Archieven: Verhalen

‘‘Mijn vader werd aan zijn stropdas meegesleurd naar buiten’’

Omarion, Heaven en Mo luisteren aandachtig als Anna Haverkamp vertelt hoe alle bomen in het Vliegenbos in de oorlog werden gekapt zodat buurtbewoners nog wat konden stoken in de kachel. De kinderen hadden vooraf al veel vragen bedacht. “Maar”, zegt Heaven trots na afloop van het interview, “we hebben geen een keer door elkaar heen gepraat!”  De meeste indruk maakten de verhalen over de honger. Mo en Omarion proberen te bedenken hoe het is om zelf elke dag suikerbiet te moeten eten.

 

Wat vond u het spannendst aan de oorlog?
“Toen Duitse soldaten een razzia hielden in Noord. Alle mannen uit de buurt werden bijeengedreven want ze moesten werken voor de Duitsers. Mijn vader was gelukkig al te oud dus die hoefde niet mee. Tijdens die razzia zaten wij te eten in de eetkamer, totdat er plots een jongen bij ons aanbelde. Hij was bang en kwam bij ons in de gang schuilen. Alleen had hij de voordeur per ongeluk open laten staan. Zo kon er een tweede man achter hem aan bij ons binnenkomen. Maar die man werd gevolgd door een Duitse soldaat die ook kwam binnenstormen. Dus eerst die jongen, toen die man en toen die Duitse soldaat. En mijn moeder bleef maar roepen: ‘Laat ons met rust… we zitten te eten’. Maar het was al te laat. Niet alleen die man werd opgepakt, maar ook mijn vader werd meegesleurd aan zijn stropdas. Gelukkig kwam mijn vader de volgende dag weer thuis, maar die man is echt naar het politiebureau op de Tolhuisweg gebracht.”

Heeft u weleens een bombardement meegemaakt?
“Jazeker, dan ging eerst altijd het luchtalarm af als een soort waarschuwing. Als we op school zaten tijdens het luchtalarm, dan moesten we allemaal naar de gangen. We hadden een meester die heel goed kan zingen en dan moesten we allemaal heel hard met hem meezingen want dan hoorde je het luchtalarm niet. Dat was eigenlijk best grappig. En als ik thuis was tijdens het luchtalarm, gingen we met het hele gezin op de trap staan. Want als er gebombardeerd werd, bleef het trappenhuis meestal wel overeind. Van mijn moeder moesten we dan onze mooiste schoenen vasthouden voor als er iets gebeurde. Maar toen er een keer echt bommen werden gegooid op Noord, schreeuwde mijn moeder ‘gooi maar neer je schoenen’ en renden we naar buiten. Als we maar weg waren van de bommen.”

Wat at u tijdens de oorlog?
“In de loop van de oorlog was er een tekort aan voedsel. Toen aten we alle dagen suikerbiet. Soms vermengd met wat rode biet of worteltjes uit ons eigen moestuintje. We aten ook aardappelschillen, dat kan je je nu niet meer voorstellen he? Ja, wat had ik een honger tijdens de oorlog. Soms fietsten mensen over de Adelaarsweg richting het noorden om daar eten te zoeken. Op de terugweg verloren ze dan weleens een bruine boon. Mijn vriendinnetje en ik zochten op de Adelaarsweg naar deze verloren boontjes. Als we die vonden, stopten we ze in een papieren puntzakje. Met Sinterklaas had ik een heel puntzakje bij elkaar gespaard. Wat mijn moeder ervan gemaakt heeft, weet ik niet meer.”

Archieven: Verhalen

‘‘Mijn zusje ging naar Opdam, maar ik moest thuisblijven omdat mijn moeder ons niet allemaal kon missen’’

Annie Onderwater-Van Gogh kan zich niet goed meer herinneren hoe de oorlog begon: opeens waren de Duitsers er. Lamya, Nadia en Rahma hadden veel zin om haar te interviewen omdat ze de lessen over de Tweede Wereldoorlog erg interessant vonden. Tijdens het interview maakte vooral de lijst met slachtoffers van het bombardement op de Ritakerk indruk: er stond namelijk een meisje op dat maar een jaar oud was geworden. Voor ze het wisten was het interview weer voorbij… Gelukkig hebben ze een hoop verhalen gehoord.

 

Zijn er tijdens de oorlog Duitsers bij u thuis geweest?
“Nee, ze zijn nooit binnengekomen. Daar waren we wel bang voor. Mijn vader had precies de leeftijd waarop je als man opgepakt zou kunnen worden. Als dat gebeurde, werd je naar een kamp in Duitsland gestuurd om te werken. Daar kwamen veel mensen niet van terug. Je moest in de oorlog altijd een persoonsbewijs bij je hebben, waar ook je geboortedatum op stond. Collega’s van mijn vader hadden op zijn persoonsbewijs de geboortedatum veranderd. Zo leek het alsof hij een paar jaar ouder was, dan zou hij niet meer in gevaar zijn. Het was alleen wel heel duidelijk te zien dat die cijfers waren aangepast. Thuis hadden we ook een schuilplaats voor als er razzia’s waren. We hadden een kast waar een verbergplaats in was gebouwd. Daar kon hij net in; hij was gelukkig niet zo dik. Die kast noemden we vanaf toen ‘de schuilkast’, ook toen de oorlog al lang afgelopen was. Gelukkig is mijn vader nooit opgepakt.”

Waar brachten jullie je tijd mee door?
“Wij gingen gewoon naar school, daar veranderde weinig aan. Wel zaten er steeds minder kinderen in de klas. Tijdens de Hongerwinter werden namelijk veel kinderen ondergebracht bij boeren. Daar was meer te eten dan in de stad. Mijn zusje is ook naar boeren gebracht, in Opdam, maar ik moest thuisblijven omdat mijn moeder ons niet allemaal kon missen. Tijdens de oorlog konden we ook nog gewoon buitenspelen. Bij ons in de buurt werd wel een aantal keren gebombardeerd. Bovenop de Ritakerk aan de Hagendoornweg was bijvoorbeeld een bom gevallen. Hoewel dat natuurlijk helemaal niet leuk was, konden we wel goed spelen in de puinhopen. Er lag allemaal zand en afgebroken stenen. Van die stenen bouwden we muurtjes en dan deden we alsof dat ons huis was. Zo konden we goed vadertje en moedertje spelen.”

Wat weet u nog van de bevrijding?
“Ik was natuurlijk blij omdat ik zag dat iedereen blij was dat het voorbij was. Maar er waren ook nare dingen. Een man die verderop woonde, had tijdens de oorlog gewerkt voor de Duitsers. Ik weet nog dat hij werd opgepakt en dat mensen toen midden op straat de bril van zijn hoofd af sloegen. Ik vond dat heel zielig voor die man, ook al had hij waarschijnlijk foute dingen gedaan. En een meisje bij mij in de straat die met een Duitser op stap geweest, werd na de oorlog opgehaald met een bakfiets. Haar hoofd werd kaal geschoren en ingesmeerd met teer. Toen die jongens klaar met haar waren, gingen ze door naar het volgende meisje dat met een Duitser was uitgegaan. Ik vond het wel naar om te zien, maar door alle sensatie was ik toch nieuwsgierig.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘’Omdat ik vriendelijk en beleefd was tegen de boeren, kreeg ik altijd wel wat te eten mee’’

Soufiane, Salim en Maliha fietsen vanaf hun school De Klimop naar verzorgingstehuis De Die waar ze hun interview hebben met Dolf van der Veen. Het is handig en fijn dat hij foto’s van vroeger heeft meegenomen. Die helpen goed zijn verhaal te begrijpen. Hij vertelt over de eindeloze fietstochten die hij tijdens de oorlog maakte om eten te halen bij de boeren. Na afloop eten de kinderen de paaseitjes die ze voor Dolf de Vries hebben meegenomen, samen met hem op.

 

­

Kende u Joodse mensen?
“Mijn beste vriend op school was Joods. In die periode zaten veel Joodse kinderen bij mij in de klas. Veel kinderen kwamen opeens niet op school en kwamen ook niet meer terug. Eerst denk je nog dat ze ziek zijn. Maar als ze dagen niet op school komen, weet je wel dat ze niet meer terugkomen. Met mijn vriendje gebeurde hetzelfde. Op een dag kwam hij niet meer op school en heb ik hem nooit meer gezien. Later ben ik nog langs zijn huis gegaan en maar dat was helemaal leeg. Na de oorlog ben ik gaan onderzoeken wat er met hem is gebeurd en ben ik erachter gekomen dat hij tijdens de oorlog is overleden.

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
“Tijdens de oorlog ben ik veel op pad geweest om eten te zoeken en halen. Ik had twee jongere broertjes thuis dus zorgde ik, samen met mijn vader, voor het eten. Dat deed ik vaak op de fiets. Mijn fiets had geen echte banden meer, maar mijn vader had touw om de velgen gemaakt zodat ik er toch nog op kon fietsen. Ik heb talloze tochten gemaakt. Zo gingen mijn vader en ik naar Uitdam om een flesje melk te halen. Als we deden alsof we buren waren in plaats van vader en zoon, kregen we twee flesjes melk. Ook ben ik op de fiets naar Friesland geweest. Via de Afsluitdijk, die wel 30 kilometer lang is, ben ik langs boeren gegaan om voedsel te vragen. Vaak had ik dan spullen mee zoals beddengoed om te ruilen voor eten. Ik weet nog goed dat als ik een stal binnenstapte, het er zo heerlijk warm was. Omdat ik vriendelijk en beleefd was tegen de boeren, kreeg ik altijd wel wat te eten mee. Ook mocht ik vaak in de stal blijven slapen omdat ik lange tochten maakte. Dan mocht ik achter de koeien slapen. Als ik dan wakker werd, zat ik onder het bruin. Haha, dat krijg je als je achter koeien slaapt. Dan zit je wel eens onder de koeienvlaai.”

Hoe was de bevrijding?
“Dat was erg leuk. Ik kan mij nog herinneren dat ik chocolade heb gegeten. Rond de Bevrijding zat ik in Friesland, in het dorpje Broek onder Akkerwoude. Samen met mijn nichtje logeerde ik bij een aardige onderwijzer en zijn gezin. Het was een hele tocht om er te komen. Met een bootje zijn we over het IJsselmeer gevaren en hebben we nog een stuk gefietst. Daar aangekomen waren we zo koud, zo moe. Ik kan mij nog goed herinneren dat er in de kamer een glazen salontafel stond met een bloemenvaas erop. Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik die zo voor mij. Nu heb ik er zelf ook een glazen tafel in huis. Sommige dingen, kleine dingen, van de oorlog zijn mij heel goed bijgebleven.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘’Een pakje sigaretten kostte wel 100 gulden’’

Als Mike, Aliaa en Revelinio tijdens het interview met Hannes Hoots dorst krijgen, vragen ze hem om een glas water. “Niks daarvan”, antwoordt hij, “jullie krijgen van mij een lekker glaasje fris”. Had hij speciaal voor de kinderen in huis gehaald. Na afloop van het gesprek zijn ze erg geschrokken dat een jongen die Hannes Hoots kende, tijdens de oorlog was doodgeschoten. “Dertien jaar? Dat is echt heel jong.”

 

Zag u Duitse soldaten op straat?
“Rond de Fokkerfabrieken in Noord was een weiland waar barakken stonden. In de barakken woonden Duitse soldaten, jongens van begin 20. Ze haatten de oorlog en wilden het liefst dat die voorbij was. Het waren dus echt geen SS’ers. Ik kwam er vaak om klusjes voor ze te doen, zoals de barakken opruimen, en dan kreeg ik van hen Duitse broden mee. ‘Kuchen’ noemden ze die. En als ze eten over hadden, kreeg ik een pan eten mee. Dat kwam goed uit want al het voedsel – zoals brood en boter – was schaars en kreeg je alleen op de bon.  Ik vond die Duitsers bij de Fokkerfabriek dus best leuk.”

Kende u iemand die naar een concentratiekamp moest?
“Mijn vader heeft een half jaar in kamp Vught gezeten. Hij was opgepakt omdat hij een Joodse vrouw had geholpen. Toen hij terugkwam uit Vught wilde hij er niets over vertellen. Ook later niet. Hij heeft alleen een keer gezegd dat hij in het kamp klappen kreeg van een zoon van onze buren uit de Campanulastraat. Die zat bij de SS en was toevallig ook kampbewaker in Vught. Mijn vader zei nog tegen die jongen: “Maar je kent me, je bent mijn buurjongen!” “Niks mee te maken”, antwoordde die, “je moet doorwerken”.

Wat deed u in de Hongerwinter?
“In het laatste jaar van de oorlog zijn we naar de stad verhuisd. In Noord vielen zo veel gevaarlijke fosforbommen dat mijn ouders het er niet meer veilig vonden. Op wat ik nu ga vertellen, ben ik niet trots… maar in de Hongerwinter heb ik samen met anderen een zwarte handel gehad. Van kennissen uit België kregen we sigaretten en lucifers toegestuurd die wij op de zwarte markt doorverkochten. Een pakje sigaretten kostte wel 100 gulden. Ook verkocht ik broden, die 100 gulden per stuk kostten. Hoe de mensen aan het geld kwamen om dat te kopen, wisten we niet. De zwarthandelaren stonden bij de Waag op de Nieuwmarkt, en daar stond ik ook met twee vrienden. Op een dag kwam de Sicherheitspolizei naar de Nieuwmarkt gereden, ze zagen een van mijn vrienden van de zwarte handel staan, en schoten hem zomaar dood. Dertien jaar was hij pas.”

Archieven: Verhalen

‘’Ons huis stond er gelukkig nog na de bombardementen, maar alle ramen en deuren lagen eruit’’

Wat toevallig… Isha die samen met Dyon, Sharona en Mohamed Hans van ’t Veer interviewt over zijn oorlogsherinneringen in Noord, blijkt bijna naast zijn oude huis in de Van der Pekstraat te wonen. Hans van ’t Veer heeft een paar leuke herinneringen aan de oorlog, en dat vinden de kinderen bijzonder. Meestal horen ze verdrietige verhalen over de oorlogstijd. Toch maakte ook hij af en toe minder leuke dingen mee.

 

Wat is het ergste dat u heeft gezien?
“Het naarste vond ik dat mensen uit hun huizen werden gehaald, in vrachtwagens werden geladen en weggevoerd. En dan kwamen ze vaak nooit meer terug. Dat maakte indruk op me. Wat ik ook erg vond was dat de doden in de koude Hongerwinter niet konden worden begraven. De lichamen konden niet makkelijk worden vervoerd omdat er geen brandstof meer was en er dus ook nauwelijks auto’s reden. Bovendien was de grond bevroren en daarom te hard om er in te graven. Het was zo’n strenge winter dat voor de deur van ons huis wekenlang bergen sneeuw lagen. Intussen werden de lijken wel op handkarren door de Van der Pekstraat gereden en naar de Noorderbegraafplaats gebracht, waar ze dan een tijd bleven liggen tot ze wel konden worden begraven. Dat vond ik best akelig om te zien.”

Hoe waren de bombardementen op Noord voor u?
“In het begin was het niet leuk. Ons huis stond er gelukkig nog na de bombardementen, maar alle ramen en deuren lagen eruit en de plafonds waren naar beneden gekomen. Het was echt een chaos in huis. Mijn ouders vonden het eng dat er nog meer bommen zouden vallen, want het doelwit, de Fokkerfabriek in Noord, was nog niet geraakt. Ik ben toen naar familie in Bussum gegaan. Maar later vond ik wel leuk om met vriendjes in de huizen te spelen die waren gebombardeerd. Liefst maakten we de boel nog meer kapot. Dat was eigenlijk niet eens zo fout van ons want na de oorlog moesten al die huizen alsnog worden gesloopt voordat ze opnieuw konden worden gebouwd.”

Waarmee speelde u mee tijdens de oorlog?
“Ik vond het leuk om te voetballen, maar er waren geen echte ballen zoals je die nu hebt. Wij knipten daarom binnenbanden van fietsen in reepjes en bonden die om proppen papier en zo hadden we onze zelfgemaakte voetbal. Dan gingen we voetballen op straat want er reden toch geen auto’s. De professionele voetbalcompetitie ging trouwens tijdens de oorlog gewoon door. Op het Mosveld, om de hoek bij de Van der Pekstraat, speelden de Volewijckers. In 1944 werden ze zelfs landskampioen.”

Archieven: Verhalen

‘’Met zo’n driehonderd families woonden we in dit joodse getto in Amsterdam-Noord’’

Aya vindt het erg dat Jacob Joshua met zijn ouders, broer en zus tijdens de oorlog zo maar uit zijn huis kon worden gezet omdat hij Joods was. ‘Dat doe je toch niet?’ ‘Dapper hoor’, zegt  Soufiane, dat Jacob Joshua hen via Skype vanuit Israël over de oorlog durfde te vertellen terwijl hij zulke vreselijke dingen had meegemaakt. En Nourhan hoorde tijdens het interview veel dingen die ze nog niet wist.

 

Hoe voelde het om in de oorlog Joods te zijn?
“Ik moest een ster dragen. Iedereen die me zag, wist ‘daar gaat een Jood’. Dat vond ik heel erg.”

U woonde eerst in Utrecht. Waarom moest u vertrekken?
“Op een dag kwam een NSB’er aan de deur en die zei: ‘Ik gooi jullie eruit want ik wil hier wonen’. Vreselijk, van de ene op de andere dag moesten we weg. Mijn ouders vroegen een nieuwe woning want we moesten toch ergens naartoe. Zo kwamen we in Asterdorp terecht. Met zo’n driehonderd families woonden we in dit joodse getto in Amsterdam-Noord. De jongere kinderen speelden met elkaar en de oudere kinderen gingen naar school. Hoewel het piepkleine huisjes waren, was het fijn dat we een plek voor ons zelf hadden. Maar iedere nacht kwamen er vrachtwagens met Duitsers naar Asterdorp. Ze stormden een huisje binnen en riepen: ‘Raus!’ Tien minuten kregen de bewoners de tijd om hun spullen te pakken om vervolgens te worden meegenomen. Zo werd het steeds leger in Asterdorp. Elke dag vroeg je je af of je er de volgende dag nog wel zou zijn. Dat vond ik eng. Drie maanden woonden we er, tot ook wij weg moesten. “

Kon u niet onderduiken?
“Nee, dat konden vooral mensen die geld hadden om te betalen voor hun onderduik. Mijn vader wist niet waar zijn geld was en daarom konden we geen plek vinden.”

Waar kwam u terecht?
“Eerst in kamp Westerbork en daarna vertrokken we in de winter van 1944-1945 naar Bergen-Belsen, een vreselijk kamp in Duitsland. Er was veel te weinig voedsel en iedereen had luizen of leed aan ernstige ziektes zoals tyfus. Mensen stierven door de honger. Ook mijn vader kwam om, in januari 1945. Met mijn moeder, mijn jongere broertje en mijn oudere zus werd ik naar een ander kamp in het zuiden van Duitsland gebracht, waar gelukkig wat meer te eten was en we wat beter werden verzorgd. Daar zijn we gebleven tot de Franse troepen ons kwamen bevrijden.”

Archieven: Verhalen

‘’Op een dag is mijn vader opgepakt en moest mee naar het SS-hoofdkwartier’’

John Geelof stond Grace, Ravza, Ajoub en Cherafdine al op te wachten op het balkon. Het was duidelijk dat hij vroeger leraar was geweest want hij kon heel mooi vertellen en legde alles zorgvuldig uit. John Geelof had zelfs een Powerpoint-presentatie gemaakt en die kregen de kinderen na afloop uitgeprint mee naar huis.

 

Zag u Duitsers op straat?
“Ik woonde in Tuindorp-Oostzaan, in die tijd echt een dorpje in Noord, en dat is wel eens helemaal omsingeld door de Duitsers. Ze waren op zoek naar jonge mannen die in Duitsland konden werken. De Duitsers waren heel precies en hielden zich keurig aan de regeltjes. Van tevoren hadden ze bedacht dat er 150 mannen moesten worden opgepakt in Tuindorp. Dus als je nummer 151 was, had je geluk, een beetje raar wel. Mijn vader was onderwijzer in West, en kwam die dag net terug van zijn werk. Toen hij al die Duitsers op straat zag, begon zijn hart sneller te kloppen. Hij was bang dat hij mee moest. Maar ze riepen hem alleen toe dat ie aan de kant moest omdat ze er door wilden want ze hadden die dag al genoeg mannen opgehaald. Voor hem dus een opluchting, maar de mannen die naar Duitsland moesten, hadden pech.”

Kende u iemand die door de Duitsers is opgepakt?
“Mijn vader is tijdens de oorlog gearresteerd. Hij werkte voor het verzet, schreef bijvoorbeeld voor de illegale pers en hielp ook bij wapentransporten. In ons huis had hij allerlei verstopplekken gemaakt waar hij geheime spullen in kon stoppen. Onderin de boekenkast zat bijvoorbeeld een lade waar hij iets kon wegbergen zodat er bij een inval van de Duitsers niets zou worden gevonden. Op een dag is hij opgepakt en moest hij mee naar het hoofdkwartier van de SS. Dat was heel spannend want de meeste mensen brachten zo’n bezoek er niet levend vanaf.”

Wat is er met hem gebeurd?
“De hele dag is hij verhoord over het verzet maar hij heeft zijn mond gehouden. De dag erna werd hij opnieuw verhoord door een Duitse officier. Plotseling ontstond er paniek in de kamer en riep die officier tegen mijn vader: ’Draus, draus’. Mijn vader werd op de gang gezet, zag dat hij naar buiten kon lopen, en heeft dat – heel rustig en zonder omkijken – gedaan. Later bleek dat die ochtend het bevolkingsregister, een gebouw bij Artis waar de gegevens van alle Amsterdammers werd bewaard, in brand was gestoken. Een groot deel van de kaarten met al die informatie is daarbij verbrand, dus ook de kaarten waarop stond wie Joods was. Daarom waren de Duitsers zo in paniek. Ze wisten nu niet meer wie Joods was. Mijn vader heeft een tijdlang ondergedoken in het oosten van het land. Daarna kon hij weer naar huis. Het verzet had er namelijk voor gezorgd dat op zijn kaart met gegevens stond dat hij was overleden in de oorlog.”

Archieven: Verhalen

‘‘Een snee witbrood was het mooiste gebakje van de wereld’’

“Mogen we klappen?”, vraagt Dina. Even later geeft ze in de bibliotheek van OBS De Klimop met Errol en Dennis een applaus voor Lien de Ruijter. Ze hebben er bewondering voor dat ze nog zoveel weet van vroeger. Mevrouw De Ruijter vindt het jammer dat ze hen niet kan zien, omdat ze blind is. En ze vraagt ze even dichtbij te komen. Dan kan ze de kinderen even ‘zien’ met haar vingertoppen.

 

Hoe vond u het toen de oorlog begon?
“De eerste tijd had ik er niet zoveel erg in. Ik kwam niet uit een heel arm gezin; als kind had ik goed te eten, we hadden mooie kleren. Je vond het enkel naar als je een Duits uniform zag. Maar ze deden ons verder niks. We speelden altijd op straat: boksprong, tollen, knikkeren – ik was goed met grote stuiters. Pas later werd het erger. Mijn oudste broer moest werken in een klein plaatsje in Duitsland, Geesthacht. Hij sliep in een ‘lager’, met bedden naast en boven elkaar, en moest oorlogsmateriaal maken in een fabriek. Mijn jongste broer, die op een rijnaak voer – een platte boot die goederen vervoert over de Rijn – kreeg ontslag en ging naar huis. Hij wilde niet voor de Duitsers werken. Hij is toen opgepakt en naar een concentratiekamp gestuurd. Ondertussen werden de tijden steeds slechter. Alles ging op de bon, brood, koffie, thee, groente, melk. Maar je kreeg steeds minder op de bonnen.”

Zat uw vader in het verzet?
“Mijn vader is overleden toen ik 11 jaar was, dus nog voor de oorlog begon. Maar mijn oudste broer heeft wel in de illegaliteit gewerkt. Hij had in Duitsland fosforbombardementen meegemaakt en werd afgekeurd omdat hij daarvan helemaal van de kaart was. Hij kwam weer naar huis en ging in het verzet – bracht blaadjes rond voor de ondergrondse, hielp met bonkaarten, maar dat mochten wij eigenlijk nooit weten. Ik moest een keer mee, maar mijn moeder had dat in de gaten. Toen we terugkwamen, zei ze tegen mijn broer: ‘Wat jij doet, daar heb ik niet veel over te zeggen, maar zij is veel te jong. Ik wil niet dat je haar meeneemt.”

Wat voelde u toen de oorlog voorbij was?
“Oh, toen was ik zo blij. Kwamen al die Canadezen en Amerikanen in hun uniform – dat vonden we wel mooi – en stonden we rijen dik te klappen. ‘Bedankt jullie!’ Ik word er nou nog ontroerd van als ik denk aan die tijd. Er werden crackers uitgedeeld. Ik was zo mager als een lat. Het brood dat we hadden gehad, was grauw. Toen kreeg ik een snee echt witbrood. Het was het mooiste gebakje van de wereld.”

Archieven: Verhalen

‘We hadden al zo lang niet gegeten dat we ziek werden van bonen met spek’ ’

Maria, Jessy en Floyd hoeven niet ver te lopen naar het huis van Riet de Groot aan het Duindoornplein, want het ligt vlakbij hun school De Klimop. Best bijzonder dat ze tijdens de oorlog ook al aan het Duindoornplein woonde, maar dan een paar huizen verderop. De kinderen zijn een beetje te laat en de boterkoek en cola staan al klaar. Riet de Groot vertelt indrukwekkende verhalen, vooral het verhaal over het Joodse vriendje van haar zus, dat verdween.

 

Heeft u bombardementen meegemaakt?
“In de buurt waren veel bombardementen vanwege de Fokkerfabriek die hier vlakbij stond. Het ergste vond ik dat ik mijn vriendje heb verloren door een bombardement. Hij woonde in de Lupinelaan. Op een dag ging het bomalarm af. Hij was alleen thuis en wilde naar de overbuurvrouw lopen, om met haar naar de schuilkelder te gaan. Tijdens het oversteken is er een bom op hem gevallen. Heel erg vond ik dat.”

Heeft u rare dingen gegeten tijdens de oorlog?
“Tijdens de oorlog hadden we niet veel te eten. Soms aten we dunne soep maar dat smaakte als gebak, zo’n honger hadden we… Ook gingen we op zoek naar voedsel, vooral voor mijn broer Jantje die heel klein was. Mijn zus en ik vroegen bij een boer om eten en toen hebben we zuurkool gekregen. Dat was heerlijk! De zuurkool bewaarden we in een krant, en onderweg aten we ons deel op. De rest was voor mijn broertje. Ook heb ik, al hoorde ik dat pas later, kat gegeten. Een vriend van mijn zus zag de kat van de buren op straat lopen, en ving hem. Iedereen had in die tijd zoveel honger dat huisdieren gewoon werden opgegeten. Mijn moeder heeft hem gekookt. De kop had ze eraf gehaald zodat we niet wisten dat het eigenlijk een kat was. Tegen ons zei mijn moeder dat het konijn was. Ik kan mij nog herinneren dat ik het erg lekker vond. Toen er nog minder eten was, zijn mijn broertje en ik naar een boerderij in Enkhuizen gegaan om aan te sterken. Met een boot zijn we erheen gevaren. De boer waar we logeerden, gaf ons bonen met spek. Maar omdat we al een lange tijd niet hadden gegeten, werden we er erg ziek van. We werden zo ziek dat we zelfs naar het ziekenhuis moesten. Gelukkig konden we na een tijdje weer gewoon eten. “

Heeft u ook iets vervelends meegemaakt tijdens de oorlog?
“Ik heb gezien dat een Joods gezin werd afgevoerd door de Duitsers. Mijn moeder werkte in Amsterdam-Zuid in een groot huis waar ze op moest passen. Mijn zus en ik gingen vaak mee. Mijn zus was erg verliefd op een Joodse jongen die aan de overkant van de straat woonde. Ze ging vaak op het balkon staan om naar hem te zwaaien. Op een dag kwamen de Duitsers langs om de familie op te halen. Zijn ouders werden hardhandig meegenomen en hij is uit angst van het balkon af gesprongen. Hij viel erg hard en had pijnlijke, misschien wel gebroken benen maar hij werd gewoon meegesleurd door de Duitsers. Met tranen in de ogen keken mijn zus en ik er naar. Ik schreeuwde nog: “Rotmoffen, rotmoffen!”, maar mijn moeder stuurde ons naar binnen omdat ze bang was dat ook wij zouden worden meegenomen. We hebben de jongen en zijn familie nooit meer gezien.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘’Op de zolder zat een Engelse seiner verstopt’’

Thea Hoff woonde tijdens de oorlog op de Kamperfoelieweg, niet zo ver van de basisschool De Klimop waar ze kwam vertellen over haar oorlogsjaren in Noord. Hussain, Fatima, Harry – die haar interviewden – vonden het knap dat ze helemaal niet bang was om erover te praten. Alles wat Thea Hoff zei, was interessant, vond Fatima. En ze vonden het leuk dat ze dankzij haar verhalen nieuwe woorden leerden. Nu weten ze bijvoorbeeld wat een ‘gijzelaar’ is.

 

Woonden er Joodse mensen bij u in de buurt?
“Ja, een paar straten verderop woonde een Joods echtpaar dat bevriend was met mijn ouders. Ik kwam er vaak spelen omdat ze een leuke zwarte poes hadden. We deden ook wel boodschappen voor hen omdat ze niet meer bij de winkels bij ons in de buurt mochten komen. Ze konden ergens onderduiken, maar die meneer zei over zichzelf dat ie nogal een ‘driftharses’ was. Hij was daarom bang dat hij de mensen waar hij zou onderduiken, in gevaar zou brengen. Dat wilde hij niet. Zijn vrouw wilde hem niet alleen laten. Op een avond zijn ze opgehaald en nooit meer teruggekomen. Na de oorlog kon mijn vader nog familie van hen opsporen. Hij wilde graag de boeken teruggeven die hij van het Joods echtpaar had geleend want misschien was dat wel het enige dat nog over was van hen. Zo hoorde hij dat ze in twee verschillende kampen zijn omgebracht.”

Kende u mensen die deel uitmaakten van het verzet?
“In het huis waar ik later ging wonen, ook aan de Kamperfoelieweg, zat op de zolder een Engelse seiner verstopt. Dat is een soort spion die geheime boodschappen kon doorgeven aan anderen. Op een zondagmorgen kwamen grote vrachtwagens door de straat. Dat viel wel op want de Kamperfoelieweg was in die tijd nog een rustig, doodlopend straatje. Achter die vrachtwagens reed een auto met opvangapparatuur en lange antennes. Kennelijk hadden ze een spoor van de seiner gevonden en zochten ze hem nu. Ze hebben heel Floradorp doorkruist, maar hem niet gevonden. Gelukkig maar want anders zou niet alleen hij maar ook de bewoners van het huis waar hij was verstopt, zijn opgepakt. Ze waren in ieder geval doodsbang. De volgende dag is hij verdwenen.”

Uw huis stond niet zo ver van Asterdorp. Wist u wat er gebeurde in Asterdorp?
“In Asterdorp werden eerst ‘asocialen’ opgevangen, mensen met weinig geld. Daarna kwamen er Joden die uit hun eigen huis waren weggehaald. Elke dag liepen er schoolkinderen uit Asterdorp langs ons huis. Zij moesten namelijk helemaal bij de Floraweg naar school. Op een dag zei mijn moeder: ‘Nou lopen er nog maar tien kinderen ’s morgens langs’. Een paar dagen later merkte ze op: ‘Nu zijn het nog maar drie kinderen’. En nog een tijdje later zei ze: ‘Ik heb vandaag geen kinderen meer zien langskomen’. Dat vonden we heel erg want we wisten dat die kinderen waren opgepakt en waarschijnlijk waren getransporteerd naar Westerbork.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892