Het interview met Mariska de Jong vindt plaats in het Balinese tuinhuisje van ‘Lieflijk Indië’, een woongroep vlakbij school. Meike, Boris, Jura en Zeeger van het Rudolf Steiner College in Haarlem kijken hun ogen uit, want mevrouw De Jong heeft kleurrijke Surinaamse kleding aan en heeft het huisje aangekleed met allerlei bijzondere spulletjes. Ze vertelt de leerlingen uitgebreid over de Surinaamse Marrons. Zij behoort tot deze groep die een hele bijzondere geschiedenis en tradities heeft.
Kunt u wat over uw familie vertellen?
‘Ik ben in 1972 geboren in Suriname. Ik heb in vrijheid geleefd, maar mijn voorouders niet. Ik stam af van de Marrons. Zij leefden in slavernij en vluchtten de bossen in. Hierdoor konden ze vrijheid afdwingen. Van mijn oma heb ik deze verhalen over vroeger gehoord. Ik speelde altijd bij haar. Ze had een groot stuk grond met een ananasveld. Daar vertelde zij dan verhalen. Ze had haar eigen taal en ze zong liederen.’
Wat weet u van de Marrons?
‘De Marrons houden vast aan hun tradities en aan voorouderverering. Vele Marrons hebben daarnaast ook een Christelijk geloof. In de Bijbel mogen Adam en Eva niet van de appel eten en daarbij is de slang het symbool van de duivel. Bij de Marrons is de slang juist het symbool van vooruitgang en ‘moeder aarde’. De slang maakt een kronkelende beweging naar voren en geeft sturing aan het leven.
Wat betekent Keti Koti?
Op 1 juli is het Keti Koti. Dat betekent ‘de gebroken ketenen’. De vrijheidsstrijders hebben daarvoor gevochten, zoals Tula op Curaçao en Boni in Suriname. Zonder de vrijheidsstrijders was er geen Keti Koti. Onze kolonisator was Nederland. De mensen die onder een slavenmeester moesten werken, spraken met gebaren, geluiden en tekens. Zo wisten ze hoe ze moesten vluchten. Ze communiceerden ook via hun kleding, bijvoorbeeld de hoofddoek. Kijk, mijn hoofddoek is gevouwen in een punt. Het wijst de vluchtrichting aan. In het bos konden ze elkaar niet zien, maar met geluiden konden de Marrons met elkaar communiceren. De Kalebas werd gebruikt om water te sprenkelen met geur. Water is alles. Het voedt en het reinigt. Met stenen werd vuur gemaakt. Er zitten zes strepen op mijn kleding. Deze staan voor de zes stammen van de Marrons.’
Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Ik kwam uit een goede familie, we hadden het goed en mijn moeder had een bedrijf. Toen ik 22 jaar was, was ik directrice van een school. In 2009 ben ik naar Nederland gekomen. Werken kon niet, omdat mijn diploma’s in Nederland niet geldig waren, dus ik ben verder gaan studeren. Mijn man en zoon zijn Nederlands, daarom blijf ik hier in Nederland. Omdat Haarlem de stad van bloemen is, draag ik op mijn hoofddoek ook een bloem. Met mijn Surinaamse kleding draag ik beide werelden met mij mee. Ik maak echter wel dagelijks discriminatie en onderdrukking mee.’