Archieven: Verhalen

‘Soms vroor het in de hongerwinter wel 20 graden.’

Loes Meijer is 9 als de oorlog begint. Ze woont in Amsterdam in een buurt waar veel joden wonen. Vanuit haar raam ziet de vliegtuigen overvliegen. Ook ze ziet hoe de bommen vallen op haar stad. Tegenwoordig woont ze in de Haagse Vogelwijk.

Heeft u zelf moeten onderduiken?
Nee, ik niet. Mijn broer wel. Hij had de leeftijd dat hij voor de Duitsers moest werken. Om daar onderuit te komen, heeft hij zich verstopt. Zelf hoefde ik nooit onder te duiken. Soms was er wel een alarm op straat te horen. Dat geluid is vergelijkbaar met het huidige alarm, dat elke eerste maandag van de maand te horen is. Het alarm was in alle straten te horen en iedereen wist wat het betekende. Wanneer het alarm uit 2 tonen, hoog en laag bestond, moesten we snel naar binnen. Het was mogelijk dat we snel ons huis in moesten en ramen en deuren sluiten, maar het kon ook zijn dat we de schuilkelders in moesten. Deze kelders waren meer een soort gangen. Aan de buitenkant was het een bobbel, vaak met gras overgroeid. De muren waren van beton. Daar stonden we dan met veel mensen te wachten tot het alarm weer ééntonig klonk zonder verschillende hoogtes. Dan pas mochten we de kelder weer uit komen.

Heeft u veel gemerkt van de hongerwinter?
Ja, de hongerwinter was vreselijk, vreselijk! Het was ontzettend koud. Zo koud kan je je bijna niet voorstellen. Zulke koude winters hebben we gelukkig niet meer. Soms vroor het wel 20 graden! In die kou stonden we dan in een lange rij te wachten op wat graan bij de graanboer. Soms stond ik daar met mijn moeder. Soms met een vriendinnetje. Met dat vriendinnetje heb ik nu nog altijd contact. Al 81 jaar. Per persoon kreeg je dan 2 pond graan van de graanboer. Ouderwetse koffiemolens werden gebruikt om het graan te malen en daar kon je dan pannenkoeken of brood van bakken. Dat werd dan in gaarkeukens klaargemaakt. Vaak hadden we ook soep. Die soep vond ik erg smakelijk. Maar ze hadden bijvoorbeeld ook suikerbiet. Die smaak kan ik me nog herinneren. Helemaal niet lekker.

Wat is uw mooiste herinnering van de oorlog?
De winters waren ontzettend koud, maar de zomers daarentegen waren wel weer warm. Wij woonden dichtbij een meertje. Dat was afgezet met balken. Soms liepen daar ook ratten rond. In dat buitenwater heb ik leren zwemmen, tussen het kroos. We hadden een hengel met een band eraan, die je om kreeg. Iemand had die hengel vast en dan werd je omhoog gehesen. Je kon dan mopperen wat je wilde, maar ze lieten je gewoon in het water vallen. Later kreeg je ook een losse lijn. Dat was dan een los touw, voor als je al kon zwemmen. Dat buitenwater is later een prachtig zwembad geworden, maar ik vond het watertje, waar ik heb leren zwemmen eigenlijk veel romantischer.

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader kwam met een lijkbleek gezicht mijn kamer binnen en zei: ‘Het is oorlog geworden’.’

Mevrouw De Gaay Fortman woont in hetzelfde huis als waar zij tijdens de oorlog woonde. Haar verhalen maken veel indruk op de kinderen die haar interviewen. Vooral als ze vertelt over onderduikers.

Hoe heeft u het begin en het einde van de oorlog ervaren?
Wij zagen de oorlog allemaal wel een beetje aankomen. Ik was 10 jaar toen de oorlog begon. Mijn vader kwam met een lijkbleek gezicht mijn kamer binnen en zei, ‘Het is oorlog geworden’. Ik lag in bed en sliep daarna gewoon lekker verder. Aan het einde van de oorlog was ik al een tiener. Mijn vriendinnen en ik hadden de leeftijd om meer bezig te zijn met jongens dan met oorlog. Aan het einde van de oorlog was ik dan ook aan het flirten met Amerikaanse soldaten.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
Ik woonde aan het begin van de oorlog op hetzelfde adres als waar ik nu woon. Wij moesten daar op een gegeven moment weg, aangezien de hele wijk ontruimd werd. Dat maakte toen heel veel indruk op mij, want verplicht verhuizen is op die leeftijd best heftig. Wij zijn naar Voorburg verhuisd, maar wilden later graag terug naar ons oude huis. Daarom haalde mijn moeder alle lichtknoppen en deurknoppen uit het huis, zodat in de tussentijd niemand ons huis in zou willen gaan. Hartstikke onhandig: een huis zonder knoppen en lichtknoppen. Maar voor ons was dat wel een handig truc.
Ik heb nog een periode op een boerderij in Friesland gewoond. Ik werd daar samen met een vriendin heen gebracht, omdat er thuis vrijwel geen eten meer was. Mijn ouders hadden veel last van de hongerwinter. Ik heb daar in Friesland weinig van gemerkt. Daar was wel genoeg te eten. Ik heb het daar ook best leuk gehad. We woonden bij twee ouderen van een jaar of 65. Door onze komst was het voor hun net alsof ze twee kleinkinderen hadden gekregen. We deden veel spelletjes en maakten soms huiswerk, dat ons werd opgestuurd. Later kwam mijn zus er ook nog bij.

Heeft u ooit onderduikers gehad?
Ja, in Voorburg hadden wij er twee. Een zwager en een meisje dat ik voor die tijd niet kende. Ze was een jaar of 18. Ik vond haar toen helemaal niet zo aardig. Ik kan me nog herinneren dat het altijd even schrikken was als de deurbel ging. De twee onderduikers vluchtten dan snel via een trap de kelder in van onze buren. Die wisten dus ook dat wij onderduikers hadden, maar zij waren wel te vertrouwen. Wij waren overigens niet de enigen met onderduikers. Je zag vaak bij mensen uit de straat vreemden naar binnen gaan. Eigenlijk wilde je daar dan zo min mogelijk over weten, zodat je ook niemand kon verraden.
Na een tijd konden we weer terug in ons oude huis, waar inderdaad niemand anders in was gaan wonen. In de straat zagen we dat bekenden van vroeger ook terugkwamen naar hun oude adres.

Archieven: Verhalen

‘Opeens schoten de soldaten de vriend van mijn vader dood.’

Toos Still-Zuidwijk is drie als de oorlog uitbreekt. Ze snapt niets van de oorlog. Niet alleen omdat ze toen te jong is om de redenen van Hitler te begrijpen, maar ook omdat ze geen verschil ziet tussen mensen. Ze heeft in de oorlog joodse, Turkse, katholieke en christelijke vrienden en vriendinnen. Wat er nu allemaal gebeurt in de wereld, dichtbij en ver weg, maakt dat Toos Still-Zuidwijk veel aan de oorlog terugdenkt. Ze vraagt de kinderen die haar interviewen, goed voor elkaar te zorgen en discriminatie geen kans te geven.

Hoe was de oorlog voor u?
Mijn ouders hebben ons  goed beschermd. Zij lieten ons nooit alleen. Als mijn vader op pad ging om eten te halen bij de boeren, was mijn moeder thuis. Als mijn vader terug was, ging mijn moeder weg en bleef hij of mijn tante bij ons. Ik was drie toen de oorlog uitbrak. In 1942 en ’43 werden mijn twee broertjes geboren. Mijn ouders hebben er alles aan gedaan om ons gezin en onze familie veilig door de oorlog te loodsen.
Mijn vader heeft altijd de Arbeidseinsatz en alle razzia’s kunnen ontlopen. Van huis tot huis werden waarschuwingen doorgegeven, waardoor veel vaders tijdens de oorlog bij hun gezinnen konden blijven. Om te vluchten werd vaak en snel over schuttingen geklommen.
Mijn vader had een paard en wagen en ging met een vriend buiten Den Haag op zoek naar eten. Op een dag kwam hij terug de straat inrijden en ik zag ze met al dat eten aankomen. Ineens waren er soldaten. Zij namen al het eten en ook het paard en de wagen in beslag. Mijn vader en zijn vriend liepen weg van de Duitsers. Opeens schoten de soldaten de vriend van mijn vader dood. Mijn vader kon gelukkig ontsnappen. Vrienden hielpen hem weg te komen. Ik vond het heel erg dat zijn vriend werd gedood.

Kwam u veel buiten in de oorlog?
Ik kwam nooit buiten zonder mijn ouders. Ik mocht alleen buitenshuis als mijn vader of moeder meeging. In de Spertijd, dus als je eigenlijk niet meer buiten mocht komen, nam mijn moeder mij mee naar mijn oma. Mijn moeder had een truc bedacht om niet ontdekt te worden als we over straat liepen. Ze ruilde kleding voor Duitse laarzen, die ze ‘s avonds op straat aandeed.  Het geluid van mijn moeders voetstappen leek op de voetstappen van de Duitse soldaten die in de Spertijd wel op straat mochten. Ik kreeg sokken over mijn schoenen aan, zodat ik geen geluid maakte. Ik weet nog goed dat we bij de slager even wachtten om te luisteren waar de soldaten liepen. We wisten dan wanneer we weer door konden lopen. Zo kwamen we bij mijn oma in de Ravensteijnstraat.
Mijn broertje kwam nooit buiten. Hij is geboren in de oorlog en was blond met mooie krullen. Tijdens een razzia wilden de Duitsers hem meenemen. Mijn tante heeft hem over de schutting getild en zo hebben de buren hem ook weer doorgegeven, waardoor de Duitsers hem niet konden vinden. Hij heeft de hele oorlog in huis gezeten. Alsof hij ondergedoken zat in ons eigen huis.

Was u bang in de oorlog? 
Ja ik was erg bang en had veel honger. Bang was ik vooral voor de V1- en V2-raketten die werden afgeschoten. Dat geluid was vreselijk en zo ongelofelijk dichtbij. Dan kroop ik in een hoekje weg. Soms alleen, maar vaak met mijn broertjes en mijn moeder. Ik durfde me niet te bewegen. Ik hoor die geluiden nog vaak in mijn slaap.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
Alles werd geruild. Mijn moeder ruilde alles voor eten voor ons gezin en onze familie. Het eten, dat we na uren in de rij  bij de gaarkeukens kregen, deelden we samen met mijn tante en haar 8 kinderen. Mijn moeder had een naaimachine en veel kleding. We hadden het goed voordat de oorlog begon. Mijn moeder zag er altijd heel netjes en verzorgd uit. Op de Waldorpstraat ruilde mijn moeder al haar kleding voor eten. Op een gegeven moment hadden we niets meer. Er was ook geen hout meer in huis. Daarom gingen mijn ouders buiten Den Haag op zoek naar voedsel. De vloeren en deuren zijn gebruikt voor het stoken van de kleine kachel. Op de pijpen legden we dan plakken suikerbieten, want er was geen gas meer om op te koken. Gelukkig heb ik mijn pop nooit hoeven te ruilen voor eten.

Archieven: Verhalen

‘De Duitse militair gaf zijn dagrantsoen aan eten aan mijn vader, voor mij en mijn zusje.’

Tijdens de oorlog woont Gemma de Zwart met haar ouders, zusje en broertje aan het Westeinde, boven de rijwielzaak van haar vader. Op straat zingt ze met andere kinderen wel eens slechte oorlogsliedjes over NSB’ers bijvoorbeeld. Dat zijn geen nette liedjes, één ervan gaat ongeveer zo:

Op de hoek van de straat staat een NSB’er
Het is geen man, ’t is geen vrouw, ’t is een farizeeër
Schiet ‘m dood door z’n poot, doe ‘m in een kissie
Doe er dan wat water bij, dan zwemt ‘ie als een vissie.

Hoe voelde u zich wanneer het luchtalarm af ging?
Ik weet nog dat ik in het ziekenhuis lag. Op dat moment was ik zo ver hersteld, dat ik weer buiten mocht lopen. Toen ging het alarm en moesten we allemaal schuilen. Ik was zo verschrikkelijk bang. Ik hoor de zuster nog roepen: ‘Gemma! Kom hier, kom hier!’ Ik rende snel naar het ziekenhuis om binnen te komen, maar ik kreeg de deur niet open. Ik stond er aan te trekken en moest huilen. Bijna plaste ik in mijn broek van angst.

Begreep u als kind wat er gebeurde in de oorlog?
Ik wist wel dat de Duitsers geen aardige mensen waren. Want hoe jong je ook bent, je voelt als kind veel dingen aan. Je voelde de angst van je ouders. Ze hoefden niks te zeggen. Op een middag was ik aan het ballen op straat. Ik hoorde ineens marcherende soldaten. Vanaf het ziekenhuis kwamen ze eraan. Alle mensen werden uit hun huizen gehaald en moesten verplicht komen kijken. Ik wilde eigenlijk doorgaan met ballen, maar mijn moeder riep mij en knikte nee. Normaal zou een kind van vier jaar vragen waarom ze niet verder mocht spelen. Maar ondanks dat ik zo jong was, zag ik aan het witte, angstige gezicht van mijn moeder dat ik niet door mocht spelen. Ik draaide me om en ging kijken. Het enige wat ik kon doen om me toch een beetje te verzetten, was boos kijken.

Is er een bijzonder moment dat u is bijgebleven?
Mijn broertje is twee maanden voor de bevrijding overleden. Hij was ziek en er was een tekort aan medicijnen en medische kennis. Mijn vader heeft toen zijn rijwielzaak tijdelijk gesloten. Een Duitse militair had zijn fiets voor de sluiting ter reparatie aan mijn vader gegeven. Toen hij hem kwam ophalen zag hij dat de zaak dicht was. Hij vroeg waarom de winkel gesloten was. Mijn vader antwoordde: ‘Dat is privé.’ De Duitse militair vroeg daarop waar mijn broertje was, want hij zag ons wel eens spelen. Daarop zei mijn vader dat hij gestorven was. De Duitser keek mijn vader aan en vond het heel erg. Hij had zelf ook een gezin in Duitsland en werd verplicht om in dienst te gaan. Zijn familie in Duitsland leefde tussen de bombardementen. Hij hoopte en bad dat ze nog in leven waren. Hij gaf zijn dagrantsoen aan eten aan mijn vader, voor mij en mijn zusje. Mijn vader zag toen ineens de menselijke kant van die Duitser. Hij was niet alleen militair, maar ook een vader. En dat soort momenten heeft ook geholpen om de Duitsers niet alleen als vijand te zien. Niet iedereen in dat land was slecht.

Archieven: Verhalen

‘Er kwam een hele groep Duitsers om de bus staan die riepen ‘Hunger! Hunger!’’

Tijdens de Hongerwinter heeft de familie Prins, net als de meeste mensen, veel last van de schaarste. Frans’ moeder besluit daarom met het gezin naar familie in Mijdrecht te gaan. Te voet, ploeterend door de sneeuw, gaat moeder met drie kinderen op pad. Na twee dagen lopen, komen ze in Woerden aan. Daar horen ze over het bombardement op het Bezuidenhout. Ze horen dat de voorgevel van hun huis in Den Haag er nog staat, maar dat daarachter alles is weggebombardeerd. Als de familie thuis was gebleven hadden ze het hoogstwaarschijnlijk niet overleefd.

Wanneer merkte u dat het oorlog was?
Dat wisten we al snel. De Duitsers kwamen met vliegtuigen en parachutisten om Den Haag te bezetten en de regering over te nemen. Er werd veel geschoten, vooral in de lucht. Ik heb een brandend vliegtuig op ongeveer 100 meter afstand naar beneden zien komen in een weiland.
Wij woonden in een portiekwoning. Na een paar dagen kwam de zoon van onze buren thuis. Hij had gevochten op de Grebbenberg in Rhenen en werd thuisgebracht met een ambulance, want hij was beide benen kwijtgeraakt. Ik herinner me nog dat de buurman zijn zoon soms de trap op of af moest sjouwen.

Kon u de hele oorlog met uw familie bij elkaar blijven?
Nee, in de oorlog was ik samen met mijn moeder, jongere zusje en broer die 4 jaar ouder was. Mijn vader was ondergedoken. Hij zat in een huis aan het Westeinde. Ik had ook twee broers die 11 en 12 jaar ouder waren dan ik. Ik heb ze de hele oorlog niet gezien. Na de oorlog bleek dat één broer via verschillende landen in Zweden terecht was gekomen. Dat land was neutraal en veilig. Mijn andere broer zat tot over z’n oren in het verzet. Hij werkte bij een arbeidsbureau, waar mensen zich moesten melden als ze voor de Duitsers moesten werken. Hij hielp mensen met onderduiken. Ook zorgde hij voor valse persoonsbewijzen. De dag dat hij werd opgepakt, had hij er een paar op zak. Hij is in kamp Vught terecht gekomen. In totaal waren ze met tien man, maar hij heeft het als enige overleefd. De anderen zijn geëxecuteerd. Na zijn vrijlating is hij doorgegaan met het verzetswerk, maar hij werd opnieuw opgepakt. De Duitsers stuurden hem door naar concentratiekamp Bergen-Belsen. Ook dat heeft hij overleefd.

Wat gebeurde er met u na de oorlog?
Toen ben ik met het Rode Kruis naar Denemarken gegaan. Ik was een scharminkel in vodden. Met bussen reden we door het verwoeste Duitsland naar Denemarken. In die bus kregen we te eten. Bij een stop in Bremen of Hamburg, kwam er een hele groep mensen om de bus staan die riepen ‘Hunger! Hunger!’ Wij hielden toen de broodjes voor het raam, zo’n haat hadden we tegen de Duitsers. In Denemarken aangekomen, kregen we pap en stonden er schalen met boter. En we kregen ook nog een sinaasappel. Ik had nog nooit sinaasappels of bananen gegeten. Ik wist wel hoe ze eruit zagen, want onze onderbuurvrouw had een fruitschaal met kunstfruit. Het was zo bijzonder om te proeven! Daarna ging ik naar een tijdelijke ‘vader’ en ‘moeder’. Die vrouw nam me mee naar een kledingzaak. Ik kreeg alles nieuw. En als ik nu nieuwe kleren koop en aan de kleding ruik, associeer ik dat nog steeds met Denemarken.

Archieven: Verhalen

‘De kapper aan wie mijn vader alles vertelde, heeft hem verraden.’

Miep Wurms woont aan het begin van de oorlog in Rotterdam. Tijdens het bombardement van 14 mei 1940, rent ze met haar ouders snel naar een schuilkelder. Haar hondje mag ze niet meenemen. Haar vader sluit het beestje veilig op in huis. Als ze na bange uren weer uit de schuilkelder kruipen, ligt hun huis in puin. Haar hondje is dood.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
Ik kom uit een heel fijn Rotterdams gezin. Mijn vader had een eigen zaak. Hij vervoerde goederen voor marktkooplui. Mijn vader was joods, maar mijn moeder was een christelijke vrouw. Mijn moeder had speciaal voor hem alle joodse gewoontes geleerd. Ik had nog een oudere broer. Hij was elders in de stad toen het bombardement begon. Toen wij na angstige uren de schuilkelder weer uitkwamen, wisten we niet wat we zagen. Er stond geen huis meer rechtop. In één klap waren we onze woning en het bedrijf van mijn vader kwijt. Alles was verwoest. Er ontstonden ook vreselijke branden, dus wij besloten zo snel mogelijk naar familie in het noorden van Rotterdam te vluchten. We hadden helemaal niets meer, alleen de kleren die we aan hadden. Onderweg zag ik de meest afschuwelijke dingen.
Na een paar maanden vond mijn vader via familieleden een woning in Scheveningen.

Werd uw vader door de Duitsers opgepakt?
Mijn vader was getrouwd met een christelijke vrouw en was dus gemengd gehuwd. De Duitsers lieten gemengd gehuwden in principe met rust. Wel moest mijn vader een gele ster dragen. Ik weet nog goed dat ik die op zijn jas mocht naaien. Hij ging trots rechtop staan en zei met een knipoog: “Ben ik dan toch eindelijk gedecoreerd.” Zo was mijn vader, altijd optimistisch. Toen ik vroeg naar de ster voor mijn moeder, vertelde mijn vader dat zij niet joods was. Ik was zo verbaasd, want ik wist niet beter dan dat ik was opgegroeid in een joods gezin. Eén keer is mijn vader met de ster op zijn jas uit de tram gezet. Dat was de eerste keer dat ik hem intens verdrietig zag. Toch bleef hij vol goede hoop voor anderen zorgen. Toen een tante hem vroeg te zoeken naar een onderduikadres voor haar dochter, deed hij dat ook. Wat hij echter niet wist, was dat de Scheveningse kapper, die hij altijd bezocht en wie hij alles vertelde, fout was. Deze kapper heeft mijn vader verraden. Op de avond van 20 augustus 1942 werd hij door een Haagse agent en een Duitse soldaat uit huis gehaald en naar de Scheveningse gevangenis, het Oranjehotel, gebracht. Het zou de laatste keer zijn dat ik mijn vader zag. Hij is op 30 september 1942 in Auschwitz vermoord. Pas ver na de oorlog kregen we dat te horen. Gedurende de paar dagen die hij in Westerbork doorbracht, had hij nog wel kans gezien de bos huissleutels en mijn zwemdiploma, dat hij altijd op zak had, aan een onbekende mee te geven. Deze spullen zijn later bij ons afgegeven. Zo was mijn vader.

Hoe kwamen uw moeder en u de hongerwinter door?
Ik was inmiddels verliefd geworden op de man waar ik later mee getrouwd ben. Mijn vader heeft hem voor zijn arrestatie nog tweemaal ontmoet. Daar ben ik nog altijd dankbaar voor. Mijn man was tewerkgesteld in Duitsland. Hij vernam dan ook per brief dat ik zwanger was. Toen de hongerwinter begon, was mijn zoontje nog geen jaar oud. Mijn moeder en ik woonden inmiddels in de Bomenbuurt. We hadden Scheveningen moeten verlaten, want dat was Sperrgebied geworden. Er was bijna niets te eten, maar ik gaf mijn zoontje nog wel borstvoeding. Ik was zo ontzettend mager. Ik herinner me nog dat ik één keer naar de bakker ben gegaan om een brood te vragen. Maar zonder bonnen of veel geld kreeg je niets mee. Toen ik vertelde dat ik een klein zoontje thuis had dat moest eten, zei de bakker dat hij mij een brood zou geven onder één voorwaarde: dat ik met hem uit zou gaan als de oorlog voorbij was. Natuurlijk zei ik ja, ik was wanhopig. Gelukkig heb ik die griezelige bakker daarna nooit meer gezien! De bevrijding voelde voor mijn moeder en mij niet als een bevrijding. Mijn moeder heeft nog maanden gedacht dat mijn vader terug zou komen. Iedere keer als ze een wagen van het Rode Kruis zag rijden, rende ze naar huis in de hoop dat ze mijn vader kwamen terugbrengen.

Archieven: Verhalen

‘We stonden op de uitkijk naar bommenwerpers, zodat we snel weg konden rennen met onze waardevolste bezittingen in de hand’

In de ochtend van 10 mei 1940 wordt Johanna Kloppert door haar moeder wakker gemaakt. De oorlog is begonnen. Vader plakt de ramen af en Johanna wordt bang. Zo bang dat ze al haar nagels afbijt. Iets wat ze eerder nooit deed. Ook stopt ze uit angst haar persoonsplaatje in haar mond, waardoor de inkt doorloopt. En dat is nu nog op het plaatje te zien.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
De vliegtuigen vlogen over. Eentje kan ik me in het bijzonder nog goed herinneren. Die vloog veel te laag, met vuur uit z’n staart. Ik zag de piloot zitten. Hij droeg zo’n echt leren pilotenkap op z’n hoofd. Ik dacht, ‘nu vliegt die arme man nog in de lucht, maar straks stort hij neer’. Dat is ook gebeurd.

Heeft u het bombardement op het Bezuidenhout meegemaakt?
Wij woonden net over het spoor, waar Den Haag in Voorburg overgaat. Het vergissingsbombardement van 3 maart 1945 gebeurde ’s morgens. Ik lag nog in bed, want de scholen waren dicht door de hongerwinter. Vlak na het bombardement zagen we drommen mensen in pyjama door de Laan van Nieuw Oosteinde lopen richting Voorburg. Velen waren gewond. Hun huizen waren verwoest. Wij woonden zelf niet ruim, omdat we thuis met 7 kinderen waren. Toch namen we vier volwassenen in huis. Een van hen, een vrouw, zat op onze keukenstoel en bleef herhalen, ‘Jezus, Maria, Jozef. Jezus Maria Jozef’. Als kinderen vonden wij dat best grappig. Na het bombardement kwamen de geruchten, dat de vliegtuigen zouden terugkeren en dat er opnieuw bommen zouden vallen. We pakten daarom onze spullen in en bleven buiten staan wachten. We stonden op de uitkijk naar bommenwerpers, zodat we snel weg konden rennen met onze waardevolste bezittingen in de hand. Ik had mijn mooiste jurk in mijn koffertje gestopt.
Later heb ik een wagen voorbij zien komen, waar allemaal dode lichamen op lagen. Ook onze melkboer van de overkant is geraakt door het bombardement. Hij liet een zwangere vrouw en een paar kinderen achter. Diezelfde dag stond zijn vrouw weer in de winkel. Ze voelde dat het nodig was om haar klanten van de schaarse voedingsmiddelen te voorzien.

Hoe heeft u de hongerwinter beleefd?
Dat was de slechtste periode uit de oorlog. Ik woog als 11-jarig meisje nog maar 27 kilo. Mijn moeder had hongeroedeem. Een kennis die in een winkel werkte, bracht mijn moeder wat te eten en bleef naast haar bed zitten om zeker te weten dat mijn moeder het zelf opat. Anders had ze het aan haar kinderen gegeven.
Ik heb weleens met mijn broer een handje graan gepikt. Als je dit inleverde bij de bakker, kon je een kwart van een regeringsbrood krijgen. Toen we buiten stonden om dat op te eten, ging het luchtalarm af. Het voelde alsof het onze straf was, omdat we graan hadden gepikt.
Aan het einde van de hongerwinter werd ik naar Limburg gestuurd om aan te sterken bij de nonnen. Dat dit Duitse nonnen waren hielp niet in het aansterken. Ik vond het daar vreselijk. Het enorme gebrek aan eten had me vooral slap gemaakt, maar het verlangen naar eten had ik verloren. Ik kon en wilde niet meer eten. De geur stond me zelfs tegen. Maar ik moest.

Archieven: Verhalen

‘Er vielen bommen achter me en werd ik door de luchtdruk in de tuin van de buren geblazen.’

Twee zussen van Dolf Bierhuizen zijn tijdens de hongerwinter bij familie in Noord-Brabant. Ze zouden terug naar huis komen, maar door de treinstaking, die in 1944 begint, is dat niet mogelijk. Na de oorlog ziet Dolf zijn zussen pas weer terug. Hij vindt ze maar dik. Ze hadden in Brabant duidelijk genoeg te eten. Maar Dolf zelf is hartstikke mager na de hongerwinter.

Wat weet u nog van de evacuatie voor de aanleg van de Atlantikwall?
Wij woonden in de Van Aerssenstraat, waar ook onze zaak in wooninrichtingen was. Iedereen moest weg uit Scheveningen. We hadden een gezin met 9 kinderen en het was moeilijk om een groot huis te krijgen. Dat duurde dan ook lang. Op een gegeven moment woonden wij helemaal alleen in de Van Aerssenstraat. Alle andere huizen stonden al leeg. We konden toen wel goed buiten spelen.
Uiteindelijk kregen we een huis toegewezen in het Bezuidenhout. Daar was alleen geen winkelruimte, dus onze werkplaats bleef eerst in Scheveningen. Wij kregen een speciale ‘ausweis’ waarmee we het ‘sperrgebiet’ in mochten. Ook mochten wij onze bakfietsen houden, al hadden die houten banden. Soms gingen we de lege huizen in het ‘sperrgebiet’ binnen. Ik weet nog dat we in het Benoordenhout in een kelder kolen voor in de kachel vonden. Dat was goud! We hebben de bakfiets vol geschept. Tegen de Duitsers aan de rand van het ‘sperrgebiet’ zei mijn vader, dat we verduisteringsgordijnen in de bak hadden. Zo zijn we erdoor gekomen.

Waren er ook goede Duitsers?
Op de Van Aerssenstraat 11 woonde een Duitse militair. Hij was eigenlijk schoenmaker van beroep. Als we naar school moesten, kwamen we altijd langs zijn huis. Op de heenweg brachten we soms onze schoenen bij hem en als de school uit was, hadden we nieuwe zolen onder onze schoenen. Dat was in de oorlog veel waard! Het eerste Duitse woord dat ik leerde was dan ook ‘schusterin’ ofwel schoenmaker.

Hoe heeft u het bombardement op het Bezuidenhout beleefd?
Ik zat op de fiets om boodschappen te doen. Opeens ketste een stuk metaal van een granaat op de straat af. De Duitsers schoten op de vliegtuigen, die overvlogen. Ik ben van de fiets gesprongen en een winkel in gevlucht. Daarna was het even stil en ik zag uit onze straat grote stofwolken komen. Snel ben ik terug naar huis gefietst. Toen ik er bijna was, vielen er bommen achter me en werd ik door de luchtdruk in de tuin van de buren geblazen. Dat was heftig! Uiteindelijk is de grootste schade in de wijk ontstaan door de harde wind die het vuur verspreidde. De Duitsers hadden de brandweerwagens meegenomen naar Duitsland. Er waren er nog maar één of twee over voor heel Den Haag. Een brandweerman zei tegen mijn vader, dat hij zoveel mogelijk spullen uit ons huis moest halen, want zij konden niet blussen. Gelukkig is de wind op een gegeven moment gaan liggen en is het stuk straat waar wij woonden gespaard gebleven. Wel waren alle ruiten eruit.
Voor het bombardement op het Bezuidenhout gebruikten de Britten verschillende bommenwerpers, waaronder de B-25 Mitchell. Mijn zoon is piloot geworden in Amerika. Elk jaar hebben ze een vliegfeest, waar wij ook eens zijn geweest. Daar stond zo’n bommenwerper en ik mocht daar toen in vliegen. Dat was heel bijzonder.

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder vermoedde dat de sigarenman niet te vertrouwen was. Hij begon op ons te letten. Toen zijn we vertrokken.’

Judith is vier jaar oud, als de oorlog begint. Zij woont met haar broertje, zusje en ouders in de Haagse Begoniastraat. Haar moeder is joods, haar vader niet. In het jaar 1942 verlaat het gezin de Bloemenbuurt om hun intrek te nemen in de Stuyvesantstraat in het Bezuidenhout.

Was u tijdens de oorlog in gevaar, omdat u joods was?
Mijn moeder was joods en mijn broertje, zusje en ik ook. Maar mijn vader was niet-joods. Hij werkte bij Gemeentewerken en op een gegeven moment moesten alle werknemers zich bij hun baas melden, om aan te geven of ze Arisch waren of niet. Voor mijn vader iets kon zeggen, zei de baas: ‘Ik wist het wel, dat jij een joodje was’. Mijn vader antwoordde: ‘Nou nee eigenlijk niet, maar mijn vrouw wel.’ Waarop de baas zei, dat ze dat maar achterwege moesten laten. Zo zijn we met het hele gezin als niet-joods geregistreerd. Later werd de jodenster ingevoerd. Mijn vader vroeg daar advies over aan zijn baas. Die zei: ‘Je hebt A gezegd, dan moet je ook B zeggen.’ Daarom droegen wij geen ster. Wij hielden ons voor onze eigen veiligheid aan geen enkele anti-joodse maatregel. Dat zou alleen maar raar overkomen. Ik hoefde dus ook niet naar de speciale joodse school, waar andere joodse kinderen wel naartoe moesten.

Waarom zijn jullie verhuisd van de Bloemenbuurt naar de Stuyvesantstraat?
Mijn moeder dacht dat we in gevaar waren. Wij woonden als ‘niet-joods gezin’ in de Begoniastraat. Onze familieleden waren wel geregistreerd als joods. Zij moesten daarom wel allemaal een jodenster dragen. Iedere keer als wij familiebezoek ontvingen, zagen de buren onze familieleden met sterren. Mijn moeder vermoedde dat de sigarenman aan de overkant niet helemaal te vertrouwen was. Hij begon op ons te letten. Toen zijn we vertrokken.
We woonden tot de winter van 1945 in de Stuyvesantstraat. We moesten daar plotsklaps ons huis verlaten, omdat de melkboer van de overkant aan mijn moeder vroeg: ‘Hebben jullie soms een joods onderduikkindje?’ Ik had donkerder en krullender haar dan de overige gezinsleden. Er bestaan stereotypen over hoe een jood eruit ziet. Die kloppen niet, maar ik voldeed wel meer aan dat beeld dan de rest van het gezin. Het was te gevaarlijk om te blijven. We zijn naar boerenfamilie van vaderskant gegaan, in het oosten van Nederland.

Heeft u familieleden verloren door de oorlog?
Ja. En dan denk ik vooral aan mijn neefje en nichtje, de kinderen van de broer en schoonzus van mijn moeder. Met hen speelde ik veel als kind. We waren dol op elkaar. Zij woonden in de Ellekomstraat in Den Haag. We waren vaak bij elkaar over de vloer. Op een dag, tijdens de oorlog, liepen we naar de Ellekomstraat om bij ze langs te gaan. Maar we vonden een verlaten huis. Ze waren er niet meer, ze waren op transport gezet. Pas na de oorlog lazen we in de krant wat er met ze was gebeurd. We vonden ze op de lange lijsten met namen, die het Rode Kruis in de krant plaatste van Hollandse joden die niet meer terug zouden komen.

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder, mijn broertje en ik bleken de enige familieleden te zijn die de oorlog hadden overleefd.’

Stella Lens zit nog in de buik van haar moeder als de oorlog begint. Haar ouders en 10 jaar oudere broer wonen op dat moment in Rotterdam. Tijdens het bombardement van 14 mei 1940 wordt de voorgevel van hun woning verwoest. Een paar maanden later krijgen haar ouders een etage aangewezen in de Schilderswijk, waar Stella in december wordt geboren.

Wat veranderde er voor uw familie tijdens de oorlog?
Mijn moeder was gedurende de hele oorlog erg angstig. Na het bombardement was ze doodsbenauwd dat mij, als klein baby’tje, iets zou overkomen. Ik heb dan ook het grootste deel van de oorlog doorgebracht in de alkoof, de tussenkamer in ons huis. Ik kwam bijna nooit buiten. Mijn moeder was joods en mocht gedurende de oorlog steeds minder. Maar ik had een niet-joodse vader. Dat betekende dat mijn moeder, mijn broertje en ik niet direct gevaar liepen om opgeroepen of weggehaald te worden. Wel moesten mijn moeder en mijn broer een ster op hun kleding dragen. Ik niet, want ik was nog te jong. Het was verplicht vanaf 6 jaar. Mijn moeder was zich bewust dat ze maar één fout hoefde te maken om alsnog opgepakt te worden en was dus erg voorzichtig. Mijn broer mocht als joodse jongen op een gegeven moment niet meer naar een gewone school. Hij moest naar een speciale joodse school in de Bezemstraat. Dat was twintig minuten lopen. Een heel eind voor zo’n jong jochie. Mijn moeder vond het op een gegeven moment te gevaarlijk worden en besloot op een avond dat hij de volgende dag niet meer naar school mocht. In de dagen daarna verdwenen bijna al zijn klasgenootjes.

Wat aten jullie tijdens de oorlog?
Heel weinig. Het was ook lastig, omdat mijn moeder als joodse steeds minder naar buiten mocht. Alleen op bepaalde tijden mocht ze boodschappen halen in joodse winkels. Vooral aan het einde van de oorlog, tijdens de hongerwinter, hadden we bijna niets meer te eten. Mijn moeder was ontzettend mager geworden. Het enige wat we aten waren aardappelschillen, bloembollen en suikerbieten. We gingen altijd vroeg naar bed, want dan voelde je het hongergevoel minder. Al had ik als oorlogsbaby nooit goed te eten gekregen en ik wist ook niet beter. Ik heb dan ook weinig honger gehad.

Heeft u herinneringen aan de Duitsers?
Ik was te jong om veel herinneringen te hebben en ik kwam gedurende die eerste jaren te weinig buiten om Duitsers te zien langslopen. Wel herinner ik me de dag, waarop de Duitsers huiszoekingen deden in onze straat op zoek naar jonge mannen voor de arbeitseinsatz. Mijn vader had de leeftijd waarop hij zich verplicht moest melden, maar dat wilde hij natuurlijk niet. Toen hij ze in de straat overal zag aankloppen, is hij naar de zolder gevlucht. Daar is hij via het zolderraam het dak opgeklommen en heeft gewacht tot ze weer verdwenen waren. Ook herinner ik me 5 mei 1945, de bevrijding. Nederland was bevrijd, maar tegelijkertijd zag je nog wel Duitse soldaten in de stad. Ik herinner me nog goed, dat we voor de ramen stonden en Duitsers in grote legerwagens voorbij zagen rijden. Hun aftocht! Pas in de maanden en jaren na de bevrijding werd de omvang van de vernietiging door de nazi’s echt duidelijk. Mijn moeder, mijn broertje en ik bleken de enige familieleden te zijn die de oorlog hadden overleefd. In de jaren die volgden, kreeg mijn moeder talloze brieven van het Rode Kruis. Dat waren overlijdensberichten van familieleden. Iedere maand weer.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892