Archieven: Verhalen

‘Met mijn Surinaamse kleding draag ik beide werelden met mij mee’

Het interview met Mariska de Jong vindt plaats in het Balinese tuinhuisje van ‘Lieflijk Indië’, een woongroep vlakbij school. Meike, Boris, Jura en Zeeger van het Rudolf Steiner College in Haarlem kijken hun ogen uit, want mevrouw De Jong heeft kleurrijke Surinaamse kleding aan en heeft het huisje aangekleed met allerlei bijzondere spulletjes. Ze vertelt de leerlingen uitgebreid over de Surinaamse Marrons. Zij behoort tot deze groep die een hele bijzondere geschiedenis en tradities heeft.

Kunt u wat over uw familie vertellen?
‘Ik ben in 1972 geboren in Suriname. Ik heb in vrijheid geleefd, maar mijn voorouders niet. Ik stam af van de Marrons. Zij leefden in slavernij en vluchtten de bossen in. Hierdoor konden ze vrijheid afdwingen. Van mijn oma heb ik deze verhalen over vroeger gehoord. Ik speelde altijd bij haar. Ze had een groot stuk grond met een ananasveld. Daar vertelde zij dan verhalen. Ze had haar eigen taal en ze zong liederen.’

Wat weet u van de Marrons?
‘De Marrons houden vast aan hun tradities en aan voorouderverering. Vele Marrons hebben daarnaast ook een Christelijk geloof. In de Bijbel mogen Adam en Eva niet van de appel eten en daarbij is de slang het symbool van de duivel. Bij de Marrons is de slang juist het symbool van vooruitgang en ‘moeder aarde’. De slang maakt een kronkelende beweging naar voren en geeft sturing aan het leven.

Wat betekent Keti Koti?
Op 1 juli is het Keti Koti. Dat betekent ‘de gebroken ketenen’. De vrijheidsstrijders hebben daarvoor gevochten, zoals Tula op Curaçao en Boni in Suriname. Zonder de vrijheidsstrijders was er geen Keti Koti. Onze kolonisator was Nederland. De mensen die onder een slavenmeester moesten werken, spraken met gebaren, geluiden en tekens. Zo wisten ze hoe ze moesten vluchten. Ze communiceerden ook via hun kleding, bijvoorbeeld de hoofddoek. Kijk, mijn hoofddoek is gevouwen in een punt. Het wijst de vluchtrichting aan. In het bos konden ze elkaar niet zien, maar met geluiden konden de Marrons met elkaar communiceren. De Kalebas werd gebruikt om water te sprenkelen met geur. Water is alles. Het voedt en het reinigt. Met stenen werd vuur gemaakt. Er zitten zes strepen op mijn kleding. Deze staan voor de zes stammen van de Marrons.’

Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Ik kwam uit een goede familie, we hadden het goed en mijn moeder had een bedrijf. Toen ik 22 jaar was, was ik directrice van een school. In 2009 ben ik naar Nederland gekomen. Werken kon niet, omdat mijn diploma’s in Nederland niet geldig waren, dus ik ben verder gaan studeren. Mijn man en zoon zijn Nederlands, daarom blijf ik hier in Nederland. Omdat Haarlem de stad van bloemen is, draag ik op mijn hoofddoek ook een bloem. Met mijn Surinaamse kleding draag ik beide werelden met mij mee. Ik maak echter wel dagelijks discriminatie en onderdrukking mee.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘We moesten naar de Ortskommandant, die ons streng toesprak’

Jaap Staadegaard woont in een klein, pittoresk straatje in Bergen in een heel leuk huis. Nova, Emma, Syb en Fin worden binnengelaten door zijn zoon en schoondochter en hartelijk verwelkomd door iedereen. Meneer Staadegaard heeft zich al geïnstalleerd tegenover een loungebank waar de leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar kunnen gaan zitten. Er staat allemaal lekkers klaar. Meneer Staadegaard vertelt graag en laat zijn levensverhaal zien dat hij heeft opgeschreven.

Hoe begon de oorlog?
‘Ik woonde net buiten het dorp Bergen aan de Kogendijk, daar waar toen de tram reed tussen Bergen en Alkmaar. Ik woonde er samen met mijn ouders en zeven broers en zussen. Op 10 mei 1940 werd het vliegveld van Bergen gebombardeerd door de Duitse soldaten. Een vriend van mijn vader die daar gestationeerd was, is toen overleden. Uit ons huis vandaan konden wij alles zien wat er gebeurde. Dat was heel eng.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘Aardappelen, groenten, af en toe vlees en mijn moeder bakte het brood zelf. Maar in 1943 was er geen eten meer. De boeren moesten graan kweken en dat inleveren bij de Duitse soldaten. Wij hadden honger en wilden ook graan. Ik ben toen met mijn broers en zussen naar aren zoeken. Van al dat lopen door de velden kregen we hele pijnlijke enkels. Ons graan ging mijn vader dorsen om er korrels van te maken. Die werden dan gemalen in een koffiemolen, zodat we meel hadden om platbrood mee te bakken.

We hadden een kachel in de kamer staan met een plaatje erop. Als de kachel brandde, legden we daar het deeg op en dan bakten we ‘platters’. En we maakten stroop van suikerbieten, dat was heerlijk zoet. Maar het was moeilijk om aan kolen te komen en hout om je huis te verwarmen en te koken. Sommige mensen stookten hun eigen vloer op. Bij ons voor het huis reed de tram Bello langs. Zij hadden kolen en wij hadden emmertjes melk. Als de tram bij ons langsreed, ging hij heel langzaam rijden en dan gooiden zij kolen naar buiten en gaven wij een emmertje melk.

Mensen uit de grote steden hadden echt niks te eten meer. Eerst kreeg iedereen voedselbonnen waarmee je eten kon kopen, maar toen dat allemaal op was moest iedereen voor zichzelf zorgen. Heel veel mensen uit de grote steden kwamen lopend naar de dorpjes hier om aardappelen en graan te vragen. De boeren wilden daar geld voor hebben maar omdat er geen geld niet meer was gingen mensen spullen ruilen voor eten.’

Kende u NSB’ers?
‘Op een dag hadden vrienden en ik folders gezocht die door Engelsen uit de vliegtuigen werden gegooid met informatie over de oorlog. We deelden ze uit in de klas op school. In onze klas zat Frits, wiens vader NSB’er was. Frits nam ook folders mee naar huis. Toen hij thuis kwam vroeg zijn vader van wie hij de folders had gekregen, Van Jaap en zijn vrienden, antwoordde Frits. Nou toen kwamen de Duitse soldaten bij ons in de klas om ons op te halen en moesten we naar de Ortskommandant. Die sprak ons streng toe. We werden erg bang, wat zou er met ons gebeuren? Maar wij waren kinderen dus wij moesten als straf konijnenstammen zoeken voor zijn konijnen. Dat heb ik vier dagen gedaan. Mijn moeder was zo bang dat de soldaten ons huis zouden doorzoeken, dat ze alle folders heeft verbrand.’

Heeft u wel eens een vliegtuig zien neerstorten?
‘Ik herinner me dat ik eens ‘s morgens wakker werd door een hevige klap: een vliegtuig was naast ons huis neergestort. De piloten die de klap overleefd hadden, stonden bij ons voor de deur. Maar mijn moeder durfde ze niet binnen te laten uit angst dat mijn broers zouden worden opgepakt. Van de zeven piloten zijn er vier overleden.’

Wat is uw heftigste verhaal uit de oorlog?
‘In de duinen lagen in die tijd allemaal mijnen. In mijn klas waren vrienden die toch vaak in de duinen gingen spelen. Op een dag toen ze daar aan het spelen waren is een mijn ontploft. Twee broers zijn overleden, een overleefde het, heel verdrietig.

Ik had ook twee buurjongens die bij het verzet zaten. Op een dag waren wij in de sneeuw aan het spelen toen mijn buurjongens kwamen aanrijden op de motorfiets. Wij wilden sneeuwballen naar ze gooien, maar ze riepen: ‘Niet doen, de moffen zitten achter ons aan!’ Vijf minuten later kwamen er Duitse soldaten voorbijrijden met een auto. Iets verderop hebben zij mijn buurjongens opgepakt omdat zij wapens vervoerden. Jan Martin is toen gefusilleerd en de ander is gevangengezet.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader stonk een uur in de wind, had lang haar en een lange baard’

Nienke, Yagmur, Bobby en Robin vinden het best spannend om Joop Martensen (88) te interviewen. Met de auto rijden ze vanaf hun school, de Kennemerpoort in Alkmaar, naar de Hofstaete waar meneer Martensen woont. Het verkeer is heel druk in de stad en daarom komen ze 10 minuten later aan. Meneer Martensen heeft alles al voorbereid. Er staat een kan limonade klaar met vier glaasjes, en er staat een bakje met chocolaatjes op de tafel. Het interview kan beginnen!

Hoe was de oorlog voor u?
‘Toen de Duitse soldaten Alkmaar binnenkwamen, marcheerden ze door de straten met een orkest en zongen ze liederen. Ik vond het prachtig en marcheerde vrolijk met ze mee. De Duitse soldaten namen alles over; postbode en politie werden Duits en ze zaten bij ons op het terras. In het begin waren ze aardig en merkten we er niet veel van dat het oorlog was. Maar gaandeweg werd het strenger en grimmiger.

De Duitse soldaten gingen in de scholen wonen, en omdat ik niet naar school ging zwierf ik hele dagen door de stad. Ik ging stelen en leerde goed om me heen kijken en wegduiken als dat nodig was. Ik werd vindingrijk en een echte schooier.’

Waarom werd uw vader gearresteerd?
‘Alle jonge mannen werden opgeroepen om in Duitsland te werken. Ze ronselden mensen in heel Europa om in fabrieken en op boerderijen te werken omdat alle Duitse mannen in het leger zaten. Mijn vader wilde dat niet en dook onder. Het was ook gevaarlijk om naar Duitsland te gaan omdat fabrieken en steden werden platgebombardeerd door de Engelsen en Canadezen.

In 1942 was er een razzia waarbij mijn vader en anderen zich verschuilden in een kaaspakhuis. Af en toe moesten ze naar het toilet. Daar was een raampje en net op het moment dat mijn vader naar het toilet ging en door dat raampje keek, keek hij recht in het gezicht van een Duitse officier. Zonder pardon werd hij gearresteerd en naar het station gebracht. Mijn moeder bleef toen achter met vier kinderen.

In Duitsland had hij geluk en kwam hij op een boerderij terecht bij de Poolse grens. Maar later werd ook deze boerderij gebombardeerd. Gelukkig kon hij samen met anderen schuilen in een schuur. Daarna zijn ze vanaf de Poolse grens helemaal teruggelopen naar Nederland. Onderweg stalen ze van alles om in leven te blijven en aten rauwe eieren en rauw vlees. Toen hij terugkwam, was hij onherkenbaar. Ik was bang van hem. Hij stonk een uur in de wind, had lang haar en een lange baard en was heel vies. Pas na een maand was hij weer een beetje de vader die ik kende.’

Hoe verwarmden jullie het huis en kookten jullie?
‘Toen mijn vader opgepakt was, moest ik zorgen voor de kachel en het eten. Iedere dag ging ik hout sprokkelen met een hakbijltje, ik nam zelfs de richtingsborden mee. Die sloeg ik dan kapot en deed ze in een zak. Op een gegeven moment waren er ook geen takken meer en was ik zo wijs om bladeren te zoeken en deze te drogen; daar konden we ook de kachel mee aanmaken zodat het vocht en de kou uit het huis trok.

Ik stal ook eten in die tijd omdat er bijna niets meer te eten was. Op een dag zag ik een vrachtwagen bij de school stoppen. De chauffeur stapte uit en liep naar binnen, maar hij vergat de deur dicht te doen. Ik sloop naar binnen, liep langs het lokaal waar de Duitse soldaten een feestje vierden naar de keuken en pakte een paar broden.

Verder haalden we eten bij de gaarkeuken van een fabriek. Daar maakten ze van de grootste rommel soep, zoals van groenteafval en aardappelen. Alles ging dan fijngeprakt in de soep. Dat kreeg je op je bord; een vies geel waterig soepje. Ook kregen we vissoep. Om vissen te vangen gooiden ze een handgranaat in het water en dan kwamen de vissen bovendrijven, ze werden met ingewanden en kop in de soep gedaan.’

Heeft u nog meer gestolen?
‘Er was een plaats waar alle locomotieven kwamen om kolen te halen om te kunnen rijden. Daar was een betonnen muurtje met een gat erin. Ik keek er doorheen en zag hele grote brokken kolen liggen. Hop! Ik klom over de muur, gooide brokken kolen over de muur en toen ik vond dat ik genoeg had klom ik weer terug. Ik pakte mijn juten tas en vulde hem met kolen. Maar… toen ik opkeek stond er een spoorwegman voor me. Ik schrok me rot en dacht: ik ben de pineut. ’Waar ben jij in godsnaam mee bezig? Dit kun je niet maken!’, riep hij. Maar gelukkig besloot hij mij te helpen. Hij bond mijn juten tas met kolen achterop zijn fiets en via steegjes bracht hij me naar huis. Later besefte ik pas dat hij zijn leven had gewaagd voor mij. Mij hadden ze wel laten gaan als kleine jongen met witte krullen, maar hij was zeker opgepakt en vermoord. Dat maakt me nog emotioneel…’

Hoe was de Bevrijding?
‘De Bevrijding was vol vreugde. Van niets maakten mensen dingen en iedereen vierde feest. Lakens schilderden ze rood, wit en blauw, radio’s verschenen in de vensterbanken en er werd gedanst. We kregen chocola van de Engelse en Canadese soldaten die door de stad liepen.

Het duurde lang voordat alles weer was opgebouwd, ik denk wel zo’n vijf jaar. De machines van de soldaten werden nu gebruikt op boerderijen en om het land om te ploegen. Ik was blij maar vond het ook best moeilijk. Al die jaren had ik vrij door de stad gestruind en nu ineens moest ik weer in het gareel lopen en naar school. Dat was niets meer voor mij, ik was een echte vrijbuiter geworden!’

Archieven: Verhalen

‘In ons huis kwam de 12-jarige Joodse David wonen’

Dylano, Mats, Serra en Tom rijden met de auto vanaf hun school in Alkmaar, de Kennemerpoort, naar Bergen waar Gerrit Sijpheer (84) woont. De interviewers hebben wel dertig vragen voorbereid en vinden het best spannend. Meneer Sijpheer ontvangt ze hartelijk en heeft alles al klaargezet voor het interview. Ook de gevulde koeken staan al op tafel!

Hielpen jullie mensen in de oorlog?
‘Wat doe je als iemand die hulp nodig heeft aan jouw deur klopt? Help je of niet, en help je ook als het gevaar oplevert voor jou of voor jouw familie? Dat zijn moeilijke keuzes, maar voor mijn ouders waren ze vanzelfsprekend en was het normaal dat je hielp. De mensen die nu in oorlog leven en hierheen vluchten: zou jij die helpen? Ik zeg zelf altijd: help de mensen die aan jouw deur kloppen. Het kan jou ook overkomen.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn ouders hadden zes Joodse onderduikers in huis. Vooral kinderen. Een van de onderduikers was de 14-jarige Hannie van Amerongen. Hannie ontfermde zich over mij. Dat was leuk voor mij en zo had ze meteen wat te doen. Ze werd mijn grote zus en we sliepen samen in een eenpersoonsbed.

Mijn vader was hoofd van de onderduikbeweging en was aangesteld om de mensen die moesten onderduiken onder te brengen en van voedsel te voorzien. Hij zorgde voor bonkaarten zodat iedereen genoeg te eten had en we hadden zelf een grote tuin waarin we dingen verbouwden. Mijn moeder was een tovenares in de keuken. Met heel weinig kon zij iets lekkers maken.

Er zat ook een 12-jarige Joodse jongen bij ons in huis, David Waterman. David zat aanvankelijk op een boerderij ondergedoken tegenover een NSB-familie. Dat was te gevaarlijk en daarom kwam hij bij ons wonen. David was een echte Joodse naam en hij zag er ook heel Joods uit. Daarom moest David altijd binnenblijven. Maar soms als de kust veilig was riepen we hem. Dan riepen we: ‘Piet Kieviet’ want van ons had hij een andere naam gekregen. Dat was veiliger. Op zolder lag een hele rij matrassen waar iedereen sliep. En als er een razzia kwam, verstopten alle onderduikers zich in de grote kelder onder ons huis waar de verzetskrant gedrukt werd.’

Hoe ging dat drukken van de verzetskrant?
‘De stencilmachine stond in onze grote kelder. Het was een soort oud kopieerapparaat waar je een afbeelding opplakte en waarvan je de hendel vervolgens met de hand ronddraaide zodat er kopieën uitkwamen. Er werden wel 1800 krantjes gedrukt. Vier mensen waren een hele dag bezig om te draaien. De krantjes werden verspreid door meisjes, koerierster. Mijn moeder verdeelde de krantjes tussen de verschillende meisjes en zo werd de hele kop van Noord-Holland voorzien van verzetskrantjes.

De informatie voor de krantjes kregen we via Radio Oranje en de BBC, via een radio die we stiekem in huis hadden. Ook kwam er af en toe een treinmachinist uit Amsterdam op de koffie die mijn ouders informatie doorgaf.’

Archieven: Verhalen

‘Niet achterom kijken!, zei mijn moeder, maar dat deed ik toch’

Taylor, Nouk, Rodi en Nikai gaan vandaag naar Titia de Vries (88), een kwieke, vrolijke vrouw. De leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar zijn heel nieuwsgierig. Hoe zou ze zijn? Als ze aankomen staat mevrouw De Vries al voor het raam, ze heeft voor iedereen drankjes en lekkers. Ze stelt de kinderen voor dat ze eerst al hún vragen stellen en dat ze daarna zelf vertelt. Dat vindt iedereen goed.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik was 4 jaar en had een zusje dat vier jaar ouder was. Ik was het duveltje dat heen en weer rende en mij werd verder niets verteld omdat ik te jong was. Maar mijn zus was veel met mijn moeder samen en hoorde alle verhalen en problemen uit die tijd. Dat was voor haar heel zwaar.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘We aten suikerbieten en tulpenbollen. Die werden gekookt tot een papje in een blikje met gaatjes. Daarin zat een kaarsje om dat papje te verwarmen. Het was om te kotsen, zo vies!’

Kende u mensen in het verzet?
‘Mijn vader zat in het verzet. De Duitse soldaten zaten de hele tijd achter hem aan en hij moest meestal onderduiken. Dat deed hij in een ruimte onder de trap. Mij werd dan verteld dat hij naar Amsterdam was. Als ik had geweten dat hij onder de trap zat had ik zeker geroepen ‘Niet doen, niet mijn vader oppakken!’ Dus het was heel goed om mij niets te vertellen. Omdat hij het voor ons gevaarlijk vond worden, heeft hij ons in een huis van NSB’ers ondergebracht. Bizar he, ons onderbrengen bij de vijand. Maar daar waren we veilig.’

Wat is het ergste dat u meemaakte?
‘Op een dag liep ik aan de hand van moeder een brug over. Op de brug stonde allemaal mensen en Duitse soldaten. We werden tegengehouden en konden geen kant op. Plotseling werd er omgeroepen dat moeders en kinderen weg mochten. Wij renden heel hard weg! ‘Niet achterom kijken!’, zei mijn moeder, maar dat deed ik toch. Ik keek om en zag dat alle mannen werden doodgeschoten. Daar droom ik af en toe nog over.’

Wat is een mooie herinnering uit de oorlog voor u?
‘We zijn op een keer met een grote lange schuit meegegaan van Haarlem naar Amsterdam. Dat was een tocht vol verwondering. De boot werd voortgetrokken door mannen, en had geen motor. Vliegtuigen vlogen heel laag over ons heen. Bij Halfweg werd gestopt en daar zag ik een speeltuin. Ik rende er meteen naar toe; maar mijn vader greep me bij mijn krullen. ‘Hier jij! En mond dicht. Je kunt niet zomaar wegrennen.’

De mannen die de boot trokken, werden hier verwisseld door andere mannen en een poosje later stopten we bij de Maggiefabriek. Ik begon te mopperen: wat doen we hier nou? Maar toen zag ik mijn opa en oma en nichtjes en neefjes. Dat was de verrassing en ik was heel blij. Op een gegeven moment was iedereen weer weg en in paniek keek ik om me heen. Toen ik uit het raam keek zag ik dat ze blokjes tussen de rails vandaan haalden. We kregen allemaal een zak met die blokjes mee; dat waren houten blokjes zodat we eten konden koken en het huis konden verwarmen.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ja, ik was bang voor de bommen die rondom ons vielen. Daar heb ik nog last van. Als het onweert, als er vuurwerk is of wanneer vliegtuigen laag vliegen dan ga ik zogenaamd de wc schoonmaken en op de wc zitten. Ik kon ook niet alles wat er gebeurde in de oorlog begrijpen als kind. En nog steeds vraag ik me af waarom mensen oorlog voeren. Oorlogen zorgen niet voor oplossingen, een oorlog kent alleen verliezers.’

Archieven: Verhalen

‘Op een dag stond verzetsstrijder Balder voor onze deur met een Joodse vrouw’

Julie, Dyanthe, Sascha en Rijk hebben voor hun interview afgesproken in De Alkenaer, een antiquariaat met 30.000 boeken en een Franse salon voor cultuur en debat in Alkmaar. Jan Oijevaar (85) komt aanrijden op zijn vouwfiets en verontschuldigt zich dat hij laat is. Hij doet de deur open en ze lopen naar binnen. Wauw, wat een hoop boeken! De leerlingen van de Kennemerpoort gaan zitten rond een grote ovale tafel en stellen meneer Oijevaar meteen de eerste vraag.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Broek op Langedijk, in die tijd het rijk der duizend eilanden. Iedereen woonde aan het water en je vervoerde alles over het water. Ons toilet stond ook aan het water. Je poep en plas viel gewoon in het water waar we een stukje verderop ook in zwommen… Het was behoorlijk rustig in Broek op Langedijk. Zo rustig dat ik me niet veel meer herinner van de oorlog. Mijn vader was tuinder en op de akker achter ons huis verbouwde hij aardappelen en groenten, daardoor hadden we ook in de oorlog genoeg te eten.

Ik had zes broers en vijf zussen. We woonden in een grote schuur met z’n allen en sliepen met z’n tweeën in een tweepersoonsbed. We maakten vaak ruzie over wie de meeste ruimte in het bed had. Mijn vader had in het midden een plank gemaakt zodat dat geruzie zou ophouden. Hoewel ik zelf niet veel merkte van de oorlog denk ik dat mijn familie het best zwaar had. Een deel van hen woonde in Amsterdam. Daar was bijna geen eten meer en ze kwamen daarom bij ons logeren.’

Kende u verzetsmensen?
‘Er waren verzetsmensen in Broek op Langedijk, zoals timmerman Balder, ook wel Slakkie Balder genoemd. Op een dag stond hij bij ons voor deur met een Joodse vrouw van 22 jaar. Hij zei: ‘Maarten en Anne, ik heb haar meegenomen uit Amsterdam. Haar ouders en broer zijn opgepakt en naar Westerbork vervoerd. Jullie hebben een groot gezin dus jullie kunnen wel iemand gebruiken die jullie helpt.’ En weg was hij!

Mijn ouders accepteerden dat. De Joodse onderduikster heette Judith, maar ze kreeg bij ons een andere naam: Willie. Ze werkte hard in ons gezin, mijn moeder kon haar goed aansturen. Ook kon ze over straat lopen bij ons. Er was maar één NSB’er bij ons in de omgeving en die zou niemand verraden omdat hij het dan heel moeilijk zou krijgen in ons dorpje.

Judiths ouders zijn omgekomen in de vernietigingskampen. De dag dat haar ouders en broer werden weggevoerd in veewagens en treinen zijn er tweehonderd Joden opgepakt en op transport gezet naar Duitsland. Bijzonder is dat de namen van de ouders en broer van Judith op een monument staan hier bij het Stationsplein.’

Zaten er meer familieleden en bekenden van u in het verzet?
‘Mijn oom Cor Wagenaar zat in het verzet. Hij schreef voor de verzetskrant Trouw en het Parool, geloof ik en hielp mee met het publiceren en met de verspreiding van de kranten. Hij is opgepakt en omgekomen in een kamp. Familieleden die nu in Amerika en Canada wonen, komen nog jaarlijks hierheen om hem eer te bewijzen.

Ook was er een boerderij waar onderduikers zaten. Zij zijn verraden en de boerderij is in brand gestoken. De mensen die vluchtten werden doodgeschoten, anderen verbrandden… Dat was vreselijk, dat mensen elkaar in de oorlog verraadden voor geld of eigen belang.

Mijn vader had een werkman in dienst die bij ons onderdak kreeg omdat hij anders zou worden opgepakt en tewerkgesteld moest worden in Duitsland.’

Was het gevaarlijk voor uw ouders om onderduikers in huis te hebben?
‘Ja, ik realiseerde me dat toen natuurlijk niet, maar later besefte ik dat ze gevaar liepen door dat te doen. Twee jaar geleden las ik een recensie van een boek over een beruchte verraadster in Amsterdam. Het ging over hoe iemand er toe komt om mensen te verraden. Dat ging over de tweehonderd Joden die destijds in één keer werden opgepakt. Wat bleek: het was een vrouw uit het verzet die haar ex-partner verraadde uit wraakgevoelens omdat hij het had uitgemaakt. Via haar ex-partner werden toen veel onderduikers gevonden en opgepakt. Toen realiseerde ik me dat ook mijn ouders gevaar hadden gelopen.

Archieven: Verhalen

‘Alle vliegtuigen op het vliegveld in Bergen werden in een klap in puin gegooid’

Op een zonovergoten dag rijden Sophie, Lara, Jasmijn en Willemijn naar Bergen, waar Marc Driesssen (88) woont. Hij staat al te wachten als de leerlingen van de Kennemerpoort uit Alkmaar aankomen. Op de tafel staat allerlei lekkers klaar voor hen. Het ruime appartement is vol zon, iedereen heeft er zin in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘De oorlog begon hier op 10 mei 1940 toen het vliegveld in Bergen gebombardeerd werd. Op het vliegveld stonden veel mooie vliegtuigen, gemaakt door Fokker. Anthony Fokker was in Haarlem geboren en had zelf al jong een vliegtuig gebouwd waarmee hij rond de kerk van Haarlem vloog. Dat was een echt event.

De Nederlandse piloten op het vliegveld in Bergen dachten dat de Duitsers uit het oosten zouden komen, maar dat was niet zo. Ze kwamen als verrassing over de duinen. Alle vliegtuigen en hangars op het vliegveld in Bergen werden in een klap in puin gegooid. Ik herinner me de enorme rook die boven het vliegveld hing. Mijn vader vond het voor ons te gevaarlijk en bracht ons naar een vriendin die dominee was in Heerhugowaard.’

Waren jullie wel eens stout?
Mijn oudste broer hing vaak uit het raam op zolder en dan zong hij hard: ‘Wat je ook verbiedt dat doen wij lekker niet!’ Dat kon natuurlijk niet en mijn moeder greep hem dan in zijn nekvel weer naar binnen.

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Er was regelmatig een enorm gebrom van Amerikaanse en Engelse bommenwerpers die overvlogen naar Duitsland om daar fabrieken te bombarderen. Op een dag kwamen er allemaal bommenwerpers laag overvliegen die bommen gooiden. Ik liep langs een grasveld en schrok vreselijk. Een man gooide me op de grond en ging op me liggen om me te beschermen. Gelukkig raakten de bommen een eind verderop pas de grond.

Op de duinen in Bergen aan Zee stonden ook grote kanonnen. We keken vaak naar de vliegtuigen die overvlogen en soms zag je dat de Duitse soldaten met de kanonnen Amerikaanse en Engelse vliegtuigen neerschoten. Ik had een boekje dat heette Wat vliegt daar? Van ieder vliegtuig zat er een plaatje in en kon je lezen hoeveel bommen het vliegtuig vervoerde en hoeveel mensen erin zaten. Als een vliegtuig uit de lucht werd geschoten, telden we de witte parachutes die naar beneden kwamen. Als ik maar zes witte pluimpjes zag in plaats van de acht die in mijn boekje stonden, wist ik dat twee inzittenden het niet overleefd hadden.’

Wat deed uw vader?
‘Mijn vader had een conservefabriek. De Duitsers wilden graag dat mijn vader voor hen ging werken, maar dat weigerde hij. Hij bouwde de conservefabriek daarna om tot de gaarkeuken van Alkmaar. Met weinig ingrediënten maakten ze soepen en pasta’s. Uit wortelen werd bijvoorbeeld een soort pasta gemaakt met veel vitamine A, ook was er af en toe vissoep. Vanuit de fabriek werd het eten verspreid naar locaties in de regio, waar mensen het konden afhalen.

Voor kinderen en baby’s kookten we pap. In Stompetoren haalden we de melk voor de pap. Al het eten ging in aluminiumkannen en werd via paard en wagens van Van Gend & Loos vervoerd naar kerken en scholen, waar het werd uitgedeeld.’

Hoe kwamen jullie aan informatie over de oorlog?
‘Er waren geheime krantjes die in kelders gedrukt werden op een stencilmachine. Ook was er een kapper die op een wandje alle informatie die hij hoorde ophing. Je kon dus altijd even bij de kapper langs om te kijken of er nieuws was.’

Heeft u de voedseldroppings gezien?
‘Omdat er veel honger was aan het einde van de oorlog, onderhandelde koningin Wilhelmina en de Britse premier Churchill met de Duitse officieren om luchtstroken vrij te geven waar vliegtuigen met eten veilig konden vliegen voor voedseldroppings.

Ik stond op het dak van de fabriek en zag hoe de vliegtuigen boven het vliegveld van Bergen voedsel naar beneden gooiden, fantastisch! Al dat eten ging naar onze fabriek en werd vandaaruit verdeeld. Toen we waren bevrijd klom een collega van mijn vader, met de vlaggenstok tussen zijn tanden, door de enorme fabrieksschoorsteen omhoog en plantte de vlag bovenop de schoorsteen.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader maakte bedden op voor de Duitsers en hoopte zo op een stukje brood’

Sylvia Polak is de dochter van de Joodse Harrie Polak. Aan Tom, Ruben, Feja, Zita en Louise van de Asvo-school in Amsterdam vertelt ze zijn verhaal. Harrie Polak is in 1925 geboren en was 15 jaar toen de oorlog begon.

Hoe was het begin van de oorlog voor uw vader?
‘In het begin, zo rond 1940, merkten de Joden nog niet veel va de oorlog. Mijn vader werd al weleens voor ‘rot Jood’ uitgescholden, maar pas in 1942 moest iedereen een Jodenster dragen. En toen merkte hij het duidelijk.

De verandering ging langzaam. Eerst had hij vriendinnetjes en vriendjes, twee weken later spraken ze niet meer met elkaar en drie weken later mocht hij als Joodse jongen niet meer naar het park. Vier weken later mocht hij niet meer naar de bioscoop. En zo werden heel langzaam alle mensen die Joods waren anders behandeld.

Wat ik het ergste vind, is dat ze uiteindelijk niet meer als mensen werden behandeld. Ze kregen, zeker in concentratiekamp Auschwitz, een nummer op hun arm. Mensen werden een nummer, een ding.’

Wat is er verder met uw vader gebeurd?
‘Zijn familie werd opgeroepen om naar het Muiderpoortstation te komen, net als alle Joodse mensen uit deze buurt. Vanaf daar zijn ze naar kamp Westerbork gebracht en daarna naar andere kampen. Niemand van het gezin van mijn vader heeft de oorlog overleefd. Alleen hij, en van de rest van de familie slechts één tante en één oom. Zij zijn de enigen die uit concentratiekampen en van onderduikadressen zijn teruggekomen.

Mijn vader is naar Auschwitz gebracht, naar een werkkamp.’

Hoe heeft uw vader het wel overleefd?
‘Mijn vader heeft overleefd door vindingrijkheid. Hij was een jongetje dat best wel goede ideeën had. Mensen kregen bijvoorbeeld een stukje brood voor zeven dagen, en mijn vader dacht: ik ga dat stukje brood niet in één keer opeten, want dan heb ik de andere zes dagen niks. Dus hij heeft het in zeven stukjes verdeeld en elke dag iets gegeten.

Hij poetste met zand zijn tanden. Dat klinkt heel raar, maar dat kan. En hij heeft in de keukens gewerkt en vroeg dan of hij de grote pannen mocht schoonmaken. Als er iets van eten was, bijvoorbeeld een restje onderin een pan of een aardappel, dan kon hij dat zo misschien wel krijgen. Hij maakte ook bedden op voor de Duitsers en hoopte zo op een stukje extra brood.

Van een rugzakje maakte hij een soort poncho. Als hij moest werken in de regen en kou dan kon hij zich een beetje beschermen. Hij bedacht gewoon slimme dingen. Maar je moest ook een beetje geluk hebben, denk ik, want als de Duitsers het op je gemunt hadden dan schoten ze je dood, dat was ook de werkelijkheid.’

Wat is er gebeurd met het sieradenkistje?
‘Toen het gezin van mijn vader weg moest van huis, mochten ze niets meenemen, alleen een koffertje. Toen heeft mijn grootvader waardevolle spulletjes – een zilveren beker, een armbandje en nog wat sieraden – in een kistje in de tuin begraven. Na de oorlog heeft mijn vader bij zijn oude huis aangebeld en gevraagd of hij in de tuin dat kistje mocht opgraven. De vrouw die er woonde, zei dat het niet uitkwam en dat hij over een maand maar terug moest komen. Toen hij de volgende maand terugkwam, was het huis leeg en was de tuin omgespit. Wat er met het sierradenkistje is gebeurd, zullen we nooit weten.

Ik zou vooral het kistje graag terug willen hebben, dat betekende iets voor mijn familie. Ik heb geen idee wat erin zat, misschien twee ringetjes en een paar oorbellen.’

Hoe was de Bevrijding voor uw vader?
‘Het klinkt raar maar dat was heel verdrietig. Op een dag wisten ze dat de Engelsen, de Amerikanen en de Canadezen kwamen. De deuren van de concentratiekamp gingen open. Mijn vader is toen vanaf de Poolse grens gaan lopen richting Nederland. Dat was ongeveer 1200 km. Onderweg kwam hij een paard tegen, en daar is hij opgeklommen. Alleen had dat paard natuurlijk ook weinig eten gehad, dus die wilde niet vooruit. Toen is hij bij mensen naar binnen gelopen om brood en kleding te stelen. Uiteindelijk is hij op een of andere manier toch in Nederland teruggekomen.

Mijn vader heeft vervolgens zes weken lang op het centraal station in Amsterdam geslapen in de hoop dat zijn broertje Moses terug zou komen en hij hem daar zou aantreffen. Maar dat gebeurde niet.

Later is mijn vader woningstoffeerder geworden, dat was het vak dat mijn familie uitoefende. In 1947 is hij een winkel begonnen op de Utrechtsestraat 106. Daarboven ben ik geboren en hebben we gewoond. Ik ben heel trots op mijn vader.’

Archieven: Verhalen

‘Als het luchtalarm ging, openden mensen gewoon de deur voor je’

Het is een prachtige dag als Mila, Jordan, Nika en Cas naar Wil Dorrestein lopen. De leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar rennen vrolijk naar boven. Na drie trappen roept mevrouw Dorrestein ze terug: ‘Hier is het!’ Ze komen binnen in een ruim en licht appartement. Haar dochter is er ook en biedt iedereen wat te drinken aan.

Hoe woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde in de Landsstraat 2 met twee broers en mijn ouders. We hadden een fiets in de kamer staan zodat we licht konden maken want we hadden geen elektriciteit meer. Door te trappen maakte mijn broer licht, maar je moest wel blijven trappen… We hadden een houtkachel, een soort haard, waarmee we ons warm hielden.

Mijn vader werkte in de gasfabriek waar ze kolen maakten en kon dus makkelijk aan kolen komen. Hij nam wel eens een zakje mee. Dat mocht natuurlijk eigenlijk niet. Maar omdat hij telkens stiekem zakjes kolen meebracht, hadden wij het een beetje warm tijdens de strenge winter van 1944. We hadden ook een klein kacheltje in de schuur, dat we ‘de vuurduvel’ noemden. Daarop warmden we het eten op. Ook hadden we een radio, waarmee we stiekem naar radio Oranje vanuit Engeland luisterde.

Vlakbij ons was een barakkenkamp neergezet waarin eerst de Nederlandse soldaten verbleven en later de Duitsers. Dat waren een soort opgezette bunkers waar je binnen kon komen via een poort.’

Wat deed u in de oorlog?
‘Ik speelde buiten en ging natuurlijk ook naar school. Maar dat was maar een paar uurtjes want je moest de school delen met andere klassen, dus na ons kwam er weer een andere klas. Na school knikkerden we, gingen we touwtje springen en als het sneeuwde speelden we heerlijk in de sneeuw.

Oh ja, en ik heb in de oorlog fietsen geleerd van mijn buurmeisje, op een fiets met houten banden. Er waren toen geen fietsen met luchtbanden meer. Iedere avond oefende ik.’

Wat deed u tijdens een luchtalarm?
‘Soms liep ik op straat en ging ineens het luchtalarm af. Dat was heel eng. Je moest zorgen dat je jezelf in veiligheid bracht. Mensen deden gelukkig hun deur voor je open en zeiden ‘kom maar binnen!’ Soms hoorde ik bommen vallen. Ik herinner me een bom die viel op de Oude Gracht, hier vlakbij. ‘s Nachts kwamen de vliegtuigen uit Engeland vandaan en dan lieten ze hun bommen los, af en toe werd er een vliegtuig neergeschoten. Ik lag dan in mijn bed en kon niet slapen van alle lichten van die vliegtuigen en de herrie van die motoren en het gezoem, zoem zoemmm…’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Wij hadden genoeg te eten, maar het was niet altijd lekker. We aten suikerbieten en vissoep. In de Vondelstraat werden twee keer week potten met eten neergezet. Met een strippenkaart met bonnen en een pannetje kon je dan eten halen. Soms at ik ook iets lekkers. In een schuurtje was een klein fabriekje waar van suikerbieten stroop werd gemaakt. Daar ging ik dan heen met een pot om stroop te halen, heerlijk!

Er waren ook mensen die uit Amsterdam en Den Haag kwamen lopen met een handkar om eten hier in de buurt te zoeken, zoals bijvoorbeeld graan om brood van te maken. Ik herinner me twee jongens uit Den Haag die mijn broer had gevonden op straat; hij nam ze mee naar ons huis en wij gaven ze te eten. Daarna gingen ze door naar de Schermer naar het boerenland, want daar was eten en melk. Later hoorde ik dat een van hen op de terugweg naar Den Haag was opgepakt en dat al hun eten en melk in beslag was genomen. Dat gebeurde regelmatig, vreselijk.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Dat was een feest. Op mijn tiende verjaardag stonden we hier op de Straatweg en kwamen ze vanaf Heiloo met grote tanks de stad inrijden. Je mocht ook op de tanks zitten. Ik weet nog dat ik een speciaal oranje rokje aan had. Er waren die week voedseldroppings in Bergen, waarbij allemaal eten naar beneden werd gegooid. Dat werd dan verdeeld over winkels waar je dan weer eten kon halen; muesli, eierpoeder, melk, witte brood; alles smaakte naar gebakjes, zo lekker.’

 

Archieven: Verhalen

‘We hadden wel 35 mensen die onderdoken in de conservefabriek’

Benthe, Dani, Hielke en Pip zijn erg enthousiast en hebben veel zin om Marc Driessen te interviewen. In de regen rijden de leerlingen van de Kennemerpoort vanuit Alkmaar naar Bergen. In Bergen is het zoeken naar een parkeerplaats en ze moeten dus een stukje rennen door de regen naar het huis van meneer Driessen. Hij woont in een ruim licht appartement in het centrum van Bergen, waar hij de chocomel en koekjes al heeft klaarstaan. Ook hij heeft veel zin in het interview!

Waar woonde u?
‘Wij waren met vier kinderen en woonden aan de Bergerweg. Vanuit ons huis hadden we vrij uitzicht op het vliegveld van Bergen.’

Wanneer begon de oorlog voor u?
‘Van de ambassade wisten we dat de oorlog zou uitbreken. Op 10 mei zou het gebeuren. Op het vliegveld van Bergen stonden allemaal nieuw G1’ s opgesteld, de nieuwe jachtvliegtuigen van Fokker. De Nederlandse piloten dachten op 10 mei dat de Duitsers vanuit het oosten zouden komen en keken daarom naar het oosten. Maar de Duitse piloten waren in Bremen opgestegen en kwamen van over de zee aanvliegen. De Nederlandse piloten werden verrast en alle nieuwe vliegtuigen werden platgebombardeerd. Andere vliegtuigen hadden ze onder de bomen gezet zodat je ze niet goed kon zien, maar daar hadden ze toen niet veel meer aan.

Het bombardement zag ik gebeuren vanuit onze voorkamer: een enorme zwarte rookwolk trok over het vliegveld heen. Mijn vader vond het doodeng, en heeft ons toen naar vrienden gebracht in een ander dorp. Daar vond hij het veiliger. Toen de Duitsers dreigden om Rotterdam in puin te gooien gaf Nederland zich over. Dat was al na vijf dagen.’

Wat was uw mooiste moment?
‘Mooie momenten waren voor mij spannende en grappige momenten in de oorlog. Ik moest altijd de hele stad doorlopen om bij de Adelbertusschool te komen in Alkmaar. Op een dag kwamen er een hele hoop vliegtuigen over. Wow, wow, wow! Ik keek naar boven en zag allemaal bommen naar beneden vallen, ze zweefden niet zo hoog over ons hoofd. Ik schrok vreselijk want ik dacht dat ze op mij zouden vallen. Een meneer gooide me op de grond en ging op mij liggen. Hij wilde mij beschermen, dat was heel moedig van hem.

Gelukkig vielen de bommen niet op ons. De Amerikaanse piloten lieten ze vallen boven Alkmaar, maar wisten dat de bommen met de snelheid van het vliegtuig op de wind mee gedragen werden tot aan het vliegveld in Bergen.’

Vertelt u ons iets over de conservefabriek?
‘Mijn vader had een conservefabriek in Alkmaar. Tijdens de oorlog heeft hij deze fabriek omgebouwd tot gaarkeuken omdat alle winkels leeg waren en er vrijwel geen eten meer was. In de fabriek maakten ze soep van suikerbieten, aardappelen en bloembollen en deden dat in grote cilinders. De wagens van Van Gend & Loos brachten met paard en wagen het eten naar de uitdeelplaatsen in Alkmaar en de dorpjes rondom Alkmaar. Onze fabriek verzorgde dus het eten tijdens de oorlog in de regio. Mensen konden met bonnen bij de uitdeelplaatsen eten ophalen.

In de fabriek doken veel mensen onder, er was zoveel ruimte dat dat makkelijk kon. We hadden een eigen telefoonsysteem binnen de fabriek waarmee je elkaar kon contacten. Wanneer er een razzia kwam draaiden ze het nummer 134 en dan wist iedereen dat er Duitse soldaten aankwamen en ze zich moesten verstoppen. Ik denk dat we tussen de dertig en veertig onderduikers hadden in de fabriek. Onder de fabriek liepen gangen naar gesloten afdelingen. Ze verstopten zich daar in kartonnen dozen die onder de balken werden geschoven, niemand die ze dan kon vinden. De onderduikers sliepen ‘s nachts vaak ook in deze grote kartonnen dozen.

We hadden in de fabriek een eigen elektriciteitscentrale. De verzetsstrijders deden alles om de Duitse soldaten het leven zuur te maken en moesten vaak onderling communiceren via speciale apparatuur waarvan de accu’s moesten worden opgeladen. Omdat wij een kleine centrale hadden, kwamen zij naar de fabriek om de accu’s op te laden. Op een dag hadden ze een accu onder een matras verstopt om op te laden. Ze zaten er zelf bovenop. Ineens werd het warm… Was het matras in de fik gevlogen, heel eng. Dat matras hebben we onmiddellijk naar buiten gesmeten.

Ik denk dat de Duitse soldaten misschien wel wisten wat er allemaal gebeurde in de fabriek, maar dat ze dat toelieten omdat mijn vader de regio van eten voorzag. En daardoor belangrijk was.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892