Archieven: Verhalen

‘We sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden’

Interviewers Jadeney, Ahu Serra, Felien en Ilayda van de Twiskeschool fietsen naar Oostzaan om Leo van Zadel (1933) te ontmoeten. Meneer van Zadel is nu bijna 91 jaar, maar nog heel fit. Hij woonde met zijn ouders en jongere broertje in de John Franklinstraat in Amsterdam West.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘We woonden bij het Mercatorplein in een benedenwoning en wij hadden een radio. Niet iedereen had een radio in die tijd. Mijn vader zette die in de vensterbank en liet zo iedereen weten dat de oorlog was uitgebroken. Maar ja wat dat dan ging betekenen dat wist je toen nog helemaal niet, daar heb je geen idee van.’

Had u genoeg te eten in de oorlog?
Alles werd langzaamaan minder ook het eten. Al heel gauw ging al het eten op de bon. Ieder gezin kreeg bonnetjes en daar moest je het mee doen. Ik kreeg dan een bon van mijn moeder voor brood en dan gingen mijn broertje en ik naar Bakker Stork in de Jan Evertsenstraat en daar probeerden we dan de bon stiekem niet uit te geven. Op een gegeven moment gingen we ook eten halen in de gaarkeuken. Daar kreeg je uit grote pannen slappe soep met zo’n hele grote soeplepel. Maar wij hadden op een gegeven moment wel door dat de lekkerste soep helemaal op het eind zat want dan was het wat dikker dus lieten we dan eerst iedereen voor zodat wij die dikkere soep hadden.We gingen ook samen met mijn vader op de bakfiets suikerbieten stelen op het land.’

Hadden jullie ook huisdieren?
‘We hadden geen huisdieren maar wel konijnen. Bij de kerk bij Sloterdijk gingen mijn broertje en ik dan het land in om gras te snijden voor de konijnen. Er was geen ander voer.  Die konijnen waren niet voor de lol. Ze werden allemaal opgegeten. Mijn vader durfde ze niet te slachten, maar dat deden dan twee overbuurmannen. Er werden ook honden opgegeten. Dat was op het eind van de oorlog, iedereen had het toen heel slecht. Wij hadden wel geluk want mijn vader ging ook vaak op de fiets naar Noord-Holland, naar Wervershoof of Hoorn naar boeren om eten te krijgen. Hij had dan een karretje achter zijn fiets hangen met eten erin.’

Waarom ging u naar Friesland toe?
‘Mijn zusje is geboren midden in de Hongerwinter eind januari 1945. Ze werd niet gezond geboren, vanwege het hongergebrek van mijn moeder.  Mijn zusje kreeg niet de goede voedingsstoffen binnen en leed aan kalkgebrek waardoor haar botten heel snel braken. Ze bleven lang in het ziekenhuis. Mijn broer en ik zijn toen met een autootje naar Friesland gebracht. Hier werden wij ondergebracht bij andere vrouwen die een kindje wilde hebben. Mijn broer en ik kwamen uiteindelijk terecht in Moddergat. Ik bij een familie met een baby en mijn broer bij een ouder echtpaar. Het kindje werd ziek na een week, waardoor ik moest verhuizen. Toen ben ik naar Peersens gegaan naar Anne Wouda. Daar heb ik negen maanden lang gewoond. Ze was een soort moeder voor me geworden. Elke dag gingen wij naar meneer de Jong de postbode, om te vragen of er post voor ons was, dat was helaas nooit het geval. Toen we bericht kregen dat wij naar huis mochten, zijn wij onder begeleiding met de boot vanaf Lemmer naar Amsterdam gegaan. We hebben jarenlang contact gehouden met Anne Wouda en ik ging iedere zomer samen met mijn broertje naar hen toe.’

Waarom was uw vader niet naar Duitsland gestuurd?
‘Alle mannen uit Nederland, België en Frankrijk kregen een oproep om te komen werken in de Duitse fabrieken. Alle Duitse mannen zaten namelijk al in het leger. De ‘normale’ Duitse soldaten waren ook niet allemaal blij met de oorlog, ze waren heel aardig zei mijn moeder altijd. Op Kerstavond stonden mijn buurman en een Duitse soldaat samen te huilen, omdat ze niet thuis konden zijn met Kerst. Mijn vader kreeg uiteraard ook die oproep maar, hij verwondde zichzelf door sneeën te maken in zijn armen en deed er dan suiker op en ging dit uitsmeren. Toen mijn vader naar de straat ging waar hij zich moest melden in de buurt van het Vondelpark, werd hij naar huis gestuurd. Hij moest wel een paar keer terugkomen, maar uiteindelijk hoefde hij niet naar Duitsland. Mijn vader was oersterk, slim en ondeugend.’

Wat droeg u tijdens de oorlog?
‘Ja.. gewoon kleren. Een soort pofbroek met elastiek onderaan. Het was erg koud in de nachten en we sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden.We gingen af en toe kolen halen, zodat we de kachel weer konden opstoken voor de warmte. Het was allemaal overleven maar we hadden geluk gehad dat mijn vader bij het posthoofdkantoor werkte.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder bakte ook altijd bruinbrood; het enige wat we aten tijdens de oorlog’

Jade, Yaro, Babs, Boris en Sam uit groep 7B van de Twiskeschool zijn klaar om Jan Jansen uit Tuindorp Oostzaan te verwelkomen. Na een fijne kennismaking, wordt de eerste vraag gesteld.

Hoe zag jullie huis eruit in de oorlog?
Ik ben geboren in Amsterdam Noord in de Noorder-IJpolder en daar stond een dubbele woning, de domeinen heette dat.  Het was van het leger en naast ons huis woonde de fortwachter. De fortwachter moest op de kruithuizen letten die op dat terrein stonden. In zo’n kruithuis werd het kruit bewaard. Zijn huis werd echter gevorderd door de Duitsers, dus die kwamen naast ons te wonen. Op het erf mochten geen andere mensen komen. We verbouwden ook veel groenten in onze moestuin, waardoor we zelfvoorzienend konden zijn. Mijn moeder bakte ook altijd bruinbrood; het enige wat we aten tijdens de oorlog.’

Hoe groot was het gezin waarin u bent opgegroeid?
Ik had negen zussen en een broer. Ik ben de negende, een van de jongsten. We waren een groot gezin en gelukkig hadden we een grote tuin, waar veel verbouwd kon worden. In 1944 was dat al helemaal belangrijk, want met de hongersnood in die tijd was er al helemaal niets meer. Alle negen zusters sliepen op één kamer en ik sliep met mijn broer altijd apart op de overloop.’

Hoe heb jij de oorlog ervaren?                                                                                 
Ik ben in 1940 geboren, dus ik was nog maar een baby. Toen de oorlog afliep, was ik 4 jaar. Dus je kan wel begrijpen dat ik van de oorlog zelf natuurlijk niet zo heel veel meer weet. Toen in de oorlog de Duitsers kwamen, trokken zij in het huis van de fortwachter. Het zou een groep van ongeveer acht Duitsers zijn geweest en zij waren allemaal erg lieve mannen die hierheen gestuurd waren vanuit Duitsland om dingen te doen die zij zelf liever ook niet wilden. Zij hadden ook een gezin thuis die ze moesten verlaten en daarom vonden ze het wel fijn dat ze een gezin als buren hadden. Ik weet bijvoorbeeld nog dat ik als baby bij hen op schoot kwam te zitten. Mijn moeder zorgde ook wel goed voor ze. Soms kwamen ze met lappen vlees en vroegen ze aan mijn moeder of ze dat kon bakken voor ze. Maar omdat het natuurlijk oorlog was en de kinderen honger hadden, sneed ze daar dan af en toe een stukje van af. Toen de Duitsers dus vroegen waarom het zo klein leek moest ze dus smoesje bedenken en zei ze dat dat door het bakken kwam. Dat was wel risicovol natuurlijk!’

Konden jullie alles wat jullie in huis hadden houden?
Nou zeker niet alles. M’n vader had jachtgeweren zodat hij in het wild kon schieten op eenden en hazen. Die geweren moesten ingeleverd worden en de Duitsers wisten dat hij een jachtvergunning had. Eén van m’n oudere zusters had achter zijn rug om dat geweer gepakt en in het kanaal gegooid. Toen hij het geweer wilde inleveren kon hij hem natuurlijk niet vinden en vertelde zij eerlijk dat ze hem had weggegooid. Toen moest hij dat geweer wel gaan opvissen uit het water. Als hij het niet had ingeleverd, was het misschien wel slecht afgelopen met hem. Verder hadden we nog een radiootje, een kastje met twee knopjes eraan. Zo konden ze luisteren naar koningin Wilhelmina die Radio Oranje aan het uitzenden was vanuit Engeland. Maar ook die kwamen de Duitsers ophalen. Toen zeiden mijn ouders dat ze geen radio hadden. Ze hadden die namelijk in een grote tobbe onder de vieze luiers van mij verstopt. En dat stonk natuurlijk hartstikke. Ze gingen wel even zoeken, maar in die vieze poepluiers gingen ze niet kijken natuurlijk. Je zou wel kunnen zeggen dat je slimmer en creatiever wordt in de oorlog.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik kan me nog goed herinneren dat de lucht die dag zwart was van alle vliegtuigen en vol zat met voedselpakketten die naar beneden kwamen. Deze waren gevuld met chocolade wat ik nog nooit gegeten had. Ik vond het echt heerlijk. Ook dingen zoals Zweeds witbrood waren smaaksensaties voor mij. Doordat ik altijd alleen maar zelfgemaakt bruinbrood had gegeten, was dat net als cake voor mij.’

Archieven: Verhalen

‘Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug’

Het interview met Els Burger vindt plaats op de Twiskeschool door Noah, Robin, Roel, Niels en Thijs.  Mevrouw Burger heeft een ‘blik vol herinneringen’ aan de oorlog meegenomen. Deze blikken werden aan het eind van de oorlog uitgedeeld aan de bevolking en zaten vol met biscuits. Ze heeft een kruik, die gemaakt is van een granaat die haar vader en oom onderweg van Duitsland naar huis hebben gevonden. Ook bekijken ze de distributiebonnen en veel indrukwekkende foto’s; zo ook van de verwoesting van de Vogelbuurt .’Mevrouw Burger is geboren in de Spechtstraat in Amsterdam-Noord, een buurt die zwaar getroffen is in de oorlog. Haar vader was in de werd tewerkgesteld in een munitiefabriek in Duitsland. Haar moeder bleef achter met Els en haar zusje die 2,5 jaar ouder was.

Heeft u herinneringen aan de oorlog?
‘Ik ben geboren in 1941, dus ik heb het begin van de oorlog niet bewust meegemaakt. Mijn oma paste die dag op, zodat mijn moeder met de fiets naar Purmerend kon gaan om eten bij de boeren te halen. Halverwege zag ze rookwolken en hoorde ze dat de Vogelbuurt was gebombardeerd. Het doelwit was de Fokkerfabriek. Alle ramen waren in ons huis waren kapot, de voordeur zat klem en moest open gebeukt worden door mannen in overalls. Ik heb mijn moeder de volgende dag gevraagd of mijn herinneringen klopten, zij heeft toen alles wat er die dag was gebeurd verteld. Hoe zij als een gek terug is gefietst en ons in eerste instantie niet kon vinden. Wij konden niet meer in ons huis wonen en zijn tijdelijk in een benedenhuis in de buurt gaan wonen. Wij hadden geschuild in de wc, ik kon me daar niets van herinneren tot in 1985. Toen had de gemeente Amsterdam een paar bommenwerpers gehuurd. Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug.

Had de oorlog veel invloed op je ouders?
‘Mijn moeder was huisvrouw en mijn vader werkte bij de technische dienst van Stork. In de oorlog moest hij van de Duitsers werken in een munitiefabriek in Duitsland.We hoorden een tijdlang niets van hem. Mijn oom, destijds 19 jaar, is mijn vader gaan zoeken. Hij heeft hem gevonden, maar moest toen ook werken in de fabriek. In de fabriek werden bommen en kogels gemaakt. Mijn oom saboteerde de productie en is daarvoor naar de gevangenis in Kiel gestuurd. Hij is ontsnapt maar weer door de Duitsers opgepakt. Een paar maanden later kwamen de Russen en vertrokken de Duitsers uit het werkkamp. Mijn vader is toen met een vriend naar de gevangenis gegaan om mijn oom te bevrijden. Ze zijn toen lopend naar Nederland gegaan, ik weet niet hoelang ze daar over hebben gedaan. Er werd door mijn ouders niet over gesproken. Mijn moeder is met mijn zusje en mij naar de boerderij van de vriend van mijn vader in Blijham in Groningen gegaan. Daar hebben wij het laatste jaar van de oorlog doorgebracht en zijn in 1946 teruggekeerd naar Amsterdam. Daar was gelukkig voldoende te eten. Toen ik daar aankwam was ik 3,5 jaar en woog ik maar 10 kilo.’

Kunt u iets vertellen over uw vriendin Marleen?
Na de oorlog was Marleen mijn Joodse vriendinnetje. Ze speelde weleens bij ons thuis. Op gegeven moment vroeg zij of ik met haar mee naar huis wilde gaan.Ze belde aan en opende daarna de deur met een loper. Terwijl we de trap op liepen riep ze steeds ‘mama ik ben het, ik ben Marleen’. De keuken was helemaal leeg, in de kamer stond een tafel met twee stoeltjes en een linnenkast. Marleen bleef zeggen dat zij het was en haar moeder stapte uit de kast. Later vertelde Marleen dat haar moeder doodsbang was. Ze had razzia’s meegemaakt en haar vader en tantes en ooms waren in Auschwitz omgebracht. Ik was 6 jaar en ben dit nooit vergeten.’

Heeft u ondergedoken gezeten?’
Nee, wij hebben niet ondergedoken gezeten. Mijn opa en oma hadden vier dochters waarvan er één NSB’er was. Zij woonde in hetzelfde huis als mijn grootouders.Ik ben een keer met mijn opa naar het souterrain gegaan waar hij een radio achter de badkuip vandaan haalde om naar Radio Oranje te luisteren. Daar mocht ik niet over praten, omdat het verboden was om een radio te hebben. Ik heb er tot tien jaar geleden nooit over gesproken.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog kwam mijn moeder mij ophalen maar ik herkende haar natuurlijk niet’

Naast de lerarenkamer is een ontzettend leuke ruimte gecreëerd in de Twiskeschool. Alsof je bij iemand thuis bent. Fyrdevs, Maxen, Bruno en Siyi gaan Samuel de Leeuw interviewen. Door zijn grapjes voelen de kinderen zich snel op hun gemak en branden ze los met hun vragen.

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik ben geboren op 5 november 1941 en heb de oorlog niet bewust meegemaakt.Mijn vader werkte bij Hollandia Kattenburg, een fabriek die regenjassen maakte voor de Duitsers.’

Wat weet u van 11 november 1942?
‘Toen was de razzia bij Hollandia Kattenburg en zijn alle Joodse mensen die daar werkten weggevoerd. Ook veel familieleden zijn toen opgepakt, Mijn vader is via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en daar in maart 1943 vermoord.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Wij woonden in de Pijp in Amsterdam en nadat mijn vader was weggevoerd wilde mijn moeder mij laten onderduiken. Ik was einig kind, 1 jaar oud en werd opgehaald door twee vreemde mensen uit het verzet die mij naar Brunssum in Limburg brachten. Van daaruit werd een familie gezocht die mij wilde opvangen. Het werd de familie Feenstra, een kinderloos echtpaar. Ik heette daar Boukje, Samuel is een Joodse naam, die naam zou argwaan wekken. Mijn moeder is ook ondergedoken bij een gezin met drie kinderen in Heiloo waarvan de vader Joods was en de moeder katholiek. Zij zijn gescheiden en de man zat ondergedoken in zijn eigen huis. Mijn moeder en mijn pleegmoeder gaven brieven mee aan het verzet zodat mijn moeder wist hoe het met mij ging.’

Hoe was de Hongerwinter?
Zuid-Nederland is in september 1944 bevrijd dus wij hebben de Hongerwinter gelukkig niet meegemaakt. Iedere twee weken werden er door het verzet voedselbonnen gebracht waarmee eten gekocht kon worden.’

Wat weet u nog van de tijd bij uw pleegouders?
‘Mijn pleegouders hadden een radio, dat was verboden door de Duitsers. Op die radio waren ook Engelse liedjes te horen die ik als klein jongetje op straat zong.Mijn pleegouders zijn verhuisd naar een ander deel van de stad, voor mijn veiligheid.Ze waren bang verraden te worden door de buren, je kon in de oorlog niemand vertrouwen.

Wanneer bent u teruggekomen in Amsterdam?
‘Na de oorlog kwam mijn moeder mij ophalen, maar ik herkende haar natuurlijk niet. Ik ging mee terug naar Amsterdam maar ik miste mijn Limburgse ouders zo erg dat ze mij een aantal keren heeft teruggebracht. Ook was de overgang van het rustige Limburg naar een stad waar de oorlog had gewoed en in puin lag heel groot. Toen ik 6 jaar werd moest ik naar school en ben ik definitief terug verhuisd naar Amsterdam. Mijn moeder is na de oorlog hertrouwd met een weduwnaar die zijn vrouw en zes kinderen in de oorlog heeft verloren. Hij was een hele goede vader voor mij. Hij heeft nooit over de oorlog gesproken. Wel ben ik iedere vakantie teruggegaan naar Limburg, het contact is altijd gebleven. Mijn twee dochters zijn ook veel in Limburg geweest en noemden mijn pleegouders ‘opa en oma’.’

Heeft u herinneringen aan de bevrijding?
‘Ik herinner mij dat er colonnes tanks door Heerlen reden en dat we chocolade en kauwgum kregen van de Amerikanen. De bevrijding was niet zo uitbundig als in Amsterdam, daar had de oorlog langer geduurd en was er de Hongerwinter geweest. Ik ben blij dat ik de oorlog heb overleefd en mijn wens is dat mensen elkaar beoordelen op wie ze zijn en niet op basis van geloof of huidskleur.’

 

Archieven: Verhalen

‘Als we wilden zwemmen, moest er altijd een militair mee’

Rens, Binc, Tiebe en Jasmijn van het Vox College interviewen Jeanette van der Stelt.  Zij is in 1943 geboren in Zwolle en in 1948 is mevrouw van der Stelt naar Indonesië gegaan.  Op de Nieuwdammerdijk in Amsterdam worden de leerlingen welkom geheten met limonade en koekjes. Op tafel staan specerijen uit Indonesië. Ook oude boeken met foto’s van de stad en het huis waar ze vroeger woonde.

Wat was de reden dat uw familie naar Indonesië vertrok?
‘Toen ik pas 5 jaar oud was ging ik vanuit Rotterdam met de boot naar Indonesië. We gingen er heen omdat mijn ouders daar graag wilden wonen. Mijn vader had een contract gekregen als leraar in Indonesië voor vijf jaar. Ik herinner me niet veel van de reis omdat ik de hele tijd in de crèche aan boord zat. We reisden met bijna het hele gezin, want mijn vader was al in Indonesië om een huis te zoeken voor ons. Mijn kleine broertje, ik, mijn oudere broer en zus. We woonden de eerste vijf jaar in de stad Malang. Er was een lerarentekort waardoor mijn vader en moeder daar docenten werden. De Indonesische kinderen kregen les alsof ze in Nederland woonden, omdat de Nederlanders toen in Indonesië de baas waren. Later was er oorlog in Indonesië tussen de Indonesische vrijheid strijders en Nederland. Daarom mochten ik en mijn broertje niet van het erf af. Het was daar best gevaarlijk, dus als we wilden zwemmen, moest er altijd een militair mee. Je hoorde in onze straat vaak ook schoten, waardoor ik nog steeds schrik van harde knallen met Oud en Nieuw.’

Wanneer ging u weer terug naar Nederland?
‘Toen ik bijna tien werd gingen we terug naar Nederland. We wilden niet weg, maar moesten weg, omdat mijn vader’s contract was verlopen.  Mijn broertje en ik gingen bij onze oom en tante wonen, want we hadden geen huis in Holland. En daar moest ik erg wennen, want zij waren gelovig en we moesten dus twee keer in de week naar de kerk. Ik heb daar twee jaar gewoond, want daarna hadden mijn ouders weer een huis. Ook moest ik van school moest veranderen, maar eindelijk konden we met het hele gezin weer bij elkaar wonen. Ik heb drie jaar in Nederland gewoond, dus het duurde niet lang voordat ik wéér naar een nieuwe school moest. Mijn vader kreeg opnieuw een contract in Indonesië en volgde nogmaals zijn hart. Mijn zus ging niet mee. Ze was 18 jaar en klaar met haar middelbare school. Ik weet nog heel goed hoe mijn zus en mijn oom en tante, ons op de kade stonden uit te zwaaien Na vier lange weken, kwamen we dan eindelijk aan in het mooie Indonesië.

De tweede keer gingen we weer voor vijf jaar. We woonden in Bandung. Daar leerden we Kees kennen, een aapje van een rubberplantage waar we op vakantie waren. Hij was net vier dagen oud. De moeder was geschrokken en had het aapje per ongeluk laten vallen uit de rubberboom. Aangezien iedereen daar in de buurt een aapje had, mochten we hem houden. Hij kwam mee in een vogelhokje naar de stad. Het waren hele goede waakdieren. We hebben hem melk gevoed met een pipetje en hij is gezond en groot geworden. Hij woonde in de tuin bij ons thuis, ik nam hem vaak met mij mee op mijn schouder. Alle kinderen keken mij dan aan. Kees had namelijk een lange staart. Bij tamme apen knipten ze die af, maar bij Kees niet. Het allerlekkerste vond hij suiker. Hij wist altijd de pot te vinden en at dan een hele hand vol. We hadden een  Cherry boom, een tropische boom met besjes eraan; Kees propte zijn wangen er helemaal mee vol. Eens in de maand mocht hij in de teil, dan mocht hij zwemmen. Uiteindelijk moesten wij weer vertrekken uit Indonesië, maar deze keer door een oorlog. We gingen eerder terug naar Nederland en lieten Kees achter. Mijn vader bleef nog daar, omdat hij zijn contract moest afmaken.’

In mijn Buurt Koloniale Sporen Jeanette 13-10-2023
In mijn Buurt Koloniale Sporen Jeanette 13-10-2023

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn vrienden hebben toen gezegd: ‘als hij niet mag, dan gaan wij ook niet naar binnen’

Lily, Lyse,Manuel en Najimi van het Metropolis Lyceum/Vox College in Amsterdam-Noord interviewen Waldy Neijhorst, 73 jaar oud. Hij is geboren op Curaçao en is daar tot z’n 13e gebleven, ging daarna naar Suriname. Meneer Neijhorst werkt nog steeds, omdat hij een missie heeft in zijn werk als therapeut. Vooral met jongens en vaders en  jongens die het moeilijk hebben.

Hoe was uw jeugd in Curaçao?
‘Je hebt een goede jeugd als je jong bent en je ouders om je heen hebt. Je kunt doen wat je leuk vindt. Pas wanneer je ouder wordt ga je verschillen zien en keuzes maken. Ik had een machtig leven. Ik ben op Curaçao  geboren mijn vader en moeder zijn Surinaams. Ik ben op mijn 13e naar Suriname gegaan Op Curaçao mocht ik niet buiten spelen; ik mocht alleen op een stukje terrein blijven. In Suriname mocht ik wel naar buiten. Ik had mazzel dat ik veel sportte; ik basketbalde en ik was er erg goed in. Ook kreeg ik een beurs en ging sport studeren, zat ook in een basketbalteam in Leiden en Amsterdam.’

Hoe vond u het toen u naar Nederland kwam?
‘Ik vond het heel spannend en het was heel anders dan Suriname. Je kon worden wat je wil zolang je maar heel hard je best deed en er was veel minder werkloosheid. Het eten was ook anders en het weer ook. Ik had ook een boodschap meegekregen van mijn moeder dat Nederlanders niet douchen; dat zit nog steeds in mijn hoofd. In Curaçao is het weer heel tropisch en zweet je veel, ik douchte twee keer per dag, maar in Nederland was het heel anders zonder dat tropische weer.’

Bent u in Nederland wel eens gediscrimineerd?
‘Ik was met mijn witte vrienden in Haarlem we gingen naar een club toe. Toen we daar voor de deur stonden mochten zij naar binnen en ik niet. Dat was de eerste keer dat ik daarmee geconfronteerd werd. Mijn vrienden hebben toen gezegd: ‘als hij niet mag, dan gaan wij ook niet naar binnen’ en ik ben sindsdien nooit meer naar een club gegaan; het is me altijd bij gebleven. Ik moest van mijn  moeder vrienden maken met witte mensen, zodat mijn carrière iets makkelijker ging en zodat ik met meer verschillende groepen meeging. Maar nu met het digitale leven kan je thuis zitten en je hebt de hele wereld in je woonkamer. Toen ik jonger was  had je dat niet, dus je hebt de juiste mensen nodig die je levenservaringen geven of om de  juiste informatie mee te delen.’

Wat voor verschillen zijn er tussen Suriname en Nederland?
‘Wat anders was en bijzonder, was dat in Suriname  niet alles  luxe was en in Nederland wel. In Nederland kan je een frikandel of een gehaktbal uit een muur halen en in Suriname had je dat niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Toen wij aankwamen wilden wij over onze tijd in Indië praten, maar dat werd niet geaccepteerd’

Jayden, Lotte, Sam en Samson van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Willy Glorius. Mevrouw Glorius is 93 jaar oud. Ze is geboren in Nederlands -Indië. Ze was 17 jaar toen ze naar Nederland kwam en was 12 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woont nu in Amsterdam-Noord.

Wat heeft u meegekregen van het vertrek naar Nederland?
‘We moesten weg en je mocht niet veel meenemen en we hadden natuurlijk ook niet veel. Ik heb 3 ½  jaar in het Jappenkamp gezeten, dus dan heb je ook niet veel meer. We hadden maar één klein plekje.  Met mijn moeder sliep ik in een ledikanten bed en dat was alles wat we hadden. De woonkamer en de slaapkamer. In het kamp moesten we iedere keer iets inleveren, dus op het laatste had je niks meer over. Eten moesten we zo lang mogelijk zelf maar zien klaar te maken, voordat er eten kwam via de gaarkeuken. Dat betekende dat alles van hout opgebrand werd; tafels, stoelen, deuren, ramen. Dus we zaten in een huis zonder ramen en deuren. We hadden net onze koffers gepakt, maar net voordat we weg wilden gaan, brak er een brand uit in een loods in de haven. Gelukkig was de boot net geladen met onze koffers met kleding. De boot kon de haven uit, maar alles wat nog in de loodsen lag, wat ook mee mocht, dat was verbrand. Daardoor hadden wij een uitstel van drie dagen. Geen luxe reis was het, want wij sliepen in de ruimen van een transportschip.’

Hoe vond u het om weer voor de eerste keer in Nederland te komen toen u van Indonesië naar Nederland ging?
Toen ik naar Nederland onderweg was, was mijn zuster al in Nederland. Zei vertelde ons allemaal verhalen over hoe het hier was in Nederland en dat de oorlog net was afgelopen. Toen wij aankwamen wilden wij over onze tijd in Indië praten, maar dat werd niet geaccepteerd. Zij hadden ergere tijden meegemaakt, dus toen hielden we onze mond maar. Daarom praten de meeste Indische mensen niet met anderen, omdat dat nooit geaccepteerd werd. Wij waren tijdelijk in huis bij een zuster van mij uit Arnhem, want mijn vader moest werk zoeken hier in Nederland
Wij kwamen in het voorjaar aan en dat was een bijzondere dag, want het was gewoon warm voor Nederlandse begrippen, maar dat wisten wij natuurlijk niet. Dus wij dachten als het altijd zo is, valt het wel mee. Dat was in  1947.’

U staat in een boek, kunt u daar iets meer over vertellen?
‘Ik sta in een boek met allemaal interviews. Hier had ik mijn verhaal in verteld over mijn verleden. We moesten vreselijke dingen doen. We hebben ook eens drie dagen moeten staan. Daar heb ik dus over verteld in het boek.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Als we Surinaams spraken, kregen we een klap met een liniaal op onze hand’

Asli, Lucia, Sam en Joshua van het Vox College in Amsterdam-Noord gaan Lucia de Bouva interviewen. Zij is geboren in Suriname en is nu 75 jaar.
Het gesprek vindt plaats in de OBA, de bibliotheek, waar mevrouw Lucia gezellig met andere dames aan het handwerken is geweest.

Hoe was uw schooltijd?
‘Op school moest je goed opletten. Je moest Nederlands praten en geen Surinaams. Soms kregen we een kleurplaat. Een plaat waar sneeuw, molens en tulpen op te zien waren. Allemaal Nederlandse dingen. We leerden geen Surinaams. Als we Surinaams spraken, kregen we een klap met een liniaal op onze hand. We wilde dat natuurlijk niet, dus we letten goed op en deden goed mee. En als we uit waren mochten we naar huis.
Na schooltijd moesten we gelijk ons uniform uitdoen. Toen we nog klein waren moesten we eerst even slapen, een uurtje of twee. Als ik wakker werd, moest ik gelijk mijn huiswerk maken. Was ik dan klaar, vroeg ik aan mijn ouders of ik mocht buitenspelen, want als zij sliepen, mocht ik al helemaal niet meer naar buiten. Dat was gevaarlijk. We hadden veel respect voor onze ouders, want als je dat niet zou hebben, had dat grote gevolgen. Tegen zes uur moesten we ons terrein opruimen. Dan moesten we ons ‘netjes maken’ voor het avondeten.

 Wat was de reden van uw vertrek naar Nederland?
Als je door wilde studeren om later een goed beroep te krijgen, moest je naar Nederland om daar te studeren. Dit kon niet iedereen. Alleen de leerlingen die goed hun best deden op school en die ook goeie cijfers hadden, mochten naar Nederland. We moesten in Nederland onze school afmaken, omdat dat in Suriname niet kon. Het was niet heel moeilijk, want we spraken al vloeiend Nederlands, omdat we in Suriname ook alleen Nederlands mochten praten.’

 Was het leven heel anders in Nederland?
‘Toen we eenmaal in Nederland aankwamen, waren er veel dingen anders voor ons. In Suriname was het normaal om een groot gezin te hebben en je kamer te delen met meerdere broers of zussen. De jongens en meisjes sliepen wel gescheiden. In Nederland bestond het gemiddelde gezin uit één of twee kinderen. Het beste voor ons was, dat we hier  allemaal onze eigen kamer kregen! De buurt in Nederland was erg gezellig, maar wij werden nog wel gediscrimineerd. Ook konden we in Nederland voor het eerst een bijbaantje nemen. Geld bijverdienen en sparen om nieuw speelgoed te kopen bijvoorbeeld.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik voel me een mix van culturen’

Mees, Nilou, Amanda en Faisal van het Vox College in Amsterdam-Noord interviewen Romeo Hoost, geboren in Suriname en als baby van 2 maanden naar Curaçao gegaan, waar meneer Hoost is opgegroeid.  Hij heeft ook nog in Suriname gewoond en is uiteindelijk naar Nederland gegaan. ‘Ik voel me een mix van culturen’

Hoe was het om op te groeien in een koloniale samenleving?
Op Curaçao woonden de Nederlanders in dorpen die helemaal werden afgezet met draadwerk. Je kon er niet in en als je een afspraak had, dan moest je je melden bij een portier. Die belde met de boodschap: ‘Romeo Hoost meldt zich aan voor u.’ Daar heb ik echt geleerd wat apartheid betekent; het was gewoon racisme, mensen hadden andere rechten dan ik.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik ging vaak op vakantie naar Suriname. Ooit moest ik voor mijn werk naar Nederland, naar een congres. Toen ik in Nederland was, vonden in Suriname de decembermoorden plaats. Daardoor kon ik niet terug naar Suriname. Ik was van plan om maar twee weken in Nederland te blijven en had geen warme kleren. Ik wilde ook geen jas kopen, ik was heel principieel. Maar uiteindelijk ben ik in Nederland gebleven.’

Wat merkt u van het koloniale verleden in de Nederlandse samenleving nu?
Ik merk in Nederland wel veel van het slavernijverleden. Bijvoorbeeld dat er veel boeken worden geschreven over het slavernijverleden, en feestdagen worden uitgebreid gevierd zoals Keti koti. Maar ook bij gebouwen en huizen, vooral hier in Amsterdam, zie je dat die op het slavernijverleden gebaseerd zijn.

Wat vindt u belangrijk dat jongeren over deze geschiedenis leren?
‘Ik vind het belangrijk dat jongeren alles over deze geschiedenis leren. Maar vooral over het slavernij- en het migratieverleden van de Hindoestanen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je past je aan en probeert zoveel mogelijk te genieten’

 

Mick, JD, Rosanne en Mandy van het Vox college  in Amsterdam-Noord  interviewen André Antonius. Hij is in 1938 in Paramaribo geboren. Meneer Antonius vertelt leuke, maar soms ook wat minder leuke dingen en de leerlingen vinden het behalve leerzaam ook supergezellig met meneer Antonius!

Hoe was het in uw jeugd?
‘Als kind vond ik het leuk in Paramaribo waar ik ben opgegroeid. Ik ben daar geboren in 1938. Ik heb daar op school gezeten, eerst op de kleuterschool en toen de lagere school. Het was  daar heel leuk, maar ze waren ook streng. Je mocht niet rennen, den werd je aan je oor getrokken. Ik ben naar Curaçao gegaan toen ik zeven jaar was. Later ben ik weer terug naar Suriname gegaan toen ik 14 jaar was. Daar heb ik mijn middelbare school afgemaakt. We zijn helemaal Nederlands opgevoed.’

Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?
‘Mijn overgrootvader kwam uit China als contractarbeider, hij moest op een suikerplantage werken. Die contractarbeiders waren jonge mannen die geen vrouwen mee mochten nemen. Die gingen dus met de zwarte vrouwen, want daar waren er genoeg van. Hij kreeg ook een zwarte vrouw, een vrijgekomen slavin want het was 1843, die vrouw was al vrijgekocht. Dat kostte toen vijfhonderd gulden of meer. Iets over de geschiedenis; zij die hebben gevochten voor hun vrijheid, de totslaafgemaakte mensen, die wilden geen slaaf zijn. Zij werden ‘brandstichters’ genoemd, nooit ‘vrijheidsstrijders’. Criminelen werd er gezegd.  Dat hebben we geleerd. Niet van onze ouders, maar op school. Hoe kan dat? We gingen dat zelf onderzoeken en toen kwamen we erachter dat het vrijheidsstrijders waren.
Ik ben dus van Chinese en zwarte afkomst, verder ook een beetje wit Joods.  En in Suriname had je problemen, want de belangrijkste groep waren witte mensen, die waren de baas. Hoe lichter je was, hoe meer kans je had om te werken bij de overheid en hoe donkerder je was hoe minder kans je had. Dat zijn heel pijnlijke dingen geweest voor veel mensen toen.’

Wat  was de achtergrond van uw komst naar Nederland?
 ‘Ik ben naar dit land gekomen omdat ik een studiebeurs kreeg op psychologie te studeren. Als je in Suriname blijft, dan blijf je dom werd er gezegd. Je moet naar Holland, maar hier zeiden sommige mensen: ‘wat kom je hier doen?’ Ik ben naar Holland gekomen in 1961 en ben hier psychologie gaan studeren bij universiteit van Utrecht. Eigenlijk was het plan om te gaan studeren en daarna terug naar Suriname te gaan.’

Moest u erg wennen in Nederland?
‘We reisden met een boot naar Nederland, een overtocht die zeventien dagen duurde. Na aankomst probeerde ik zoveel mogelijk mee te doen aan dingen die hier leuk zijn, zoals wandelen, schaatsen, fietsen en leuke plekken bezoeken. Je past je aan en probeert zoveel mogelijk te genieten.In Suriname leerde ik niks over Nederland, wel over de Geuzen en de Tachtigjarige Oorlog. De Rijn komt in Lobith ons land binnen. We woonden in Suriname, maar Nederland beschouwden we als ‘ons land’. Ik leerde niks over Suriname toen ik daar was. Ik moest allemaal dingen over Nederland leren. De omgeving in Suriname en de omgeving in Nederland zijn heel anders en dat gold ook voor het weer.’

Hoe zag uw leven er in Nederland later uit?
Toen ik hier in Holland was, waren we maar met een klein groepje.  Ik heb in het onderwijs gezeten, ben ook directeur geweest. Uiteindelijk ben ik niet teruggegaan, want ik heb hier kinderen gekregen. Wel zijn we bijna elk jaar met vakantie teruggegaan. Mijn vrouw is Hollands en zij wilde daar niet wonen. Ook mijn kinderen waren hier, dus ik had die verantwoordelijkheid.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892