Archieven: Verhalen

‘Dat mijn zus de emmer mocht leeg likken, vond ik zo oneerlijk’

De zussen Aty en Christine woonden tijdens de oorlog pal tegenover basisschool de Meidoorn, waar Louise, Sophie en Ricky in groep 7/8 zitten. “Daar sliep ik!” zegt Aty Schaap als ze de foto ziet die de meisjes voor haar ouderlijk huis maakten, voordat ze naar haar woning in Zuid kwamen. Daar schuift ook zus Christine Rood, met haar dochter Dyveke, vanuit Bussum aan.

Hoe was het in de oorlog?
Christine: Het was ongelofelijk saai. Ik vond het een hele grijze tijd. Alles werd verwaarloosd, straten werden niet opgeknapt, thuis moest je de ramen blinderen. Bang? Nee dat was ik niet. Ik vond het gewoon enorm saai! Geen feestjes, geen vrolijkheid.
Aty: Het voelde niet als oorlog, meer als een dreiging. Je moest overal voor oppassen. Zo riep ik een keer in de tram: ‘papa heeft ook een grote neus, hè’, doelend op Joodse mensen. M’n moeder gaf me een klap en legde thuis uit waarom ik dat niet moest doen. Stel dat er verraders in de tram hadden gezeten die dachten dat onze vader Joods was!
Christine: We maakten ook enge dingen mee. Tijdens pianoles in het klooster tegenover huis kwam een keer een man die op de vlucht was voor Duitsers binnenrennen. De nonnen stuurden hem weg, dat vond ik zó gemeen.
Aty: Boven ons woonde een NSB’er maar daar waren we niet bang voor. Je moest even door hebben wat voor NSB’er het was. Dit was geen gevaarlijke op een hoge positie. Dit was een meeloper die voor een baantje of zo bij de NSB was gegaan.

Hebben jullie honger gehad?
Aty: Heel erg. Je merkt het in je hele lijf als je te weinig krijgt. Pas toen ik goed te eten kreeg, werd ik ongesteld. Mijn moeder hield er wel rekening mee dat ik al tiener was. De emmer met stamppot die Christine en ik hadden gehaald – er werd bij de Bilderdijkstraat, hoek de De Clercqstraat, uitgedeeld – mocht ik in de keuken na het opscheppen uitlikken. Ik was de oudste, in de groei en had meer nodig.
Christine: En ik vond dat hartstikke oneerlijk!
Aty: Naast honger leden we ook kou. Sinds het najaar van 1944 was er geen gas of elektriciteit meer. De hele schutting aan de Chasséstraat werd gesloopt voor in de noodkachel.
Christine: We gingen maar vroeg naar bed, rond vijf uur al. Dan verbruik je ook geen energie.
Aty: De laatste wintermaanden zijn de vier oudste kinderen naar buiten de stad gegaan. Daardoor hadden m’n ouders extra voedselbonnen over voor de rest van het gezin. Ik kwam bij een gezin in Hillegom. Bij aankomst rook ik heerlijke erwtensoep, maar ze gaven me maar een klein beetje, aangelengd met water. Ik was daar kwaad over, maar ze legden me uit dat mijn lichaam eerst moest wennen aan eten.

Aty Schaap laat voedselbonnen zien (Brandeisfotografie)
In gesprek met twee zussen (Brandeisfotografie)

Werd er over de oorlog gepraat bij jullie thuis?
Christine: Onze ouders hadden afgesproken ons niks te vertellen.
Aty: Dat deden ze uit veiligheid. Dat we niks konden zeggen dat niet kon.
Christine: Pas in Oegstgeest, waar ik in de loop van de Hongerwinter naartoe ging, kreeg ik meer informatie. Daar was iemand die via de radio bijhield waar de bevrijders waren in Nederland. Op een kaart leerde ik waar welke plaatsen lagen. Ik had halve dagen school gehad en geen aardrijkskunde en geschiedenis. Het ontbrak me aan kennis en die deed ik eindelijk weer op. Als ik mijn vader wat vroeg tijdens de oorlog, lachte hij alleen maar. Een keer zei ik over een groep marcherende, zingende Duitse soldaten dat we dat zooitje schorem toch wel aan konden pakken. Mijn vader zei  alleen maar: ‘Ach kind.’ Dat is toch geen antwoord!
Aty: We hebben veel gemist. Ik had nog nooit dansende mensen gezien. Die zag ik voor het eerst bij de bevrijdingsfeesten.
Christine: In Amsterdam had elke straat zijn eigen feest en was het overal versierd.
Aty: De bevrijding voelde heerlijk. Nu konden we weer overal naartoe! Al hadden we nog altijd geen eten en was het de eerste tijd nog erg gevaarlijk. Wie zou de orde gaan handhaven? Zo is er op 7 mei nog geschoten op de feestende menigte op de Dam.
Christine: En we waren erg gewend aan de Duitse soldaten met hun gepoetste laarzen en keurige uniform. De eerste Canadese soldaat die ik zag, vond ik er maar shabby uit zien.

Archieven: Verhalen

‘Het fusilleren deed me als klein kind aan cowboyfilms denken’

Monden vallen open bij binnenkomst in de Osdorpse woning van Bep Zijlstra. Tahir, Tobiasz, Nilay en Adisan van de Meidoorn zijn diep onder de indruk van de vele dierenbeeldjes (“cutiness too high!” blijkt een typische tieneruitspraak vandaag de dag) en ingelijste puzzels. Tel daarbij op de warme chocolademelk met slagroom en cake en de jongens zijn voldoende op hun gemak om aan een zeer serieus onderwerp te beginnen.

Hoe vond u de oorlog?
Verschrikkelijk. In het begin viel het mee, want er was nog te eten en eten is het allerbelangrijkste, hè. Maar op het laatst was er helemaal niks meer. Mijn moeder ging op een fiets met houten banden naar de boeren in Friesland om ons linnengoed te ruilen voor eten. Wij sliepen dan onder kriebelende dekens, zonder lakens. Ik vind het zo dapper wat mijn moeder, met zes kinderen, heeft gedaan om ons te eten te geven. En ze was altijd vrolijk! Terwijl mijn vader negen maanden lang van huis was, nadat hij was opgepakt door de Duitsers. We wisten niet waar ie was en of ie nog leefde. Maar onderweg was ie uit de trein gesprongen toen die even stil stond. Hij brak zijn enkel, maar wist toch weg te vluchten. Bij een boerderij, waar gelukkig aardige mensen woonden, mocht ie blijven en ging hij op het land werken. Al die tijd liet ie niks van zich horen, want hij wilde niet dat wij iets wisten. Stel dat we door de Duitsers gemarteld zouden worden om te praten. Het was beter dat we van niets wisten.

Waren het lange jaren?
Voor mijn moeder waren het ellenlange jaren, ja. Als kind maken de gebeurtenissen minder indruk op je. Aan het eind van de Witte de Withstraat heb ik gezien hoe mannen op een rij gefusilleerd werden. Dat was erg, maar ik was zo klein en kende cowboyfilms, dus daar vond ik het op lijken. Later besef je wat je hebt gezien. Wel wist je dat je sommige dingen maar gewoon moest doen. Naast ons was een slager. Mijn vader regelde stiekem vlees van de boeren, maar dat moest dan niet bij de slager zichtbaar liggen. Het vlees stond bij ons, in koffers verstopt. Als Duitse soldaten huiszoekingen kwamen doen, deden we snel een kleedje over de koffers en gingen we met een poppenserviesje erop spelen. Mijn moeder kon goed acteren en sprak op zielige toon: ‘wat moeten jullie hier nu zoeken, er is niks…’ Intussen had mijn vader, die ze wilden hebben om te werken in Duitse fabrieken, zich in de binnentuin verstopt. Een keer stond ie net in z’n onderbroek toen de Duitsers kwamen. Rende hij in z’n onderbroek de binnentuin in!

Wat was het ergste dat u meemaakte in de oorlog?
Voor mij was het niet heel erg allemaal. Allereerst was ik dus klein en daarnaast kwam ook mijn vader uiteindelijk weer thuis. Die stond op een dag, aan het eind van de oorlog, voor de deur! Na de oorlog kwam ook opeens de broer van mijn moeder, oom Gerard, weer langs. Die had in een gevangenis gezeten, omdat ie weigerde te werken voor de Duitsers. Hij was heel mager en wij kinderen vonden hem zielig. Hij vertelde een vreselijk verhaal. Over een rondje dat de gevangen mannen moesten lopen. Een soldaat poepte dan in het midden en een andere floot opeens. Wie dan op een bepaalde plek in de kring stond, moest die poep opeten. Mijn oom heeft dat gelukkig nooit moeten doen, maar hij liep wel mee. Na de oorlog is ie van alles wat ie heeft meegemaakt gek geworden in zijn hoofd.

Vindt u het moeilijk dit te vertellen aan ons?
Nee, ik vind het juist fijn! Deze verhalen moeten doorgegeven worden. Hopelijk gebeurt het dan nooit meer. En weet je, niet alle Duitsers wilden die oorlog. Tegen ons kinderen waren ze vaak heel lief. Het waren jongemannen, sommigen hadden zelf kleine kinderen. Ze werden ook maar gestuurd en moesten vreselijke dingen doen, zoals die mensen doodschieten. Zo niet, werden ze zelf doodgeschoten.  Dus fijn dat jullie willen luisteren. Als mijn generatie er niet meer is, kennen jullie de verhalen. Dat duurt nog wel even, want ik ben van plan 100 te worden!

De kinderen bewonderen het huis van Bep Zijlstra (Brandeisfotografie)
En dan is er lekkers (Brandeisfotografie)
Heel veel vragen (Brandeisfotografie)

Archieven: Verhalen

‘Toen we wakker werden van de honger hebben we die surrogaatpudding maar wel opgegeten’

Met een stuk appeltaart en warme chocolademelk en een lange lijst met (hele originele) vragen zitten Zola, Mika en Noa van groep 7/8 van basisschool de Meidoorn op de bank bij Huub Liebrand in Geuzenveld. Op tafel liggen fotokopieën van de dingen waar hij over zal vertellen. Na afloop mogen ze die meenemen! En Zola heeft ook nog wat meegenomen van zijn overgrootvader uit de oorlog.

Heeft u wel eens nachtmerries gehad over de oorlog of er wakker van gelegen?
‘Nachtmerries heb ik nooit, wakker liggen heb ik alleen in de oorlog gedaan. Van de honger. In de Hongerwinter, in 1944, was er weinig eten en het beetje dat er was kreeg je alleen op de bon. Er waren ook gaarkeukens. Daar moest je met je eigen pannetje naartoe en dan stond je lang in de rij. Sommige mensen vielen tijdens het wachten flauw van de honger. En je had het koud, want je had geen goede kleren en schoenen meer. En wat je dan te eten kreeg, suikerbieten met boerenkool of zuurkool, was helemaal niet lekker! Dingen als koffie en pudding, daar waren nepproducten van, dat heet surrogaat. Mijn moeder had ik een keer surrogaatpudding gemaakt, maar we kregen het niet weggeslikt. Toen we ’s nachts van de honger wakker werden, heeft ze het maar weer opgewarmd en aten we het toch.’

Kent u dit? (Zola toont een knijpkat van zijn overgrootvader)
‘Oh ja! Als je dat had, was je rijk! Want licht was er dus niet. We maakten een soort jampotjes met een lontje erin. Dat was dan de enige verlichting in huis; je kon er amper bij lezen. Als je daar twee van had, was je een bofkont. En de ramen moest je ook al verduisteren, zodat overvliegende Amerikaanse en Engelse vliegeniers de weg vanuit de lucht niet konden vinden. En er was bijna niks om de kachel mee te branden. Omdat een gewone kachel te snel het hout opbrandde, maakte je een klein noodkacheltje. Daar kookte je ook op. Alle houtblokjes die in die tijd in de tramrails lagen, werden gepikt om op te branden.’

Hoorde u veel over de oorlog toen of werden er dingen voor u geheim gehouden?

‘Veel mensen wisten niet wat er precies gebeurde met de mensen die waren opgepakt. Dat waren Joden die naar concentratiekampen werden gestuurd en ook jongemannen die te werk werden gesteld in Duitse fabrieken. Duitsland had namelijk een tekort aan arbeidskrachten, want de meesten waren als soldaat naar Nederland gestuurd. Sommige dingen hoorde je via de radio, al was het verboden die te hebben. Veel verhalen hoorde je pas later.’

Is uw karakter veranderd door de oorlog?
‘Nee… nou… Ik ben wel ontzettend fel geworden als het gaat om discriminatie. Dat vind ik iets verschrikkelijks!’

Wat is oorlog voor u?
‘Afschuwelijk. En alleen maar omdat mensen meer willen. Meer geld, meer land. Oorlog heeft nog nooit iets goeds voortgebracht.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg een sigaretje van een Canadese soldaat’

Na eerst nog even langs het huis te hebben gelopen waar Lenie Ekelschot (1935) woonde tijdens de oorlog, komen Amina, Basma en Hafsa van basisschool de Meidoorn aan bij Lenie’s huis in Osdorp. Het ijs wordt gebroken met alles wat er te zien is daar; schilderijen, familiefoto’s en vooral veel ingelijst borduurwerk. De start van een gezellige ochtend die verder vooral gaat over de oorlog.

Heeft u in een kamp gezeten?
‘Nee, ik heb niet in een kamp gezeten en ben niet joods. Maar in de laatste maanden van de oorlog, toen ik een jaar of negen was, moest ik wel alleen bij vreemde mensen wonen, in Coevorden, omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Om er te komen, vanaf het Centraal Station, zat ik een week op een schuit. Onderweg maakte ik ook nog een bombardement mee en werd ik met de andere kinderen verder gebracht door een Duitse vrachtauto. In Friesland kregen we goed te eten. De man van het gezin werkte bij de melkfabriek.’

Wat vond u de ergste dag uit de oorlog?
‘Dat weet ik niet meer. Als je praat over de oorlog komt er veel weer boven, maar je vergeet gelukkig ook een heleboel.
Mijn man, die ik heb leren kennen op de dansschool, woonde in Amsterdam-Oost en hij heeft veel ergere dingen meegemaakt dan ik. Hij heeft veel joden opgepakt zien worden. Op de Ringdijk sprong iemand in het water om te ontsnappen. Haar man deed als tienjarige al verzetswerk. Veel mensen van het verzet werden doodgeschoten. Zo ook zijn neef, die werd gefusilleerd in de duinen in Bloemendaal.’

Kon u tijdens de oorlog buiten spelen?
‘Ja hoor! Er waren geen auto’s. Wel trams, bijna net zoveel zelfs als nu, maar ze hadden geen deuren zoals nu, dus je kon er gewoon op springen. En de tram kostte maar 5 cent, net als het zwembad. Na 1945 was dat ineens 10 cent, maar dat hadden wij niet meegekregen van onze ouders, dus hebben we geprobeerd de rest van het geld bij elkaar te bedelen, maar dat was heel moeilijk, want 5 cent was toen best veel geld. Verder speelden we ook oorlogje. Met een houten pinkje, dat is een blokje, dat door onze vaders werd gemaakt. Daar moest je dan tegenaan slaan richting een put en elke put was een ander land. Zo ging je dan landje veroveren.’

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
‘Dat was leuk! We kregen chocola en ik kreeg ook een sigaretje van een Canadese soldaat. Daar ben ik zo ziek van geworden dat ik daarna nooit meer gerookt heb! Snoep houd ik sinds de oorlog ook niet meer zo van. Dat kregen we in de oorlog heel weinig. Alleen bij hele bijzondere gebeurtenissen, zoals de geboorte van Prinses Irene.’

  

 

Archieven: Verhalen

‘Ik blijf maar dromen over de oorlog’

Brandeisfotografie

Jennie roept van bovenaan de trap dat we door mogen lopen. Als Marilou, Noa en Robin van basisschool de Meidoorn het huis binnenkomen worden ze enthousiast begroet en meteen gewezen op de blikjes cola en zakken snoep die voor iedereen op tafel liggen. En ja, ze mogen snoepen tijdens het gesprek.

Wat waren de momenten waren waarop u echt bang was tijdens de oorlog?
Ik ben een schijtlijster. Dat is altijd al zo geweest, maar door de oorlog is het wel erger geworden. Ik heb nu nog steeds last van vuurwerk en laag overvliegende helikopters en vliegtuigen. Ook ben ik nog steeds bang in het donker. Ik droom ook nog vaak over de oorlog, vooral na het kijken van de herdenking op televisie. Soms droom ik niet over de oorlog, maar dan kan ik er niet door slapen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het joodse jongetje waarvan het naamplaatje is teruggevonden op het kampterrein. Een nabestaande wil het graag hebben, maar dat mag niet van het museum, zelfs niet voor een paar maanden. Onbegrijpelijk en verdrietig.

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
In het begin was er genoeg te eten. Dat werd steeds minder. In de laatste winter was het heel koud, er lag sneeuw en er was bijna geen eten meer. We gingen nog maar twee dagen in de week naar school en kregen dan heel vies, stinkend eten van de gaarkeuken dat we moesten eten. Er liep geen poes meer op straat want die waren allemaal opgegeten. Jongens met katapulten schoten ratten dood om op te eten.

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt tijdens de oorlog?
Het afgaan van het luchtalarm en de beschietingen ‘s nachts en toen de Duitsers op school kwamen. Dat was in het tweede jaar van de oorlog. We hoorden toen over de ster die joodse mensen moesten dragen en we mochten ook geen Nederlandse liedjes meer zingen op school. Juf was ‘stout’ en zong toch verboden liedjes met de klas. Er kwamen toen drie officieren in de klas en die namen de juf en Truusje, een joods klasgenootje, mee. We moesten allemaal huilen, werden toen getroost door de directeur en naar huis gestuurd. Na drie weken kwam de juf weer terug, maar Truusje en haar ouders waren er niet meer bij. Die moesten naar een kamp en zijn nooit meer teruggekomen.

In het eerste oorlogsjaar was het nog een stuk rustiger, maar ook toen heb ik iets naars meegemaakt. Ik moest boodschappen doen en mijn moeder zei dat ik goed op het luchtalarm moest letten en als ik dat zou horen ik meteen naar de schuilkelder moest gaan. Toen het alarm echt afging schrok ik zo erg dat ik heel hard begon te rennen en pas stopte toen ik veilig thuis was. Mijn boodschappen ben ik onderweg kwijt geraakt…

In het derde oorlogsjaar gingen we zoals altijd op vakantie bij mijn oom en tante in Gelderland, op de boerderij. Toen kwam er een telegram. Er was namelijk iets ergs gebeurd en mijn ouders moesten meteen naar huis komen. Er was een granaat dwars door ons dak gegaan en thuis was het een puinhoop. We moesten logeren en konden pas twee maanden later terug naar ons huis. Dat was bijna net zo erg als het bevrijdingsfeest op de Dam, met de Canadezen. Ik stond met een vriendin tussen de feestvierende mensen en zag plotseling allemaal Duitse soldaten staan en riep naar mijn vriendin ‘Ze gaan schieten!’ Een moeder met een baby in een kinderwagen werd geraakt, net als een man vlak bij ons. We renden hard weg. Dat dit nog gebeurde terwijl je net dacht dat alles voorbij was was het ergste! Onze ouders hebben met ons gepraat en gezegd dat nu alles voorbij was, maar door al deze gebeurtenissen ben ik nog altijd bang voor oorlog.

Archieven: Verhalen

‘Ik heb zelf gelukkig niets ergs meegemaakt’

Nazul, Kyano en Jairo van de Meidoornschool lopen de Jan Evertsenstraat uit naar het huis van Mien Hak aan de Orteliuskade, waar zij nu in een benedenhuis woont. De kinderen zijn al gezien en Mien schuifelt naar de deur. “Kom maar vast binnen, ik dacht al dat jullie hier moesten zijn.” De jongens gaan zitten en Mien komt binnen met drie glaasjes limonade op haar rollator.

Wat deed u tijdens de oorlog?
Ik was drie jaar toen de oorlog begon en woonde in de straat hierachter. Ik kan me niet veel meer herinneren, maar toch een heleboel wel. Eerst zat ik op de kleuterschool in de Willem Schoutenstraat, maar die is in beslag genomen door de Duitsers. De school was toen wel anders. Je zat met z’n tweeën in een bankje en gebruikte een inktpotje om te schrijven. Onze hoofdonderwijzer is toen van school gehaald en we hebben nooit geweten wat er met hem gebeurd is. Kleding was heel duur, dus daar kon je zegeltjes voor sparen. En als je jurk tekort was, dan werd er gewoon een lapje stof tussen gezet. Mijn oom zat in het verzet en had een radio bij ons op zolder. Hij is een tijdje weg geweest, maar ik weet niet waarheen. Op straat was het helemaal donker, als er niet goed verduisterd was, dan schoten de soldaten in de lucht. Of ze gingen heel hard schreeuwen. Dat is gek maar daarom deed ik nooit mijn slaapkamerdeur dicht en dat heb ik nog steeds niet.

Heeft u erge dingen meegemaakt?
Er woonde een NSB’er bij ons in de straat, die stampte altijd met zijn laarzen. Wij waren zo bang voor die man. Als hij er aan kwam, dan gingen we snel naar binnen. Er woonde een joods gezin bij ons in de straat. Die vader is een keer meegenomen tussen twee Duisters in. Dat meisje speelde ook buiten en wij hebben alles gezien. We hebben er nooit meer wat van gehoord. Ik liep een keer op de Jan van Galenstraat, toen werd daar een man opgepakt en meteen doodgeschoten. Dat vergeet je nooit meer. Als ik het erover heb, zie ik het zo voor me. Na de oorlog heb ik nog wel eens gezien dat meisjes die met Duisters waren omgegaan, werden kaalgeschoren en verf op hun hoofd kregen. Maar ja, de ouders van dat meisje konden er vaak ook niets aan doen. Het was een hele nare toestand allemaal, maar er werd nooit meer over gesproken. Ik heb zelf geen erge dingen meegemaakt, er is gelukkig niemand overleden.

Fotografie: Saskia Gubbels


Er was haast geen eten, weinig brood, geen boter en heel soms beleg. Er waren gaarkeukens, daar kreeg je een pannetje soep of een bord pap op school. Ik kan me niet herinneren dat ik honger heb gehad. Ik ging met mijn moeder naar de tuin van Dirk van de Broek om groenten te kopen, of er werden bloembolletjes gekookt op een klein kacheltje. Mijn vader kreeg nog wel eens een zakje kolen mee. Als er geen kolen meer waren, namen we houten blokjes van de tramrails. Dat is eigenlijk stelen, maar ja. Toen de oorlog afgelopen was, gooiden vliegtuigen brood en koek. Het was zo fijn om weer lekker buiten te kunnen spelen. Je had echt een gevoel van vrijheid, want je hoefde niet meer bang te zijn en om je heen te kijken. Zoek dus geen ruzie met elkaar, want we zijn allemaal mensen.

 

 

Archieven: Verhalen

‘Jullie kinderen zijn strijders van de vrede’

De 89-jarige Frits Neijts woonde tijdens de oorlog in Amsterdam Noord tegenover de Fokkerfabriek. De eerste tijd woonde hij in de Bestevaerstraat. Hij staat Elham en Imran van de Meidoorn al op te wachten in de hal van de Klinker, waar hij samen met zijn vrouw Ans woont. Elham en Imran zullen tijd te kort hebben voor al hun vragen. Gelukkig zijn we volgend jaar weer welkom, want zegt Frits Neijts na afloop: “Ik ben van plan 100 jaar te worden”.

Is er iemand uit uw familie ondergedoken?
Ik niet, maar mijn vader wel. Mijn moeder zat in de politiek voor de oorlog en zij hoorde van de Kristalnacht in Berlijn. Dat er joodse winkels werden vernield en dat Joden werden gearresteerd. Daar begon het mee en daarom zei ze tegen mijn vader dat hij moest onderduiken. Hij heeft de hele oorlog boven een drogisterij ondergedoken gezeten. Hij was mede directeur van bioscoop Tuschinski. Hij heeft de oorlog overleeft, zijn zussen niet want zij wilden niet onderduiken. Zij dachten dat ze gewoon moesten werken in Duitsland.

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
Ik werkte in een medicijnenfabriek in de Jordaan in 1944,  ik was leerling, ik werkte in het magazijn. Twee huizen verder van ons woonden een familie en die hadden een zoon van mijn leeftijd, dat was mijn vriend; Pietje. Dat was een verzetsfamilie en zij vroegen toen aan mij om vitamine te smokkelen uit de fabriek. Ik had sportkousen met een elastiek eromheen aan en daar deed ik die kokers vitamine in. Maar als het personeel de fabriek verliet, moesten ze een stuiter trekken die in een kauwgomballenautomaat zaten. Trok je een rode dan werd je gefouilleerd, trok je een groene dan mocht je door. Op een keer moest ik mee naar het kantoor. Daar zat een oude Duitse soldaat. Ik begon te huilen en die man vroeg: “Waarom heb je gestolen?” Ik zei: “Wij hebben honger thuis.” Toen keek hij me aan en zei: “Ach, du bist noch ein kind”. En toen mocht ik naar huis.

Wat gebeurde er daarna?
Ongeveer een half jaar later werd onze wijk omsingeld door Duitse soldaten. Die verzetsfamilie was verraden en zij werden gearresteerd en afgevoerd. Toen werd mijn moeder bang en gingen wij verhuizen. Een week erna kwamen Engelse vliegtuigen die de Fokkerfabriek wilden bombarderen en toen viel er een bom op het huis waar wij hadden gewoond. Als we niet verhuisd waren had ik hier nu niet gezeten. Ik heb in die tijd ook nog met mijn vriendje enveloppen naar adressen gebracht en daar zat een krant in; de illegale Waarheid. Via de radio hoorden ze berichten die ze vervolgens in die krant schreven. Na de oorlog was het feest. We kregen kauwgom, sigaretten en chocola. Dat was fantastisch, we rookten niet dus de sigaretten gaven we weg.

Fotografie: Saskia Gubbels

Frits Neijts geeft de jongens een mooie boodschap mee: “Voor jullie is het heel belangrijk dat het niet weer gaat gebeuren. Als je het niet eens bent, moet je het oplossen met praten. Geen geweld gebruiken. Er gebeurt heel veel narigheid in de wereld en je moet goed met elkaar samenleven waar je ook vandaan komt. Jullie zijn strijders van de vrede!”

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik weet nog dat ik na de oorlog mijn eerste banaan at’

Els Gubbels is geboren in de oorlog tegenover het Anne Frankhuis en heeft in de hongerwinter in de Witte de Withstraat gewoond. Tom Gubbels was 1,5 jaar toen de oorlog uitbrak en woonde aan de rand van de stad. Maria, Daniel en Egon van de Meidoorn spreken hen op een koude vrijdagmorgen in februari. Geboeid luisteren ze naar de verhalen.

Wat kunt u, Els, zich nog herinneren van de oorlog?
Ik ben in de oorlog geboren, dus ik heb zelf weinig herinneringen. Ik hoorde later dat mijn vader onze radio had verstopt in een luik. Alle radio’s waren streng verboden. Hij had in de kast in de kamer de vloer open gemaakt en daar een gat in gezaagd en af en toe luisterden ze stiekem naar radio oranje. Maar boven mijn ouders woonden NSB’ers en als ze de radio hoorden dan klopten ze op de deur: “Een beetje zachter, we horen de radio!” Dus ze waren op de hand van de Duitsers maar ze hebben mijn vader niet verraden.

Heeft uw familie de oorlog overleefd?
Tom: Mijn vader is in de oorlog in 1943 in het ziekenhuis overleden aan TBC, een longziekte. Mijn moeder bleef alleen achter met mij en mijn twee zusjes en had bijna geen geld. We kregen kleren van het armenfonds.
Els: Ik woonde met mijn ouders en zusje op de Prinsengracht recht tegenover het Anne Frankhuis. Dat verhaal hoorden we natuurlijk pas na de oorlog. Alle jongemannen moesten als soldaat vechten en mijn oom werd ook opgeroepen naar Duitsland gegaan, die heeft de hele oorlog daar gewerkt op een kantoor in Berlijn. Hij is pas twee jaar na de oorlog terug gekomen vanuit Duitsland, 27 jaar en helemaal kaal,  waarschijnlijk van alle ellende. Hij heeft er na de oorlog nooit meer over gesproken.

Hoe was het in de Hongerwinter?
Tom: We hadden heel weinig eten. Ik weet nog dat ik in de rij moest staan voor soep en dan mocht ik de pan uitlikken. Het was ook heel koud, dus we gingen met mijn moeder en zusjes bij mijn opa en oma wonen en daar hebben we de winter doorgebracht. Tegenover dat huis was een tehuis voor oude mannen. Ik heb gezien dat er elke dag doodskisten naar buiten werden gedragen, overleden door honger en kou. Wij hadden een beetje geluk dat mijn opa bij de kolencentrale werkte. Hij stopte stiekem tijdens het werk kooltjes die op de grond vielen in zijn lege broodtrommel. Buiten bij de poort stonden Duitse soldaten op wacht en ze controleerden om de tien mannen en dan deden ze de trommels open. Mijn opa is gelukkig nooit gepakt.
Els: Wij gingen in de Hongerwinter ook bij mijn opa en oma wonen, in de Witte de Withstraat. Mijn opa hielp bij het abattoir en dan nam hij bloed mee van de slacht en daar maakte mijn oma bloedworst van, dat vonden we heerlijk.

Fotografie: Saskia Gubbels

Wat herinnert u zich van de eerste tijd na de oorlog?
Els: Ik weet nog dat ik mijn eerste banaan kreeg na de oorlog. Dat vonden we heel apart. Tom: Ik herinner me het eerste wittebrood. Ik woonde bij het Surinameplein, dat was de rand van de stad toen. Er waren alleen maar weilanden en slootjes. Daar gooiden ze na de oorlog brood in blikken naar beneden. Dat was zo verrukkelijk! Jongetjes die wat ouder waren die gingen dan op blikkenjacht om ze aan elkaar te binden en zo vlotten te bouwen. Daar was ik heel jaloers op!

Archieven: Verhalen

‘Mijn broer kwam mager terug uit het kamp’

Lemmy, Ilias en Garry van basisschool De Meidoorn wachten op een koude vrijdagochtend op de tram die hen naar Truus Schutte zal brengen. Zij was 12 jaar toen de oorlog begon. Ze kunnen zich er niets bij voorstellen: opgroeien terwijl het oorlog is in hun stad Amsterdam en in heel Nederland. In het uur dat volgt zitten ze gedrieën op de bank bij Truus Schutte, die op al hun vragen over de Tweede Wereldoorlog geduldig antwoord geeft.

Hebben uw familieleden de oorlog overleefd?
‘Ja, allemaal. Één van mijn broers heeft Dachau overleefd, dat is een concentratiekamp. Hij was betrokken bij de verspreiding van de krant, het Parool. Deze krant was in de oorlog een verzetskrant en bestaat vandaag de dag nog steeds. Mijn broer heeft eerst in de gevangenis op het Kleine Gartmannplantsoen gezeten, vlakbij het Leidseplein. Daarna ook nog op de Amstelveenseweg, in Utrecht en in Vught. Na de oorlog kwam hij heel mager weer terug bij ons. Hij is uiteindelijk negentig jaar geworden. In al die gevangenissen is hij heel erg mishandeld; hij had altijd nog last van zijn rug en had dikwijls nachtmerries. Dan lag hij luid schreeuwend in bed en zei de volgende ochtend zijn echtgenote: “Praat er maar niet over, hoor”. Met als gevolg dat de kinderen niks wisten over wat er in de oorlog met hem was gebeurd. Mijn vader is een ander verhaal. Die heeft zich tijdens de oorlog aangesloten bij de NSB. Ik heb hem echter nooit gekend: hij ging bij ons gezin weg toen ik een baby was.’

U was 12 jaar toen de oorlog begon. Hoe was toen het leven in uw buurt?
‘School ging gewoon door. Ik zat op een Katholieke school en wij gingen ook samen met andere gezinnen met kinderen naar de kerk. Toen de oorlog net was begonnen gingen wij iets doen dat ‘doopbelofte hernieuwen’ heet. Je belooft dan voor de kerk dat je in God gelooft. De volgende dag was de bakkerswinkel ook gewoon nog open. Maar later niet meer, toen had hij geen meel meer om brood te bakken. Mijn moeder had niet veel geld en ik kreeg daarom kleding van school. Dat waren hele mooie roze katoenen kleren waar een stempel op zat ‘gemeente Amsterdam’. Ik schaamde me daar niet voor, ik kon er toch niets aan doen dat wij arm waren?
Er is wel eens een NSB’er doodgeschoten bij ons in de buurt. Dat merkten we dan wel als kinderen, vooral omdat ze dan achter jongens aangingen die daar misschien iets mee te maken hadden. Van de rest van de oorlog kregen we niet veel mee. Ik was jong, net als jullie.’

Had u veel vriendinnen in de oorlog en deed u gewoon leuke dingen?
‘Zeker, ik had hele leuke vriendinnen. Met een groepje van vijf vriendinnen, waarvan ik er nu nog met eentje contact heb, gingen we vaak leuke dingen doen. Zoals lopen naar het Amsterdamse Bos of naar het Vliegenbos aan de overkant van het IJ. We noemden onszelf ‘de ruutan-club’. Als je ‘ruutan’ omdraait, dan staat er ‘natuur’. We vonden het heel leuk om in de natuur te zijn. Spelen, wandelen, bootje varen. In het begin namen we zelf boterhammen mee. Later, toen er geen meel meer was om brood te bakken, deden we dat niet meer. Ook zijn we eens naar Den Oever gefietst vanuit Amsterdam. Dat is wel tachtig kilometer! Met mijn broer ben ik ook wel eens naar Egmond gefietst. Daar was een klooster waar je soep kon krijgen. Zo vonden we altijd maniertjes om aan eten te komen en heb ik nooit echt honger hoeven lijden.’

       

Archieven: Verhalen

‘Ik kan nog geen boterham weggooien!’

Fay, Alice en Romaisae van de Meidoorn stappen vrolijk binnen bij Huub Liebrand. Er worden heerlijke taartjes uitgedeeld en… bierglazen! “Niet vertellen aan jullie ouders hoor!” grapt de gastheer. Erin zit gelukkig chocolademelk met slagroom. Smullend stellen ze hun eerste vragen aan Huub Liebrand die zes jaar was toen de oorlog begon.

Was u tijdens de oorlog bang om opgepakt te worden?
Nee, eigenlijk niet. Wij waren een Katholiek gezin, ik ging als kind naar de Chassé-kerk. En voor niet-joodse gezinnen zoals wij was de kans om opgepakt te worden erg klein. We hoefden dus niet bang te zijn. Volwassen mensen moesten wel oppassen om niet opgepakt te worden, maar ik was jong.

Zijn er familieleden van u omgekomen in de oorlog?
Van mijn kant niet. Wel familieleden van mijn eerste vrouw, die Joods is, maar die kende ik toen nog niet. Haar tantes, ooms, nichtjes en neefjes zijn allemaal vergast. En waarom? Omdat ze alleen maar joods waren.

Wat was het minst lekkere eten in de oorlog?
Nou, dat zal ik je vertellen. In de oorlog moesten wij naar de gaarkeuken. Dan nam je je eigen pannetje mee en kreeg je een schepje van het eten dat daar gemaakt was. En toen was daar een keer suikerbieten met zuurkool gemaakt. Nou, dat was niet om te eten!

Dacht u dan, ik ga het echt niet eten?
Op een gegeven moment heb je zo’n honger, dan moet je wel. Zo herinner ik me nog een moment waarop wij thuis zaten, zonder verwarming en elektriciteit. Het weinige licht dat we hadden kwam van een olielampje, uit een jampotje. Wat we toen in huis hadden, was pudding. Nou ja, nep-pudding. Dat had mijn moeder aangemaakt met water. Dat was echt niet lekker! Dus gingen wij zonder eten naar bed, om drie uur later weer wakker te worden met een enorme honger. Toen hebben we het wel opgegeten. Zo’n honger hadden we! Daarom kan ik vandaag de dag nog geen boterham weggooien en word ik boos als ik mensen dat wel zie doen.

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892