Archieven: Verhalen

‘Het poeziealbum van Alida ’

Schrijfster Claudia Carli kreeg in 2011 het poëziealbum van Alida Lopes Dias in bezit. Ze bewaarde het en zocht een jaar lang naar de meisjes die in het album hadden geschreven. 18 Joodse meisjes. Ze bleken allemaal te zijn vermoord in de oorlog, op vier na. Jenny zat de laatste twee jaar bij Alie in de klas. Ze schreef twee keer in het poëziealbum van haar schoolvriendin Alie. Claudia Carli vertelt over Jenny.

Jaantje
“Ik interviewde ooit de oom van Jenny, die de oorlog wel overleefd had. Hij kon me vertellen dat Jenny eigenlijk Jaantje heette. Maar die naam kwam al zoveel voor in de familie en Jenny klonk toch ook veel moderner. Daarom werd ze Jenny genoemd.”

Albert Cuyp
“De vader van Jenny heette Levie, maar noemde zichzelf Louis. Hij stond op de Albert Cuypmarkt met knopen, garen en linten. Hij verkocht ook stoffen en leverde zijn producten aan een aantal modehuizen. Jenny’s moeder Betsie (Elisabeth), stond achter de marktkraam als vader een bestelling had. Jenny hielp haar ouders ook vaak op de markt, als ze uit school kwam. In 1941 mochten de Joden niet meer op de Albert Cuyp komen. Er hing toen het bord ‘Verboden voor Joden.’ De ouders van Jenny mochten alleen nog een marktkraam hebben op de Joodse markt.’”

Kinderkeukentje
“Het nichtje van Jenny, Riek, overleefde de oorlog. Ze kwam voor de oorlog vaak bij Jenny en haar ouders langs. Maar tijdens de oorlog mochten Joden niet meer reizen. Riek kwam toen nog één keer in Amsterdam, bij Jenny op bezoek. Ze vertelde over haar bezoeken op de Van Woustraat: ‘Jenny had een kinderkeukentje met een kraantje waar echt water uitkwam. Ze was er zelf te groot voor, maar ik mocht er altijd mee spelen als ik bij haar op bezoek kwam in Amsterdam.'

Jenny kwam op 12 oktober 1942 om in Auschwitz."

Bladzijde uit het poeziealbum van Alida

Archieven: Verhalen

‘Verliefd en ondergedoken’

Wij zijn Djoni, Mila en Puck, 11 jaar. We interviewden mevrouw Ilse de Haas. Ze komt uit een Duits-Joods gezin. Ilses ouders, broer en zusjes woonden in de Van Woustraat. Alleen zij en haar broer overleefden de oorlog. Tijdens de oorlog leerde Ilse haar man kennen. Ze vertelde over hun opbloeiende liefde in die heftige, zware tijd. Het was een heel bijzonder gesprek met deze oudere dame die nog zo actief in het leven staat en heel goed kan vertellen.

Hoe leerde u uw man kennen?
“In 1941 leerde ik mijn man kennen, Govert. Een vriendin nam mij mee naar een bijeenkomst bij vrienden thuis. Daar ontmoette ik hem. Ik had een ontsteking aan mijn hand. En Govert had net zijn artsexamen gedaan. ‘Kijk jij eens naar de hand van Ilse,’ had mijn vriendin tegen Govert gezegd. Toen heeft hij mijn hand even vastgehouden.

Govert was ook Joods en een echte Amsterdammer. Hij zat bij een groepje studenten die medicijnen studeerden. In 1941 maakte dat groepje middeltjes voor mannen om ze uit het werkkamp te houden. Bij de keuring leek het dan of ze huiduitslag hadden. De Duitsers vonden dat vies en keurden die mannen af voor het werkkamp.”

Hoe overleefde u de oorlog?
“In juli 1942 doken Govert en ik samen onder, in Groningen en Friesland. In totaal hebben we op 10 verschillende adressen gezeten. Soms zaten we op één plek samen ondergedoken. Soms waren we gescheiden.

In 1943 vierde ik mijn 23ste verjaardag in het huis waar ik op dat moment was ondergedoken. Ik zat bij aardige jonge mensen. Govert en ik zaten niet op hetzelfde adres. Toen ik ’s morgens wakker werd kreeg ik van die mensen een brief. Het was een brief van Govert, met een bosje fresia’s. ’s Avonds zeiden ze: ‘Kleed je netjes aan.’ Ik had geen nette kleren maar deed een jurk aan. Toen brachten ze mij die avond naar mijn man toe. Dat was een geweldig verjaardagscadeau.”

Wanneer ging u trouwen?
“Na de bevrijding konden Govert en ik eindelijk trouwen. Ik kwam toen ook voor het eerst weer terug in mijn ouderlijk huis in de Van Woustraat. Een paar spullen van mijn ouders waren er nog. Maar mijn ouders en zussen waren er niet meer. Ze hebben de oorlog niet overleefd. Ik mis ze nog altijd.” 

Ilse Vyth overleefde de oorlog danzij het identiteitsbewijs van haar vriendin Nel Buter-Kroonenberg
Tijdens het interview

 

Archieven: Verhalen

‘Verraden door zakenpartner’

Wij interviewden Albert Dreese, de zoon van Rita Noach. Hij vertelde over het leven van zijn moeder, die de oorlog overleefde dankzij haar werk voor de ‘Philipsgroep’. Rita en haar ouders, Sigismund Noach en Ella Noach, waren Joods. Haar vader had een goedlopende handel in gordijnen samen met een zakenpartner. De zaken gingen zo goed dat de familie zou verhuizen naar een groter huis in de Concertgebouwbuurt. Helaas werd het gezin verraden op hun onderduikadres. Rita’s ouders overleden in het concentratiekamp.

Waar zouden uw grootouders en moeder onderduiken?
“Mijn grootouders en moeder hadden een onderduikadres gevonden in de Tolstraat. De zakenpartner van mijn grootvader had dat voor hen geregeld. Met tassen en rugzakken op hun rug liepen ze naar het huis in de Tolstraat. Daar troffen ze de Duitse politie in plaats van het verzet. Ze waren verraden. Mijn grootmoeder deed toen een zelfmoordpoging door het doorsnijden van haar polsen. Dat was een truc van haar denk ik. Daardoor kwamen zij en mijn moeder in het ziekenhuis terecht in plaats van in Kamp Westerbork. Mijn grootvader werd al meteen opgepakt en gedeporteerd.”

Werden uw grootmoeder en moeder alsnog opgepakt?
“Nee, toen mijn moeder en grootmoeder na het ziekenhuis terugkwamen in de Van Woustraat werd er niet meer naar hen gezocht. Ze waren kennelijk uit de Duitse administratie verdwenen. Mijn moeder en mijn grootmoeder zochten naar een plek waar ze konden onderduiken. Maar ze hadden niet de juiste contacten. Na een half jaar gaven ze het op, en gaven ze zichzelf aan bij de Hollandsche Schouwburg.”

In concentratiekamp Vught begon mijn moeder haar technische werkzaamheden voor de Philipsgroep: een groep die werd geschoold in moeilijk technisch werk en overleefde dankzij tussenkomst van Philips. De groep reisde door heel Europa langs 20 concentratiekampen. Steeds werd de groep weer veilig gesteld. Bijna iedereen uit de Philipsgroep overleefde. Na de bevrijding kwam mijn moeder na omzwervingen terug in Amsterdam. Haar ouders waren dood. Haar ouderlijk huis in de Van Woustraat leeg.”

Kwam uw moeder erachter door wie ze was verraden?
“Ja, mijn moeder ontdekte na de oorlog dat zij en haar ouders in 1942 waren verraden door de zakenpartner van haar vader: hij had een vals onderduikadres aan hen opgegeven. Na een rechtszaak kreeg de voormalige zakenpartner van mijn grootvader drie jaar gevangenisstraf. Mijn moeder trouwde en ging in Den Haag wonen. Ze kreeg twee kinderen, waar ik er één van ben. Ze overleed in het jaar 2009.” 

Krantenartikel over het verraad van zakenpartner

Archieven: Verhalen

‘Het verzet in IJssalon Koco’

Op nummer 149 in de Van Woustraat, waar nu Sishalounge 555 zit, zat vroeger IJssalon Koco. Koco behoorde tot een keten van meerdere ijssalons. De gehele keten was in het bezit van Alfred Kohn (Ko) en Simon Cohen (co). In de Van Woustraat runde Alfred Kohn de zaak samen met Ernst Cahn. Cahn en Kohn zaten in het verzet. Keith, Pelle en Tyson gingen naar het Joods Historisch Museum en zochten in de archieven naar het verhaal achter het verzet bij Koco. Ze vertellen:

De inval
“IJssalon Koco werd door Joodse knokploegen gebruikt als vergaderplek. Op 19 februari 1941 deed de Duitse politie een inval in de ijssalon. Het verhaal gaat dat tijdens die inval één van de eigenaren een fles ammoniakgas richtte op de indringers. De politie begon te schieten, bestormde de winkel en pakte later op de avond de ontsnapte eigenaren op. Alfred Kohn stierf na deportatie en Ernst Cahn werd op 3 maart 1941 geëxecuteerd.”

Andere versie
“Bij ons onderzoek vonden we ook een ander verhaal over deze inval. De Duitse politie zou zelf per ongeluk op een buis hebben geschoten waardoor ammoniak vrijkwam. We zijn er niet achter gekomen welke versie de juiste is, en wat er nou precies gebeurd is tijdens de inval.”

Razzia’s en Februaristaking
“Na de inval van de Duitse politie bij Koco volgde de vervolging en dood van de twee eigenaren. Maar de Duitsers namen meer strafmaatregelen. De eerste grote razzia’s vonden plaats: twee dagen durende razzia’s op Joodse mannen. In totaal werden toen 427 Joden opgepakt en gedeporteerd.

Als reactie op deze razzia’s riepen arbeiders en Joden samen op tot een grote staking. Op 25 februari 1941 werd op verschillende fabrieksterreinen in Amsterdam en op andere plaatsen gestaakt. Dat was de beroemde ‘Februaristaking’ die nu nog ieder jaar wordt herdacht.” 

Uit de politiearchieven van politiebureau Pieter Aertszstraat: “Rapport Bp. Ertzen dat circa 10 uur, door Duitsche Politie een inval is gedaan in perceel Van Woustraat 149, ‘IJssalon Koco’, eigenaar Alfred Kohn, 50 jaar, woont Van Woustraat 149 I. Volgens verklaring dezer (Duitsche) Politie werd uit het perceel op hen geschoten en werden zij binnentreden met ammoniak bespoten.”

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader was de eigenaar van de Koco IJssalons ’

Rob (Robert) Cohen had een Duitse moeder en een Joodse vader, Simon Cohen. Simon Cohen was één van de eigenaren van IJssalon Koco. Rob vertelde ons dat zijn vader, samen met Alfred Kohn, eigenaar was van alle Koco-ijssalons in Amsterdam. Hij heeft nog veel originele ijsrecepten van zijn vader, zoals het recept dat je hiernaast ziet.

Wat heeft u van uw vader gehoord over IJssalon Koco?
“Wij woonden boven de Koco-IJssalon in de Jan Evertsenstraat, in Amsterdam-West. Mijn vader had 7 of 8 ijssalons, in de Jan Evertsenstraat, de Reguliersbreestraat, het Damrak, de Rijnstraat en in de Van Woustraat. Allemaal heetten ze Koco. Ik neem aan dat hij erbij was, toen de Grüne Polizei binnenviel in Koco op de Van Woustraat. Volgens mijn vader schoot de Grüne Polizei per ongeluk op een leiding, waardoor ammoniakgas vrij kwam.”

Uw vader was Joods, hoe is hij de oorlog doorgekomen?
“In de oorlog zat mijn vader ondergedoken bij mijn Duitse moeder. Zij werkte bij mijn grootouders in de zaak. Aan het einde van de oorlog, in 1944, werd ik geboren. Vlak na mijn geboorte is mijn vader verraden. Hij, mijn moeder en ik werden toen opgepakt. Ik was toen 1 maand oud. Met z’n drieën zaten we in de cel. De nazi’s wilden weten of mijn ouders elkaar kenden. Toen hebben mijn vader en moeder drie dagen lang net gedaan alsof ze elkaar niet kenden. Ik en mijn moeder kwamen vrij. Mijn vader niet. Moeder zag het gevangenisbusje met mijn vader erin wegrijden. Het verhaal gaat dat ze toen in een taxi stapte en erachteraan is gereden, en dat ze nog naar elkaar hebben gezwaaid.”

Wat gebeurde er met uw vader?
“Mijn vader kwam in de concentratiekampen Auschwitz en Dachau terecht. Hij overleefde.. Na de bevrijding kwamen we weer bij elkaar, in Amsterdam. Toen moest hij mijn moeder verstoppen, want alle Duitsers werden toen door de overheid gezocht. Heel veel jaren later heeft iemand mij nog eens opgebeld met het bericht dat hij wist wie mijn vader had verraden. Ik ben er niet op ingegaan. Ik wilde het niet weten.”

Op de terugtocht van het concentratiekamp naar huis, stuurde Simon Cohen deze kaart naar zijn vrouw, zoon, broer en schoonzus:

‘Lieve broer, Gretha, Hilda en Robert,
wat zullen jullie op kijken dat je van mij een berichtje krijgt.
Hoe gaat het met mijn lieve vrouw en zoon? 
Ik hoop dat alles met jullie goed is.
Ik hoop binnenkort weer bij jullie te zijn.
Maar met mij is het nog niet in orde.
Beste broer en Gretha, wat zullen jullie blij zijn dat je weer vrij bent.
Lieve vrouw, blijf sterk, dat ik jullie flink en gezond weer terug zie.
Wat zal mijn zoon een kerel geworden zijn, net als zijn vader vóór de oorlog.
Ik heb groot geluk gehad dat ik in leven ben..
Was ook in concentratiekamp Dachau.
Geluk, spoedig weerzien van je man, papa, broer en zwager.
Kusjes van pappie.
Dag vrouwtje.’ 

Originele ijsrecepten van Simon Cohen: voor IJssalon Koco
Tijdens het interview

 

Archieven: Verhalen

‘Met weeën lag mijn moeder op dat dak’

Wij zijn Bella, Tessa en Sara, 11 jaar. We interviewden Hans van Willigenburg. Hij woonde in de Van Woustraat tijdens de oorlog. Zelf heeft hij een documentaire gemaakt over de oorlogstijd in de Van Wou. In de oorlog was hij nog een baby’tje, veel later hoorde hij de verhalen van zijn ouders. Hans van Willigenburg had een Joodse moeder en christelijke vader. Zijn moeder is gered door twee Duitse buurvrouwen. Duitse mensen deden dus ook goede dingen.

Wat weet u nog van de oorlog?
“Ik was een baby in de oorlog, dus ik heb zelf weinig herinneringen aan die tijd. Maar ik heb na de oorlog wel alle verhalen gehoord van mijn ouders en mijn zusje. Mijn zus René woonde tijdens de oorlog voor de veiligheid in een pleeggezin. Pas na de oorlog zagen wij elkaar voor het eerst. Mijn moeder was een Joodse vrouw. Ze was een beetje veilig omdat ze met mijn vader, een niet-Joodse man, was getrouwd. Toch moest ze oppassen. Ze moest een ster dragen en kon het huis niet uit. Ze is twee keer verraden.”

Hoe heeft zij dat verraad overleefd?
“Dankzij twee Duitse buurvrouwen. Else Bühre en mevrouw Kuiper. Die twee mochten elkaar niet. Maar allebei waren ze bevriend met mijn moeder. Die eerste keer dat mijn moeder verraden werd, was ze hoogzwanger en had ze al weeën. Toen heeft de ene Duitse buurvrouw de soldaten afgeleid. En de andere Duitse buurvrouw heeft mijn moeder naar het dak gebracht. Door een raampjen, via de dakgoot het dak op, met haar zwangere buik met mij erin. Daar lag ze, op het dak, met weeën. Uiteindelijk hebben die twee Duitse buurvrouwen ervoor gezorgd dat de soldaten weer weggingen. ‘Hier woont geen Joodse vrouw,’ hebben ze aan hen verteld. Ze hielpen mijn moeder weer naar binnen. Het duurde nog een paar uur voordat ik kwam. Onze Duitse buurvrouwen hielpen daarbij. Dankzij hen ben ik ter wereld gekomen. In 1942.”

Wanneer hoorde u dit verhaal?
“Pas na 1945 hoorde ik dit verhaal, toen mijn moeder mij een keer berispte toen ik Duitse toeristen die de weg vroegen expres geen antwoord gaf. ‘Dat doe je niet,’ zei mijn moeder streng, toen ze dat zag. En ze vertelde me hoe goed onze Duitse buren voor ons waren geweest. Weer een paar jaar later legde ze me uit waarom ik nooit iets mocht kopen bij de sigarenhandelaar aan de overkant van onze straat. Hij was het geweest die mijn moeder en andere Joodse mensen in de buurt had verraden in ruil voor geld.”

 

Archieven: Verhalen

‘De gouden ploeg in de oorlog’

Ans Polak deed in 1928 mee aan de Olympische Spelen in Amsterdam. Op het onderdeel turnen voor teamwedstrijden won zij samen met haar team een gouden medaille. Voor haar huis in de Van Woustraat liggen nu drie ‘struikelstenen,’ met daarop haar naam en die van haar man Barend en dochter Eva.

De gouden ploeg in de oorlog
De Olympische Spelen in Amsterdam in 1928 waren de eerste waar vrouwelijke atleten en gymnasten aan mee mochten doen. Daar was in die tijd veel commotie over. Er werd heel weinig van de Nederlandse vrouwen verwacht. Toch won de Nederlandse vrouwenturnploeg de eerste gouden medaille. Ans Polak zat in het gouden turnteam met twaalf turnsters: Alie Van den Bos, Stella Agsteribbe, Mien van den Berg, Petronella Burgerhof, Elka de Levie, Lea Nordheim, Ans Polak, Petronella van Randwijk, Riek van Rumt, Judikje Simons, Co Stelma en Annie van der Vegt. Vijf turnsters uit de ploeg waren van joodse afkomst. Vier van hen werden vermoord in de Tweede Wereldoorlog. Ans Polak kwam met haar zes jaar oude dochter in Westerbork terecht en werd vervolgens weggevoerd naar concentratiekamp Sobibor. Op de dag van hun aankomst daar, werden zij en haar dochter omgebracht.

Olympisch Goud
Anna Polak turnde bij de joodse turnvereniging Bato. Turnen was een sport waar veel Joden aan meededen. Rond 1900 was die trend overgewaaid uit landen waar veel antisemitisme (Jodenhaat) heerste. Joden gingen in die landen vaak turnen om zichzelf weerbaarder te maken. Het gouden turnteam had ook een Joodse coach: Gerrit Kleerekoper, die werkte als diamantslijper en woonde in de Rivierenbuurt. Kleerekoper bereidde de turnsters goed voor op de Spelen. Zo liet hij ze twee keer per week buiten trainen, want de Spelen vonden buiten plaats in het Olympisch Stadion. Eén van de gouden turnsters, Alie van den Bos, vertelde na de oorlog hoe belangrijk zijn bijdrage was voor de prestaties van het turnteam: ‘Aan Kleerekoper hadden wij de overwinning te danken.’

Struikelstenen
Coach Gerrit Kleerekoper werd in 1943 met zijn vrouw en dochter in concentratiekamp Sobibor vermoord. Van de vijf Joodse turnsters heeft alleen Elka de Levie het concentratiekamp overleefd. Voor de huizen van Ans Polak, Gerrit Kleerekoper, Stella Angsteribbe, Lea Nordheim en Judikje Simons liggen nu struikelstenen, daar staan hun namen op, zodat we ze niet vergeten.

Ans Polak (zesde van links) won goud op de Olympische Spelen van 1928 met de dames turnploeg
Stolpersteine voor Ans Polak, haar man Barend en dochter Eva

 

Archieven: Verhalen

‘Buitenspelen en kattenkwaad’

De Hongaars-Joodse Anki was nog jong tijdens de oorlog en hield zich samen met haar zusje het liefst bezig met buitenspelen en kattenkwaad uithalen. Ze woonde in de Rivierenbuurt met haar zusje Kati en ouders Miklos en Henrietta Tauber. Mevrouw Tauber kon heel goed vertellen over haar oorlogsherinneringen in de Rivierenbuurt, ze speelde heel veel buiten. Tijdens de oorlog moest het gezin naar Hongarije teruggaan waar ze de oorlog maar net hebben overleefd.

Moest u een jodenster dragen?
Door het bondgenootschap tussen Hongarije en Duitsland hoefden wij onze jodenster niet te dragen. Maar mijn zusje Kati en ik deden dat toch, om onze ouders te pesten. Echt gevaarlijk, als ik er achteraf over nadenk. Wij haalden samen wel meer kattenkwaad uit, de Deurloostraat was voor ons een paradijs. We gingen belletje trekken, hondenpoep op deurklinken smeren, of touwtje springen met een heel lang touw en dan lieten we niemand door. Er woonde een Duits kind bij ons in de straat, die lieten we in ieder geval nooit meer doorlopen. Erg hè?”

Was u niet bang?
“Ik wist wel dat we weg gehaald konden worden, maar begreep het verder niet helemaal. Op een gegeven moment moesten alle Joodse kinderen naar een joodse school. Ik ook. Kinderen uit mijn klas verdwenen, steeds meer tafeltjes bleven leeg. Op school hoorde ik dat de kinderen die verdwenen op ‘Kamp Westerbork’ waren. Daar wilde ik ook wel heen, want ik dacht dat het een vakantiekamp was of zo.

Toen verdween ook mijn beste vriendinnetje, Kitty. Kitty van Esso. Ze werd zeven jaar.”

Bent u ooit weggevoerd naar een kamp?
“Eén keer hebben de Nazi’s ons toch uit ons huis gehaald en naar een gymnastiekzaal gebracht in de Gerrit van der Veenstraat (toen Euterpestraat). Heel veel mensen stonden daar: klaar voor vertrek, ze deden hun hoedjes op, hun jassen aan.. Maar mijn moeder niet, zij knoopte een gesprek aan met één van de Duitsers die de leiding had. En ze vertelde hem voluit over haar broer die aan het Oostfront voor Duitsland had gevochten en een been verloren had. Het was één groot fantasieverhaal. Maar toen iedereen werd opgehaald, kwam die Duitser naar ons toe om te vertellen dat wij niet mee hoefden.”

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Leerlingen van de Anne Frankschool interviewden via skype Anki Flores Tauber

Archieven: Verhalen

‘Pas in augustus 1945 konden wij terug naar Amsterdam’

Samen met haar vader en moeder, Louis Jacobi en Eva Jacobi-Siedner, vluchtte mevrouw Arens-Jacobi in 1937 uit Duitsland naar Nederland. Twee jaar later trokken haar grootouders bij hen in. Mevrouw Jacobi dacht als kind altijd dat hen nooit iets zou overkomen maar het liep heel anders. "Als kind denk je daar niet over na. Natuurlijk was ik wel eens bang, maar ik leefde vooral van dag tot dag.”

Hoe begon de oorlog voor u?
"In het begin ging ik nog gewoon naar school, ik zat in de derde klas van de Jekerschool en speelde met mijn vriendjes in de buurt. Begin 1943 werden mijn opa en oma door de Nazi’s weggehaald, ze kwamen in kamp Westerbork terecht. De foto waar ik met mijn ouders op sta stuurden wij naar mijn grootouders in Westerbork, als cadeau voor hun 60-jarig huwelijk. In de laatste brief die wij van hen ontvingen, bedankten zij ons uitgebreid voor de foto. ‘Waarop jullie ons zo vriendelijk en vredig aankijken’. Die brief heb ik nog steeds.
Mijn grootouders mochten van de kampcommandant een uurtje bij elkaar zijn voor hun 60-jarig huwelijk. Ze schreven dat de halve zaal de foto bekeek en dat iedereen het zo’n mooi plaatje vond.”

Werden u en uw ouders ook gedeporteerd?
"In 1943 werden ook wij gedeporteerd. In een afgesloten goederentrein werden we naar Westerbork gebracht. Toen we daar aankwamen, waren mijn grootouders er al niet meer..

We werden naar kamp Bergen-Belsen gebracht. Het was er verschrikkelijk…
April 1945 werden we weer in een trein gezet. We zouden naar andere kampen worden getransporteerd. Maar het was chaos in Europa en de trein kon nergens terecht. Twee weken lang zwierf de trein rond. We leefden in afgesloten treinkabines, met nauwelijks eten of drinken. Bij het dorpje Tröbitz stopten we, daar werden we door de Russen bevrijd. Ik herinner me nog goed hoe angstig ik was voor die schreeuwende mannen op kleine paardjes die ik niet kon verstaan.
Pas in augustus 1945 konden wij terug naar Amsterdam. Voor het eerst zat ik weer in een echte, mooie passagierstrein! Maar we hadden niets meer. Op het station kregen we 10 gulden om te overleven. In een paardenkoets werden we naar een opvanghuis gebracht. Bij aankomst rekende de koetsier 30 gulden af…”

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Leerlingen van de Anne Frankschool interviewen Annelies Arens-Jacobi

Archieven: Verhalen

‘Twee vreemden zeiden dat ze mijn ouders waren’

Berdi Vieyra-Pront was nog maar een baby’tje van 14 dagen toen haar ouders haar moesten achterlaten. Omdat haar ouders van Joodse afkomst waren werd mevrouw Vieyra ondergebracht bij twee pleegmoeders, Cornelia Hennekam en Margaretha van Hinte. Ze weet daar niet veel meer van, maar haar pleegmoeders hielden dagelijks een dagboek bij van de drie jaar dat Berdi in hun leven was.

Hoe kwam u bij uw pleegmoeders terecht?
‘Mijn ouders en mijn pleegmoeders hadden allebei dezelfde huisarts, dr. Ben Sajet. Toen het mijn ouders duidelijk werd dat ze zelf moesten onderduiken, hebben ze aan dr. Sajet gevraagd of hij kon helpen om mij ergens onder te brengen. Zo kwam ik bij mijn pleegmoeders terecht. Bij hen heb ik drie jaar gewoond. Na de bevrijding kwamen mijn ouders terug. Ze hadden de oorlog overleefd en kwamen mij weer ophalen.’

Hoe was het om naar uw echte ouders terug te gaan?
‘Moeilijk. Meer dan drie jaar was ik het kind van Margaretha en Cornelia geweest. Dat waren mijn ‘Mammi’ en ‘Kokkie’. Nu stonden daar twee vreemden die zeiden mijn ouders te zijn. Toen begon mijn oorlog. In het dagboek schreven mijn twee pleegmoeders op 6 mei 1945, over mijn naderende vertrek:
Gisteren kwam Tante Thea vertellen dat mijn eigen ouders me wilden zien. Cor is de hele dag van streek geweest (…) Het is natuurlijk een hard gelag, maar de tijd zal het leren en doen vergeten.’

Waar moest u het meeste aan wennen toen u weer bij uw ouders woonde?
‘Bij mijn pleegmoeders had ik altijd de volle aandacht gehad, maar bij mijn ouders was dat anders. Ik kreeg een broertje en een zusje erbij en er waren vaak neefjes en nichtjes in huis. Daarbij leden mijn ouders enorm onder het verlies van hun familie.  Ik voelde me nooit helemaal het gewenste kind van mijn ouders en wél het gewenste kind van mijn pleegmoeders. De relatie tussen mijn ouders en pleegmoeders was verschrikkelijk slecht. Ik wilde altijd maar terug naar Kokkie en Mammi maar ik mocht ze niet bezoeken. Pas toen ik acht jaar was, kon ik ze wekelijks opzoeken. Iedere keer als ik kwam, las Mammi een stukje voor uit het dagboek dat ze voor mij hadden bijgehouden.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892