen de oorlog uitbrak kon dat niet meer omdat de Duitse soldaten op de schuiten schoten. We zijn toen naar Oterleek gegaan, en daar is mijn vader een cafeetje begonnen.

We woonden in het cafeetje en mijn vader had goede contacten met de bierbrouwerij en andere handelaren zodat hij voldoende voorraad had. Ook Duitse soldaten kwamen op de fiets naar ons en dronken koffie bij ons. Dat waren hele aardige, gewone jongens van 28 jaar. Op zo’n moment had je er geen erg in dat zij oorlog voerden met ons.’

Kende u NSB’ers?
‘Ja, we kenden een NSB’er die slager was en voor vlees kon zorgen. Als er gebrek was bij ons dan gingen we naar die man. Hij was wel voor de Duitsers, maar hielp ook andere Nederlanders met eten.’

Hebben jullie een razzia meegemaakt?
‘Omdat we een toneel hadden in het café, met daaronder een grote holle ruimte, dacht een dronken Duitse soldaat in ons cafeetje dat daar mensen ondergedoken zaten. Hij had de handgranaat al in zijn hand om hem daaronder te gooien, maar mijn vader kon hem nog net op tijd tegenhouden. Dat was best eng…’

Hoe ging u naar school?
‘Wij gingen lopend naar school; dat was een heel eind. We waren alert op overvliegende vliegtuigen. Wanneer die eraan kwamen doken we de slootkant in. Ik was altijd bang dat er bommen zouden vallen.’

Is er in uw buurt geschoten door de Duitse soldaten?
‘Iedereen moest zijn ramen verduisteren en als je dat niet deed schoten Duitse soldaten je ramen kapot. Mijn buurjongen werd geraakt toen de Duitsers hun ramen kapotschoten en kwam in het ziekenhuis terecht, zo erg…’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892