‘We hadden het geluk dat we boven de bakker woonden’


Zafir, Sara, Ava Mara en Kerem vertellen het verhaal van Ria van der Woerd
Rijnstraat 174 IIDe Rivierenbuurt

Op een oude foto kijkt een mager meisje in zwemkleding ons aan. Deze waterrat is Ria van der Woerd. Zij was vier jaar toen de oorlog begon. In haar huis aan de Moerdijkstraat vertelt zij Zafir, Sara, Ava Mara en Kerem van basisschool De Rivieren over de Hongerwinter, haar ouders en haar vriendinnetje Stella.

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn moeder was verpleegster, maar ging in de oorlog niet meer naar haar werk in het ziekenhuis. Wel ging ze bij mensen privé langs om ze te helpen. Onder ons woonde een oud Joods echtpaar. Mijn moeder heeft daar een briefje op de deur geplakt waarop stond dat er bij deze familie roodvonk heerste. Een besmettelijke ziekte waar de Duitsers heel erg bang voor waren. Een jaar later kwamen de Duitsers er toch achter dat de buren helemaal geen roodvonk hadden, want mijn moeder was namelijk niet de enige die dat deed. Toen zijn onze buren meegenomen door de Duitsers. Ik vond het altijd heel erg om te zien als mensen werden opgepakt. Mijn vader was voor de oorlog architect. Maar tijdens de oorlog werkte hij op kantoor, omdat er niets meer gebouwd werd. Ook ging mijn vader veel op rooftocht. Hij probeerde dan aan eten voor ons te komen. Mijn broers gingen ook op dit soort rooftochten. Om ons warm te houden zijn bomen uit de Rijnstraat verdwenen en zelfs de duikplank van het Amstelparkbad eindigde bij ons in de kachel.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Dat was heel naar. Toen gingen we vaak met een lege maag naar bed. Gelukkig hadden we het voordeel dat mijn vader Duits sprak. Op een gegeven moment mocht je namelijk de trein niet meer in, alleen speciale mensen die een vergunning hadden. Mijn vader kende een hoofdofficier die hem toestemming gaf om met de trein te gaan. De boeren hadden namelijk nog wel eten. Dus mijn vader ging dan in een hele krappe trein zonder ramen naar Groningen of naar Drenthe en kwam dan terug met een zak vol bonen en erwten. Mijn moeder gooide dan een laken op de grond waar alles op uitgestrooid werd. Dan moesten wij alle bonen sorteren, bruin bij bruin, wit bij wit, enzovoort. Dan hadden we weer iets te doen, we konden namelijk toch niet naar school. In het begin van de oorlog konden we gelukkig nog wel gewoon eten, maar het werd steeds moeilijker. Je had voedselbonnen waar je de belangrijkste dingen van kon kopen, maar wij hadden het geluk dat we boven de bakker woonden. Wij kregen dan brood door aan de achterkant van ons huis een mandje naar beneden te laten zakken waar de bakker dan het brood voor ons in deed.  Het was trouwens heel leuk om boven de bakker te wonen, we kregen ook soms gebakjes als ze mislukt waren.’

Bent u een dierbare verloren in de oorlog?
‘Ik had een Joods vriendinnetje, ze heette Stella Heijman en woonde verderop in de straat. Ze belde op een middag bij ons aan en had een ringetje met een blauw steentje bij zich. Ze vroeg aan mij: ‘’Ria, wil jij dit voor me bewaren?’’ Ze vertelde niet waar ze heen ging, haar ouders ook niet. Ik heb haar het ringetje nooit meer terug kunnen geven.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892