Archieven: Verhalen

‘De straten waren één grote speeltuin’

Wij zijn Feliz, Hailey en Thalia en wij interviewden IJsbrand Michael Rogge (86). Meneer Rogge was twaalf toen de oorlog begon. Hij woonde in Oud West en weet zich nog goed te herinneren wat er allemaal veranderde in de stad. Wij vonden het bijzonder hem te interviewen tussen zijn grote verzameling projectoren en oude filmcamera’s die hij tijdens de oorlog al verzamelde.

Wat deed u in uw vrije tijd in de oorlog?
‘In het begin was er voor kinderen nog wel voldoende vermaak. We deden kinderspelletjes. en gingen tollen. Ook verzamelde ik postzegels. Ik ging naar de postzegelmarkt op de Nieuwezijds Voorburgwal om te verkopen of in te kopen. Je kon postzegels uit de hele wereld krijgen. Dan leerde je ook wat van de geschiedenis van andere landen. Maar het grootste vermaak in Oud-West was eigenlijk dat alle straten leeg waren omdat er geen auto’s reden. Alle straten waren één speeltuin. Van de Helmersstraat liep ik zo de grote weg op. Er kwam nooit een auto door de straat heen. Tegelijkertijd heerste er een angstige sfeer. Ik kan me nog herinneren dat we op de kade liepen en opeens klonk er een knal. We schrokken ons dood. Het bleek maar een motorfiets te zijn.’

Had u genoeg te eten?
‘Mijn moeder moest van elf gulden per week rond zien te komen. Als ik een cent had, was ik al rijk. Ik ging dan naar de snoepwinkel en kon van het geld twee dropveters kopen. Later was er bijna niets meer te koop. Toen gingen we op de fiets naar de Wieringermeer waar we bij de boeren eten hoopten te krijgen. Ik kan me herinneren dat ik een hele zak met kool meekreeg. Ik werd toen nog belazerd. Er was een man die zei: “Gooi die zak maar op mijn kar, dan duw ik hem naar Amsterdam.” Toen we bij Amsterdam waren zei hij: “Ga maar vast vooruit om te melden dat je terug bent, ik woon daarginds.” Toen ik daar later aankwam woonde hij daar helemaal niet. De politie deed in die tijd heel weinig, maar toen ze hoorden dat er eten te halen was gingen ze dadelijk met me mee. We kwamen achter zijn adres en toen kreeg ik mijn kolen terug.’

Wat merkte u van de Jodenvervolging?
‘Ja, de Jodenvervolging. Daar merkten we eigenlijk niet veel van. Er woonden hier weinig joden. Ik heb nooit mensen gezien die uit huis gehaald werden. Maar in de klas zat ik naast een jongetje, Sam Presler. Ik was erg op hem gesteld. Op een gegeven ogenblik was hij niet meer in de klas. Waarschijnlijk ging hij naar een joodse school. Dat moesten kinderen toen. Later heb ik uitgevonden… Ik kan dit nu haast nooit vertellen…. Maar ik heb later dus uitgevonden dat hij afgevoerd is naar Dachau. In die tijd wist je daar helemaal niks van. Men dacht dat joden ergens te werk werden gesteld. Leraren hielden ook hun mond, want het kon zijn dat er NSB-kinderen in de klas zaten. En dat was ook zo. Eén NSB-jongen kwam helemaal in uniform naar school. De leraar maakte er opmerkingen over. “He, laat eens zien, jongen, wat een mooi uniform.” Die jongen heeft zich toen beklaagd en de leraar is opgepakt.’

     

Archieven: Verhalen

‘‘Ik ben de oorlog in gegaan met twee Joodse vaders’’

Wij zijn Alliyah (10), Ian (11) en Vinnie (11) van de Brede School Annie M.G. Schmidt en wij hebben Max van den Berg geïnterviewd. Max was dertien toen de oorlog begon en woonde tijdens de bezetting in de Kinkerbuurt in Oud-West. Hij is het kind van een christelijke moeder en een joodse vader.

 

Uit wat voor een familie komt u?
‘Ik had twee vaders, omdat mijn ouders gescheiden waren en mijn moeder hertrouwd was. Mijn beide vaders waren Joods en werkten in de diamantfabriek van Asscher in de Tolstraat in Amsterdam. Ik heb altijd goed contact gehouden met mijn eerste vader, totdat hij moest onderduiken. Hij kwam op 22 juni 1941 afscheid nemen in de De Clercqstraat. Ik herinner me die dag nog goed. Zelf zat ik in het verzet. Het was heel gevaarlijk, maar als je veertien bent denk je daar niet over na. Ik heb ook meegedaan aan de Februaristaking van 1941. Ik vond het niet juist dat onze joden werden meegenomen. We zijn niet allemaal gelijk, maar we zijn wel allemaal gelijkwaardig. Daarom blokkeerden mijn vrienden en ik de trambaan met schooltassen. Van de directeur van de school moesten we weer naar binnen, maar dat deed ik niet.’

 

Was het gevaarlijk om joodse familie te hebben?
‘Mijn tweede vader werd opgepakt en naar de rechtbank gebracht omdat hij in het verzet zat. Mijn oom, tante en neefje waren bij ons ondergedoken omdat zij joods waren. Zij zijn verraden, opgehaald en nooit teruggekomen. Mijn tweede vader mocht uiteindelijk naar huis, maar hij moest wel dwangarbeid op Schiphol verrichten. De Nazi’s wilden niet dat er nog joodse kinderen geboren zouden worden, daarom moest mijn tweede vader gesteriliseerd worden. Uiteindelijk is dat nooit gebeurd. Dokters die ook in het verzet zaten hebben daarvoor een valse verklaring uitgegeven.’

 

Heeft u na de oorlog uw echte vader weer gezien?
‘Ik had geen idee waar hij was ondergedoken, omdat hij dacht dat het voor mij veiliger was als ik het niet wist. Toen de oorlog voorbij was ging ik naar het station om te kijken of hij op de lijst stond van mensen die teruggekeerd waren uit de concentratiekampen. Mijn vader stond er niet op en daarom dacht ik dat hij in één van de kampen overleden was. Twee jaar geleden kreeg ik te horen wat er echt met mijn vader was gebeurd. Het bleek dat hij nooit is opgepakt. Hij had in Nijmegen ondergedoken gezeten in de meubelwinkel van zijn nieuwe vrouw. Na de bevrijding van Nijmegen in 1945 schoten de Duitsers vanuit Arnhem met granaten op de stad, waardoor mijn vader gewond raakte terwijl hij schuilde in de kelder. Twee dagen later overleed hij in het ziekenhuis. Ik ontdekte ook dat mijn vader in Nijmegen begraven ligt. Over twee weken gaan we voor het eerst kijken bij zijn graf. Het heeft 68 jaar geduurd voordat ik wist wat er met mijn vader was gebeurd. Ik kreeg koude rillingen toen ik het verhaal hoorde.’

Archieven: Verhalen

‘We stonden met onze handen voor de oren en mijn zusjes gilden vreselijk.’

Door de aanleg van de Atlantikwall moet Alie Henkelmann-Groen in de zomer van 1943 verhuizen uit het Geuzenkwartier. Ze krijgen een woning toegewezen in het Bezuidenhout. Daar heeft Alie twee jaar gewoond. Tot hun huis door het bombardement wordt verwoest.

Wat is het meest gekke dat u heeft meegemaakt?
Mijn vader ging vaak met zijn broer met een handkar op zoek naar eten. Op een keer, ik weet niet precies waar ze helemaal naar toe waren gegaan, werd zijn broer opgepakt. Hij had geen geldig ausweis en moest een gevangenis in waar meer Nederlanders gevangen zaten. Mijn vader dacht dat hij er niet meer uit zou komen, maar mijn oom die altijd heel vindingrijk was, zei: “Maak je niet ongerust, ik vind er wel wat op. Blijf hier maar wachten.” ’s Middags kwamen vrouwen hun mannen bezoeken in de gevangenis. Mijn vader stond daar te wachten en wie komt er naar buiten lopen… oom Arie als vrouw verkleed! Hij had vrouwenkleren aangetrokken en een hoofddoekje omgedaan. Zo kwam hij toch vrij en ontsnapte hij aan de Duitsers.

Heeft u honger gehad?
In de hongerwinter kregen we twee boterhammen, één voor ’s morgens en één voor tussen de middag. Daar moesten we het mee doen. We kregen geen snoepje tussendoor of zoiets. Water kon je krijgen. Er was maar één soort brood, dat was lichtbruin en heette regeringsbrood. Het was niet lekker, maar wij vonden het wél lekker. Daar deden we stroop op die mijn moeder maakte door suikerbieten heel lang op de majo (kachel) te laten koken. Dat brood sneden we dan in hele kleine blokjes en iedere keer namen we één blokje. We deden er de hele ochtend over om die ene boterham op te eten.
Op een gegeven moment was er zo weinig te eten, dat de Engelsen en Amerikanen voedsel hebben gedropt. Ze gooiden meel, bloem en boter vanuit vliegtuigen. Daar maakten de bakkers brood van en kreeg iedereen een wit brood. Mijn moeder was er heel zuinig mee en wilde ook wat bewaren voor mijn vader, dus we maakten niet alles op. Maar achteraf hadden we dat beter wel kunnen doen…

Waar was u tijdens het bombardement?
Op 3 maart was mijn vader weer op etenstocht en er vlogen bommenwerpers over onze wijk. Om ongeveer 8 uur ’s avonds vertrouwde mijn moeder het niet meer. Ze trok een jas over onze pyjama’s. We gingen naar een schuilkelder die mijn vader samen met de buurman had gemaakt door de kelder te stutten met houten palen. We waren er nog maar net, of daar begonnen de bommen te vallen. Het was een vreselijk lawaai. We stonden met onze handen voor de oren en mijn zusjes gilden vreselijk. Toen het wat rustiger werd, schepte de buurman puin weg dat voor de deur lag en konden we naar buiten. Van de hele straat was niets meer over. Ons huis hing helemaal naar voren. Alles was weg. Mijn moeder zei toen: “We hadden het brood nog niet op…” Achteraf, als we in huis gebleven waren, had ik hier nu niet meer gezeten.

een reportage over Mw. Henkelman door Omroepwest is hier te zien.

Archieven: Verhalen

‘We kwamen een man tegen die een stuk van zijn arm miste, helemaal in paniek.’

Tot voor kort dacht mevrouw Loes van de Werff – van Boxmeer dat al haar
familieleden het bombardement op het Bezuidenhout hadden overleefd. Maar als ze in het stadhuis op een lijst met namen van slachtoffers van het bombardement keek, op zoek naar de namen van haar buren, ziet ze de naam van haar tante op de lijst staan. Ze hebben al tijdens de oorlog geen contact meer met deze zus van haar moeder. Pas 70 jaar na de oorlog is er duidelijkheid over haar lot.

Wat weet u nog van het bombardement op het Bezuidenhout?
Wij woonden in de Agnesstraat, tegenover de huishoudschool. Ik was halverwege de trap. Ik kwam van mijn buren want die hadden tulpenbollen voor me gekookt. Toen viel een bom op die school. Alle ruiten waren eruit, de deur lag aan splinters. Even daarvoor hadden een oude man en een jongetje voor de deur van die school gestaan. Ik keek naar buiten en door de luchtdruk was die deur naar buiten geblazen. Dat jongetje had tegen de deur gestaan en was midden op straat terecht gekomen. Hij had alleen een brok puin op zijn been gekregen. Maar die oude man had een stap naar voren gezet om naar de vliegtuigen te kijken en lag onder het puin. Daar hebben we niks meer van gezien. We zijn ons huis uitgevlucht en we moesten over lijken heen stappen. Ook kwamen we een man tegen die een stuk van zijn arm miste, helemaal in paniek. Heel griezelig.

Haalde u wel eens kattenkwaad uit tijdens de oorlog?
We hadden de pest aan die Duitsers en met blaaspijpjes bliezen we soms
kersenpitten naar ze toe. Als ze dan kwaad werden en je pakten, dan kreeg je natuurlijk mot. Ook had ik een nicht die zeer pro‐Engels was. Samen liepen we een keer achter een Duitser die gearmd liep met een Hollands meisje. Dat vonden wij maar niks dat die meisjes met Duitsers gingen. Mijn nicht scheen met een knijpkat op die Duitser. Hij zei: ‘Licht aus!’ waarop mijn nicht tegen hem zei: ‘Niet voor jou, alleen voor een Engelsman.’ Toen wou die vent naar ons toe komen, maar dat meisje hield hem tegen. Dus er werden ook wel opmerkingen gemaakt die je je eigenlijk niet kon permitteren.

Vierde u in de oorlog ook de verjaardag van de koningin?
Er waren mensen die ondeugend waren en een broche van een dubbeltje of kwartje met de afbeelding van de koningin hadden gemaakt. Die droegen ze dan terwijl dat niet mocht. Net als dat je geen rood‐wit‐blauw mocht dragen. Ik had een klein boerinnetje met rood‐wit‐blauwe klompjes opgespeld. Met mijn vader ging ik de stad in en daar liepen jongens van de Jeugdstorm. Die kwamen op ons af, grepen mij vast en wilden het
poppetje van mijn revers af trekken. Mijn vader stond dat niet toe en pakte een jongen bij zijn hand. Direct was er een opstootje. ‘Sla hem voor z’n gezicht meneer, sla hem voor z’n gezicht!’ werd geroepen. Toen kwam er een politieagent en die nam ons mee. Zogenaamd naar het bureau, maar hij deed het om ons te redden. Hij zei: ‘Je moet die schoften geen aanleiding geven om je beet te pakken, dus ga maar gauw naar huis!’

Archieven: Verhalen

‘Als de Duitsers bij de zwemjuffrouw op bezoek waren, keek de kabouter naar links.’

Hanneke Gelderblom-Lankhout woont aan het begin van de oorlog in de Citroenstraat in Den Haag met haar ouders en broertje. Ze speelt vaak ‘schooltje’ met andere joodse kinderen in de straat. In 1942, op zesjarige leeftijd, moet ze onderduiken. Van alle joodse kinderen uit de Citroenstraat, hebben alleen zij en het meisje dat de juf speelde, de oorlog overleefd.

Waar heeft u ondergedoken gezeten?
Ik heb op 12 verschillende adressen ondergedoken gezeten. Het woord onderduiken was nog niet uitgevonden in de oorlog, dus je ging uit logeren. Op elk adres kreeg ik een andere achternaam: Lankhuizen, Lankhoed, Lankhorst. Iedere keer moest ik dus een andere achternaam leren en ik mocht me nooit vergissen anders zou ik mezelf verraden. Gelukkig bleef mijn voornaam wel gewoon Hanneke. Soms werd het op een onderduikadres te gevaarlijk en gingen de buren kletsen. Tante Zus, een vrouw uit het verzet, bracht me dan naar het volgende adres. Ik weet nog het meeste van mijn laatste onderduikadres, in Eerde. Daar was het verhaal dat ik in Soerabaja was geboren, want ik had zwart haar en mensen die uit Indië kwamen hadden dat ook. Mijn ouders zouden zijn omgekomen bij het bombardement van Rotterdam. Dit was natuurlijk niet zo, maar de mensen geloofden het wel.

Kende u ook mensen die de Duitsers tijdens de oorlog steunden?
Nee, eigenlijk niet. Wel kende ik iemand die deed alsof ze voor de Duitsers was, maar stiekem in het verzet zat. Dat was onze zwemjuffrouw in Eerde. Zij was een Duitse, maar wel een goede Duitse, en ze was getrouwd met de man van de boekwinkel in Veghel. Ze was de enige, naast de mensen bij wie ik woonde, die het échte verhaal van mijn leven kende. Ze had een dubbelrol. In de etalage van de boekwinkel stond een boskabouter. Als de Duitsers bij de zwemjuffrouw op bezoek waren om koffie te drinken en te kletsen, keek de kabouter naar links. En als de kabouter naar rechts keek wisten de mensen van het verzet dat het veilig was om binnen te komen. Ik ging wel eens bij haar langs op weg naar het zwembad. Dan vroeg ik haar bijvoorbeeld wanneer Tante Zus weer eens kwam, bijvoorbeeld om nieuwe kleren te brengen.

Hoe heeft u uw familieleden weer teruggevonden na de bevrijding?
Mijn moeder en jongere broertje hebben ook ondergedoken gezeten, maar we zaten niet bij elkaar. Mijn moeder wist waar mijn broertje zat, dus hij was snel gevonden. Maar het was moeilijker om mij terug te vinden. Gelukkig had mijn moeder een brief van mij ontvangen toen ze op 12 augustus jarig was. In die brief schreef ik over school en vriendinnetjes en onderaan sloot ik af met ‘Houdoe’. Mijn moeder wist dat dit vaak in Noord-Brabant werd gezegd. Ze fietste één voor één de Brabantse dorpen af en vroeg aan de pastoors of er een Hanneke op school zat. Zo heeft ze me teruggevonden. Pas langer na de oorlog hoorden we dat mijn vader niet meer leefde. Hij was niet ondergedoken, maar had via Spanje naar Engeland willen vluchten. Engeland heeft hij niet gehaald, hij is in Frankrijk opgepakt en doodgeschoten. Ik heb daarom alleen hele vage herinneringen aan mijn vader van toen ik heel klein was. Dit is voor mij nog wel het allerergste van de hele oorlog.

Voor de uitzending van Omroep West over dit interview, klik hier

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers gooiden het bed en de man op de wagen’

De vader van Ans Hartwijk-den Reijer wordt in 1944 opgepakt om in Duitsland te werken. In de trein naar Duitsland schrijft hij op een papieren boterhamzakje een kort briefje aan zijn vrouw en kinderen. Hij geeft het aan iemand die buiten staat. Deze man heeft het briefje bezorgd en Ans heeft het altijd bewaard. Gelukkig kwam haar vader terug na de oorlog, in juni 1945.

Heeft u iets gemerkt van de vervolging van joden of andere mensen?
Aan de overkant woonden joodse mensen bij iemand in. Op een zondag stond ineens een bed buiten met de joodse man erin, die ziek was, en zijn vrouw stond erbij te huilen. De mensen bij wie ze inwoonden hadden uit angst die joodse man en vrouw verraden. Toen kwam er een vrachtwagen met Duitsers, die gooiden het bed en de man op de wagen en de vrouw erbij en daarna zijn ze weggereden. Maar ook homo’s werden opgepakt door de Duitsers. Mijn oom was homo en hij is ook verraden en opgepakt. Hij heeft de kampen overleefd, maar hij had toen hij terug kwam een hakenkruis ingebrand op zijn rug. Ook hadden ze sigarettenpeuken op hem uitgedrukt. Dat was echt heel erg. Hij heeft er ook nooit over kunnen praten.

Is er een bijzonder moment dat u altijd is bijgebleven?
Ja, tijdens de Hongerwinter zaten we altijd in de keuken. Wij hadden gordijnen met houten ringen en daar scheen net een beetje licht doorheen. Op een avond werd er heel hard op het raam gebonkt. Twee Duitse soldaten kwamen binnen en zeiden dat er licht naar buiten scheen. Dat mocht niet want dan kon de vijand ons zien. Maar mijn driejarige broertje was heel erg ziek en lag met keelontsteking en hoge koorts op bed. Eén van die Duitsers vroeg hoe oud hij was en wat hij had. Die ander begon daarop te huilen. Hij had ook een vrouw en kindje thuis en hij kon geen contact met ze opnemen. Hij wist niet of ze nog leefden, hij wist helemaal niks. Hij gaf een reep chocola voor als mijn broertje beter zou zijn. En mijn moeder kreeg een sigaret. Toen gingen ze weer naar buiten, maar we moesten wel zorgen dat het licht niet meer naar buiten scheen. Dat moment zal ik nooit vergeten.

Is uw huis geraakt door de bommen tijdens het bombardement op het Bezuidenhout?
Ons huis was niet platgebombardeerd, maar alles aan de overkant van de straat was weg. Bij ons waren wel ruiten kapot. Na het bombardement zijn wij gevlucht en stond alles in lichterlaaie. Wij zijn toen een tijdje bij een zus van mijn moeder geweest. Familie van mijn vader heeft het huis leeggehaald zodat onze spullen niet gestolen werden. Uiteindelijk zijn we weer in het huis gaan wonen, maar dat was niet prettig in zo’n straat. We hebben nog wel gespeeld in die akelige kapotte huizen. In de kelders stond water, daar zaten kikkervisjes in. En soms vonden we een oud kopje of pannetje in een tuin. We mochten daar niet spelen maar we vonden het prachtig.

Archieven: Verhalen

‘Als ze dan met elkaar liepen, dan was het klak! klak! klak!’


Ze kan zich het begin nog goed herinneren. Op de 4e dag van de oorlog komt haar vader ineens op de fiets de straat inrijden. Hij vecht mee, dus hij is helemaal in uniform, met een helm op en een pistool in zijn hand. Hij mag even naar huis om te kijken of zijn vrouw en kinderen nog in leven zijn. Kort daarna moet hij onderduiken, waardoor Nel het grootste deel van de oorlog alleen met haar moeder en haar zusje woont.

Hoe zag Nederland eruit in die tijd?
Waar nu Mariahoeve is, waren allemaal weilanden. Het heet Mariahoeve omdat er een boerderij stond die zo heette. Verder stond er toen ook een school. De straten waren leeg, daar kon je altijd lekker buiten spelen en voetballen. Dat kon allemaal, want er waren haast geen auto’s. Dan belden kinderen uit de buurt aan en dan zeiden ze: “Mevrouw, komt Nel naar buiten? We willen graag voetballen.” Ik was altijd graag keeper. Er waren van die putten waar het regenwater in gaat en die hele breedte was het doel dat ik moest verdedigen. Dus we konden lekker met elkaar voetballen midden op straat.

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
Ja, natuurlijk waren er ook leuke dingen. Aan het eind van de oorlog hadden we geen kolen om de kachel te stoken en we hadden geen gasfornuis om eten te koken. Maar mijn moeder had een groot groenteblik om kooltjes in te doen en dat was dan de kachel. Die kooltjes haalden we op de Juliana van Stolberglaan, waar de tram nu rijdt. Daar was een middenpad met schelpjes en teer. Dan ging ik met een groepje kinderen brokjes teer uit dat middenpad jatten. Dat was leuk, want dan mocht ik lekker in die grond hakken met een scherpe hamer. Dat mocht natuurlijk niet, dus als de politie kwam dan was het rennen!! Maar we hadden het dan toch al te pakken, dat was heel spannend. Mijn moeder was blij als ze weer wat om te branden had. Die brokjes legde ze in dat kleine kacheltje en stak ze aan. Dat stonk verschrikkelijk naar de teer. Dat was vies, maar het brandde wel en het gaf ook warmte. Mijn moeder kon er een klein pannetje opzetten. Als we dan wat te eten hadden, suikerbieten bijvoorbeeld, dan kon ze dat koken.

Liepen er veel soldaten op straat?
Soms wel. De soldaten hadden van die leren zolen en daar zaten van die spijkertjes onder. Als ze dan met elkaar liepen, dan was het klak, klak, klak en dan hoorde je ze heel hard stampen. Die spijkerplaatjes gingen het slijten van de zool tegen. Dat gaf op straat een heel kletsend geluid. Dan wisten wij: “Oh, daar komen die Duitsers aan, hoor maar!” En als ze het naar hun zin hadden, gingen ze er ook bij zingen. Dan konden ze goed in de maat lopen. We waren niet bang voor ze hoor, dat hoorde gewoon bij de bezetting.

Archieven: Verhalen

‘Dit keer gooiden ze geen bommen, maar voedselpakketten.’


Mels Stillebroer woont tijdens de oorlog in de Carel Reinierszkade in het Bezuidenhout met zijn ouders. Tegenover zijn huis zijn weilanden waar de Haagse Schaatsclub zijn schaatsbanen heeft. Daarachter stellen de Duitsers aan het eind van de oorlog raketinstallaties op die V1 en V2-raketten afvuren richting Engeland. Mels Stillebroer kan vanuit zijn huis de allesvernietigende raketten opstijgen en hun verwoestende weg naar Engeland maken. De Engelsen proberen de raketinstallaties te vernietigen met een bombardement, maar dat mislukt. De bommen komen per ongeluk op de woonwijk Bezuidenhout neer. Ook al is Mels Stillebroer nog erg jong, het bombardement op 3 maart 1945,  heeft grote indruk op hem gemaakt.

Wat kunt u vertellen over het bombardement van het Bezuidenhout?
Wat hadden de Engelsen nou bedacht? We gaan deze installaties platgooien. Maar helaas, doordat ze niet de goede informatie hadden waar ze precies de bommen moesten gooien, gooiden ze de bommen hier op het Bezuidenhout. Dat was natuurlijk een ramp. Een groot deel van het Bezuidenhout was enorm aan het branden. Ik herinner me nog dat mijn vader, moeder en ik zijn gevlucht vanaf de Carel Reinierszkade richting Voorburg. Daar zijn we opgevangen door een vriendin van mijn moeder. We konden een aantal nachten bij haar doorbrengen totdat het voorbij was met de ergste ramp.  Ons huis was gelukkig onaangetast gebleven. De vernieling van de huizen begon eigenlijk pas bij de Laan van Nieuw Oost-Indië.  Het huis van de grootouders van mijn vader, die woonden in de Van Bosstraat, is wel zwaar getroffen door bommen. De schade was enorm in het Bezuidenhout.

Wat weet u nog van de hongerwinter?
Een maand na het bombardement op het Bezuidenhout, vlogen er weer een heleboel Engelse vliegtuigen laag over. Dit keer gooiden ze geen bommen, maar voedselpakketten naar ons. Ze vlogen echt heel laag en tegenover ons huis, op het weiland bij de ijsbaan werden de voedselpakketten gedropt. Die pakketten bestonden uit grote, ijzeren blikken. Ik weet nog dat jongens uit de buurt later de blikken aan elkaar vastbonden tot een soort vlot. En daarmee roeiden ze in de sloot.

Hoe was het na de oorlog?
Duitse officieren die in Nederland woonden tijdens de oorlog wilden natuurlijk in een mooi, groot huis verblijven. Na de oorlog, in 1955 zijn wij verhuisd van de Carel Reinierszkade naar een groot huis op de Wassenaarseweg.  En dat is zo’n huis geweest waar Duitse officieren hadden gezeten. Er zaten nog verbindingsdraden en installaties van de Duitsers in. Maar op de bovenste verdieping zat ook nog hun dienstbode, een Tsjechische vrouw. De Duitse officieren hadden haar achtergelaten. Zij had voor de rest niks met de oorlog te maken, dus na de bevrijding is zij in dat huis blijven wonen. En ze is nog jarenlang bij ons gebleven, op de bovenste verdieping.

Archieven: Verhalen

‘Gebakken tulpenbollen en gekookte suikerbieten maakte mijn moeder. ’

Anneke Gelderman is drie jaar als de oorlog begint. Ze heeft geen nare herinneringen aan de oorlog, omdat haar ouders nooit hebben laten merken dat het akelig en spannend was. Wel weet ze nog veel van de hongerwinter. De laatste drie maanden van de oorlog woont ze in Aalsmeer, omdat er in Den Haag geen eten meer is. Anneke heeft voor de kinderen die komen interviewen een recept voorbereid, dat ze heeft gevonden in haar moeders dagboek: havermout met gefruite uitjes en augurkjes. De kinderen hebben nog nooit zoiets gegeten, maar voor Anneke proeft het precies zoals toen.

Was u bang tijdens de oorlog?
Ik herinner me nog goed, dat ik met een vriendinnetje aan het spelen was en ik hoorde een raar geluid. Ik keek naar buiten en daar zag ik een raket overvliegen, net een lange sigaar eigenlijk. Hij draaide heel hard en er vlogen allemaal vonken vanaf. Hij hoorde helemaal niet die kant op te gaan, hij moest de andere kant op, de zee over. En ik riep naar mijn moeder ‘oh mamma kom eens kijken, want die doet zo raar!’ Mijn moeder keek naar buiten en zei ‘gaan jullie maar onder de tafel verder spelen’. Ze had door dat het fout ging en onder de grote eiken houten tafel waren we nog een beetje veilig.

Leed u veel honger?
Ja, maar dat weet je niet als kind. Wat ik weet is dat ik ’s ochtends één boterham kreeg die mijn moeder in kleine blokjes sneed en daar deed ik gewoon de hele ochtend mee. Telkens een heel klein hapje terwijl ik lekker op de bank zat te lezen. En gebakken tulpenbollen maakte mijn moeder. Ze had suikerbieten. Die werden geraspt en gekookt en dan kwam er een soort bruinige stroop uit, die ik eigenlijk helemaal niet lekker vond. Ze deed net alsof de pulp die overbleef rijst was. Er ging een gefruit uitje doorheen, wat peper en dan maakte ze er een soort nasi van.
De laatste maanden van de oorlog was ik in Aalsmeer omdat ze daar wel eten hadden. We kregen stropievet en biest. Het was heel vettig, ik werd er eigenlijk een beetje misselijk van.

Wat vonden uw ouders van de Duitsers?
Mijn moeder was een keer verschrikkelijk boos op mij. Ik ging met haar op de fiets naar het Westland om te kijken of we iets konden kopen van eiertjes of melk bij de boer. De tramrails lagen toen niet in de straat, zoals nu, maar een heel stuk erboven. Ik was een klein meisje van een jaar of zeven en ik moest mijn fiets over die tramrails heen zien te tillen. Dat kon ik niet, dat was moeilijk voor me. Toen kwam een Duitse soldaat aan en hij hielp mij met mijn fiets. Mijn moeder was toen heel boos dat ik dat goed had gevonden. ‘Dat moet je niet goed vinden, dat een Duitser jou helpt. Moet je niet doen, moet je niet doen’. Ze wou niets met Duitsers te maken hebben. Dat vond ik vreemd. Het was gewoon een jonge jongen die me even wilde helpen. Ik vond hem wel aardig.

 

 

Archieven: Verhalen

‘Onze hond bleek te klein voor de mijnen.’

Netty Plukker, geboren in 1924, woont tijdens het begin van de oorlog in de Vogelwijk, samen met haar ouders, zusje, een hond en een kat. In januari 1942 wordt de wijk geëvacueerd door de aanleg van de Atlantikwall. Het gezin Plukker trekt bij twee tantes in, die ook een hond en kat hebben.

Hoe was het om uw huis te verlaten?
Het ging allemaal heel vlug. Er was geen tijd om je spullen rustig in te pakken. Ik was zelf niet thuis, ik zat op de Kweekschool. Mijn ouders namen mee wat ze konden dragen. Veel van onze spullen bleven achter. Na mijn schooldag hoorde ik dat we bij de tantes moesten intrekken. Het was ontzettend krap, met 6 mensen en 4 dieren. Maar nood breekt wet. Na afloop van de oorlog vonden we onze huisraad terug in de bunkers van de Kwartellaan. De Duitsers hadden blijkbaar onze spullen daar naartoe verplaatst.

Wat deed u zoal tijdens de oorlog?
Thuisblijven, thuisblijven, thuisblijven. En de dag vullen met niets doen. Het heilige moeten. Ik las wat en praatte met de familie. Er was geen gezelligheid meer, geen clubjes, geen sport. Ik wilde ook geen energie verspillen. Altijd vroeg naar bed, weinig lopen of fietsen, want er was niet genoeg te eten. Wel dacht ik de hele dag aan eten. Ook mijn hond had honger, die kreeg alleen soms wat aardappelschillen. De man van wie we onze hond ooit kochten, bleek een NSB’er. Hij had daarom meer eten in huis. We hebben hem gevraagd de hond weer terug te nemen, zodat het beest weer wat te eten zou krijgen. Met pijn in ons hart, maar beter voor de hond.
Eerder hadden we een bevel van de Duitsers gekregen, dat we onze hond moesten inleveren. Honden werden gebruikt om over mijnen te lopen. We liepen met onze hond helemaal naar het Bezuidenhout, waar de registratie plaatsvond. Dat was natuurlijk vreselijk. Maar vlak voordat we er waren, kwamen wat jongens naar ons toe met een klein hondje. Ze hadden een slimme truc! We ruilden onze grote hond voor het kleintje, gingen met ons bevel naar de registratie en kregen een stempel: ‘onze’ hond bleek te klein voor de mijnen! Eenmaal buiten kregen we onze eigen grote hond weer terug en konden we met z’n allen naar huis.

Hoe was de bevrijding?
Het verschil tussen leven in oorlog en leven in vrijheid is bijna niet te beschrijven. Bij de eerste berichten dat ons land bevrijd was, gingen we naar buiten. Het was nog niet helemaal zeker, maar de vreugde was groter dan de angst. We waren vrij! We mochten weer doen wat we zelf wilden. Ik zag mijn vrienden weer, we hadden dansfeesten op het Goudenregenplein en we mochten weer naar zee. En er kwam meer eten, zoals het Zweeds Wittebrood. Dat zal ik nooit vergeten. Het smaakte zo lekker, het leek wel cake.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892