Archieven: Verhalen

‘De pianoleraar vond zichzelf te oud om onder te duiken.’

Wij interviewden Marjan Berk in haar huis in de Plantagebuurt. Tijdens de oorlog woonde ze in een buitenwijk van Amersfoort met haar moeder en broertje. Ze kwam één keer naar Amsterdam in de oorlog om afscheid te nemen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘We hadden twee Nederlandse officieren ingekwartierd tijdens de mobilisatie. Op 10 mei werd ik wakker en toen was de oorlog al begonnen. De officieren waren al weggeroepen. Mijn vader kwam mij en mijn broertje halen. We gingen naar onze oma in Rotterdam.
Daar werd flink gebombardeerd. Als het luchtalarm ging, dan zaten we met zijn allen in het smalle gangetje. Dan hoorde je de bommen inslaan en het afweergeschut.
Op een gegeven moment viel er een brandbom op het huis van mijn oma.
Er kwam een Nederlandse soldaat, die trapte de deur in en die riep: ‘Jullie moeten hier weg!’ Mijn moeder had een koffer bij zich met tafelzilver en kostbare spullen die ze mee had genomen. Er stond een vrachtauto klaar om vluchtelingen de stad uit te brengen.
En in die oorlogsherrie, met die bommen en die vliegtuigen, overal lag puin. stonden daar mensen te stelen, uit de chocoladewinkel!
We kwamen terecht bij een boer. Ik stond als klein meisje voor het venster en van daaruit zag ik Rotterdam branden. De zon die ging bloedrood onder. Dat vergeet ik mijn hele leven niet meer.
Toen we terugkwamen in Amersfoort stond de vuile vaat nog op het aanrecht. Het bestek dat daar lag, was het enige dat nog over was. Want het tafelzilver dat mijn moeder nog snel had meegenomen in die koffer, was gestolen uit de vrachtwagen. Omdat mijn moeder eigenlijk een slonsje was, hadden we nog wat bestek om mee te eten.’

Had u onderduikers in uw huis?
‘We hadden verschillende onderduikers in huis. We waren een soort tussenhuis. Ze bleven even bij ons en dan bracht ik ze, vaak met de fiets, naar andere adressen. Ik was blond met een strik. Dat leek mijn moeder wel veilig.

Naast ons woonde een Joods gezin, de familie Sielenziger, hij was pianoleraar en was met zijn vrouw en dochter al voor de oorlog gevlucht uit Polen. Ze moesten zich melden voor de kampen en veel mensen doken daarom onder, maar de pianoleraar zei: ’Ik ben te oud.’ Hij gaf zich op om gedeporteerd te worden. Ze moesten zich melden in Amsterdam.
In ’42, zijn mijn moeder en ik, met de trein, naar Amsterdam gegaan om afscheid te nemen. Deze buurt was een tijdelijk getto en was afgezet. Je moest je persoonsbewijs laten zien, anders kwam je er niet in. Ze zaten bij andere mensen in huis te wachten tot het zover was. De pianoleraar was een klein mannetje, ik zie hem nog zitten. Het was zo’n moment dat je geconfronteerd werd met de oorlog. Later kregen we een brief van het Rode Kruis dat ze waren doodgegaan in Auschwitz.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘We werden bevrijd door Franssprekende Canadezen. Het was ijskoud op 5 mei. De tanks kwamen door de poort. Ik droeg de laatste witte sokjes in veel te grote schoenen van m’n moeder. Toen voelde ik iets warms tegen mijn been: pieste er een hondje over mijn mooie sokken.
Er was een enorme feestvreugde. Het Canadese regiment gaf een groot vuurwerk, het eerste vuurwerk dat ik ooit zag. Je wist niet wat je zag, het was fantastisch.
De soldaten dansten en tapten. Mijn moeder speelde piano, Glen Miller.
Dat klonk als honing in de oren na al die ellende.’

Archieven: Verhalen

‘’Oorlog zei me niet zo veel, tot een vliegtuig neerstortte’’

Zayed, Rayaan, Esma en Iman van basisschool Het Vogelnest zijn nog nooit in Purmerend geweest. In een ruime verzorgingsflat wonen op de 4e verdieping Jo en Wim Oostervink. Samen met Mollie de poes. Het is zo gezellig bij Wim en zijn vrouw Jo dat zij na afloop van het interview meteen vragen wanneer de kinderen weer terugkomen.

Hoe voelde u zich toen de oorlog begon?
“Ik was ongeveer net zo oud als jullie, dus de oorlog zei me niet zoveel. Ik kon me bijvoorbeeld niet voorstellen dat mensen elkaar gingen doodschieten. Tot er op een dag een Engels vliegtuig neerstortte op de Blauwburgwal in Amsterdam. Toen was iedereen ineens op zijn hoede, als kind is dat heel beangstigend. Mijn vriendjes en ik dachten eerst nog dat de Engelsen en Amerikanen ons wel zouden helpen, maar daar kwam niks van terecht… Duitsland had zo’n verschrikkelijk groot leger waarmee het Europa binnendrong. Toen dat gebeurde was ik bang, pas toen begreep ik er iets van.”

Hoe oud was u toen de bommen vielen in Amsterdam-Noord?
Ik was 13 en werkte sinds kort als loodgieter in het centrum van Amsterdam. Die dag stond ik op een dak ergens op de Prinsengracht, toen ik ineens allemaal rookpluimen in Noord zag. Ik realiseerde me dat dit de plek was waar mijn huis stond. Als een razende ben ik op de fiets naar Noord gereden. Toen ik aankwam bij de Van der Pekstraat, bleek er een bom te zijn ingeslagen in de dikke boom die in het perkje voor ons huis stond. Van die boom was niks meer over en in ons huis zaten geen ramen meer. Alle dakpannen waren van het dak. Mijn moeder en mijn zusje waren thuis tijdens de inslag. Door de klap waren ze als het ware de keuken ingeslagen. Helemaal in de war zaten ze in de kamer op een stoel. Mijn vader kwam snel naar huis en heeft meteen alle dakpannen die nog heel waren, op het dak gelegd. Gelukkig konden we in ons huis blijven wonen.”

Kunt u wat vertellen over de Hongerwinter?
Ik was ongeveer 14 jaar oud, een leeftijd waarop je eigenlijk veel eten nodig hebt. Maar er was niks. Bij de gaarkeuken kon je met je pannetje en wat voedselbonnen eten halen, voornamelijk suikerbieten en aardappelschillen. Die schillen kwamen van de Duitsers vandaan en werden dan nog weleens, per gratie, gegeven aan mensen die geen eten hadden. Er zaten helemaal geen voedingsstoffen in, je had meteen weer honger, maar het was het enige eten dat we kregen. Mijn tweelingzussen Immie en Marie waren 17 jaar en werkten in een bejaardentehuis op de Amstel, de Hervormde Diaconesseinrichting. Ze woonden er ook en kregen er wat te eten. Dat scheelde weer bij ons thuis. Ze moesten daar bejaarden afleggen, zo heet het als je dode mensen moet aankleden en in een kist moet leggen. Dat deden ze alleen omdat ze dan een heel klein beetje eten kregen.”

Archieven: Verhalen

‘‘Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen’’

Els Burger komt basisschool Het Vogelnest binnen met een grote tas. Ze heeft allemaal oude spulletjes uit de oorlog meegenomen, die ze nog bewaard heeft. Zelfs een blikje smeerkaas dat met de voedseldroppingen net na de bevrijding uit de lucht kwam vallen. Ze had er 30 jaar later van geproefd maar het was erg vies! Het is een bijzonder interview, want Els heeft als kind zelf op Het Vogelnest, toen nog de Mussenstraatschool, gezeten. Ze geeft ons een rondleiding door de buurt en weet van alles over de oorlog te vertellen.

 

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
“Ik heb het niet heel bewust meegemaakt. Ik kan mij wel herinneren dat toen het bombardement hier was, onze deur niet meer open kon. De deur is uiteindelijk opengestoten en ik zag allemaal militairen en werknemers die kwamen helpen met opbouwen. De helft van de straat was weg. Toen ons huis weer gefatsoeneerd moest worden, zijn we tijdelijk aan de andere kant van de Spechtstraat gaan wonen. Ik kan mij ook nog herinneren dat ik met mijn opa en oma soms stiekem ‘s nachts in de volkstuin zat. Dat mocht niet, want er was spertijd waarbij niemand na acht uur de straat op mocht. Ook luisterde ik stiekem samen met mijn opa naar Radio Oranje. Mijn vader moest verplicht in Duitsland werken. Hij had daar een granaat gevonden, die hij gebruikte als werkkruik. Hij had hem vanuit Duitsland mee naar Nederland genomen. Mijn oma heeft nog voor de granaat een kous gebreid die eromheen kon. Zo hadden ze warme voeten in bed.”


Wat was er te eten in de oorlog?

“Als je honger had, ging je voedsel halen in Waterland bij de boeren. Daar ruilde je bijvoorbeeld een stuk zeep voor een kilo aardappelen. Wij hadden in de keuken een heel klein kacheltje en daar kookte mijn moeder de suikerbieten. Op een gegeven moment was ze in een andere kamer en toen hebben mijn zusje en ik het pannetje stiekem uitgelikt. Na de bevrijding waren er voedseldroppingen. Mijn vader wist snel een ton met voedsel te bemachtigen. In deze ton zat bijvoorbeeld krentenbrood en smeerkaas. Dit blikje smeerkaas kwam ik tegen in de koelkast van mijn tante, die het zonde vindt om iets weg te gooien… Ik proefde de smeerkaas van vijftig jaar oud en het was zo vies. Afschuwelijk!”


Kende u Joodse mensen in de buurt?

“Om de hoek van de school zit een winkeltje. Daar had de Joodse Japie Cohen met zijn familie een sigarenboertje. In het begin van de oorlog heeft de politie de familie aangehouden, maar iedereen in de buurt kende Japie. De politie heeft toen eerst nog een oogje dichtgeknepen, maar uiteindelijk zijn ze alsnog opgepakt en naar het politiebureau gebracht. Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen. Maar de vader en de moeder en het zusje zijn naar een concentratiekamp gestuurd en nooit meer teruggekomen. Ik wil heel graag dat er een struikelsteentje wordt gelegd voor de familie Cohen.  Ik had ook een Joods vriendinnetje, Marleen. Zij woonde met haar familie in de Pelikaanstraat. Als ik na de oorlog bij haar ging spelen en we naar binnen gingen, riep ze altijd heel hard: ‘Mama, ik ben het, Marleen!’ Haar moeder was er niet, maar er stond wel een grote kast in de kamer. Haar moeder zat vaak verstopt in de kast, zo bang was ze. Haar vader en broers werkte bij Hollandia Kattenburg. Zij zijn opgepakt en naar een concentratiekamp gebracht. Haar moeder was teruggekomen uit het kamp, maar nog steeds doodsbang na alles wat ze daar had meegemaakt. Heel zielig was dat.”

Archieven: Verhalen

‘‘Brandnetels prikten niet in je maag als je ze kookte’’

Khalloud, Nebi, Kaylee van basisschool Het Vogelnest in Noord interviewen de 89-jarige Aard Bax in het veteranenhuis in Amsterdam-Noord. Hij is daar vrijwilliger en praat er geregeld met (ex-) militairen over hun missies. Hij heeft zelf in Nederlands-Indië gevochten. Als kind woonde hij tijdens de oorlog in Noord. Aard Bax kan zich nog veel herinneren van deze tijd en hij heeft een aantal bijzondere spullen bewaard die hij de kinderen laat zien.


Waren er ook leuke dingen in de oorlog?

“In het begin gingen alle jeugdverenigingen gewoon door met hun activiteiten. Voetbal, volleybal en andere clubjes bleven bestaan. Aan het einde van de oorlog was het natuurlijk voor iedereen hopeloos. Als de avond viel, om 8 uur, mocht je niet meer naar buiten en dan werd het lastig. Er was geen verlichting, je liep allemaal met een ‘knijpkat’, een handmatig bestuurbare zaklantaarn. Binnen speelden we wel veel spelletjes. Er werd bij ons thuis bijvoorbeeld veel gesjoeld. De avond bracht je door, als er licht was, samen met je familie. Ook deden we veel kaartspelletjes. Het was dus ook wel een gezellige periode.”


Wat is het meest bijzondere dat u zich herinnert van de oorlog?

“Het ergste was natuurlijk het bombardement hier in Noord. We waren thuis tijdens de bombardementen. Dat merkten we wel want de ramen en deuren trilden ervan. Gelukkig viel de bom niet op ons huis, maar wel dichtbij op het oude politiebureautje. Daar zijn zes doden gevallen. Zes vrouwen kwamen levend onder het puin vandaan. De dag dat het gebeurde, kregen we een heerlijke soep met pap in de gaarkeuken in de Laanweg. In de loop van de tijd werd het eten steeds slechter. Zelf heb ik nooit van de gaarkeuken hoeven eten. Om ons heen werden brandnetels, suikerbieten en bloembollen gegeten. Daar werd soep van gemaakt. Brandnetels prikten niet in je maag als je ze kookte. Wij hadden het geluk dat mijn moeder altijd wel ergens eten vandaan wist te halen. Wat we nauwelijks hadden, was kleding. Er werden bijvoorbeeld geen zolen van sokken meer gemaakt, waardoor je alleen maar een gebreid lapje om je voet had, bij elkaar gebonden door een elastiek. Het leek niet eens op een sok.”

Waren er toen al Nikes?
“Haha, nee die waren er niet. Iedereen had hele grauwe, saaie en versleten kleding, zonder kleur. Alles kriebelde heel erg. De voorkant van schoenen werden opengeknipt als je voeten groeiden.”


Wat deed uw vader in de oorlog?

“Mijn vader was ‘straatpilaar’ bij de Amsterdamse gemeentepolitie, zoals hij dat zelf noemde. Hij kwam in Noord te zitten en heeft er veel meegemaakt. De Duitsers namen bijvoorbeeld hun fietsen in waardoor ze overal naartoe moesten lopen. Je kon alleen niet ver lopen met een lege maag… Toen het politiebureau in de Vogelbuurt werd gebombardeerd, werden ze ergens anders geplaatst. Het Amsterdamse politiekorps was in twee kampen verdeeld, de groep die zich aansloot bij de NSB en de Duitsers, en de groep die zich inzette voor het verzet. Mijn vader heeft veel voor het verzet gedaan. Zo hielp hij kinderen ontsnappen uit de Joodse kindercrèche bij de Hollandsche Schouwburg. Daar werden de kinderen van Joodse mensen die waren opgepakt om te worden afgevoerd, tijdelijk ondergebracht. De kinderen werden later op de trein gezet, maar tijdens de tocht naar de trein werden sommigen van straat gehaald en gered. Mijn vader heeft uiteindelijk een onderscheiding gekregen voor zijn verzetsdaden in de oorlog. Hier zie je een oranje vlaggetje dat ze na de oorlog om hun arm konden spelden.”

Archieven: Verhalen

‘’Ik ben uiteindelijk verraden door een ander Joods meisje’’

Cees, Giyaissa en Moussa van basisschool Het Vogelnest in Noord hebben ontzettend veel vragen voor Lous Steenhuis-Hoepelman. Niet onterecht, want Lous heeft een bijzonder en dramatisch oorlogsverhaal met een goede afloop. Het verhaal maakt een diepe indruk, zeker omdat Lous een koffertje met spulletjes en foto’s bij zich heeft. Zelfs popje Mies, gekregen in concentratiekamp Westerbork, heeft Lous nog altijd bewaard.

 

Moest u onderduiken?
“Mijn familie is Joods. Mijn ouders waren politiek actief bij de communistische partij en hadden al vroeg door dat het slecht af zou lopen met de Joden in Duitsland en Nederland. Mijn oma was naaister en die wilde niet onderduiken. Ze dacht: ‘Ahh het zal wel meevallen in Auschwitz. Ik ben een goede naaister en die kunnen ze daar vast gebruiken’. Mijn vader en moeder zeiden nog tegen haar: ‘Je moet onderduiken, het is harstikke gevaarlijk, je wordt misschien wel doodgemaakt!’ Maar mijn oma wilde niet, zij is meteen naar Auschwitz afgevoerd en daar vermoord. Ik heb mijn oma dus nooit gekend. Daarom vind ik het zo bijzonder dat ik mijn allereerste jurkje, dat mijn oma voor mij gemaakt heeft, nog heb. Ik heb zelfs een foto waar ik dat jurkje aan heb. Mijn vader, moeder en ik gingen al in 1941 onderduiken. Uiteindelijk werd ik ondergebracht in een huis bij de Linnaeusstraat. Het werd alleen te gevaarlijk en toen hebben vrienden van mijn ouders een nieuwe plek voor mij gevonden in Bussum. Mijn vader is wel op dat oude adres achtergebleven en is daar verraden. Achteraf heb ik gehoord dat hij zich nog tegen de Duitsers heeft verzet en dat hij heeft geprobeerd te vluchten. Mijn moeder heeft de hele oorlog kunnen onderduiken en heeft de oorlog overleefd. Mijn vader is vermoord in Auschwitz. Ik ben uiteindelijk verraden door een ander Joods meisje dat samen met mij onderdook. Eerst kon ik mij dat nog wel voorstellen, het was nog een jong meisje. Later bleek dat ze al achttien jaar was en dat vind ik toch wel erg gemeen. Zij is trouwens uiteindelijk ook opgepakt en nooit meer teruggekomen. Ik wel.”

Hoe was het in het concentratiekamp?
“Ik werd eerst in een gevangenis in Amsterdam gestopt. Vanuit die gevangenis in Amsterdam ben ik naar Westerbork gebracht. Dat was een concentratiekamp in Nederland, in Drenthe. Er was een weeshuis waar vijftig kinderen zonder ouders werden ondergebracht. Het waren allemaal kinderen die verraden waren op hun onderduikadressen. Toen ik aankwam in Westerbork, kreeg ik Miesje, een knuffeltje. De verzorgers hadden die voor mij gemaakt. Onze groep werd de groep ‘Onbekende Kinderen’ genoemd, omdat de Duitsers niet wisten hoe wij heten. Alleen mijn naam was bekend, waarom weet ik niet. Op een kwade dag moesten wij met de hele groep kinderen met de trein. We gingen naar Bergen Belsen. De omstandigheden waren daar heel slecht, maar gelukkig zijn we er niet lang gebleven. Een baby’tje, Henriëtte, was in de trein overleden. Er was geen eten en er waren veel ziektes waar iedereen aan dood ging. Wij zijn daarna naar Theresienstadt gestuurd. De situatie daar was niet zo slecht omdat Hitler er een ‘modelkamp’ van had gemaakt. Zo wilde hij aan het Rode Kruis laten zien dat het allemaal niet zo heel erg was. Wij kregen bijvoorbeeld mooie kleertjes aan. Op een hele goede dag kwamen de Russische soldaten. We waren bevrijd en konden naar huis. Ik ben met een vliegtuig van een van de soldaten meegevlogen naar Nederland. Daar aangekomen vond mijn moeder mij weer. Ik was inmiddels een heel ander, mager en ziek kindje dan de wolk van een baby die ze had moeten achterlaten. We kenden elkaar niet meer, maar ik vond het wel een aardige vrouw dus ik ging met haar mee.”

Archieven: Verhalen

‘’Een van de zusters riep: ‘Ga allemaal onder de bank zitten’’

Annie Onderwater woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog dichtbij basisschool Het Vogelnest, de school van Mohammed Amin, Sareena en Nurgül die haar komen interviewen. Ze weet veel te vertellen over de oorlog in de Vogelbuurt en dat vinden de kinderen wel interessant, net als de mooie spulletjes en foto’s uit die tijd die ze heeft bewaard. Ook de kat, die een beetje schuw is, komt tijdens het interview toch nog een kijkje nemen.

 

Wat deed uw vader in de oorlog?

“Hier heb je een persoonsbewijs van mijn vader. Hij was in de oorlog nog net in de leeftijd dat hij opgepakt zou kunnen worden om in Duitsland te moeten werken. Mijn vader werkte in een metaalfabriek in Noord. Op zijn werk hebben ze toen de datum op zijn persoonsbewijs veranderd, zodat hij twee jaar ouder was. Maar je ziet zo duidelijk dat het nep is, haha. De Duitsers trapten er toch in en hij is nooit opgepakt. Mijn vader had wel een verstopplek gemaakt in ons huis. Een kast in de gang achter een muurtje. Als er dan razzia was, verstopte hij zich daar. ‘Papa, papa ga in je hok!’, riep ik als ik op straat aan het spelen was en er een razzia was. Een broer van mijn vader is wel opgepakt. Hij heeft drie jaar in Duitsland, in Berlijn moeten werken. Hij heeft het daar wel goed gehad.”


Wat weet u over de bombardementen?

“Ik zat in de Ritakerk op het moment dat deze gebombardeerd werd. Om de hoek had je de scholengemeenschap waar ik op school zat en daar is ook een bom op gevallen. Dus of ik nou in de kerk zat of in de school, ik had altijd een bom op mijn kop gehad. Het was die dag feest, want de kerk bestond 25 jaar. De hele school was in de kerk om het te vieren. Toen de bom viel, werd het plotseling heel donker. Iedereen begon te schreeuwen en te gillen. Een van de zusters riep: ‘Ga allemaal onder de bank zitten, allemaal onder de banken gaan zitten!’ Ik dacht, ik ga niet onder die bank zitten, ik moet naar buiten! Ik zat dichtbij de uitgang. Toen ben ik naar huis gaan lopen, de brug over naar de Adelaarsweg. Ik zag op het trappetje bij de Mussenstraatschool (het huidige Vogelnest) een laars in de dakgoot hangen. Het bleek de laars te zijn van een neergeschoten piloot. Ik liep verder en was bang dat ons huis er niet meer stond. Gelukkig kwam ik mijn vader onderweg tegen. We hoorden dat iedereen naar het park was gevlucht, bij de Adelaarsweg, hoewel daar ook zes bommen waren gevallen. Mensen hadden kussens meegenomen die ze boven hun hoofd hielden. Ze dachten dat de bommen daar niet doorheen zouden komen. Dom natuurlijk. Ons huis was helemaal uit z’n voegen, geen raam of deur was meer heel. We konden niet meer in dat huis blijven en zijn toen zes weken in Den Bosch geweest bij mijn opa en oma. Ons huis werd in de tussentijd opgeknapt.”

Hoe was de Hongerwinter?
“Mijn zusje moest aan het einde van de oorlog, in januari 1945, naar de boeren in Noord-Holland. Organisaties in Noord brachten een bus vol kinderen daarheen want hier was geen eten. Mijn zusje mocht ook mee. Ze was vier jaar en ze heeft van januari tot na de bevrijding in Opdam in een boerderij gezeten, waar genoeg te eten was. Mijn vader haalde eten in Noord-Holland, op de fiets, aardappelen, groente en tarwe… Bij de pont stonden de Duitsers iedereen op te wachten en moesten de mensen alles direct bij hen inleveren. Wij hadden dus het geluk dat we in Noord woonden en dat we geen Moffen tegenkwamen die ons eten afpakten. Ik mocht ook naar de boeren, maar dat wilden mijn ouders niet. Allebei de kinderen weg vonden ze niet goed. Mijn moeder was zwanger van mijn broertje, die nota bene 8 pond woog bij de geboorte… heel zwaar dus, ondanks de Hongerwinter. Aan het einde van de oorlog vond mijn vader voedsel van een voedseldropping. We werden alleen meteen ziek van de chocola die erin zat, want dat waren we helemaal niet meer gewend!”

Archieven: Verhalen

‘’Ik kon nog snel mijn pop en beer pakken’’

Amira, Carlos en Samya hebben zin in het interview met Toon Dudok. Hij woont al sinds zijn geboorte in hetzelfde huis en weet goed wat zich in Noord afspeelde tijdens de Tweede Wereldoorlog. We bellen aan en mevrouw Dudok doet open. ‘Hij is even boodschappen aan het doen hoor.’ Bep Dudok begint te vertellen over haar oorlogstijd in Amsterdam-Noord en blijkt zelf ook veel te hebben meegemaakt. Gelukkig maar, want meneer Dudok komt pas na een half uur binnen!

 

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?

Bep: “Het bombardement op de Ritakerk vergeet ik nooit meer. Die dag was in de Ritakerk iets feestelijks te doen. Alle kinderen van onze school waren er; meisjes en jongens zaten gescheiden op de banken, met een hoedje op. Toen kwam er een bombardement. Zoals altijd begon het met een alarm en vervolgens sloeg er achterin de kerk een bom in. Er bleef een grote krater achter. Ik kan mij nog goed voor de geest halen dat het altaar helemaal grijs was van al het stof. Iedereen begon te gillen en te huilen. Wij liepen naar achter, om de krater heen, naar buiten. Overal lagen takken en stenen, het zag er niet uit.  We renden snel naar huis. Het huis van mijn ouders, dat dichtbij de kerk was, stond er gelukkig nog. Het huis daarachter was weg, de mensen waren in de grond geslagen. We gingen de schuur in de tuin in en ik kon nog snel mijn pop en beer pakken. Toen het alarm was afgelopen, waren we weer veilig. Het was een erg angstig moment.”


Had u onderduikers in uw huis?

“Mijn broer was ondergedoken in huis, omdat hij niet wilde werken in Duitsland. Soms werd er door de straten ‘Razzia!’ geschreeuwd. Dan kwamen de Duitsers kijken of er iemand in huis verstopt zat. Dat waren angstige momenten. Boven hadden we een gat in de zolder waar mijn broer dan in kroop, tot het weer over was. Mijn andere broer werd wel naar Duitsland gestuurd om daar te werken. Toen hij met verlof terug naar huis kwam, wilde hij niet meer terug. Hij verzon daarom een slim plannetje. De Duitsers waren erg bang voor ziektes. Mijn broer had eczeem en met een poedertje maakte hij dat alleen maar erger. Zo hoopte hij dat hij zou worden afgekeurd voor werk als de Duitsers hem zouden aanhouden. Achteraf denk ik dat mijn ouders in die tijd veel angst moeten hebben gehad.”

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
Toon: “Aan het begin van de oorlog, in 1941-1942, zag je nog wel eens een luchtgevecht. Mijn moeder en mijn zusters zaten binnen verstopt in de kast. Mijn vader, mijn broer en ik stonden buiten te kijken. Wij vonden dat fantastisch. Er werd geschoten en om de zoveel kogels kwam er een lichtpatroon. Ik heb gelukkig nooit meegemaakt dat een vliegtuig werd geraakt.  Aan het begin van de oorlog hadden de Duitsers nog geen barakken en sliepen ze daarom op wat hooi bij ons in de Purmerschool. Achter ons huis waren allemaal landerijen. In 1941 hebben de Duitsers daar een stuk land toegeëigend en  barakken gebouwd voor de Duitse soldaten, met afweergeschut. Het werd het ‘moffenland’ genoemd. Ik ben wel eens in zo’n barak gaan kijken. Sommige soldaten waren ook maar gewone jongens, die daar naartoe waren gestuurd. Er zaten een paar fanatiekelingen bij, maar zeker ook hele normale mannen.”

Archieven: Verhalen

‘Agent Poppensnor dacht dat mijn moeder chantabel was’

Wij interviewden Coby Viersma bij haar thuis. We gingen met de tram, Er was  een actie voor Valentijnsdag en toen hebben we een foto voor haar gemaakt met een groot hart. We kregen cola en roze koeken.

U zat vroeger op de Oudeschansschool. Zat u met veel Joodse kinderen op school?
‘Nee, zij waren toen al weg. Er gaat een verhaal over de hoofdonderwijzer meneer Blok. Als er in de buurt iets aan hand was dan zou hij Joodse kinderen in de kelder hebben verstopt voor de Duitsers.’

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Toen de oorlog begon kwam er een bom over die ergens in Noord is gevallen. Wij hoorden sirenes en we stonden voor het raam in de keuken. Door de luchtdruk zijn mijn moeder, broertje en ik door de keuken heen geslingerd. Al ben je nog zo klein, dat vergeet je nooit meer.
Boven ons woonde een vrouw, (jullie komen uit de buurt, dus jullie kennen het woord) zij was een hoertje en ging om met de Duitsers voor geld en eten. Zij woonde op de tweede etage en wij op de eerste. Constant kwamen er Duitsers de trap opgelopen en die waren niet altijd nuchter. Ze sloegen op de deur van onze etage en dan was niet alleen ik bang, maar mijn moeder ook. We gingen dan met z’n drieën onder een deken in bed liggen totdat het voorbij was.
Er was ook een commissaris van politie die een hekel aan mijn moeder had, Poppensnor. Hij had een hele grote snor, vandaar dat ze hem Poppensnor heeft genoemd. Hij dacht dat mijn moeder chantabel was, omdat ze Abrahams heette. Dat is een joodse naam en dat vond men in de oorlog verdacht. Hij probeerde steeds te achterhalen of mijn moeder niet toch Joods was.’

Hoe kwam uw moeder aan eten?
Ze haalde het op de zwarte markt. Mijn moeder zorgde voor zeven mensen. Ze moest van alles bedenken om aan eten te komen en dat was echt niet makkelijk. Ik bewonder haar dat ze zwarte handel ging verkopen, want het was strafbaar.
Mijn vader heeft in de oorlog eigenlijk nooit voor ons kunnen zorgen. Hij zat samen met mijn oom gevangen in Duitsland. Hij is opgepakt door de Duitsers toen hij in Bosplan aan het werk was en afgevoerd naar Duitsland. Mijn moeder was ook vaak afwezig voor de voedseltochten. Dan duurde het twee weken voordat ze weer terugkwam.’

Wat dacht u toen u erachter kwam dat jullie waren bevrijd?
‘Iedereen zei dat we waren bevrijd. Mijn moeder heeft mij en mijn kleine broertje naar school gebracht. Zij is met haar moeder naar de Dam gegaan, om de bevrijding te vieren. Bij de Bijenkorf stond het vol met mensen. Mijn moeder zag op het dak van de Grote Club, een hoog gebouw in de Kalverstraat, Duitsers met geweren in hun handen. Mijn moeder zei: ‘Hoe kan dat nou dat die Duitsers nog steeds gewapend zijn?’ Toen begonnen de Duitsers te schieten en zijn er heel veel mensen doodgeschoten. Mijn moeder is de Damstraat ingerend. Ze kwam mijn school binnenvliegen om te zorgen dat de kinderen daar bleven. Je beseft als kind dan niet dat je de volgende dag wel bevrijd bent. Ik werd nog steeds naar school gebracht, totdat mijn moeder ook besefte dat het veilig was.’

foto’s: Marieke Baljé

Archieven: Verhalen

‘Een huis van oorlogsmateriaal’

De eerste jaren van de oorlog voer Eva met haar familie tussen België en Nederland. Toen de Duitsers hun schip in beslag namen, kwamen ze te wonen in de Recht Boomssloot.

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Daar was ik eigenlijk nog te jong voor, want ik ben in ‘39 geboren. In 1940 brak de oorlog uit, en toen voeren wij op een schip. Mijn moeder had vrij snel drie kinderen, toen hebben we een paar jaar gevaren tussen België en Nederland. Het laatste jaar van de oorlog moesten we van dat schip af, want de Duitsers namen het in beslag. Toen stonden we aan de wal met alles.’

Waar ging u toen naar toe?
‘We kwamen bij onze oma in huis en die woonde op de Oude Waal. Wij sliepen in de kelder. Maar die stond onder water. Dan brachten ze ons door het water heen naar bed. Heel raar was dat.
Amsterdam werd gebombardeerd en toen is er een verdwaalde bom op de Recht Boomssloot terechtgekomen. Er zijn heel veel mensen overleden. Dat huis werd met oorlogsmateriaal weer opgebouwd. Toen kregen wij dat huis.’

Kende u mensen die ondergedoken hebben gezeten?
‘Ja, mijn vader en een oom. Die moesten naar Duitsland werken in een kamp. Wij hadden in ons huis, boven het fornuis, een koker en als de Duitsers een huiszoeking kwamen doen kropen ze daar met z’n tweeën in. Ze deden er een plankje voor en daar verstopten ze zich elke keer. Muisstil zaten ze daar, tot die Duitsers weer weg waren. Ze hebben altijd geluk gehad dat ze niet gevonden zijn. Je hoorde al op de gracht dat het bezig was en dan werd er gauw gewaarschuwd naar elkaar, dan kon je je snel verstoppen.’

Waar haalde uw familie eten vandaan tijdens de hongerwinter?
‘Mijn vader scharrelde van alles bij elkaar. Hij voer op een bootje en hij ving overal wel wat. Daar een kool, en daar wat eten. We hebben ook wel bieten gekookt. Er werd stroop van gemaakt. Mijn vader zorgde altijd voor eten. Hoe hij dat deed weet ik niet. Hij ging altijd op jacht. Ik weet wel dat we veel kool aten.
Mijn vader zette het laatste jaar van de oorlog een kacheltje op de Recht Boomssloot, bij het water, want de mensen hadden geen vuur en hadden ook geen kolen om te koken. De buren mochten, om de beurt, op dat kacheltje koken. Maar op het laatst gingen de buren ruzie maken, wie er aan de beurt was. Mijn vader werd er helemaal gek van en heeft die kachel een schop gegeven, zo de Recht Boomssloot in.’

Kunt u zich iets herinneren van de bevrijding?
‘Dat er feest was op straat, dat weet ik wel. De mensen waren allemaal uitgelaten. Mijn ouders gingen heel veel uit, ze waren allemaal helemaal doorgeslagen van vreugde, dat ze verlost waren van het juk. En dan moest ik op mijn broertje en zusje passen.’

foto’s: Marieke Baljé

Archieven: Verhalen

‘Tentoonstelling Rapenbugerstraat’

Het interview met Guus Luijters deden wij in het Stadsarchief waar ook zijn tentoonstelling over de Rapenburgerstraat hing. Hij kon heel goed vertellen en liet zien welke beelden en foto’s er bij zijn verhalen hoorden. Hij vond het leuk dat Sarah en Ischa in de Rapenburgerstraat wonen: hij zei dat we aan de deurpost bij de oude synagoge naast het weeshuis moeten voelen, daar heeft ooit een mesoesa gezeten.

Waarom bent u zo geïnteresseerd in de oorlog?
‘Ik ben niet zozeer in de oorlog geïnteresseerd, maar meer in wat er met de Joden was gebeurd. Ik was vijf jaar en reed bij mijn vader achterop de fiets langs het Waterlooplein, het leek op een oorlogsgebied; de huizen waren totaal kapot. Er woonde niemand, er liep niemand op straat. Het was er doodstil. Ik vroeg aan mijn vader: “Waar is iedereen?”
“Iedereen is weg,”zei hij. Dat kon ik niet begrijpen, ik wist alleen dat het met de oorlog te maken had. Niemand sprak erover, niemand zei iets over wat er met de Joden was gebeurd.
Later heb ik mij daar meer in verdiept. Ik vroeg mij vooral af wat er met al die kinderen is gebeurd. Ik ging op zoek naar de kinderen, ik ging op zoek naar Sientje Abrahams, een meisje van 11 jaar, die in de Rapenburgerstraat woonde. Maar er was helemaal niks over haar te vinden. Alleen de gegevens waar ze woonde, dat ze gedeporteerd is en haar officiële overlijden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Frankrijk had je een boekwerk met alle gegevens over de vermoorde Franse-Joodse kinderen. Ik dacht: dat gaat er ook in Nederland komen. Maar na veertien jaar ben ik het zelf maar gaan maken. Het is het boek In Memoriam geworden.
Door Sientje ben ik ook met deze tentoonstelling begonnen.’

Wat is het mooiste verhaal van de Rapenburgerstraat, dat u heeft onderzocht?
‘Je kunt eigenlijk niet spreken van ‘mooie’ verhalen. Het zijn altijd nare, verschrikkelijke verhalen, die altijd slecht aflopen. Maar er zijn wel verhalen die je aangrijpen:
De directrice van het weeshuis in de Rapenburgerstraat, heeft na de oorlog een verslag gepubliceerd. Ze schrijft hoe ze in het donker, de stad was verduisterd, in het weeshuis staat en uit het raam kijkt. Ze ziet dan de Nederlandse politieagenten de straat inkomen, op deuren bonken en aanbellen, ze komen mensen weghalen. Ze schrijft dan: ze zijn nu schuin aan de overkant bezig, daar woont een jonge vrouw met een tweeling, haar man is al in een werkkamp. Ze ziet ze het licht aangaan in dat huis en de politiemensen binnen rondsnuffelen. Later ziet ze de vrouw naar buiten komen, met aan iedere hand een meisje. Ze worden in een vrachtwagen geladen.
Ik vond dit verhaal heel aangrijpend, want het wordt bijna nooit zo beschreven. Mensen mochten niet kijken naar deze taferelen, maar zij heeft dat dus wel gedaan. En dankzij haar kon ik opsporen wie die vrouw was, omdat ik bijna wist welk huis het was: schuin tegenover het weeshuis. En de vrouw had een tweeling. Het was mevrouw van Adelsbergen en haar tweeling: Sonja en Kitty. Dan gaat zo’n verhaal leven, je kunt er gezichten en namen bij plaatsen.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892