‘In Amsterdam zag je geen enkele kat meer’


Sam, Rens en Charlie vertellen het verhaal van Gerrit Mijzen
Retiefstraat 90De Pijp

Aan het begin van de oorlog was Gerrit Mijzen 15 jaar en werkte hij bij kantoorboekhandel De Gebroeders Winter aan de Looiersgracht. Om de arbeidsdienstplicht te ontlopen is hij naar zijn ome Jan in Vinkeveen gelopen om daar op het land te werken voor de Heidemaatschappij. Toen hij daar niet meer kon blijven is hij naar de Wieringermeerpolder gelopen en bij een boer gaan werken. Aan Sam, Rens en Charlie van basisschool Oscar Carré vertelt hij zijn verhaal.

Hoe kwam uw familie in de oorlog aan eten?
‘Uit Vinkeveen smokkelde ik aardappels en vlees naar mijn familie in Amsterdam. Dat deed ik lopend met een handkar die ik in de Atjehstraat had gehuurd. Bovenop het eten legde ik turf en rommel zodat ik niet gesnapt werd door de crisiscontrole-ambtenaren. De laatste keer dat ik uit Vinkeveen kwam, heb ik een dikke kat meegenomen die we hebben opgegeten. In Amsterdam zag je geen enkele kat meer. Daarna ben ik vanuit Wieringermeer, waar ik bij de boer werkte en goed te eten kreeg, met de handkar eten gaan smokkelen naar mijn familie in Amsterdam.’

Wat vond u een bijzondere gebeurtenis tijdens de oorlog?
‘Op een dag, toen ik vanuit Wieringermeer met de handkar eten naar Amsterdam smokkelde, werd ik in de omgeving van Purmerend aangehouden door een Duitser. Hij vroeg of ik honger had. Ik zei ja, ik heb altijd wel honger en had best wel trek van dat verre lopen. Van die Duitser kreeg ik een bonnetje en daar kon ik in Oosthuizen bij de bakker een Duits brood voor krijgen. Hij vroeg of ik nog geld had en dat had ik. En bij de bakker kocht ik een Duitse Küch. Toen ik terug kwam bij mijn karretje, wilde ik weer weggaan. Maar toen zei de Duister dat ik eerst het broodje helemaal moest opeten. Want hij zei dat hij wel eerder een broodje had weggeven en vervolgens stonden ze het te verkopen. Dat wilde hij niet, hij vond dat als ik honger had het best zelf kon opeten. Dat was echt een goede Duitser, die waren er ook.’

Hoe ging het aan het einde van de oorlog?
‘Toen heb ik van de hand in de tand geleefd, als een landloper, dan weer een dagje hier en dan weer een dagje daar. Ik liep in één dag van Amsterdam naar Hoorn op houten zooltjes met riempjes, want schoenen had je niet. Dat was 45 kilometer lopen. In Hoorn overnachtte ik in een kaaspakhuis en dan liep ik meestal richting Abbekerk, vanaf daar kon je ergens wat te eten krijgen. Op het laatst moest je lakens of zout meenemen om te ruilen, ander kreeg je niets. Tijdens de hongerwinter was het verschrikkelijk koud, 15/16 graden vorst. Ik heb toen een keer net voorbij Hoorn tijdens een sneeuwstorm met mijn blote voeten en karretje in de sneeuw vastgezeten. Het was vreselijk. Een boer heeft toen met zijn paard mijn karretje uit de sneeuw getrokken. Bij hem mocht ik, als ik werkte voor de kost, een paar dagen blijven. Toen ben ik weer richting Wieringermeer gelopen, dat was rond de Kerst. En als ik voorbij de huizen liep dan werd er op het raam getikt en werd ik uitgenodigd om te eten. Want van de gaarkeuken hadden ze extra eten gekregen voor voorbijgangers. Vanwege de kou liep er niemand op straat en zo ben ik Abbekerk door gelopen waar ik om de twee huizen te eten kreeg. Ondanks dat werd het aan het einde van de oorlog steeds beroerder.’

             

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892