‘“Mama, kom snel, Tootje moet watergruwel eten!”’


Nehir, Zaid en Dounia vertellen het verhaal van Toos Knollenburg
Borgerstraat 11Amsterdam-West

Toos Knollenburg is van 1931 en gruwelt nog bij het idee van de watergruwel die ze moest eten tijdens de oorlog. Ze vindt het moeilijk – beter gezegd belastend – om Nehir, Zaid en Dounia van de Visserschool over haar oorlogservaringen te vertellen. Emoties zijn er dan ook af en toe. De kinderen luisterden lief en aandachtig. “Gaat het?” vroeg Zaid toen ze het even te kwaad kreeg.

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
Ik ben niet Joods, hoefde niet onder te duiken, en kon gewoon naar school. Die zat aan de Jan Pieter Heijestraat. Ik had niet de hele tijd besef van de oorlog. Maar de honger herinner ik me wel erg goed. En dat er geen kolen meer waren (die hadden de Duitsers ingepikt) en we dus andere dingen moesten gebruiken voor de kachel, zoals hout. Maar waar haalde je dat vandaan? We hebben houten blokjes uit de tramrails gepikt. En een keer heeft mijn moeder – een flinke, potige vrouw – ’s nachts met een paar mensen stiekem  een hele grote boom op de hoek van de Jan Pieter Heijestraat omgekapt. Iedereen kreeg een stuk hout mee naar huis. Wij voor ons noodkacheltje: dat was een rond  blik waar we zelf een rooster in hadden gemaakt. Onderin zat een bakje voor het hout of andere brandbare dingen. Zo konden we toch warmte krijgen en het eten opwarmen. Als er eten was.

Hoe is dat, honger?
Vreselijk. Maar zelfs met de allergrootste honger die ik heb gekend, at ik niet alles. Er was een gaarkeuken aan de Elisabeth Wolffstraat waar schoolkinderen mochten komen eten. Watergruwel kregen we, een soort gort met hele zure karnemelk erdoorheen. Nou, dat lustte ik echt niet. Mijn oudere broer wist dat en haalde snel mijn moeder thuis op. “Kom, Tootje moet watergruwel eten!” riep ie en mijn moeder ging mee. Toen ze aankwam had ik overgegeven, want de mensen daar hadden het in m’n mond geduwd. Ze dachten goed te doen. Maar dát kon ik niet doorslikken. Thuis maakte mijn moeder nog wat van het eten. We aten bloembollen, die smaakten wat meelderig. En van de restjes van suikerbieten maakte mijn moeder een soort stroop, dat ze veel gebruikte. Bij de Vondelkerk was een struik met bladeren waar je wat van kon koken en toen is mijn moeder dat gaan plukken. Ook dat smaakte niet, maar het was tenminste geen watergruwel. Gelukkig dropten de Amerikanen tegen het einde van de oorlog voedselpakketten vanuit vliegtuigen. Hoe weinig de mensen ook hadden, alles werd onderling netjes verdeeld. En er zaten lekker dingen in! Daar konden we echt brood mee maken, mmmmm!

Fotografie: Shirley Brandeis

Heeft u nog zielige dingen meegemaakt?
Ik ben dol op beesten, dus ik vond het heel zielig dat mensen met een haakje met zogenaamd iets lekkers eraan meeuwen gingen vangen. Om die op te eten. Ook ging ik een keer tekeer tegen soldaten die op vogeltjes schoten. Die jongemannen moesten lachen om mij, dat kleine meisje dat zich zo druk maakten om een beestje. Het ergste was de keer dat we lekker als buren wat met elkaar aan het praten waren, hangend uit het raam of op het balkon, toen er een wagen met soldaten de straat inreed. We moesten naar binnen, zeiden ze. Onze bovenbuurman weigerde en begon tegen de soldaten te schreeuwen. Hij werd zo – pang – doodgeschoten. Dat is zo erg, alles wat ze gedaan hebben met mensen in de oorlog. Geniet maar van het leven en probeer gelukkig te worden.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892