Archieven: Verhalen

‘ Mijn vader schreef in zijn dagboek aan mij over de moeilijke tijd waarin ik geboren ben’

In een prachtig huis in Amsterdam-Zuid vertelde Dorien Jacobs aan Raya, Julianne en Hasnae van de Olympiaschool over de oorlog. Zij werd geboren in 1943, midden in de oorlog, en heeft er zelf dus geen herinneringen meer aan. Maar dankzij het dagboek dat haar vader vanaf 1944 speciaal voor haar bijhield en dat ze vijftien jaar geleden – na de dood van haar moeder vond – kan ze nog veel vertellen.

Kwam u in het dagboek dingen tegen die u niet wist of niet had verwacht?
‘Na het lezen van het dagboek had ik vooral vragen. Jammer genoeg waren mijn beide ouders al overleden. Het vreemdste vond ik dat het enkel aan mij gericht was, en niet aan mijn broer. Hij is namelijk ook tijdens de oorlog geboren, in 1944.
Ik kreeg wel een nieuw beeld van mijn moeder. Zij had me altijd een hele brave huisvrouw geleken, die erg luisterde naar mijn vader die vaak streng kon zijn. Zo was mijn moeder erg goed in zwemmen, maar heeft ze ermee moeten stoppen van hem. Ze leek altijd een erg rustige, onderdanige huisvrouw. In het dagboek las ik dat zij tijdens de oorlog vaak gevaarlijke tochten op de fiets ondernam om bij de boeren eten te halen. Dat vond ik erg bijzonder, want het klonk helemaal niet als iets dat mijn moeder zou doen.’

Waarom liet uw vader u het dagboek na?
‘Hij begon ermee na mijn geboorte in 1943. De volgende keer dat hij schreef was pas veel later, op 4 september 1944. Zuid-Limburg en Breda waren toen al bevrijd, en de Hongerwinter stond voor de deur. In het dagboek staat dat hij schreef om mij eraan te herinneren in wat voor moeilijke tijd ik geboren ben. Met Gods hulp hoopte hij dat ik hiermee later in mijn leven een normale situatie beter zou kunnen waarderen en beleven. Hij hoopte ook dat ik er iets mee zou doen, en dat heb ik dus een paar jaar geleden voor het eerst gedaan.’

Wat vertelde uw vader allemaal in het dagboek?
‘Hij schreef over het dagelijks leven in de oorlog. Wat ik las, bleek veel erger dan wat ik had verwacht. De honger, de koude, de armoede, het moet verschrikkelijk zijn geweest. Toch hadden wij een bevoorrechte positie. Dankzij de kledingwinkel van mijn vader, the Society Shop, kon hij kleren ruilen voor eten. We hadden ook een hulp in huis; die kwam uit Lutjebroek. Zij ging dan met kleren terug naar haar ouders om het daar te ruilen voor eten. Hierdoor is ons gezin de Hongerwinter beter doorgekomen dan de meeste Amsterdammers. Mijn moeder durfde vaak niet met ons over straat wandelen, omdat ze zich schaamde. Mensen zagen er zo dun uit, en mijn broer en ik helemaal niet. Toch schrijft mijn vader ook dat hij eten deelde met zijn acht broers als het kon. En toch, niet alles was perfect voor hen. Ook mijn ouders hebben lang in de rij moeten staan voor eten, en door de winkel werd bij ons vaak ingebroken. Mijn vader schreef dat mijn moeder hierdoor erg bang was. De oudste broer van mijn vader was een NSB’er. Daar schreef mijn vader verder niet veel over, maar dat was vast niet altijd makkelijk voor hem. Ik was over het algemeen niet verbaasd over wat ik in het dagboek las, maar ik was wel verrast door de impact van de oorlog en hoe erg het was om in deze periode te leven.’

Archieven: Verhalen

‘De vloeipapiertjes waarop we boodschappen aan m’n vader schreven, heb ik nog steeds’

Emy Roël was zeven jaar toen de oorlog begon en veel herinneringen. Onder andere aan haar vader, die als verzetsman werd opgepakt en vermoord. Maar ook aan de lieve reactie van haar klasgenootjes. Aan Ilias, Jamill en Luna van de Olympiaschool vertelt ze over de oorlog die bij de start nog niet tot haar doordrong.

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
Het begin van de oorlog maakte niet zoveel indruk, we hadden als kinderen nog niets door. We gingen gewoon naar school en speelden buiten. Het besef kwam later pas, toen er meer Duitsers op straat waren. Zo stond er bij de tramhalte op Ferdinand Bolstraat een hele grote mitrailleur. Dat ding zie ik nog altijd voor me, zo groot en angstaanjagend. Toen was de oorlog voor mij pas echt begonnen. Later in de oorlog vielen er wel eens bommen bij ons in straat, dan vluchtten wij naar mijn opa en oma op de Prinsengracht, zij hadden een schuilkelder. Tegenover ons in de straat woonden ook Joodse mensen waaronder een jongen van een jaar of 11. Ik heb nog gezien hoe zij door de politie werden opgepakt en in een wit Volkswagenbusje werden afgevoerd. Een beeld dat ik nooit van mijn leven zal vergeten, het was afschuwelijk. Bang dat onze vader niet terug zou komen, zijn we geloof ik nooit echt geweest. Mijn moeder was er altijd heilig van overtuigd dat hij zou terugkomen. Zij was een ontzettend positieve vrouw en die instelling is mij altijd bijgebleven en heb ik zelf ook overgenomen.

Wat deed uw vader in het verzet?
Mijn vader zat bij het verzet via de kerk waar wij iedere zondag naartoe gingen. Dat was de kerk aan de Pienemanstraat. Niet alleen mijn vader had zich hierbij aangesloten, ook zijn vrienden, onze buren en de buren van zijn vrienden. Het was een vrij grote groep. Toen ze startten, hadden ze ook niet het idee dat de oorlog zo lang zou duren. Mijn vader heeft eigenlijk nooit iets voor het verzet gedaan. Het was nog redelijk in het begin van de oorlog toen de groep werd opgepakt. Waarschijnlijk zijn ze verraden. Helaas is nooit achterhaald door wie.

Heeft u daarna nog contact gehad met uw vader?
Ik was negen toen het allemaal gebeurde, nog heel jong. Voor hij verdween, heeft hij nog een tijdje in de gevangenis gezeten. Mijn moeder mocht dan bij hem op bezoek en dan nam ze een nieuwe pyjamabroek voor hem mee. In de band van de pyjamabroek had ze vloeipapiertjes genaaid. Op deze kleine papiertjes hadden wij als familie boodschappen geschreven. Deze papiertjes heb ik nog steeds. De tekst is ondertussen wat vervaagd, maar ik kan me nog goed herinneren dat op één van de papiertjes die ik van mijn vader had gekregen stond dat ik als oudste kind goed voor mijn broertjes en zusjes moest zorgen. Toen mijn vader verdween, deden mijn moeder en tante – het zusje van vader – heel geheimzinnig. Ze zeiden dat hij een tijdje op vakantie was. Ik en mijn broertjes en zusjes snapten dat niet zo goed. De dag dat hij is vermoord is de ergste dag van mijn leven. We woonden op twee hoog, en ik was thuis toen ik de deur opendeed en een Duitse agent door het trappenhuis hoorde schreeuwen dat mijn vader was overleden. Ja, dat hakte er toen flink in. Op school werd ik door mijn juf de klas uitgestuurd om op de klok te kijken hoe laat het was. Ik vond dat zo gek, ik kon nog geen klokkijken. Toen ik terug de klas in kwam lag mijn tafeltje vol met gummetjes, blocnootjes en pennetjes. Die had ik, als een soort steunbetuiging, van mijn klasgenootjes gekregen.

Archieven: Verhalen

‘Ongelooflijk dat we het allemaal hebben overleefd!’

Fien Benninga-Warendorf (1932) woonde tijdens de oorlog in de Gerrit van der Veenstraat en in de Chopinstraat. Ook kwam zij in verschillende kampen terecht. Madara, Silwan en Famke van de Olympiaschool interviewden haar.

Hoe was uw gezinssituatie?
Ik woonde in het begin van de oorlog in de Euterpestraat, die nu de Gerrit van der Veenstraat heet, met mijn ouders, mijn broer en zus. Mijn vader was jurist en was voor de oorlog al betrokken bij verschillende illegale krantjes. Tijdens de oorlog heeft hij geholpen met de oprichting van Het Parool. Hij zat vaak met zijn gedachten ergens anders. Dan was hij er wel, maar niet echt. Ik zat op school aan de Pieter Lastmankade, maar tijdens de oorlog moest ik verplicht naar de Joodse school. Ik had daar nooit bij stil gestaan. Ik voelde mij gewoon Nederlander, maar pas door de oorlog werd ik als Jood bestempeld. Voor mij ging het leven gewoon door. Ik speelde buiten en maakte plezier. Wij wisten van niets, er werd ook niets verteld, ook niet door mijn vader. Je bent nooit voorbereid op wat er zou gaan gebeuren.

Wat gebeurde er?
Een aantal mensen van Het Parool werd opgepakt en toen is mijn vader naar Engeland gevlucht. Op een dag in november 1942 werd er aangebeld. Er stond een bekende NSB’ er voor de deur en het hele huis werd doorzocht. Boven was een kamer op slot, daar stonden onze Sinterklaascadeautjes in. Die dag werden wij opgepakt en als ‘strafgeval’, omdat mijn vader in het verzet zat, naar de gevangenis gebracht. Daar kwam ook een andere familie binnen. Omdat zij opgepakt waren zonder ster moest de grote man die erbij was een shirtje van mij aan. We zijn naar Westerbork gebracht en daar zijn we anderhalf jaar gebleven.  Daarna zijn we naar Bergen-Belsen gestuurd. Daar stonden barakken met stapelbedden. Ik sliep met mijn zusje in een bed en mijn broertje sliep naast mijn moeder. De vrouwen gingen altijd recepten opnoemen. Dat krijg je als je honger hebt, dan heb je het alleen maar over eten. En elke dag moesten we door weer en wind op appèl staan. Mijn moeder had werk in een fabriek buiten het kamp. Daardoor hadden we wat extra eten. Zij moet heel sterk geweest zijn.

Hoe liep dat af?
In april 1945 werden we bevrijd. Mijn moeder en ik zaten op een bankje. We waren uitgehongerd, maar de zon scheen en je voelde dat de bevrijding op komst was. Toen werden we in een trein gestopt en hebben we dagen rondgereden. Bij Frankfurt zijn we door de Russen bevrijd. We mochten in een dorp op zoek gaan naar eten en een tijdelijk huis. Ik ben toen op zoek gegaan, want mijn moeder was heel ziek. Andere meisjes die daar ook waren, maakten rokken van gordijnen. Uiteindelijk zijn we door de Amerikanen naar huis gebracht. Op 29 juni kwamen we weer in Amsterdam aan. Ik vind het ongelooflijk dat we het allemaal overleefd hebben. Vlak na de oorlog zijn we naar mijn vader in Engeland gegaan en heb ik daar drie jaar op kostschool gezeten. We mochten niet meer over de oorlog praten, dat is een tragiek. Je besefte toen niet veel van die narigheid; je ging gewoon door met touwtje springen.

Archieven: Verhalen

‘We schuilden in de badkamer, de meest veilige plek in huis’

Henny Vrouwes was 4 jaar oud toen de oorlog begon. Daarom  weet ze er niet heel veel meer van. Maar ze weet Ivy, Eve, Julian en Tika van de Olympiaschool nog wel te vertellen hoe haar vader een piano voor haar kocht en over de rood-wit-blauwe jurkjes die zij en haar vriendinnetjes droegen tijdens de bevrijding.


Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
Ik speelde op straat, en mijn moeder riep plotseling uit het raam: ‘Henny, kom naar boven!’. Verder wist ik natuurlijk niks, maar toen was de oorlog dus begonnen. Als het luchtalarm afging, hoorde ik dat thuis en op straat. Dan moest ik naar binnen. We gingen dan in de badkamer gaan staan, want dat was de meest veilige plek in het huis.

Had u hobby’s in de oorlog?
Toen ik op de kleuterschool zat, speelde ik altijd op een pianootje. De leraren hebben toen tegen mijn ouders gezegd: ‘U moet uw kind op muziekles doen, want ze heeft talent’. Mijn vader heeft toen met sigaretten die hij gesmokkeld had, met worsten die boven bij ons op zolder hingen en met een beetje geld een piano voor mij gekocht. Daarna ben ik meteen op pianoles gegaan. Tot mijn achttiende heb ik pianoles gehad.

Wat weet u nog van de bevrijding?
Ik weet nog dat we met onze school in rode, blauwe en witte jurkjes in het Olympisch Stadion het Bevrijdingsfeest gingen vieren. Toen Nederland bevrijd was ging iedereen juichen en de vlag uithangen. Alle kinderen uit de buurt speelden spelletjes op straat: zaklopen, tollen, balspelletjes. Hier in de buurt kwamen met de Bevrijding voedselpakketten uit de lucht vallen. Kinderen en volwassenen holden daar dan heen om die broden op te halen. Ook weet ik nog dat in deze buurt de Canadezen zaten, en die hielden erg van kauwgum. Die kauwgum spuugden ze uit op straat. Wij hadden als kind natuurlijk niet veel snoep. Ik weet nog dat ik met mijn vriendinnetjes de kauwgum van de straat oppakte, een beetje afveegde en in onze eigen mond stopte.

Archieven: Verhalen

‘Joodse vriendjes waar ik mee speelde, waren op een dag soms gewoon verdwenen’

Jan Schaake werd geboren aan het Merwedeplein, waar ook de familie Frank woonde. Anne heeft zelfs een keer op hem gepast, maar dat herinnert hij zich niet meer. Jan Schaake was dan ook pas drie toen de oorlog uitbrak. In die periode verhuisde hij met zijn ouders en zusje naar de Kinderdijkstraat en later de IJsselstraat, waar hij op een Katholieke broederschool les kreeg. Aan Sieto, Sime en Majid van de Olympiaschool vertelt hij over de pijn van zijn ouders en de oorlog door kinderogen.

Hoe was het om als kind de oorlog mee te maken?
Omdat ik pas drie jaar was toen de oorlog uitbrak, wist ik niet beter dan dat dit bij het leven hoorde. Zelfs de Hongerwinter vond ik normaal. De gaarkeuken vond ik vooral spannend. Met mijn zusje moest ik daar tijdens die winter weleens eten halen. Met een pannetje liepen we dan over straat. Natuurlijk hadden we honger, maar als kind ervaar je dat toch anders. Ik kan me niet herinneren dat ik daar onder geleden heb. Soms kregen we maar tien bonen per persoon om te eten. Naast dat ik het allemaal vooral heel spannend vond, voelde ik wel het verdriet en de zorgen van mijn ouders.


Waar hadden uw ouders dan verdriet over?
Vooral doordat er Joodse mensen werden weggevoerd. We woonden in Zuid, waar veel Duitse Joodse vluchtelingen hun toevlucht hadden gevonden. Ik weet nog dat er op een zondagmiddag Joodse mensen in onze straat door Duitse soldaten in vrachtwagens werden gestopt en afgevoerd. Als steun in de rug, schoof mijn vader het raam open en zwaaide naar hun. Zo van: we zien jullie hopelijk snel weer terug. Een Duitse officier blafte tegen mijn vader: ‘Wilt U misschien ook mee!’ Mijn moeder trok meteen het raam naar beneden, zodat mijn vader bijna klem kwam te zitten. De meeste mensen durfden zich niet te laten zien tijdens zo’n razzia. Het was heel naar dat veel woningen leeg kwamen te staan. Joodse vriendjes waar ik mee speelde, waren op een dag soms gewoon verdwenen. Toch stond ik als kind daar niet bij stil. Mijn ouders maakten zich natuurlijk wel zorgen. Pas later, na de oorlog, hoorden we wat er echt gebeurd is met al die Joodse buren. Verschrikkelijk.

Wat waren voor u de spannendste momenten?
Heel veel dingen begreep ik niet als kind. Pas later hoorde ik meer, bijvoorbeeld dat mijn vader betrokken was bij het verspreiden van verzetsblaadjes. Hierin werden mensen op de hoogte gehouden over de oorlog. Op een gegeven moment hoorde mijn vader dat de Duitsers een inval bij ons thuis zouden doen. Toen zijn we ondergedoken; mijn vader en ik op een zolderkamertje in de Rubenstraat en mijn moeder met mijn zusje ergens anders. Dat vond ik heel spannend; we sliepen samen in een éénpersoonsbed! En ’s avonds hoorde je schoten op straat. Na twee nachten was de kust weer veilig en gingen we weer naar huis.
Later was er nog een inval en toen waren we wel thuis. Ik weet nog dat mijn ouders hun handen achter hun hoofd moesten houden. Mijn zusje en ik moesten in bed blijven en tussen ons in stonden twee soldaten, die heel aardig voor ons waren. De Duitsers hebben toen het hele huis over hoop gehaald en in onze opbergkist een radio gevonden. Die mocht je niet hebben, omdat je dan naar berichten van het verzet uit Londen kon luisteren. De kist heb ik nog steeds. Wat de Duisters toen niet zagen, is dat de kist een dubbele bodem had. Daar zaten verzetsblaadjes in. Als ze dat ontdekt hadden, had mijn vader echt een probleem gehad. Vanwege de radio moest hij alsnog mee. Hij heeft toen een tijd vastgezeten in de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Mijn moeder was doodsbang en heeft er alles aangedaan om hem vrij te krijgen. In die tijd werden gevangen soms door de Duitsers doodgeschoten als vergelding tegen het verzet. Op de Apollolaan is een oorlogsmonument op de plek waar een aantal gevangen als vergelding zijn doodgeschoten. Mijn moeder is daarom een paar keer naar het hoofdkwartier geweest om voor de vrijlating van mijn vader te pleiten. Ik weet nog dat hij op een dag met zijn koffertje kwam aanlopen. Iedereen was enorm opgelucht.

 

Archieven: Verhalen

‘Ik snapte niet waarom ik alleen achter de vitrages naar de Duitsers op straat mocht kijken’

Broer en zus Jannie en Frits Möller maakten allebei de oorlog mee. Aan Lina, Milou en Julie van de Olympiaschool vertelden ze over de buurman die bij de NSB zat, over hun angsten (Jannie meer dan Frits), over de stinkende vis en de broeder in de zak en over de truc met de fiets.

Hoe wisten jullie dat de oorlog was uitgebroken?
Jannie: Dat kon ons niet ontgaan; de benedenbuurman was een NSB’er. Hij rende naar buiten en stond juichend op straat, zo blij was hij. Ik speelde buiten en zag een luchtgevecht boven Schiphol. Ik rende naar m’n moeder en vertelde wat ik had gezien. Ze riep in paniek heel hard: “Het is oorlog, het is oorlog!” en daarmee was het onbekommerd buitenspelen jarenlang voorbij.

Moesten jullie oppassen voor die buurman?
Frits: Er was altijd een kans dat de buurman dingen zou zien of horen die hem niet aanstonden, dus moesten we extra voorzichtig zijn. Soms waren er onderduikers bij ons, maar dat ontdekten wij pas als ze weer wegwaren. We hadden ook een speelgoedkist in bewaring van een Joods jongetje. Die stond verstopt in de kast en erin kijken was streng verboden: hoe meer we zouden zien of weten, hoe groter de kans dat we erover zouden praten.
Jannie: Het jongetje heeft zijn kist nooit meer opgehaald…
Frits: De buurman hield alles in de gaten. Dus toen iedereen zijn fiets bij de Duitsers moest inleveren, reed mijn vader met veel poeha de straat uit, zogenaamd om zijn fiets in te leveren. Hij kwam zonder fiets terug. Wat niemand wist, is dat hij hem om de hoek uit elkaar had gehaald en de onderdelen had verstopt. Eén voor één smokkelde hij ze weer terug het huis in. Een paar maanden later toen er bijna geen eten meer was in Amsterdam, bracht m’n vader ons naar familie in Noord-Holland: op de fiets die hij stiekem weer in elkaar gezet had!

Hoe was het in de Hongerwinter?
Jannie: Er was bijna geen eten meer. Mensen moesten naar de gaarkeukens om eten te halen. Mijn vader werkte bij het Rembrandtplein en ging tijdens zijn lunchpauze in de Herengracht vissen. Hij had gewoon een hengeltje in zijn bureau. Als hij geluk had, ving hij een paar visjes. Die nam hij dan mee naar huis en dat stonk enorm. Hij werd boos als we dan een beetje kritisch keken. Frits herinnert zich nog ‘de broeder in de zak’: alle etensrestjes werd met meel en water in een kussensloop gedaan en dat werd gekookt. Het was een grote smakeloze homp maar warm en met een beetje suikerbietenstroop was het toch beter dan niets.

Was u bang in de oorlog?
Frits: Ik was heel jong nog en wist niet beter. Onze ouders probeerden het thuis altijd zo gezellig mogelijk te maken. Vooral mijn moeder . Echte angst kende ik niet. Als er Duitse soldaten door de straten marcheerden of als een paardenkoets met Duitsers langsreed, vond ik dat leuk en stond ik pontificaal voor het raam. Ik snapte niet waarom ik dat alleen vanachter de vitrages mocht bekijken.
Jannie: Ik was wel vaak bang. Mijn grote angst was dat mijn vader niet thuis zou komen. Dat hij opgepakt zou worden en naar Duitsland moest om te werken. En als hij op de fiets ver buiten Amsterdam de kou in ging om eten te halen, dan zat ik de hele dag voor het raam op hem te wachten. Bang dat hij van uitputting neer zou vallen. Ik was pas weer gerust als hij er weer was en dat gebeurde gelukkig altijd.  

Archieven: Verhalen

‘Ze kwamen in het kamertje waar lagen allemaal illegale blaadjes op het bureau lagen…’

Jos Termohlen was 12 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde met haar ouders en haar twee jaar oudere zus aan David Blesstraat 3. De familie werd door de 29-jarige halfzus betrokken bij het verzet. Aan Kiara en Floor van De Springstok vertelt ze over haar lagere schoolvriendinnetje Hannah van Praag, over de dappere verzetsdaden van haar halfzus en de enorme honger tijdens de oorlog.

Ging u naar school?
De halve klas op de Dintelschool bestond uit Joodse kinderen, waaronder veel van Duitse-joodse ouders. Net zoals Anne Frank waren zij naar Nederland gevlucht toen Hitler in 1933 aan de macht kwam. Meestal waren dat rijke mensen. De kinderen gingen hier meteen naar school en spraken goed Nederlands. Onze klas had 40 kinderen. Van de Joodse kinderen is niemand in leven gebleven. Mijn vriendinnetje Hannah van Praag woonde met haar ouders aan de Zuider Amstellaan; dat is nu de Rooseveltlaan. Zij was een nakomertje en had twee grote broers: Max van Praag en nog een broer met een fotozaak in de Spuistraat. Zij en haar ouders doken onder in Boskoop, haar broers ergens anders. Hannah en haar ouders zijn verraden, weggevoerd en niet teruggekomen.
Het begin van de oorlog was angstig. Er kwamen Duitse verkenningsvliegtuigen heel laag over, met een groot hakenkruis aan de onderkant. Het was heel dreigend. Verder had je er in het begin niet echt weet van. Alles ging nog gewoon zijn gangetje.

Wist u dat uw halfzus onderduikers in huis had?
Ja, wij hadden ook onderduikers in huis. Mijn halfzus had een groot huis met beneden drie kamers, waar haar gezin woonde, en op de bovenetage drie kamers waar onderduikers zaten. Mijn zus heeft wel eens een inval gehad in huis. Ze kwamen in het kamertje waar zij al het schrijfwerk deed en daar lagen allemaal illegale blaadjes op het bureau. Mijn zwager zei toen: “Oh dat is niets, dat is rommel”. Gelukkig heeft die man het niet gezien. Het waren van die nauwe ontsnappingen. Ze namen toen wel de typemachine mee, want daar ging het om. Als ze toen betrapt waren, dan waren ze er geweest.
In ons kleine huis hadden we af en toe iemand op de divan slapen. Dan werd diegene ‘s ochtends heel vroeg opgehaald door mijn zus en – toen de trein nog reed – door haar naar Limburg gebracht. Een keer bracht mijn zus een Joodse jonge vrouw, Anna Kaas, met de trein en toen werden ze betrapt. Ze zijn in de trein aangehouden. Die vrouw had natuurlijk valse papieren en dat werd niet vertrouwd. Van tevoren hadden ze afgesproken dat als er iets zou gebeuren, mijn zus zou zeggen dat ze Anna niet kende, maar dat vertrouwden die soldaten niet. Toen is Anna meteen afgevoerd en mijn zus werd naar het Oranjehotel in Den Haag gebracht. Dat is een gevangenis waar veel verzetsstrijders naartoe werd gebracht. Ze heeft daar ongeveer zes weken gezeten, maar omdat ze bleef volhouden dat ze van niets wist werd ze vrijgelaten. Ze begon daarna meteen weer te helpen in het verzet. In haar leven heeft ze heel veel risico’s genomen. Mijn moeder heeft dat gezin toen ook ondersteund, dus we gingen elke dag naar de Roerstraat waar mijn zus woonde. De zorgen om het jonge gezin van mijn halfzus, maakte mijn moeder depressief. Ik maakte altijd grapjes om haar op te vrolijken ze noemde mij haar zonnetje, maar ik heb haar of mijn vader nooit zien schaterlachen.

Wat is het ergste dat u in oorlog heeft meegemaakt?
Dat was de Hongerwinter. We kregen een half brood per week en bij de gaarkeuken watersoep. Mijn moeder moest het brood verstoppen voor mijn vader, omdat hij ‘s nachts zo’n honger kreeg dat hij in huis naar eten ging zoeken. Via het Rode Kruis of de GGD hebben we een keer een voedselpakket gekregen met extra’s, omdat mijn vader hongeroedeem had, maar dat was niet echt beter. Na de vieze soep ’s avonds moesten we maar gaan slapen, want dan merkte je niet dat je honger had. We hadden een noodkacheltje om dingen op te warmen, er was geen licht en geen gas. We hebben nog blokjes hout gejat uit de trambanen. Die blokjes brandden heel goed. We werden dan wel eens betrapt, maar dan renden we hard weg. Alle bomen in de straat werden ook omgehakt en onder buren verdeeld. Aan het einde werd het heel erg karig met eten. Mijn zwager had van tevoren heel veel brood geroosterd en dat in Verkade-trommels gedaan. Achteraf vraag ik me soms af hoe bedenkt iemand dat? Maar het zorgde ervoor dat ze altijd wel wat brood hadden. Getoast brood bleef hartstikke lang goed, zeker in die trommels.

Archieven: Verhalen

‘Het was wel spannend, maar ook verschrikkelijk’

Wim Leeuwenburgh (1933) woont al zijn hele leven in hetzelfde huis aan de Albrecht Dürerstraat 15. Daar bracht hij dus ook de oorlogsjaren door en in zijn buurt is “best wel wat gebeurd”. Sofyan, Mercan en Malcolm van de Olympiaschool interviewden hem daarover.

Wat veranderde er aan het begin van de oorlog?
Ik zat op de Openluchtschool in de Cliostraat en eigenlijk veranderde er in het begin niet zoveel. De grote mensen maakten zich wel zorgen over het gevaar, zij lazen de kranten. Er waren ook veel geruchten, dus veel mensen dachten ook dat het met een paar maanden wel afgelopen zou zijn. De informatie was toen veel minder. Wij als kleine jongetjes vonden het eigenlijk wel spannend. We gingen kijken naar het wisselen van de wacht. En we merkten dat die soldaten soms ook gewoon mensen waren. Een soldaat vroeg eens in het Duits aan mij of ik sigaretten voor hem wilde kopen. Dat durfde ik niet, toen aaide hij over mijn hoofd en zei: “Ach, je verstaat mij niet”. Maar er werden ook mensen doodgeschoten. Zoals op de Apollolaan; die schoten heb ik gehoord. En hier op de hoek zijn mensen omgekomen bij een vuurgevecht. Daar is nog een gedenksteen aan de muur.

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
Nee eigenlijk niet. De Joodse mensen  waren wel bang, die wisten dat ze opgejaagd werden. Ik heb mijn eigen vriendje Jaapje Forstenzer, waarmee ik veel op straat speelde, met zijn vader, moeder en broer Johan – met hun rugzakken op – tussen gewapende soldaten zien weggaan. Er werd tegen de Joodse mensen natuurlijk niet tegen ze gezegd dat ze vermoord zouden worden, maar wel dat ze het land uit moesten. Hier om de hoek zat in de school aan de Euterpestraat (nu de Gerrit van der Veenstraat) het hoofdkantoor van de SD (Sicherheitsdienst). Daar werden opgepakte Joodse mensen naartoe gebracht. Omdat we zo dichtbij woonden, denk ik niet dat mijn ouders onderduikers durfden te nemen. Wel leverde mijn vader papier voor illegale kranten. In november 1944 werd dat gebouw van de SD gebombardeerd door de geallieerden. Dat deden ze speciaal op zondag, zodat de scholen in de buurt dicht waren. Ik was in de tuin en we hoorden hele harde knallen. Mijn vader riep dat we de kelder in moesten. We hoorden nog meer harde knallen en mensen gillen. Ik dacht dat ik dood zou gaan, maar zelfs toen was ik niet bang.  Toen het over was, gingen we buiten kijken. Overal lagen scherven. Ik dacht van bloempotten, maar het waren dakpannen. Veel huizen waren getroffen en er zijn meerdere slachtoffers gevallen. Het gebouw van de SD was onbeschadigd.

Hoe heeft u de Hongerwinter beleefd?
Hoe slechter de oorlog voor de Duitsers ging, hoe minder eten er was. Er kwam steeds meer op de bon. Op een dag ging het luchtalarm en moesten we op school blijven. De directeur heeft boterhammen gemaakt en iedereen een klein stukje gegeven. Later was er geen elektriciteit meer en ging de school helemaal dicht. De bakker kwam nog wel eens langs de deur. Hij had dan een politieagent mee, omdat hij misschien overvallen zou worden. Ik heb mensen gezien die heel erg verzwakt waren. Of dat een pot soep omviel en mensen het van de straat aten. Ze hadden altijd een lepel bij zich. Ik was zelf  heel mager geworden. Mensen dachten “die Wim gaat bijna dood”. Toen ben ik op een boerderij in Nieuw Vennep gaan wonen. Dat waren heel aardige en goede mensen. Zoals er eigenlijk overal goede en minder goede mensen zijn. Aan het eind van de oorlog werd er voedsel naar beneden gegooid. Ik heb heel laag die vliegtuigen zien overvliegen. Toen de bevrijding kwam, was iedereen aan het roepen op straat van blijdschap. Ik vierde het op de Apollolaan, schuin tegenover waar nu het monument staat. Soldaten gooiden sigaretten en mensen klommen op de auto’s. Ik snap niet hoe ze nog konden rijden. Dat was best een wilde boel met die Canadezen.

Het was voor ons wel een spannende tijd, maar toch is het verschrikkelijk. Zeker als je achteraf hoort dat die vreselijke verhalen die je hoorde allemaal waar blijken te zijn. 

Archieven: Verhalen

‘Opeens hadden we geen natuur- en scheikundelokaal meer’

Liselot Aartsen-Sunier was tien toen de oorlog begon. Zij woonde samen met haar ouders en twee ooms bij haar oma op de Koninginneweg 79. Zelf vond ze dat ze ‘niet zo verschrikkelijk veel spectaculairs had meegemaakt’ tijdens de oorlog, maar Elise, Asmae en Rohil van de Olympiaschool vonden haar herinneringen erg bijzonder.

Hoe maakte u het begin van de oorlog mee?
Op een ochtend hoorden we ontzettend geronk en gedoe in de lucht. Ik stond voor het zolderraam met mijn ooms. We zagen bommen vallen en vliegtuigen die afgeschoten werden. Ze vielen in brokken naar beneden! Op de stoep stond mijn vader met een bos bloemen en zijn koffertje. Hij kwam net terug van een bezoek uit België, want daar hadden we tot net voor de oorlog gewoond. Hij had de laatste trein naar Nederland gehaald. Zo heb ik het begin van de oorlog meegemaakt, voor het zolderraam.

Merkte u op school veel van de oorlog?
Toen ik op de lagere school zat niet echt. Ik had wel les van twee NSB’ers: meneer Hettema en meneer Waarts, maar ze waren heel vriendelijk. Er zaten ook een paar Joodse kinderen in mijn klas, en ik weet nog heel goed dat zij gedeporteerd zijn. Ik zie ze nog voor me. Verder ging ik ging gewoon naar school en dacht ik er niet veel bij na.
Dat gevoel veranderde wel toen ik naar de middelbare school ging. Ik heb toen vanuit mijn raam het bombardement van de Gerrit van der Veenstraat gezien. Eén van de bommen raakte mijn school, het Hervormd Lyceum Zuid aan de Brahmstraat. Opeens hadden we geen natuur- en scheikundelokaal meer. Gelukkig waren deze lokalen een uitbouw,  dus verder hadden we na het bombardement nog wel les. Af en toe kwamen ook Duitse soldaten naar school, op zoek naar 18-jarige jongens. Zij wilden hen naar Duitsland sturen om er te werken. Soms kwamen de Duitsers ook leraren halen. Die werden dan gedeporteerd. Dat alles maakte ons wel bang en ik werd me bewuster van het gevaar. Maar goed, het leven ging gewoon door, het was nou eenmaal zo. Uiteindelijk raakte je hier aan gewend.

 Hoe beleefde u de Hongerwinter?
De Hongerwinter was echt erg. We hadden toen bijna niets. Ik mocht af en toe bij een tante gaan eten die meer eten had dan wij. In het voorlaatste jaar ben ik ook naar de boeren geweest, om aan te sterken. Thuis ging ik me tijdens de Hongerwinter vaak verstoppen om in een kookboek te bladeren. Dan keek ik naar alle lekkere gerechten en droomde ik over alles wat we zouden maken als de oorlog voorbij was. Naast de honger was het ook bijzonder koud. Op een ochtend kwam mijn oom naar beneden en zag hij een lege kapstok. Iemand was binnengedrongen in ons huis en had onze jassen gestolen, maar verder niets. In die winter sneeuwde het echt heel erg. Ik moest door de sneeuw op klompen lopen, want er waren geen schoenen meer. Opeens was er een groot gat aan de onderkant van één van mijn klompen. Mijn vader stopte ze met krantenpapier. Dat hielp natuurlijk niet echt, maar het was beter dan op blote voeten rondlopen.

Foto’s©Ingrid de Groot

 

 

Archieven: Verhalen

‘Hoe groter de scherven hoe beter want het waren goede ruilobjecten’

Lev, Tarik en Sophia van de Olympiaschool bezochten Burchard Pennink en zijn broer Maarten, die voor het gesprek bij hem op bezoek was vanuit Amerika, waar hij woont. Een dag later zou hij alweer naar huis, dus nog net konden de kinderen de verhalen horen van twee broers die veel van elkaars verhalen niet kenden. Het grappige was dat ze het soms helemaal niet met elkaar eens waren, elkaar verbeterden of aanvulden.

Was u bang in de oorlog?
Burchard: Niet aldoor. De ene dag een beetje meer, de andere een beetje minder. Als kind had je soms niet door hoe het gevaarlijk was.
Maarten: Toen ik op een zondagochtend terugkwam van een logeerpartij bij  mijn vriend Frits, stond ik voor de etalage van Pruis, de speelgoedwinkel aan de Beethovenstraat, en ging het luchtalarm af. Er was een bom gevallen in de Euterpestraat, wat nu de Gerrit van der Veenstraat is. Ik keek gewoon verder naar de autootjes en de speelgoedtreintjes. En naar tram 24 die keihard voorbij stoof. Ik vond al dat lawaai en de brandweerauto’s wel interessant. Ik was helemaal niet bang. Toen ik later thuis kwam werd mijn moeder zo boos dat ze met alle deuren van het huis sloeg.
Burchard: Ik weet nog dat als er granaten vielen, wij niet konden wachten tot we naar buiten konden om onze collectie scherven aan te vullen. Hoe groter de scherven hoe beter want het waren goede ruilobjecten.

Kende u mensen die in het verzet zaten?
Maarten: Onze grootmoeder had banden met het verzet. Ze gaf ’s avonds berichten door, terwijl je na achten niet meer op straat mocht. Dan liep ze, terwijl de Duitsers patrouilleerden, van boom tot boom. Fantastisch vond ik dat toen. Het lijkt een leuk spel als je jong bent maar er was niets grappigs aan. Als je opgepakt werd dan was dat waarschijnlijk het einde van je carrière of van je leven.
Burchard: Met vrienden uit mijn klas hadden we een club die we ‘Knallende schoten’ noemden. We waren iets jonger dan jullie en imiteerden de Binnenlandse Strijdkrachten die wachtten tot de bevrijding kwam. We vochten in het park om er ook klaar voor te zijn. Voor ons, jongens van de club, was het een serieuze zaak.

Is er weleens een inval bij u thuis geweest?
Maarten: Vlak voor de bevrijding kwam een soldaat met een grijsgroen uniform aan de deur. Hij zei tegen ons dienstmeisje dat hij de radio en de fiets moest hebben. Hij had een granaat in zijn hand waardoor zij bang werd en naar boven liep. De soldaat ging erachteraan en ik ook. ‘Die deur móét open!’ schreeuwde hij maar het dienstmeisje had geen sleutel. Moeder kwam er net aan en vroeg wat er aan de hand was. Ze zei dat ze het begreep maar dat ze er even over moesten praten. Ze gaf de soldaat koffie en een sigaret. Dat had die soldaat ook al in jaren niet gehad en na de koffie ging hij zeer tevreden weer weg, zonder radio en fiets en zonder zin om iets te forceren met zijn granaat.         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892