Archieven: Verhalen

‘’Als die handgranaat was afgegaan, waren we er allemaal geweest’’

Dat John Geelof vroeger meester was, merk je nog aan alles. Niet alleen is zijn verhaal goed voorbereid en geïllustreerd met prachtige foto’s in een PowerPoint presentatie…hij laat ook verschillende geluids- en filmfragmenten uit die tijd horen en legt Cancu, Madelief, Alex en Lizzie van basisschool Het Wespennest uitgebreid uit hoe het leven in Amsterdam-Noord er in die tijd uitzag. Het Plan van Gool met Het Wespennest en het Buikslotermeerplein bestonden nog niet.


Merkte u al wat vóór de oorlog?

“Mijn vader was schoolmeester, net als ik, maar in 1939 moest hij in dienst. Eerst in Muiderberg en later werd hij overgeplaatst naar Tuindorp Oostzaan om vliegveld Buiksloot te bewaken. Zo kon hij zijn gezin ook nog even bezoeken. Tijdens dat bezoek heeft mijn vader mij een harde klap op mijn kop gegeven. Ik voel het nog duizelen. Normaal gesproken sloeg hij nooit, maar waarom nu dan wel? Hij had een handgranaat bij zich die hij even op de piano had gelegd. Ik zag die granaat liggen en wilde hem juist eens goed bekijken toen mijn vader binnenkwam… Als die handgranaat was afgegaan, waren we er allemaal geweest.”

Kende u iemand in het verzet?
“Mijn vader zat in het verzet, hij werkte voor een geheim krantje Paraat en smokkelde wapens. Toen iedereen zijn radio moest inleveren, verstopte hij onze radio om stiekem toch naar Radio Oranje te kunnen luisteren. Maar de muren waren zo dun dat onze buren het ook konden horen. De dochter van de buurvrouw had Joden geholpen te vluchten. Haar moeder was bang dat als de Duitsers mijn vader zouden pakken voor zijn geheime radio, ze meteen ook haar dochter zouden arresteren. Daarom zei ze tegen mijn vader: ‘Die radio gaat weg of ik verraad je’. Mijn vader moest ook een keer met een tas vol wapens naar het centrum van de stad en besloot de tram te pakken. Dat was heel dom van hem want plotseling werd de tram stilgezet en stapten er Duitse soldaten in die de mensen gingen controleren. Mijn vader besloot te bluffen en schreeuwde in het Duits dat het schandalig was dat hij gecontroleerd werd terwijl hij op weg was naar het hoofdkantoor. De Ortskommandantur zou daar niet blij mee zou zijn, zei hij. Hij werd niet gecontroleerd en kon gewoon uitstappen. Pffff, kantje boord!”

Hoe is het afgelopen met uw vader?
“Uiteindelijk is mijn vader opgepakt omdat hij in de klas waar hij lesgaf, een foto van de koningin had gehangen. Een dochter van een NSB’er bij hem in de klas heeft hem verraden. Hij werd afgevoerd naar het administratiekantoor in de Terpenstraat, maar heel toevallig werd er net brand gesticht door het verzet op het moment dat hij daar zat. De Duitsers, in paniek door de brand, schreeuwden dat hij weg moest gaan. Toen is hij gewoon de deur uitgelopen, de straat op. Maar daarna moest hij wel onderduiken in Drenthe.”

Archieven: Verhalen

‘’We voeren een hele nacht in een boot over het IJsselmeer’’

‘Wat een gezellig hofje!’, roepen Jette, Isara, Jill en Naoufal van basisschool Het Wespennest als ze het Duindoornplein in Noord oprijden. Riet de Groot woont hier al haar hele leven. Eerst op nummer 10 en nu op nummer 14. ‘Gelukkig hebben wij het interview bij iemand thuis’, zegt Jill, ‘ik vind het altijd zo leuk om te zien hoe iemand woont’. Binnen staan de chipjes en de priklimonade al op tafel. De kinderen steken van wal.

 

Kende u Joodse mensen?
“Mijn vader was half Joods en zag er ook echt Joods uit. De Duitsers hielden hem daarom geregeld op straat aan. Maar mijn moeder was christelijk en daarom lieten ze hem ook weer gaan. Hij hoefde ook geen ster te dragen. Mijn zus, die in de oorlog echt een tiener was, was verliefd op een Joodse jongen in de buurt. Ze zwaaiden vaak naar elkaar. We plaagden haar geregeld als hij vanaf het balkon weer eens naar haar zwaaide. ‘Kijk Jo’, zeiden we dan, ‘daar heb je die jongen weer!’. Op een zomerse middag reden de Duitsers met overvalwagens de straat in om Joden uit hun huizen te halen. Die Joodse jongen stond op het balkon, die wou natuurlijk niet mee. In zijn wanhoop sprong hij van het balkon. Hij schreeuwde het uit van de pijn, maar ze hebben hem gewoon meegesleept, de wagen in. Het gezin is nooit meer teruggekomen, heel triest. Ook een Joodse familie met veel kinderen die hier in de buurt woonde, is weggehaald en nooit meer teruggekeerd.”

Hoe heeft u de Hongerwinter doorstaan?
“Ik heb erg veel honger gehad. Mijn moeder ging op de fiets naar de Beemster om linnengoed te ruilen voor eten. Maar tegen het einde van de oorlog wilden de boeren alleen nog goud. Mijn moeder heeft toen haar trouwring geruild voor aardappelen. Met mijn zus ben ik een keer in hartje winter, met zo’n laag sneeuw, over de draaibrug bij de Buiksloterdijk gegaan op zoek naar voedsel. Links​ ​had je een grote boerderij, met een boer die koeien en heus ook wel eten had. We belden aan, broodmager waren we, maar de boer zei dat hij niks voor ons had. Toen zijn we een stukje verderop naar het huisje van de knecht gegaan. Zijn vrouw had zo’n medelijden met ons dat we een kliekje koude zuurkool kregen, verpakt in een krant. Daar smulden we van. We lieten wel wat over voor mijn broertje Jantje.”

Bent u ook nog in de oorlog weggegaan?
“In 1944 zijn mijn 7-jarige broer Jantje en ik naar Enkhuizen gebracht om aan te sterken. Mensen van onze kerk hadden dat geregeld. We voeren een hele nacht in een boot over het IJsselmeer, met wel dertig kinderen. We lagen op strozakken. Bij Pampus zaten Duitsers, daar ging het licht van de boot uit en moesten we heel stil zijn. Ik maakte steeds mijn ogen nat omdat ik niet in slaap wilde vallen, zo bang was ik dat mijn broertje op onze strozak zou plassen. We werden in het donker aan de kade van Enkhuizen gezet. Bij onze pleegouders kregen we bruine boren met spekvet. Omdat we zo lang zo slecht hadden gegeten, werden we er ziek van. We moesten zelfs naar het ziekenhuis. Een maand bleven we bij onze pleegouders. Mijn broertje huilde aanvankelijk aan een stuk door omdat hij in een ander gezin was ondergebracht. Gelukkig hebben ze het toen zo geregeld dat we samen telkens twee weken bij het ene gezin en daarna twee weken bij het andere gezin konden blijven. Na een maand kwam mijn moeder ons met de fiets halen, dat hele eind… Ze had een koffer achterop gedaan waar we om de beurt op konden zitten. Maar ze was zelf zo uitgeteerd dat ze niet kon fietsen met een kind achterop. Daarom zijn we gaan lopen, ook nog met een omweg omdat er een polder onderwater was gezet. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat waren we onderweg. Bij Broek in Waterland hield mijn moeder een melkboer aan met paard en kar en vroeg of we achterop mochten. Zij fietste met de kar mee. Alleen sloeg het paard op hol. Pas bij Zunderdorp, waar de melkboer moest zijn, was alles weer onder controle. Wij liepen weer verder, in het donker. Doodsbang waren we want het was spertijd. Toen we eindelijk thuis kwamen, zakte mijn moeder door haar benen, zo moe was ze. Maar mijn broertje en ik waren zo blij dat we nog even het dijkje bij ons huis opliepen.”

Archieven: Verhalen

‘’Na een aanzwellend gierend geluid viel door het dak een zware bom’’

Annie Onderwater heeft zich goed voorbereid op het interview met Daan, Emma, Mia en Zonna van basisschool Het Wespennest in Noord. Ze heeft alvast een paar boekjes klaargelegd over de bombardementen in 1943, toen de geallieerden per ongeluk een woonwijk in Noord bombardeerden in plaats van de Fokkerfabriek bij de Distelweg. Ook heeft ze nog de persoonsbewijzen van haar ouders en laat ze voedselbonnen zien waarmee je in de oorlog eten kon kopen. Mevrouw Onderwater blijkt een vlotte verteller met een goed geheugen. De kinderen luisteren aandachtig.

 

Wat weet u nog van het bombardement op de Ritakerk in Noord?
“Op zaterdag 17 juli 1943 werd in de Ritakerk een mis gehouden vanwege het 25-jarig jubileum van de kerk. Het was een echt feest! Ook ik was erbij, in mijn deftige ‘bruidjesjurk’ die ik als katholiek meisje droeg. De kerk was vol. Om een uur of 9 klonk ineens het luchtalarm… De pater verbood de mensen de kerk te verlaten; ze moesten onder de banken kruipen. Na een aanzwellend gierend geluid viel door het dak een zware bom die in de grond onder de kerk ontplofte. Het was op slag donker door een dikke stofwolk. Ik zat gelukkig naast een deur en kon naar buiten vluchten. Ik rende naar ons huis in de Kwartelstraat. Onderweg kwam ik mijn vader tegen en samen zijn we naar een park aan de Adelaarsweg gevlucht, net als veel andere mensen. In onze paniek dachten we dat we daar het veiligst waren. Maar mensen in zo’n panieksituatie doen ook maar wat. We zagen bijvoorbeeld mensen in het Volewijckerpark lopen met kussens op hun hoofd nadat het luchtalarm was afgegaan… Na het bombardement was ik bang voor het luchtalarm en ook voor onweer. Zelfs toen de oorlog allang was afgelopen, schrok ik van een eskader vliegtuigen dat overvloog.“


U heeft nog een keer een bombardement meegemaakt, hoe was dat?

“Toen op een ochtend weer het luchtalarm afging, was ik thuis met mijn moeder en mijn jongere zusje Beppie. Mijn moeder zat nét op de WC en riep dat we snel naar haar moesten, dus ik, Beppie en mijn moeder schuilden samen in de wc die midden in ons huis stond. In de buurt sloegen bommen in en daardoor werden alle ramen uit ons huis geblazen. Scherven vlogen in het rond, maar omdat we op de wc zaten, werden we niet geraakt. Het huis was een tijd onbewoonbaar. Niet alleen zaten er geen ramen meer in, ook de deuren konden niet meer dicht. We hebben zes weken in Den Bosch gewoond bij onze grootouders, daarna konden we weer terug. Ons huis in de Kwartelstraat staat er trouwens nu nog…”


Wat deed uw vader in de oorlog?

“Mijn vader werkte bij Stork, een machinefabriek in Noord, op de plek waar nu de Jumbo Foodmarkt zit. In de fabriek waar mijn vader werkte, werden machines gemaakt om flessen te spoelen, zoals melkflessen voor de melkfabriek. De Duitsers hielden er wel eens razzia’s. Dan zochten ze mannen die in de juiste leeftijdscategorie vielen, om ze in Duitsland voor de Duitsers te laten werken. Mijn vader bleef dat lot bespaard omdat Stork in zijn persoonsbewijs de cijfers van zijn geboortejaar stiekem had aangepast zodat het leek of hij geboren was in 1903 in plaats van in 1906.  Daarmee was hij volgens de Duitse regels te oud om te werken in Duitsland.”

Archieven: Verhalen

‘Hongergevoel is te vergelijken met vasten, ja’

We ontmoeten Edith in de school, want dit is ook haar school geweest. Vlak voor de oorlog zat zij namelijk op de Hoofdwegschool, toen samen met de Corantijnschool twee scholen in hetzelfde gebouw. We lopen met haar een rondje door de school en vervolgens gaat aan de overkant in het buurtcafé het gesprek verder onder het genot van een glaasje chocomel.

Brandeisfotografie.nl

Hoe was het hier op school?
We hadden hele grote klassen met soms wel 48 kinderen. Dus iedereen moest heel braaf zijn en goed stil zitten. Dat was voor mij een beetje moeilijk, want ik kon niet zo goed stil zitten. Als je wat gedaan had, dan moest je bij de hoofdmeester komen. Die zat toen ook al op de eerste verdieping. En als je goed je best had gedaan, dan mocht je een schoolplaat uitzoeken. Rennen op de trap mocht absoluut niet. Wij moesten netjes op de maat van de stok de trap af. Ik deed wel eens belletje trek, maar voor de rest zal ik wel een hele brave leerling geweest zijn. Er waren ook momenten waar we om konden lachen. De juf ging altijd met haar billen tegen de kachel aanstaan als het koud was. Een keer liep ze weer naar voren en stond haar rok omhoog. Toen zag iedereen dus haar onderbroek.

Hoe zag de buurt eruit tijdens de oorlog?
Waar wij woonden, was toen de rand van de stad, bij de weilanden van Dirk van den Broek. Dan zagen we de vliegtuigen overvliegen. Als het luchtalarm ging, zaten we met samen met de buren op de overloop. Ik vond dat eigenlijk nog best wel gezellig. Ik kan me niet herinneren dat ik bang was, ik wist niet zo goed wat angst was. Mijn zus was drie jaar ouder, die heeft dat heel anders ervaren. Ik had een fiets, eerst met blokken op de trappers, later met houten banden. Dat maakte een lawaai! Je moest wel voorzichtig zijn, want de Duitsers konden je zomaar aanhouden en je fiets inpikken. Ik kreeg eerst ook nog wel wat zakgeld. Dan ging ik met mijn vriendin naar de Jan Evertsenstraat, daar verkochten ze klop-op. Dat leek op slagroom, maar dat was het niet.
Alles was op de bon en we hadden honger. De Hongerwinter was een hele moeilijke tijd voor ouders. Als je in bed ligt en denkt: ik zou nog wel wat lusten, maar dat is er dan niet. En dat dan elke dag. Het lijkt eigenlijk wel een beetje op vasten, of op de Ramadan. Daar is het goed mee te vergelijken, ja.

Had u ook Joodse vriendinnetjes?
Inge woonde bij mij  in de straat, een paar huizen verderop. Wij waren even oud. We liepen altijd samen naar school. Mijn moeder had een keer van een oude jas van haar een nieuwe jas voor mij gemaakt. Omdat ze zwart saai vond voor een kind, heeft ze rode stukken erin gezet. Inge zei tegen mij: ik speel niet meer met jou, je lijkt wel een NSB-kind. Dat vond ik zo erg dat mijn moeder de rode stukken er weer af moest halen. Inge was joods, maar daar kwam ik eigenlijk pas achter toen ze naar een andere school moest. Toen zag ik haar niet elke dag meer, dus ik wist ook niet dat ze weggehaald was. Ik woonde niet in een buurt waar veel mensen weggehaald zijn. Mijn moeder had gezien dat de ramen van Inge’s familie waren dicht getimmerd en vertelde mij dat Inge weg was. Wat er met haar gebeurd is, hoorde ik pas na de oorlog. Ze is met haar gezin vergast.

Edith besluit dat oorlog helaas nog lang niet afgelopen is. En daar weten de kinderen ook alles van. 

Archieven: Verhalen

‘ Als er aangebeld werd, kon ik zo in dat gat glijden’

Ab Kool en zijn vrouw Ali (beiden 90 jaar) wonen al hun hele leven in deze buurt. Het is vanaf de Corantijnschool niet ver lopen naar  hun huis aan de Orteliuskade. Maar in de regen is dat geen pretje. “Zijn jullie erg nat? Want dan hang ik jullie wel even aan de waslijn,” zegt Ali. Ab Kool is goed voorbereid en er komt meteen een echte krant uit 1940 op tafel.

Wat heeft u meegemaakt de oorlog?
Omdat in Duitsland alle mannen naar het front moesten om oorlog te voeren, werden in andere landen mannen opgeroepen om in de fabrieken te gaan werken. Een paar van mijn ooms moesten daarheen, mijn vader had een vrijstelling. Aan het eind van de oorlog had ik ook de leeftijd bereikt dat ik daar moest gaan werken. Ik dacht: dat ga ik maar even niet doen, hè. Ik heb een luik naast mijn bed gemaakt met een kleed er half overheen. Als er dan aangebeld werd, kon ik in dat gat glijden. Ik mocht niet op straat, want dan kon ik aangehouden worden. De NSB hielp ook mee zoeken naar onderduikers. Bij Ali zijn ze ook thuis aan de Orteliusstraat geweest en hebben ze onder de bedden gekeken. Als ze je vonden, moest je de gevangenis in of nog erger. Ik ben nooit gepakt.

Heeft u bombardementen gezien?
Hier in het pand is een bom dwars door de verdiepingen gevallen, maar niet ontploft. Het heeft zelfs een kinderbedje geraakt, maar gelukkig is er niemand gewond geraakt. Ik weet eigenlijk niet of die bom er nog steeds ligt nu. Vanaf de grond werd er op vliegtuigen geschoten, dan zag je schijnwerpers en zoeklichten. Als er geschoten was, dan gingen de jongens op zoek naar scherven. Soms waren die nog gloeiend heet. Ik heb nog altijd een stuk scherf bewaard.

En inderdaad, zorgvuldig in een doek gewikkeld, komt daar een echte scherf tevoorschijn. Iedereen krijgt het even in handen. “Zo dat is zwaar, als je dat op je kop krijgt.” Ondertussen komt Ali binnen met koekjes en pakjes appelsap. “Voor dat je verder gaat met je verhaal ga ik eerst even de kinderen voeden hoor.”

Hoe was de Hongerwinter?
Mijn vader had altijd wat trucjes om aan eten te komen. Hij had wat boter mee gekregen, maar op het Centraal Station was er controle. Hij heeft toen aan een Duitse soldaat gevraagd of hij kon helpen met zijn koffers. Toen ze hem wilde controleren, zei de soldaat: ‘Nee, hij hoort bij mij’ en is toen samen met hem naar buiten gelopen. Overal waren bonnen voor. Dan kreeg je bijvoorbeeld een half brood per week, dat is een boterham per dag. Maar dat werd hoe langer, hoe minder en op het laatst was er helemaal niets meer. Mensen probeerden overal eten vandaan te halen. Ze gingen naar de boeren om spullen te ruilen voor eten, want geld was eigenlijk niets meer waard. Soms stond er een soldaat op de brug en moest je al het eten inleveren. Die boeren waren ook strafbaar, dus je moest zeggen waar je het gehaald had. Dan deed je maar alsof je dat niet meer wist.
Je kon ook naar de gaarkeuken, dan kreeg je een schep eten. Daar zat vaak van alles in, soms ook maden. Maar je at het, want je had honger. Soms stond je al vanaf zes uur ‘s ochtends uur in de rij en kreeg je nog niks. Er zijn toen nog zoveel mensen dood gegaan dat ze niet eens meer begraven konden worden. Toen we bevrijd werden door de Canadezen waren we dan ook zo blij. Overal hing de vlag uit en we sprongen op auto’s. Na de oorlog was je weer vrij, de druk was eraf.

We nemen afscheid van Ab en Ali en dan volgt het voor hun traditionele uitzwaaimoment. Het interview was voor de kinderen een reis terug in de tijd met oude kranten, foto’s van de Hongerwinter en rare auto’s van Canadezen en zelfs een echte granaatscherf. Ze krijgen van Ab zelfs echte voedselbonnen uit de oorlog mee!

Brandeisfotografie.nl

 

 

Archieven: Verhalen

‘We moesten altijd lachen om die dikke Duitsers met korte broekjes de sportvelden’

Als we vanaf de Corantijnschool door het Rembrandtpark lopen, zien we de flat waar Henk Nonnekes nu woont al boven de bomen uit. We zoeken zijn naam op en bellen aan, met de lift gaan we naar de 11e verdieping. Wat Thom, Stijn en Max meteen opvalt, is het geweldige uitzicht vanaf deze hoogte. Over het park, helemaal tot aan de Westermoskee en de Westertoren. Henk Nonnekes woont al 43 jaar in deze flat, maar tijdens de oorlog woonde hij in de Jan van Galenstraat.

Hoe was het begin van de oorlog?
Achter mijn huis was het toen nog niet bebouwd. Er waren landerijen en de Admiralengracht was nog een soort moeras. Over de Hoofdweg heb ik de Duitsers binnen zien komen, als jongetje vind je dat best spannend. In het begin ging het leven eigenlijk gewoon door. Ik ging eerst naar de Visserschool, maar later moesten we naar de Columbusschool, toen liepen er varkens in onze gymzaal. Tijdens de oorlog ging ik naar de Mulo, maar later was er helemaal geen school meer omdat er geen eten en verwarming was. Ik heb ook wel meegemaakt dat we moesten schuilen voor granaten. Als er vliegtuigen over kwamen, moest je voorzichtig naar buiten kijken want we moesten alles verduisteren. Ik heb een keer gezien dat er mensen werden doodgeschoten op straat, uit wraak. Wij moesten dan verplicht toekijken. Maar er gebeurde toch ook wel eens grappige dingen. Zo moesten wij altijd lachen als we op de sportvelden dikke Duitsers met korte broekjes zagen.

Wat is er met uw ouders gebeurd tijdens de oorlog?
Mijn vader moest eigenlijk werken in Duitsland, maar een vriend die op kantoor werkte heeft zijn papieren zoek gemaakt. Toen moest mijn vader onderduiken. Mijn moeder was huishoudster bij de joodse familie van Emden. Zij hadden een winkel aan de Kalverstraat. Bij hen thuis aan de Vondelstraat kwamen veel verzetsmensen over de vloer. Een keer was er een overval; ze waren op zoek naar iemand. Mijn moeder en een paar anderen zijn toen een week vast gehouden in dat huis, want ze hoopten dat de man die ze zochten langs zou komen. Die man had echter een speciaal fluitje en als hij daar geen antwoord op kreeg, wist hij dat hij niet naar binnen moest gaan. De vrouw van Emden had ook een vals paspoort als verpleegster, die lag in een lamp. Mijn moeder heeft dat paspoort toen stiekem gepakt en in kleine stukjes opgegeten zodat de soldaten het niet in handen kregen. Ze vertelde me later altijd hoe moeilijk de pasfoto weg was te krijgen.

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
Er was geen voedsel en geen gas en licht. We hadden een potkachel en daar gingen houtsnippers in. Met mijn moeder heb ik nog een leegstaand huis gesloopt voor het brandhout. We zijn ook naar Halfweg gelopen om linnen te ruilen voor meel. Dan maakten we koekjes van suikerbieten of we kregen van de gaarkeuken soep met schillen van tuinbonen. Ik hielp op de landerijen, dus we hadden wel wat groente. Er stonden altijd landwachten bij bruggen te wachten om die groente weer af te pakken van de mensen. Ik deed dan ’s avonds alle tassen op een boot en ging stiekem naar de overkant. Je realiseert je dan niet dat je eigenlijk veel gevaar loopt. Na de bevrijding was ik net op tijd weg toen ze gingen schieten op de Dam. Ik ging liever naar de Canadezen kijken op de Berlagebrug. Het is gek om zo’n heftige oorlog mee te maken. Ik hoop dat het nooit meer komt, want het is geen pretje. Nu mag je zeggen wat je wilt en die vrijheid moet je koesteren.

Brandeisfotografie.nl

Henk Nonnekes heeft speciaal voor de kinderen wat spullen geleend. Zo liggen er stapels oude boeken en hij heeft voor iedereen prenten gekopieerd die de jongens mee mogen nemen. Als we weggaan, lopen we nog langs zijn heiligdom: de ruimte waar hij zelf kaarten maakt. Als we weer in de lift naar beneden staan, zegt een van de jongens: “Ik mis hem nu al.”   

Archieven: Verhalen

‘Ik zeg nog wel eens tegen m’n zus Thea: weet je nog van het stukje kaas’

Madelie, Lana, Dounia en Amine rennen door de hal van het appartementencomplex waar Joop en Hennie Bongers wonen. Ze hebben er duidelijk zin in. Binnen worden de schoenen uitgeschopt alsof ze thuis zijn. De kinderen zitten op de Corantijnschool en wonen op en rond de adressen waar Joop en Hennie tijdens de oorlog hebben gewoond; Dounia woont vlakbij hun huidige adres. En hun juf Karin woonde – blijkt tijdens het gesprek – precies tussen Joop en Hennie in!

Denkt u vaak aan de oorlog?
Joop: Ja heel vaak. Ik moest toen de oorlog uitbrak voor het eerst naar school. Dat wilde ik helemaal niet, de speeltuin op het Columbusplein was mijn terrein. Daar wilde ik blijven, lekker met m’n schepje. Het voelde alsof ze me m’n vrijheid afnamen. Mijn moeder probeerde me nog te lijmen met een speelgoedtreintje. Toen later een neef bij ons thuis op het treintje stapte, begon voor mij de oorlog. Het was kapot, alles zou kapot gaan in de jaren die volgden.

Waren er ook leuke momenten?
Joop: Die waren er ook, vooral in ons gezin. Mijn moeder heeft een keer urenlang in de rij gestaan voor kaas. Pas aan het eind van de dag kon ze een mooi rond kaasje kopen, op de bon. Ik zie ons nog zo zitten met m’n ouders, mijn oudere zus en m’n broertje, aan de kleine ronde tafel, bij de erker, het maanlicht scheen naar binnen. Iedereen pakte om de beurt een stukje. Ik zeg nog wel eens tegen m’n zus Thea: weet je nog van het stukje kaas.

Wat was er eng in de oorlog?
Joop: Op de plek waar we nu wonen, stonden in die tijd luchtdoelkanonnen. Dit was polder, een moerassig gebied met grasland. De kanonnen schoten vanaf hier naar vliegtuigen van de vijanden van de Duitsers. Boven het Columbusplein zagen we hoe een vliegtuig werd neergeschoten en hoe de piloot eruit sprong. Ook eng was de NSB’ er in onze buurt, in de Hudsonstraat. Hoe je die herkende? Aan z’n bolle wangen! Die mensen hadden wél te eten, hun huis lag vol aardappels, boter en van alles. Die NSB’er fietste een keer op het plein toen twee mensen van de Binnenlandse Strijdkrachten, die tegen de nazi’s waren, hem van twee kanten neerschoten. Op een ladder werd ie weggedragen. Mijn vrouw Hennie, toen nog gewoon een buurmeisje van me, zag hem langs hun huis afgevoerd worden. En eng was die keer dat ik broodjes, kuggies noemde je dat, van een vrachtwagen op het Balboaplein zag vallen. In de drie scholen die daar toen stonden, zaten de Duitse soldaten. Tijdens het lossen vielen er twee broodjes af. Ik pakte ze onder m’n arm en nam ze snel mee, maar een soldaat zag het. Weet je wat ie deed? Hij knikte. Het was goed. Veel soldaten wilden ook helemaal geen oorlog voeren. Die waren liever thuis bij hun familie.

Hoe was de bevrijding?
Hennie: Dat herinner ik me nog! Iedereen was vrolijk, mensen dansten op de straat, het was één groot feest, terwijl mensen nog niks hadden, er was nog honger ook. Maar iedereen was zo blij. Je zag vliegtuigen van de geallieerden – de Engelsen, Amerikanen, Canadezen – overvliegen. Het was een gezellige tijd.
Joop: Mensen waren sowieso in die tijd, in de oorlogsjaren vooral, aardig voor elkaar. Je omhelsde elkaar, hielp elkaar, gaf eten weg als dat kon.
Joop: Aan het eind van de oorlog had mijn moeder een paar centen. Ze stelde voor: of voor papa voor de radio of voor speelgoed. We kozen voor de radio.

Jammer is dat men er niet van geleerd heeft. Ze zeiden na de oorlog, dit nooit meer. Toch kwam er weer oorlog, in Vietnam, in Korea… Oorlog begint met afgunst, met jaloezie. Let daarvoor op, hoor.

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder deed meteen het raam open en riep: ‘Oh Cees, Cees, je leeft, je leeft!’ ’

“Ik voel me eigenlijk best verwend nu.” Dat zei Robyn van de Corantijnschool toen ze hoorde wat voor verschrikkelijke dingen Gerda en Antonia de Groot allemaal hebben meegemaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Robyn, Sophia en Aysu interviewden op hun school de zussen De Groot over hun oorlogservaringen. Wat deze ontmoeting extra bijzonder maakte, is dat Gerda en Antonia tijdens de oorlog ook op de Corantijnschool zaten. Het was voor het eerst in meer dan zeventig jaar dat de zussen weer door de gangen van hun oude school liepen.

 

Brandeisfotografie.nl

Wat is het ergste wat jullie tijdens de oorlog hebben meegemaakt?
Gerda: Dat mijn vader werd weggehaald. Dat heeft mij heel erg geraakt. Zelfs als ik daar nu over praat, heb ik het daar nog steeds moeilijk mee. Dat was traumatisch.
Antonia: Hij moest naar Duitsland om te werken in een fabriek. Hij werd meegenomen door de Duitsers, want hij wilde niet mee. Toen zijn ze hem komen halen. Mijn moeder bleef achter met drie kleine kinderen, dat was heel verdrietig. Toen mijn vader werd meegenomen, dachten wij dat hij nooit meer terug zou komen.
Gerda: Na de oorlog reed er opeens een hele grote legertruck met zo’n groot rood kruis onze straat in. Mijn vader sprong er uit. Mijn moeder deed meteen het raam open en riep: ‘Oh Cees, Cees, je leeft, je leeft!’ Hij was heel blij om weer bij ons te zijn.
Antonia: Ik zei tegen m’n moeder: ‘Wat moet die man hier? Waarom is die man hier? Die man moet weg!’ Ik was klein en ik sliep bij mijn moeder. Maar toen mocht ik opeens niet meer naast mijn moeder slapen. Weg met die man, dacht ik. Ik was in 1941 geboren dus ik wist helemaal niet wie die man was, want hij kwam in 1946 terug. Ik wist helemaal niet dat dat mijn vader was.

Hoe was het in de Hongerwinter?
Gerda: Het was heel erg. Ga maar eens twee dagen niet eten, dan voel je wat honger is. Je krijgt pijn in je lijf. Het is afschuwelijk. Gelukkig gingen we met naar zo’n gaarkeuken. Daar kregen we soep en daar was je dan hartstikke blij mee. Dat vulde toch nog een beetje je maag. We waren vaak allemaal bij mijn oma op de Sloterkade en dan werd alles gedeeld. Het was heel goed dat de oorlog op een gegeven moment was afgelopen, anders hadden we hier niet meer gezeten. Ik weet ook nog dat je tijdens de oorlog met Kerstmis naar de kerk ging en dan kreeg je na het einde van de mis een sinaasappel. Dat was zo’n luxe! Die sinaasappel werd thuis dan gedeeld, want die at je niet alleen op. Op een gegeven moment aten we alles wat eetbaar was. De linnenkasten werden leeggehaald en die ruilden we dan bij de boeren voor voedsel.
Antonia: Mijn moeder ging op de fiets, zonder banden, naar Noord-Holland om eten te ruilen. Als onze moeder weg was, moest Gerda op mij passen. Dan hadden we toch een honger. We zaten op de trap te wachten en dan trappelden we op de treden van de honger. We maakten er gewoon een liedje van.
Gerda: Ook kan ik me nog herinneren dat ik met mijn moeder mee ging naar de Haarlemmermeerstraat, in de dure buurt, om te bedelen. Al was het maar één boterham of één aardappel, maar er waren ook mensen die gewoon de deur dichtdeden.

Kenden jullie mensen NSB’ers?
Antonia: Ja, de broer van mijn vader, omdat zijn vrouw van Duitse afkomst was. Die oom mocht nooit meer terugkomen in de familie bij ons. Hij werd gelijk helemaal genegeerd. Zelfs ook toen hij heel ernstig ziek was, heeft nooit iemand meer naar hem omgekeken. Vroeger waren de mensen keihard. Die vonden dat als je iets verkeerd deed, dat je dan de rest van je hele leven verkeerd was. Nu krijgen mensen gelukkig nog een tweede kans. Maar als je vroeger iets fouts deed, was het meteen klaar over. Omdat mijn vader in Duitsland heeft moeten werken, wilde hij ook niets meer te maken hebben met zijn eigen broer. Mijn vader vond dat zijn broer medeplichtig was aan de oorlog door zijn lidmaatschap van de NSB.

Archieven: Verhalen

‘‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee.’’

Mevrouw Groenteman was 1 jaar toen de oorlog begon en ze was Joods. Ze woonde samen met haar ouders in de Geleenstraat. In het begin van de oorlog kregen haar ouders een oproep om zich melden, om te gaan werken. Maar haar moeder vertrouwde het niet. Toen zijn ze ondergedoken. Maar niet samen. Mevrouw Groenteman ging ergens anders naartoe.

Welk onderduikadres kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was nog heel erg jong toen de oorlog uitbrak. Eigenlijk kan ik me niets meer herinneren van mijn onderduikadressen. Behalve het laatste adres in Rijnsburg.
Daar woonde ik bij een heel Christelijk en ook lief en warm gezin. Tante Cor was een hele lieve vrouw, ome Kees was een strenge man. Ik wist dat ik me moest verstoppen en dat ik ondergedoken was, maar hoe het precies zat wist ik niet. Naar buiten gaan mocht alleen op zondag en naar school ging niet. Dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg, want dan kon ik fijn bij tante Cor blijven, helpen afwassen en samen met haar dingen doen.
Op zondag gingen we met zijn allen naar de kerk. Maar dan moest ik wel een hoedje op. Want ik zag er heel anders uit. Ik had zwarte krullen en de kinderen van tante Cor hadden rood haar. Ze zeiden dat ik een nichtje uit Oegstgeest was.’

Wat is u nog meer bijgebleven van die onderduikouders?
‘Het gezin waar ik ondergedoken zat, was streng gelovig en er moest dan ook altijd worden gebeden voor het eten.
Op een dag, toen er nog voldoende eten was, had tante Cor een zuurkoolschotel gemaakt.
Zuurkoolschotel! Mijn lievelingseten. Tante had de schotel op de kachel neergezet en iedereen ging bidden. Tijdens het gebed knapte de schotel en al die zuurkool viel op de grond. Ik vloog op, dook richting de schotel en probeerde nog te redden wat er te redden viel. Dat kon ome Kees niet waarderen. Want opstaan van tafel tijdens het bidden was ten strengste verboden. Dus moest ik voor straf zonder eten (dus zonder zuurkool) naar boven.’

Wat vond u het ergste van de oorlog?
‘Het klinkt misschien gek, maar het ergste van de oorlog vond ik dat hij voorbij was. Een maand na de bevrijding stonden er opeens een vreemde mevrouw en meneer voor de deur in Rijnsburg. Er werd mij gezegd: ‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee’.
Ik was erg teleurgesteld omdat ik ze heel anders had voorgesteld. Dat ik met ze mee moest vond ik helemaal niet leuk. Het was erg fijn bij tante Cor en ik wilde dus niet weg.
Mijn vader zei later dat ik op het moment dat ze voor de deur stonden, ik meteen in hun armen rende en bij hen op schoot ging zitten. Maar dat was niet zo, ik rende juist weg, de tuin in. Ik heb me toen verstopt achter de kassen bij de bloembollen. Ze hebben mij met z´n allen moeten zoeken. Uiteindelijk ben ik meegegaan. Maar ik moest wel heel erg wennen, ik miste de gezelligheid van het leuke gezin.Tijdens het eten wilde ik altijd bidden omdat ik dat bij tante Cor had geleerd. Mijn eigen ouders vonden dat gek: ‘Hoezo moeten we God bedanken voor het eten. Je moeder heeft het eten toch gemaakt?’’

Archieven: Verhalen

‘Een bruidsboeket hing nog boven het bed.’

 

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Ik ben geboren in de Kromme Mijdrechtstraat, maar wij verhuisden toen ik 4 was naar Driehuis. Toen de oorlog begon gingen de Duisters een verdedigingslinie maken om de Engelsen tegen te houden en toen moesten wij evacueren. Iedereen die daar niet werkte, moest terug naar zijn oude woonplaats en zo gingen wij weer naar Amsterdam. Dat was eind 1942.
In het huis waar wij terechtkwamen bleken net Joodse mensen te zijn weggehaald. Die hadden bevel gekregen om zich te melden en dat hadden ze niet gedaan. Het was een jong stel, dat net getrouwd was. Ze vluchtten, maar werden in Rotterdam op het station gearresteerd. Ze zijn toen meteen naar Duitsland weggevoerd en nooit meer teruggekomen. Later hoorde ik dat zij in Bergen-Belsen zijn vermoord.
Het is natuurlijk heel triest. Alle meubels stonden er nog. Een bruidsboeket hing nog boven het bed, dat was heel sinister. Ik heb hier nog foto’s. Zoals een foto van het label aan hun huissleutel: ‘Huissleutel van de Jood Elisabeth Levie (..) voortvluchtig nadat hun evacuatie was bevolen en te Rotterdam gearresteerd.’’

Had u broers en zussen?
‘Mijn broer mocht niet naar buiten. Hij was ouder dan ik en kon opgepakt worden door de Duitsers. Hij zat ondergedoken in huis. Als er gebeld zou worden, dan kon mijn broer ergens onder de trap schuilen en we hadden ook schuilplekken voor de spullen. Mijn broer had een heel klein kristalradiootje. Radio Oranje kon je daarop ontvangen. Hij schreef dan op wat voor berichten er waren. Met carbonpapiertjes kopieerde hij die berichten en die gingen dan naar verschillende mensen. Dat moest heel stiekem.’

Wat at u in de oorlog?
‘We hadden een pannetje en daarmee ging je naar de gaarkeuken. Dan kreeg je aardappelschillensoep. Soms stond je in de rij bij de bakker, maar dan was het op als je aan de beurt was. Soms moest je wat op de zwarte markt kopen. Mijn moeder kocht een keer een brood voor veertig gulden.
We aten ook suikerbieten, die werden gekookt en die pulp kon je dan weer opbakken en dan had je een soort pannenkoekje. Mijn moeder werd eens ’s nachts wakker en toen zat mijn vader met een pan op bed te eten van die pulp, zo’n honger had ie.
Mijn broer en wat vrienden hebben zich een keer verkleed als meisje, omdat ze van plan waren eten langs de IJssel te zoeken en jongens konden worden opgepakt. Wij hebben toen ontzettend gelachen. Uiteindelijk zijn ze zo niet naar buiten gegaan.
Mijn broer ging op de fiets naar Wieringermeer, naar boeren, om kleding en beddengoed te ruilen voor eten. Hij kwam thuis met een schaaltje tarwe. Dat zag er zo mooi uit, dat was voor ons net goud.’

Kunt u de Bevrijding herinneren?
‘Ik had een aantal weken geelzucht, maar was net een beetje opgeknapt toen de bevrijding kwam. Ik ging de straat op om de Canadezen te verwelkomen. Er stond een soldaat op een jeep een koekje te eten. Ik deed mijn arm omhoog om te zwaaien en tikte tegen dat koekje. Toen had ik opeens een petit beurre in mijn hand. Dat heb ik snel naar huis gebracht: ‘Kijk, ik heb een koekje!’ We hebben er allemaal een stukje van gegeten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892