Archieven: Verhalen

‘Dieren bekijken als afleiding van de ellende’

Ankie woont in een appartement in de Jordaan. We hadden niet verwacht dat haar huis er heel Aziatisch uitziet, met mooie kleuren en planten.

Wat kunt u zich herinneren van de inval van de Japanners?
‘Mijn vader werkte voor de Goodyear fabriek, rubber. Toen wij werden opgepakt door de Jappen, heeft hij de blauwdrukken van de fabriek verstopt. Ze hebben het hele huis ondersteboven gehaald om die blauwdrukken te vinden, de tuin omgespit. Ze hebben mijn vader gemarteld, geëlektrocuteerd, maar hij liet niets los. Mijn moeder had de papieren in mijn lappenpop genaaid. Ze had mij, met die pop, op een kleedje in de tuin neergezet. De Jappen lieten mij met de pop met rust.’

U heeft in een Jappenkamp gezeten, zat u in uw eentje in het kamp, of met familie?
‘Ik was met mijn moeder, mijn broertje, mijn tante en haar twee kinderen. Er waren een alleen vrouwen en kinderen tot 14 jaar in het kamp. Mijn vader zat in een ander kamp, een mannenkamp, hij moest werken aan het spoor, ik heb hem de hele oorlog niet gezien, hij heeft het wel overleefd.
Bij de registratie in het kamp, moest je opgeven waar je ouders en grootouders waren geboren. Mijn familie was al 4 generaties in Indonesië. En toch waren wij voor de Japanners, Nederlands. Mijn moeder had blauwe ogen, ze zeiden tegen haar: “Verradersogen, jij gaat het kamp in”. Haar zuster was heel donker met donkere ogen en die zagen ze als Indonesisch en hoefde niet het kamp in. Maar ze zei: “Dat is mijn zusje.” Toen moest ze ook het kamp in. Als ze dat niet had gezegd, had ze niet het kamp in gehoeven.
Bij die registratie moest iedereen hun spullen afgeven. Mijn moeder deed net of ze moest huilen in een zakdoek, maar ze had er sieraden in verborgen. Het kamp was afgezet met riet, Kedek. Er werden gaatjes gemaakt naar de buitenwereld en je kon daardoorheen met een sierraadje stiekem wat eten, meel of rijst kopen, of medicijnen. De Indonesiërs verkochten dat.’

Wat vond u van het kamp?
‘Ik wilde niets met die narigheid te maken hebben. Ik heb mij gericht op beesten, kleine kruipbeesten en mieren die bomen bedekten met klei. Als je daar een gaatje in maakte dan kon je heel goed zien hoe ze dat natte klei weer repareerden.
In het kamp waren ook valse apen in kooien. Ik zat de hele dag voor die kooien naar die apen te kijken. Ze deden van alles, ze kregen ook bananen. Ik pakte de schillen. Die gaf ik aan mijn moeder, zij schraapte ze uit en smeerde dat op een droog broodje. Die apen werden door de Japanners losgelaten als de mensen straf kregen. Die apen beten mensen en een apen beet is in Indonesië dodelijk. Ik heb ze een keertje weggelokt toen ze op mijn vriendjes afkwamen. Iedereen was in paniek, maar de apen waren aan mij gewend en vielen mij niet aan.
Ik had ook een keer slakken als vriendjes meegenomen. Mijn moeder heeft ze in de pan gegooid. En die hebben we toen opgegeten. Ik zal nooit meer slakken eten. We hadden honger, dan eet je eigenlijk alles. Ik at ook gras. Als je gras uitrekt dan heb je dat zachte ondergedeelte van gras.’

Hoe zag een dag eruit in het kamp?
‘We sliepen met allemaal mensen in een ruimte. Op de grond werd afgetekend hoeveel ruimte je had en we lagen naast elkaar, op de grond. We werden bewaakt door Japanners, op het laatst verstond ik wel de bevelen, die ze riepen.
Je kreeg wel wat wat brood en rijst, maar niet veel. Als ze de vrouwen wilden straffen dan kreeg je geen eten. Dan moesten de sterke vrouwen een kuil graven en daar werd dan het eten voor die dag in gegooid. Een heleboel straffen hadden ze. Bijvoorbeeld als de vrouwen brutaal waren geweest. Dan kregen ze straf en hele erge straf, hoor. De vrouwen werden altijd geslagen.
Mijn moeder had een radiootje. Ze deed de was voor andere vrouwen, in ruil voor iets anders. Ze had een wasbordje en daaronder had ze die radio verstopt. De Jappen hadden respect voor hardwerkende vrouwen en lieten haar met rust. Ze hebben het radiootje nooit gevonden.
Omdat ze altijd honger hadden, verzamelden ze recepten en die schreef mijn moeder op met een potlood in een schrift. Er waren geen pennen of inkt. Ik heb dat schrift nog.’

foto’s: Marieke Baljé

Archieven: Verhalen

‘De boterhammen van ’tante’ Jana.’

Wij hebben Meneer Vonk in De Rietvink geïnterviewd, waar hij samen met zijn vrouw woont.

Heeft u de hele oorlog in de Jordaan gewoond?
‘Toen ik een jaar of 10 was, hebben we een tijdje bij  de zus van mijn moeder in Noord gewoond, omdat zij een groot huis had en tienerkinderen, die op mij en mijn broertje konden passen. Daar had ik een vriendje, Fransie Bekkers. Hij had konijntjes. Ik ging met hem gras snijden voor de konijntjes op het Mosveld. Je had er een voetbalveld en er stond een noodkerkje.
Op een ochtend zou ik weer gras snijden met Fransie. Maar mijn moeder wilde net weg toen Fransie mij kwam halen en ze stuurde hem weg.
Aan het IJ was de Fokker fabriek, vliegtuigfabriek. De Geallieerden bombardeerden die fabriek. Maar er waren netten overheen gespannen, waarop dakpannen waren getekend. De Geallieerden wisten niet precies waar nu de echte huizen waren en de fabriek. Ze hebben toen hun bommen te vroeg losgelaten en die vielen op gewone huizen. Er is op die noodkerk ook een bom gevallen, waar Fransie net gras aan het snijden was voor de konijntjes. Fransie is toen doodgegaan.’

Heeft u de hongerwinter meegemaakt?
‘In de hongerwinter woonde ik in de Goudsbloemstraat 96, bij mijn Opoe. Op nummer 82 woonde Hein de Bruin, hij was muzikant, hij had van een tafelpoot een soort orgeltje gemaakt. Er was nergens meer muziek op straat en hij liep met dat ding op straat. Toen het winter werd, zagen we hem niet meer. Het was ook erg koud. Na een tijdje gingen ze kijken en zagen ze dat hij in de voorkamer lag en al tot ontbinding overging. Hij kon daar niet blijven, maar er waren geen begrafenissen meer, want er waren geen kisten, er was geen hout. Ook was de grond bevroren en konden ze geen graf graven. Aan de overkant van de straat was een school, dus toen hebben ze hem daar neergelegd, in de hoop dat iemand hem mee zou nemen. Toen de hongerwinter langer duurde en er meer mensen doodgingen, werden alle doden in de Noorderkerk gelegd. Ze lagen op de banken, waar normaal de mensen op de banken zaten te bidden, lagen nu de kartonnen dozen met de doden. De koster liep door de kerk met een bel, van voor naar achter. Die bel luidde hij om de ratten weg te jagen. Was hij aan het eind van de kerk, dan renden de ratten naar de voorkant.’

Heeft u iets waar u trots op bent of iets waar u zich voor schaamt?
‘Een paar huizen verderop de Lindengracht woonde ‘tante’ Jana Piek, zij kwam uit een boerenfamilie en kreeg van haar familie eten. Zij gaf mijn moeder altijd wat te eten. Wij kinderen jatten de houtjes tussen de rails. Die houtjes waren geteerd. Die branden goed. We tikten ze met een schroevendraaier en een hamer los. Er reden toch geen trams meer.
Ik bracht ook naar die tante Jana wat blokjes. Dan kreeg ik van haar een boterham. Dat was gewoon een stuk cake, zo lekker, heel anders dat dat kleffe klei van de bakker. Ik was zo dankbaar. Een keer kwam ik met maar twee blokjes, ik was een mager mannetje en had geen kracht meer. Zij was al een oudere vrouw en vroeg of ik ze naar zolder kon brengen. Ik bracht ze en wat denk je? Lag die hele zolder vol met alle blokjes die ik haar had gebracht. Ze had ze niet nodig, maar vond het fijn om mij een paar boterhammen te geven.
Maar na de oorlog, ik was dertien jaar, kwam ze mij tegemoet lopen op de Lindengracht. Ze was heel oud geworden. En toen ze dichterbij kwam en wilde groeten, keek ik naar de grond. Ik vind dat zo erg! Ik had eigenlijk na de oorlog een hele grote bos bloemen aan haar willen geven om haar te bedanken, maar ik heb het af laten weten. Later die winter, hoorde ik dat tante Jana was uitgegleden op de brug en was overleden. Toen kon ik haar nooit meer bedanken. Dat zit mij nu nog dwars.’

foto’s: Marieke Baljé

Archieven: Verhalen

‘Ach, du bist nur ein Kind’

We werden door meneer en mevrouw Neijts met limonade ontvangen in aanleunwoning de Klinker. Hij vond het goed dat we veel vragen hadden: ‘Als je ouder wordt, komt het verleden sterker terug!’.

Hoe was het begin van de oorlog voor u?
‘Ik was 13 toen de oorlog begon. Toen wist ik er nog weinig van, je speelde als kind op straat. Je was niet met de oorlog bezig. Op een gegeven moment speelde ik op straat en kwamen er bommenwerpers overvliegen. We hadden geen radio thuis, maar er was wel distributie. Dat was een soort radio aan de muur, waar je naar twee zenders kon luisteren. Daar hoorden we dat de Duitsers waren binnengevallen en dat er gevochten werd op verschillende plekken in Nederland. Voor mij begon de oorlog eigenlijk pas bij de Februaristaking. De Jodenvervolging werd toen steeds sterker aanwezig. Ik ben zelf half Joods, niet officieel want alleen mijn vader is Joods. Mijn moeder komt uit een Christelijk gezin. Ze mochten ze niet trouwen en ik kreeg de naam van mijn moeder. Achteraf gezien was dat een groot geluk voor mij en mijn broertjes en zusjes. Mijn vader dook onder in de Cornelisschuitstraat. Daar heeft hij vier jaar in het magazijn van een drogisterij gezeten. Een heel enkele keer kwam hij naar huis. Hij heeft het gelukkig overleefd en mijn ouders zijn ze na de oorlog wel getrouwd.’
 
Heeft u dierbaren verloren in de oorlog?
‘Ik had twee Joodse tantes, die van mijn moeder de straat niet meer op mochten, omdat het te gevaarlijk werd. Wij brachten dan elke week een tas levensmiddelen naar hun toe. Toch kregen ze op een gegeven moment een oproep om naar de Hollandse Schouwburg te komen. ‘Ach, we moeten alleen maar werken in Duitsland, we komen wel terug’, hadden ze ondanks de waarschuwingen van mijn moeder gezegd. Dat was natuurlijk niet zo, ze kwamen niet terug.’

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘Ik had een vriendje en zijn ouders zaten in het verzet. Die verzetsgroep kwam daar steeds bij elkaar om te praten over wat ze moesten doen. In die periode (1944) werkte ik in een geneesmiddelenfabriek op de Looiersgracht. Daar werkte ik als leerling op het magazijn. Op een gegeven moment kom ik bij dat vriendje thuis en zegt de leider van het verzet tegen mij: ‘Jij werkt toch bij die geneesmiddelenfabriek? Wij hebben een grote behoefte aan vitamines bij het verzet, zou je daar aan kunnen komen?’. En wat deed ik? Ik verstopte de kokers met vitamine in mijn kniekousen. Als je de fabriek verliet moest je bij de portier aan een kauwgomballenautomaat trekken. Trok je een groene, dan mocht je doorlopen. Ik trok 4 of 5 keer een groene, en kon gewoon mijn vitamines bij het verzet afleveren. Totdat ik een rode trok. Ik werd aan mijn schouders naar boven gebracht naar een oude Duitse officier in uniform. Hij was oud en grijs en keek mij aan: ‘Waarom doe je dat nou? Ik moet je eigenlijk uitleveren he? Ach, du bist nur ein Kind’. En toen mocht ik gaan, ik heb heel erg geluk gehad. Met de verzetsgroep is het niet goed afgelopen. Ze zijn verraden en doodgeschoten. Mijn moeder werd bang en we gingen verhuizen. Daarna viel er een bom op onze oude woning! Twee keer geluk gehad.’

 

Archieven: Verhalen

‘Verraad op de Bloemgracht’

Yvonne en Ruud Schildmeijer wonen op de Bloemgracht 82, waar tijdens de oorlog verzetsactiviteiten plaatsvonden. Ze hebben een zolder vol documenten en andere oude spullen uit die tijd.
Op de gedenkplaat voor de deur staat: ‘Voor de vrijheid van hun vaderland gevallen’

Wat gebeurde er in deze woning tijdens de oorlog?
‘Het is een verzetswoning geweest. In de laatste jaren van de oorlog werd het verzet in de Jordaan steeds groter en er woonden heel veel Joodse mensen. Mevrouw ten Haven woonde hier met haar drie kinderen en ze hadden het erg arm. De kamertjes hierboven ging ze verhuren om een beetje geld bij te verdienen. Haar man werkte verplicht in Duitsland. Een heleboel Joodse mensen hebben hier een kamer gehuurd en zij doken op een gegeven moment onder. Maar er was ook nog een ander soort verzet, het communistisch verzet. Durk Wolters was zo’n communist. Hij had een hoge rang in het communistisch verzet. De Duitsers hadden hem een paar keer opgepakt, maar hij wist iedere keer te ontsnappen. Hij kwam in Amsterdam terecht en hoorde dat deze mevrouw een kamertje verhuurde. Vanuit hier begon hij het verzet te regelen. Er werden allemaal dingen verzonnen om de boel te saboteren en aanslagen werden voorbereid. Zo verzamelde en verhandelde hij wapens. In de kast waar wij de jassen hebben hangen was dat toentertijd ook al zo en daar hadden ze onder de kleding alle wapens opgeslagen. Dat werd veel te gevaarlijk. ‘De joodse mensen moeten weg, want als ze gevonden worden hangen we allemaal’, had Durk tegen mevrouw ten Haven gezegd. Zij waren inmiddels verliefd op elkaar geworden. Daardoor werd zij ook bij het verzet betrokken.

Twee andere verzetsstrijders, Jan Keune en Koos Stevense zouden hier komen om een aanslag te plegen in een pand in de Clercqstraat. Ze hadden het pand heel goed in kaart gebracht en wisten precies hoe laat ze daar moesten zijn om niet gesnapt te worden. Maar wat gebeurde er? De bewaker was iets vergeten en kwam terug. Uiteindelijk is het allemaal goed gekomen en hebben ze de  bewaker overmeesterd en opgesloten in een kast. Maar in de tussentijd zijn ze waarschijnlijk toch verraden door de buurman die beneden woonde. Hij had uit een leegstaande winkel hout gejat en is daarvoor opgepakt. Als hij de politie zou helpen zou hij vrijgelaten worden. ‘Boven mij is verzet’, had hij toen gezegd. Op het moment dat Jan en Koos verslag kwamen doen bij Durk, werd het pand overvallen door de SD en NSB. Ze trapten de deur in en zijn naar boven gestormd en hebben direct iedereen doodgeschoten. Mevrouw ten Haven hebben ze ongedeerd gelaten. Dit gebeurde op 25 april 1945, vlak voor de oorlog afgelopen was. De kogels waarmee geschoten is, hebben we later bij een verbouwing nog in de vloeren gevonden. Eén van de moordenaars bleek Maarten Kuiper te zijn, een erg beruchte NSB’er en SS’er. Hij heeft later de doodstraf gekregen.’

foto’s Marieke Baljé

  

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892