Archieven: Verhalen

‘’En toen werd ze zo van de trap geduwd’’

Deshareley, Auditia, Demi, Aya en Weronika lopen vanaf de IJdoornschool in Noord naar het huis van Anneke Koehof, die hen het oorlogsverhaal zal vertellen over haar 98-jarige tante Roos. Roos Koehof werkte tijdens en na de oorlog in de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg in Noord, waar tijdens een razzia 367 Joodse werknemers zijn weggehaald. De kinderen hebben zich goed voorbereid op het interview. Liefst zouden ze de tante van Anneke Koehof zelf willen spreken maar die woont helemaal in Zeeland. “Kunnen we daar dan niet even met het vliegtuig heen?”, vragen ze.

Hoe oud was uw tante toen zij bij Hollandia Kattenburg ging werken?
“Mijn tante moet ongeveer 17 jaar zijn geweest toen zij bij de fabriek ging werken. Het waren de crisisjaren, ze was dolblij dat ze werk had gevonden. Hollandia Kattenburg was een textielfabriek die vooral bekend stond om de regenjassen die er werden gemaakt. De baas van de fabriek was Joods, net als meer dan de helft van de mensen die er werkten. Tante Roos had dus ook veel Joodse vriendinnen op haar werk. In de oorlog mochten Joden nergens meer werken, maar bij Hollandia Kattenburg kregen de Joodse medewerkers een ‘Sperr’ omdat ze uniformen maakten voor de Duitsers. Dat betekende dat ze mochten blijven werken en vooralsnog niet zouden worden weggevoerd. Veel Joden waren toen al gedeporteerd, hele buurten in Amsterdam liepen leeg. Uiteindelijk bleken ook de Joodse werknemers van Hollandia Kattenburg, ondanks hun Sperr, niet veilig. Op 11 november 1942 vielen de Duitsers de fabriek binnen. Alle Joden moesten aan een kant gaan staan, en alle niet-Joodse mensen aan de andere kant. Mijn tante had een vriendin die er helemaal niet Joods uitzag, met blond haar en blauwe ogen. “Psstt”, zei mijn tante tegen haar, “kom gauw hier staan, aan mijn kant, ze hebben er geen erg in”. Maar dat ging helemaal niet, de Duitsers wisten precies wie er Joods was. Mijn tante vertelde me later dat ze ‘als bokken en geiten’ werden gescheiden. Alle Joodse mensen werden weggevoerd.”

Is uw tante zelf ook opgepakt?
“Nee, maar wel bijna. Op de dag van de razzia kon mijn tante pas om acht uur ’s avonds naar huis, toen alle Joodse personeelsleden al waren weggevoerd. Zij is die avond snel naar het huis van familie van haar Joodse collega’s gegaan zodat ze hen kon waarschuwen. Mijn tante kwam de trap opgerend maar ze was te laat… De politie was er al. Tegen mijn tante zeiden ze: “Wat moet je hier, laat je papieren zien! Maak dat je wegkomt, anders nemen we jou ook mee.” En toen werd ze zo van de trap geduwd. Daar was ze wel heel bang van. Ze vond het ook erg dat zij de andere collega’s en familieleden niet meer heeft kunnen waarschuwen.

Kende uw tante mensen die bij het verzet zaten?
“Aan het eind van de oorlog fietste mijn tante toevallig langs het huis van haar broer. Die woonde op de Ringdijk in Oost en had er een leerhandel. ‘Wat zie ik nou?’, dacht zij toen ze voorbij fietste… Vanuit de kelder werden allemaal wapens overgeladen. Wat bleek? Haar broer verstopte voor het verzet stiekem wapens in zijn kelder. Zelfs zijn vrouw wist dat niet. De mensen van het verzet namen veel risico want ze verstopten ook wel eens pistolen onder het matrasje van een kinderwagen. Ze legden dan de baby van een van de personeelsleden er bovenop, en liepen zo, hup, de winkel uit.”

Een dag na het interview is de tante van Anneke Koehof in Zeeland overleden

Archieven: Verhalen

‘’Wel vier, vijf keer per dag ging het luchtalarm af’’

Nog voordat Hans van ’t Veer arriveert op de IJdoornschool in Noord hebben Chaun, Ömer, Ramdin en Aya al allerlei vragen. Hoe oud is hij, heeft hij broers of zussen, kun je eigenlijk wel vragen wat hij van Hitler vond? Ze praten er met elkaar over en verbeteren elkaar: nee joh, dat doe je zo niet. Echt wel! Hans van ’t Veer blijkt de schooldirecteur ook nog te kennen. Ze zaten vroeger samen bij dezelfde voetbalclub. En dat schept een band.

 

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
“Wat ik me nog herinner zijn de brandende olietanks op het toekomstige Shell terrein. Die hadden ze in brand gezet zodat de Duitsers geen brandstof zouden hebben. Dat heeft heel veel indruk gemaakt, al dat vuur en die rook. Ik kan me ook nog herinneren dat ik als kleine jongen de luchtgevechten boven de Van der Pekbuurt heel spannend vond.”

Kon u buiten spelen in de oorlog?
“Ik woonde met mijn ouders in Van der Pekstraat op nummer 88-90. Mijn vader had er een slagerij, nu zit daar een viswinkel. Met mijn ouders had ik afgesproken waar ik wel en waar ik niet mocht spelen. Wel vier, vijf keer per dag ging het luchtalarm af. Als de sirenes gingen dan moesten we snel ergens naar binnen. Als ik op straat was en het was nog te ver om naar huis te gaan, moest ik bij een van de vriendjes in huis schuilen. Want binnen was het veiliger dan buiten. Ik ben nooit gewond geraakt in de oorlog. Bij het bombardement op de Ritakerk was ik schoolziek. Daardoor zat ik niet in de kerk toen de bommen daar vielen.”

Wat heeft u gedaan om de hongerwinter te overleven?
“Goed naar mijn ouders luisteren en eten wat ik te eten kreeg. Mensen gingen met fietsen naar de boeren om lakens of sieraden te ruilen voor voedsel. Al het eten was op de bon. Mijn vaders slagerij was dicht maar een keer per maand kreeg hij ziekenvlees. Mensen die een bonkaart hadden omdat ze ziek waren, kregen daar wat van. Na een week werd het vlees weer opgehaald, maar dan stal mijn vader daar eerst nog wat van, dat merkte niemand. Met dat vlees kon je bruine bonen of kolen krijgen, ik kreeg in ruil les van een schoolmeester. Er werd in die tijd heel veel geruild. Dankzij de slimheid van mijn ouders ben ik door de oorlog gekomen.

Wat deed u als u kon spelen?
“We zwommen graag in bomkraters. Weet je wat dat zijn? Als een bom niet op een huis maar op de grond terechtkwam, ontstond daar een grote kuil van een paar meter doorsnee. Die liep bij regen vol met water en daar ging ik met mijn vriendjes in zwemmen. Gewoon in mijn onderbroek, want zwembroeken hadden we toen niet. Mijn ouders waren woedend en verboden me om daar nog een keer te zwemmen. Het water was erg smerig. Er zwommen ratten in en er werd afval ingegooid. Ik heb het twee keer kunnen doen, en toen had ik blauwe billen van de klappen. Ik mocht het nooit meer doen!”

Archieven: Verhalen

‘‘Anneliesje komt niet meer terug’’

Adri Frijlink vindt dat we maar weinig hebben geleerd van de Tweede Wereldoorlog als we de oorlogen van nu op de televisie zien. “Toch was de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam-Noord voor de meeste mensen niet hetzelfde als de ellende die we nu in Syrië zien”, zegt hij. Maryam, Ivan, Reda, Sofyan en Marouane van de IJdoornschool kennen oorlogen gelukkig alleen van televisie. Ze zijn benieuwd naar de verhalen over de oorlog in Noord.

 

Heeft u iets ergs gezien in de oorlog?
“Ik heb iets heel naars meegemaakt in het Florabad, wat nu het Noorderparkbad is. Toen ik ongeveer 6 jaar was, moest ik daar leren zwemmen. Vroeg in morgen ging ik naar zwemles, het water was ijskoud. We hadden al zo weinig te eten en dan kreeg je om je magere lijf een zeiknatte riem…vreselijk vond ik dat! Het bad werd bewaakt door Duitsers. Ze hadden weinig te doen en zaten de hele dag een beetje uit hun neus te peuteren. Knappe meisjes uit de buurt hadden wel interesse in die jongens en hingen altijd een beetje rond hen. Het waren niet de netste meisjes, wij noemden ze de ‘meiden uit de buurt’. Op een dag was ik met een paar vriendjes aan het zwemmen, toen we een harde knal hoorde. Ik zag tot mijn schrik nog net een Duitse soldaat het water in kukelen. Wat was er gebeurd? Een van de meisjes wilde het wapen vasthouden, niet wetende dat het geladen was toen ze het liet afgaan. Ze kon er waarschijnlijk niks aan doen, maar knalde toch die Duitser het water in. Zo snel als we konden, renden we naar huis, maar ik moest van mijn moeder terug om mijn spullen op te halen. Ik denk wel dat de Duitser dood was. Zoiets vergeet je nooit meer hoor.”

Had u Joodse vrienden?
“Ik had in de 6de klas een Joods schoolkameraadje. Zijn vader had op het Mosveld een scheepsmotorenfabriek. De Duitsers, die kleine schepen op het water gebruikten, hadden het bedrijf hard nodig voor de reparatie van de motoren. Daarom lieten ze het gezin met rust. Er verdwenen wel andere gezinnen uit de buurt. Soms wist je niet eens dat ze Joods waren. Dan zei de juf of meester dat Anneliesje niet meer naar school zou komen omdat ze ergens naartoe moest. Dat klopte natuurlijk niet.”

Voelt u zich nog steeds wel eens verdrietig over de oorlog?
“Op sommige momenten in het jaar, zoals bij de herdenking op 4 mei, denk ik er veel aan. Als er dan iemand een toespraak houdt of er wordt gezongen, krijg ik bijna automatisch tranen in mijn ogen. Dan denk ik terug aan hoeveel mazzel ik eigenlijk hebt gehad dat ik nog leef. Zoveel mensen zijn omgekomen… Op zo’n moment kan ik dus echt verdrietig zijn. Daar is niks mis mee. Je mag best een traan laten rollen, ook al ben je 12 of 82. Dat is niet aan leeftijd gebonden.”

Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘Ik heb de eerste uitgave van het dagboek van Anne Frank meteen gelezen’

Juist toen Saffah, Roueda, Tijden en Kevin van de IJdoornschool langskwamen om Thea Hoff te interviewen over haar oorlogsherinneringen, bleek haar gehoorapparaat kapot te zijn. Hoe konden ze haar nu vragen stellen? Gelukkig bedachten ze dat ze de vragen ook konden opschrijven, dat werkte goed. Saffah en Roueda hadden het Achterhuis meegenomen, ze waren benieuwd of Thea Hoff het ook had gelezen. Ja hoor, ze had zelfs als 13-jarige de eerste uitgave van het dagboek van Anne Frank gelezen. “Ik was dus toen ongeveer net zo oud als jullie nu.”

Heeft u de bombardementen op Noord meegemaakt?
‘Ja, drie keer en ik was doodsbang. Als het luchtalarm afging, moest je meteen naar binnen. Tijdens het eerste bombardement, gingen we snel ons huis op de Kamperfoelieweg in. Er was opeens een hele harde klap. De schilderijtjes trilden aan de muur en we zaten te trillen op onze stoel. We mochten de deur niet uit. Zodra het veilig was, gingen we naar buiten om te kijken wat er was gebeurd. En dat was heel erg want er waren veel bommen in één keer gevallen. Ik zie het nog voor me, ingestorte huizen, mensen in paniek, mensen onder het puin. Het was een verschrikkelijke situatie. Er waren ook doden gevallen. Ik vergeet dat nooit meer.’

Wat vond u er van dat koningin Wilhelmina tijdens de oorlog naar Engeland vluchtte?
‘Ik vond het heel moeilijk dat de koningin weg was. De één zegt: het is goed dat ze uit handen van de Duisters is gebleven en de ander zegt: ze had voor haar land moeten blijven. De koningin sprak af en toe wel voor de radio, maar op een gegeven moment moesten we alle radio’s van de Duitsers inleveren. Er waren wel een paar mensen die een radio achterover hadden gedrukt, zodat we soms stiekem naar de Engelse zender konden luisteren. In de krant stonden natuurlijk nooit berichten over het Koningshuis want dat moest geheim blijven. Sommige mensen schreven geheime berichten die via Radio Oranje werden doorverteld. Iemand ging ook wel achter de huizen langs, de tuinen in en legde er briefjes neer met het laatste nieuws over de oorlog. Als je zo’n bericht had gelezen, moest je het meteen vernietigen. De Duitsers mochten die briefjes natuurlijk niet vinden.’

Hoe was voor u de bevrijding en werd er bij u thuis na de bevrijding nog over de oorlog gesproken?
‘Het was een heel groot feest! Het was overal versierd en er kwamen opeens vlaggen tevoorschijn. De stemming was zeer opgetogen. De Canadezen reden door de straten, in auto’s en op tanks. De Kamperfoelieweg liep destijds nog dood, maar het was wel een grote, brede straat en de Canadezen dachten daarom dat ze hier doorheen konden rijden. Op het einde moesten ze toch omkeren, dat herinner ik mij nog. De oorlog was later het gesprek van de dag. Ook met mijn ouders sprak ik er veel over en dat vond ik fijn.’

 

Archieven: Verhalen

‘’Tijdens de Dodenherdenking gaan de rillingen nog door mij heen’’

Inssaf, Efe, Ilyas en Jahvairo fietsen vanaf de IJdoornschool naar het huisje van Stien van Nieuwpoort in Nieuwendam. Ze woont hier al 86 jaar, daarvoor woonde ze samen met haar moeder en twee oudere zussen in Disteldorp. Mevrouw Van Nieuwpoort heeft veel pijn gehad de laatste weken, ze heeft last van Gordelroos, maar gelukkig gaat het nu weer beter. Haar dochter uit Amerika is op bezoek en zit ook bij het gesprek. De koffie wordt gezet, een fles Sisi opengedraaid… de interviewers moeten wel duidelijk en hard praten want mevrouw Van Nieuwpoort gebruikt twee gehoortoestellen. Zij is nu de enige nog levende persoon die de razzia bij Hollandia Kattenburg van nabij heeft meegemaakt.

 

Wat herinnert u zich van de oorlog?
“Ik zie dan meteen de beelden voor me van de Duitsers die op 11 november 1942 de fabriek van Hollandia Kattenburg binnenstormden voor een grote razzia. Wij moesten gaan staan en mochten niets meer zeggen. De Moffen hadden zich in twee rijen opgesteld en wij moesten daar tussendoor lopen. Alle christelijke werknemers moesten links staan, alle Joden rechts. De Duitsers hebben ons tot 8 uur ’s avonds in de fabriek vastgehouden. Al mijn Joodse collega’s zijn meegenomen. We konden geen afscheid nemen. Even dachten we dat ook wij werden meegenomen, maar dat gebeurde niet. Van mijn afdeling is niemand teruggekomen. Op 4 mei, tijdens de Dodenherdenking, gaan de rillingen nog door mij heen. Ik weet ook nog dat we bij Hollandia Kattenburg zwarte rubberregenjassen moesten repareren die van het Front kwamen. Eigenlijk wilden wij briefjes in de zakken verstoppen met boodschappen voor de soldaten, maar wij durfden het niet. In de oorlog, toen het toch al eenzijdige voedsel ook nog heel schaars werd, kneusde ik eens mijn vingers tussen het raam. Ik viel flauw. In de fabriek dachten zij dat het door de ondervoeding kwam en gaven ze me een glas melk met een rauw geklutst ei erdoor. Ik moest het opdrinken…”

Hoe was het in de Hongerwinter?
“We gingen in het Vliegenbos hout verzamelen zodat we ons warm konden houden en konden koken. Ik had een oud, roestig zaagje om mijn nek. De Duitsers loerden op ons als wij hout uit het bos haalden. Ik ben een keer aangehouden en moest die zaag afgeven, maar onder mijn cape had ik nog een goede zaag verstopt die ik gebruikte om takken van bomen te zagen. Aan het eind van de oorlog stonden er alleen nog maar stronken in het Vliegenbos. Het hele bos was gekapt. Ook gingen wij bij boeren om eten bedelen. We namen linnengoed mee om dat voor een beetje melk te ruilen. Wij deden een beetje melk in een flesje en schudden dat net zo lang totdat het boter was geworden. Boter op je brood was een luxe.”

Hoe ontmoette u uw man?
“Vlakbij op het plein kwamen alle dorpers bij elkaar. Ik kende iedereen. Wij waren met een grote groep en soms bleven er dan nog een paar over. Zo bleef ik een keer over met een jongen uit de Vogelbuurt. Wij kregen verkering. Drie jaar zijn we verloofd geweest en daarna getrouwd. We hoopten dat mijn man dan sneller mocht terugkomen als hij tewerk zou worden gesteld in Duitsland. Uiteindelijk is hij naar Finland gebracht, en daar heeft hij als timmerman allerlei klussen gedaan. Hij heeft bijvoorbeeld een huis gebouwd om een vliegtuig heen, zodat niemand zag dat er een vliegtuig stond. Toen de oorlog was afgelopen, had ik mijn huis versierd met vlaggetjes om mijn man te verwelkomen. Maar hij kwam pas in september terug, vier maanden na het einde van de oorlog. We zijn uiteindelijk 60 jaar getrouwd geweest. In 2003 is mijn man overleden.”

Archieven: Verhalen

‘’Ik keek op naar mijn vader en zag dat hij huilde’’

Jan van der Linden ontvangt Elif, Melda, Muhammed en Emirhan van de IJdoornschool gastvrij in zijn huis in Oostzaan. Thee, sap, koekjes, tomaten, kaas en paaseieren staan voor ze klaar… Aan het begin is iedereen nog een beetje onwennig: de interviewers kijken in hun papieren, de fotograaf draait een lens op haar toestel en de notulist draait de dop van zijn vulpen. Maar gelukkig verloopt het gesprek goed, en als Emirhan tegen het einde aan Jan van der Linden vraagt hoe hij eigenlijk zijn vrouw heeft ontmoet, komt er een grote lach op zijn gezicht. Zo’n mooie vraag, vindt ‘ie dat. Hij vertelt dat hij zijn vrouw heeft ontmoet tijdens een dansavond van zijn werk en dat ze inmiddels 55 jaar zijn getrouwd.

 

Hoe reageerde u toen u hoorde dat de oorlog begon?
“Ik was pas 3 dus ik wist helemaal niet wat oorlog betekende. Maar het staat me nog wel scherp voor de geest dat mijn moeder en ik met de trein en de bus naar IJmuiden reisden om mijn vader te zien. Een heel avontuur. Hij was daar gemobiliseerd nadat Nederland zich had overgegeven. Ik herinner me dat we in IJmuiden op een heuvel stonden en in de verte een regiment Duitse soldaten zagen aankomen. Ik keek op naar mijn vader en zag dat hij huilde. Overigens zijn al mijn herinneringen aan de oorlog pas veel later als een puzzel in elkaar gevallen. Mijn ouders vertelden niet zo veel over de ellende om ons heen. Ik speelde tijdens de oorlog vooral met de buurtkinderen op straat, zoals slagbal met de putdeksels als honken. En dan hing een ouder uit het raam om de stand bij te houden en ons in de gaten te houden.”

Had u Joodse vrienden?
“Nee, maar ik hoorde wel over de Joden van mijn tante die vlakbij de Nieuwmarkt woonde, een gezellige buurt waar ook veel Joodse mensen woonden. Rond de Joodse buurt kwam prikkeldraad. Kinderen, vaders en moeders die werden meegenomen door Duitse soldaten. Sommige dachten dat ze op reis gingen en hadden zich netjes aangekleed. In de Bloemenbuurt in Noord waar ik woonde, heb ik het helemaal niet zo slecht gehad. Als wij in het park gingen voetballen, moesten we alleen oppassen dat de smeris onze bal niet afpakte. Ik heb destijds veel moeten rennen.”

Wat merkte u van de oorlog?
“Het gebrom van vliegtuigen die overvlogen op weg naar Duitsland. Mijn vader maakte mij een keer wakker omdat er een vliegtuig was geraakt en de brandende benzine in slierten uit het vliegtuig lekte. Wij zagen het toestel steeds lager boven het Centraal Station vliegen. Later hoorde wij dat het op het Carlton Hotel was gestort in het centrum van Amsterdam. Het was de grootste brand van de laatste honderden jaren. De Duitsers gebruikten het hotel om gevangenen te verhoren. Ik weet ook nog dat ik een keer met mijn moeder op de pont stond, toen het luchtalarm afging. De pont keerde meteen terug naar Noord en wij moesten in de schuilkelder bij het Tolhuis schuilen. Ook op school ging het luchtalarm af. Meteen kwamen moeders uit de omgeving die de juffrouw hielpen met de bange kinderen. Eens vielen de bommen zo dichtbij dat de ramen stonden te rammelen in de sponning. Wij zaten als bange wezeltjes tegen de muur gedrukt. Mijn vader heeft twee voedseltochten gemaakt naar de Wieringenmeerpolder in het noorden van Noord-Holland. Op de tweede tocht werd hij gedwongen om te kijken naar de executie van tien verzetsstrijders die werden doodgeschoten als vergelding voor een aanslag op een Duitse munitiewagen. Dit drama staat bekend als ‘De tragedie van Zijpersluis’.”

Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink
Amsterdam Noord. Fotograaf Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘‘We wisten niet wat we met kauwgom moesten doen’’

Mohamed, Imane, Kevin en Jevainy van de IJdoornschool worden niet alleen door Ria Schifflers enthousiast ontvangen, maar ook door haar lieve konijn Moppie. ‘Het konijn loopt de hele dag los rond!’, vertelt mevrouw Schifflers. Moppie komt gezellig bij de kinderen zitten als het interview begint. Ria Schifflers was nog jong toen de oorlog begon. ‘Maar’, zegt ze, ‘mijn ouders vonden het altijd belangrijk om er veel over te praten. Daarom zit het nog vers in mijn geheugen.’

 

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Iedereen kreeg bonnetjes waarmee je eten kon halen. Bijvoorbeeld een half brood in de week. Maar een half brood in de week is niks, dat komt neer op één sneetje per dag. In het begin kon je ook nog wat aardappelen krijgen. Groente was er soms, vlees was er helemaal niet. Mijn vader werd in de loop van de oorlog opgeroepen om te werken in Duitsland, maar hij dook onder. Gelukkig had hij een winkel met hout en gereedschap. Om toch aan eten te komen, haalde mijn moeder gereedschap uit de winkel en nam het op de fiets mee naar de Wieringermeer. Daar woonden allemaal boeren en die het wel konden gebruiken. In ruil voor een hamer en een zaag kregen we een zak aardappelen. Zo hebben wij de hele oorlog eten bij elkaar gescharreld. We hadden zelfs zoveel eten dat een man uit de buurt twee keer in de week bij ons kwam eten. Ik heb dus nooit tulpenbollen gegeten. Maar om ons heen was wel erg veel honger hoor.”

Kende u mensen die naar een concentratiekamp zijn afgevoerd?
“Ja, helaas wel. Toen wij op het Mosveld woonden, zat twee huizen verderop een Joodse kapper die een vrouw en kind had. Ik word er nog altijd naar van als ik denk aan wat er met die familie is gebeurd. Hun zoontje was mijn vriendje. Hij was twee jaar ouder dan ik en we speelden vaak samen. Zijn naam was David, maar dat kon ik niet uitspreken dus ik noemde hem Dapie. Op een gegeven moment mochten Joodse kinderen niet meer met niet-joodse kinderen spelen. De kapper mocht ook alleen nog Joodse mensen kappen. Ergens op een dag in 1943 kwam de moeder van Dapie ons vertellen dat ze moesten werken in Duitsland. Dat was geen werken in Duitsland, heel veel mensen wisten toen al van de concentratiekampen af. Mijn moeder heeft nog tegen de moeder van Dapie gezegd: “Laat hem maar bij ons, dan kunnen jullie werken.” Maar zijn moeder antwoordde dat er vast wel een crèche aanwezig was. Dat was niet zo. Toen hun trein aankwam in Auschwitz, zijn ze direct vermoord.”

Hoe was de bevrijding?
“Geweldig! Bij het Mosveld stonden alle mensen uit Noord te wachten tot de Canadezen en Amerikanen langskwamen. Ik heb nog voorop een Canadese tank gezeten. De soldaten in de tanks hesen ons op en dan konden we een stukje meerijden. We kregen kauwgom en chocola en ik had dat nog nooit van mijn leven gezien. In de oorlog was dat er natuurlijk niet. Eten was er nauwelijks, maar snoep al helemaal niet. Wat moest je met kauwgom doen? Dus wij liepen de hele dag bellen te blazen en aan die kauwgom te trekken. Op het laatst zat er geen smaak meer aan. De bevrijding heeft veel indruk gemaakt!”

Archieven: Verhalen

‘Op de dag dat de oorlog begon, had ik nota bene een proefwerk Duits!’

Het is maar een kort ritje met de bus van basisschool De Wiltzangh in Bos en Lommer naar het huis van Tini Stoovelaar in Geuzenveld. Als tiener in de oorlog woonde ze om de hoek van de school. Ze kent dus dezelfde straten als Ella, Imane en Theresa. Van haar willen ze weten hoe het was om jong te zijn in de Tweede Wereldoorlog.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Ik weet het nog heel goed. Veel mensen zeiden: ‘dat gaat nooit gebeuren’, maar wij hadden het wel aan zien komen. We hadden verhalen uit Duitsland gehoord over hoe verschrikkelijk er met Joodse mensen om werd gegaan en ook met mensen die socialistische ideeën hadden. Wij woonden in een socialistische buurt, dus voor de zekerheid werden alle socialistische kranten en boeken toen verbrand. Voor hetzelfde geld zouden de Duitsers de huizen komen doorzoeken en zouden er dan mensen worden opgepakt. Ik voelde me heel angstig.

De avond dat de oorlog uitbrak, ik was toen vijftien jaar, lag ik in bed met mijn zus. We hoorden vliegtuigen overvliegen en zeiden tegen elkaar: ‘waarom vliegen er de hele tijd zo veel vliegtuigen over?’ We voelden al aan dat er iets geks aan de hand was. De volgende ochtend kwam onze moeder boven. ‘Het is oorlog,’ zei ze. Het gekke is dat ik mij toen gewoon heb aangekleed en naar school ben gegaan, alsof er niets aan de hand was. Ik had die dag nota bene een proefwerk Duits! De schooldag verliep wel anders: toen we op school kwamen moesten we het Wilhelmus zingen en daarna mochten we naar huis.

U werkte tijdens de oorlog bij de HEMA, hoe was dat?
Toen ik van school af ging, ben ik gaan werken op het kantoor van de HEMA in de Kalverstraat. Zeventig procent van de meisjes met wie ik daar werkte was Joods. Hen heb ik nooit meer terug gezien. Dan zeiden ze: ‘morgen komen we niet werken, dan moeten we ons melden.’ Of ze waren plotseling tijdens een razzia weggehaald. Dat was heel verdrietig.

Later ben ik op het hoofdkantoor van de HEMA gaan werken. Beneden waren de magazijnen. Alles werd altijd door de Duitsers weggehaald, maar bij de HEMA hadden ze iets heel slims bedacht: ze bouwden een muur waarachter ze de spullen voor de verkoop zetten. De Duitsers konden daar niet bij. Elke maand mochten wij als werknemers daar voor tien gulden spullen van kopen. Daar gingen wij dan mee naar de boeren die buiten Amsterdam woonden en werkten. Daar ruilden we bijvoorbeeld naalden of wol voor eten.

Hoe was het om een onderduiker in huis te hebben?
De jongen die bij ons onderdook was Joods. Hij moest zich melden, omdat hij Joods was, maar wilde dat niet. Zijn moeder had hem wel aangemeld, maar hij werd boos, hij wilde absoluut niet weg. Zijn ouders zijn weggehaald door de Duitsers, hij ontsnapte en kwam zo bij ons. Het mooie van dit verhaal is dat die jongen later met mijn oudere zus is getrouwd. Toen werden we dus echt familie.  Voor hem en voor ons is het goed afgelopen, voor heel veel andere mensen niet.

Archieven: Verhalen

‘Naarmate je ouder wordt, ga je als kind meer ellende zien’

Als Noucha, Rania en Selsabiel van de Wiltzanghschool binnenkomen heeft Hanny haar doosje met spulletjes uit de oorlog al klaar staan. Naast de serieuze onderwerpen is er ook ruimte om gezellig te kletsen en worden dingen uit het verleden met het heden vergeleken. Zo vindt Hanny dat kinderen tegenwoordig veel wijzer zijn. Want er is nu internet en televisie, dat was er vroeger allemaal niet. ‘’Toen waren we echt nog kinderen die over straat renden.’’ Ook laat ze haar poëziealbum zien. Dat heb je tegenwoordig niet meer echt, maar de meiden vertellen over de vriendenboekjes die zij nu hebben.

Had u door dat er oorlog was?
‘Ja dat hadden we meteen al door. Maar naarmate je ouder wordt, ga je meer ellende zien. De hongerwinter dat was niet zo’n pretje. Toen moesten we bloembollen en suikerbieten eten. We hadden ook een hond Molly, maar we hadden op een gegeven moment geen eten meer. Toen hebben we de hond moeten laten inslapen, omdat er geen eten voor haar ook meer was. Na spertijd mochten we niet meer op straat komen. Dan hingen we uit het raam om met elkaar te praten. Of we gingen stiekem in de binnentuin spelen.’

Wat vond u ervan dat uw vader bij het verzet zat?
‘In het begin heb je dat niet door. Hij ging gewoon naar zijn werk en later ging hij ook ’s avonds weg. Dan ging hij naar de Reinier Claeszenstraat, vlakbij huis. Daar draaiden ze in een kelder illegale krantjes voor het verzet. Daarna moesten wij kinderen de krantjes naar iemand brengen die deze weer verder verspreidde. Mijn vader heeft ook ondergedoken gezeten bij een kolenboer; bij ome Wiebe en tante Annie. Wij gingen daar dan op bezoek alsof we naar vrienden gingen. Want het mocht natuurlijk niet opvallen. Maar het was ook wel spannend. Hij is een keer verraden. Toen moest hij naar een vergadering, maar hij was te laat. Hij zag allemaal Duitsers en een grote vrachtwagen staan. Daar is hij toen maar niet heen gegaan. Ook moest hij naar de Euterpestraat toe. Dat was een hele erge gevangenis, waar mensen werden gemarteld. Mijn moeder ging toen met mijn vader mee. Gelukkig kwam hij vrij. De Duitsers zeiden altijd ‘bevel is bevel!’. En toen zei mijn vader gewoon dat hij ook alleen maar deed wat gedaan moest worden, net als zij!’

Hoe vond u de Bevrijding?
‘In september 1944 zei iedereen dat we bevrijd waren. Maar dat ging toen niet door. De oorlog duurde daarna nog zo’n acht maanden. Toen we echt bevrijd waren, geloofde mijn vader het al niet meer. Hij zei: ‘’Ik kom mijn bed niet uit hoor, laat mij maar liggen.’’ Maar het was dus echt zo. We hebben niets anders gedaan dan feesten. Ook kregen we pakketten uit de lucht met eten. Dat was zo lekker! Er zat van alles in, onder andere poeder van ei dat je moest klutsen of zo, maar wisten wij veel, dat hadden we nog nooit gezien! Dus we hebben het gewoon zo opgegeten, heel lekker! Ook kregen we sigaretten van de Canadezen. Zelfs aan kinderen werd dat uitgedeeld. Het was feest, en een andere tijd.’

Archieven: Verhalen

‘Het luchtalarm is voor een kind van zeven heel eng’

Met z’n allen zitten we aan een tafel op de Wiltzanghschool. Bram vertelt daar over zijn ervaringen over de oorlog. Over hoe het begon, over het luchtalarm en de bombardementen. Maar ook over hoe hij de oorlog probeerde door te komen en over zijn tijd in Friesland. Aisha, Widady, Ezra en Sima stelden veel vragen en liepen daarna met hem naar de plek waar het allemaal gebeurde, aan de Bestevaerstraat!

Wanneer wist u dat het oorlog?
Ik was 7 jaar toen de oorlog begon. Je weet dan eigenlijk niet wat dat is. Mijn moeder zei: ‘’De oorlog begint!’’ Je hoorde het luchtalarm, er vlogen vliegtuigen over en olietanks werden in brand gestoken, zodat de Duitsers geen benzine konden bemachtigen. Ik weet nog dat het door al dat vuur leek alsof de zon onder ging. Ook kregen we ander geld. In plaats van gouden en zilveren munten, kregen we munten van zink en papier. Mijn vader was soldaat in Den Haag in de kazerne, maar toen daar ook bombardementen waren, kwam hij naar huis en hoorden we de nare verhalen en voelden we dat het oorlog was.

Hoe kwam u aan eten?
In het begin ging het nog wel dankzij de voedselbonnen. Dan kon je bij de bakker en slager eten halen. Op een gegeven moment hadden we nog maar een paar sneetjes brood. En als ik honger had kreeg ik een boterham. Ik begreep toen niet dat alles wat ik kreeg mijn moeder uit haar mond spaarde. We hebben ook vogeltjes, spreeuwen bijvoorbeeld, gevangen om op te eten. Zoveel honger hadden we. Ook gingen we op zoek naar suikerbieten om daar suiker en stroop van te maken.

Wat deed u in Friesland?
Omdat wij thuis weinig te eten hadden, ging ik naar een gezin in Friesland, bij Harlingen. De mensen daar waren zo aardig dat ze ook mijn ouders uitnodigden. Maar hoe moesten we naar Friesland komen? Met de trein kon niet meer, met de bus kon niet meer, dus we moesten op de fiets. Wij hadden twee fietsen verstopt. Anders hadden we die ook moeten inleveren, want de Duitsers wilden alles hebben. Op de fiets gingen we vanuit Amsterdam via Steenwijk en Zwolle naar Friesland. Mijn moeder ging bij mijn vader achterop, want zij kon niet fietsen. Ik had een eigen fiets. We deden er vier dagen over. Bij de IJsselbrug zijn we het water overgestoken. We waren precies op tijd want de dag daarna was de brug afgesloten. Aan het begin en einde van de brug stonden Duitsers. Mijn vader mocht eigenlijk niet op straat zijn, maar omdat hij bij ‘de ondergrondse’ werkte had hij een kaart gekregen met een valse foto erop en een valse naam. Die liet hij zien als we gecontroleerd werden. Heel brutaal, maar hij was nergens meer bang voor.

Brandeisfotografie.nl

Wat was het heftigste tijdens de oorlog?
Als het luchtalarm afging, moesten we van twee hoog naar beneden. Daar was ook een kelder; geen schuilkelder, maar wel een kelder die wat bescherming gaf. Daar zaten we dan met de buren terwijl we de schoten buiten hoorden. We wisten dat er bombardementen waren op Schiphol, maar we wisten nooit of het naar ons toekwam. En dat is voor een kind van 7 jaar heel eng. Als het luchtalarm nu zou gaan, en we hoorden vliegtuigen en bommen, dan ben je toch bang!

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892