Archieven: Verhalen

‘Ik strijd tegen ongelijkheid en alle vormen van discriminatie’

Het is een koude decemberdag in Amsterdam-Noord op de dag van het interview met Mustafa Ayranci. Fatima, Achmed, Matin en Prapveer  van basisschool De Bottelhoef komen goed ingepakt de OBA-Bibliotheek in de Banne binnen. Meneer Ayranci komt uit Turkije waar hij is geboren in het dorpje Celep. Zijn familie was Koerdisch. Hij streed en strijdt nog steeds tegen onrecht. Voor zijn eigen veiligheid is hij in 1971 naar Nederland gekomen.

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Ik was 18 jaar oud, student, socialist, revolutionair. Ik vond dat de Koerden recht hebben op het spreken en studeren van hun eigen moedertaal, maar dat mocht niet! Ik werd bedreigd door ‘De Grijze Wolven’; dat zijn aanhangers van Hitler. Op gegeven moment werd het duidelijk dat ik of doodgeschoten zou worden, of het land zou moeten verlaten, omdat ik activist was. Toen ben ik met een 36 uur durende treinreis naar Nederland gekomen. Ik kwam naar Amsterdam en kende hier niemand.’

Wat was er anders in Nederland dan in Turkije?
‘In Amsterdam kan een vrouw om twee uur ‘s nachts gewoon in haar eentje op straat zijn en zich helemaal veilig en vrij voelen. In Turkije is het onmogelijk voor een vrouw om zo laat op straat te zijn. Doordat dat in Nederland zo anders was, realiseerde ik me: ik wil dat elke vrouw zich veilig voelt. Vrouwen moeten onafhankelijk zijn, ze verdienen eerlijke rechten en respect. Toen ben ik ook gaan strijden voor de rechten van de vrouw. Zij weten hoe het is om heel veel pijn te verdragen, want dat maken ze mee als ze hun kinderen, onze kinderen baren. Ik geloof dat dat de reden is dat vrouwen altijd tegen oorlog zijn, omdat ze die grote pijn kennen en ons allemaal voor pijn willen beschermen.’

Waar bent u trots op?
‘Mijn strijd tegen ongelijkheid en alle vormen van discriminatie. In 2009 heb ik de Bob Angel Oorkonde gekregen, dat was omdat ik veel heb betekend voor de homobeweging. Dat was niet makkelijk, want van mijn eigen cultuur uit wordt homoseksualiteit afgekeurd. Maar als ik wil dat anderen voor mijn rechten opkomen en mij respecteren zoals ik ben, dan moet ik zelf ook voor rechten van anderen opkomen. Ik ben homoseksualiteit bespreekbaar gaan maken binnen de Turkse gemeenschap. Toen ik die Bob Angel Oorkonde ontvangen had en thuiskwam, legde mijn dochter haar hoofd op mijn schouder. Ze zei: ‘Pa, ik ben trots op jou.’ Wat mij dan weer ontzettend trots maakt, want wat is er belangrijker voor een vader, dan dat zijn dochter trots op hem kan zijn?
Ik kom op tegen onrecht. Vrouwenrechten, de Koerdische onderdrukking, de Armeense genocide: dat zijn onderwerpen die onbespreekbaar zijn in Turkije, terwijl het zo nodig is ze te bespreken!
Ik was 18 toen ik naar Amsterdam kwam. Ik voel mij een vreemde in Turkije. Mijn kinderen zijn hier geboren en getogen. Als ik in Turkije ben dan wil mijn broer dat ik bij hem thuis zodat mijn schoonzus, zijn vrouw, mij kan verzorgen en bedienen. Maar zij is een vrouw van 73, dat wil ik niet! Ik wil zelf mijn ontbijt maken, dat hoeft zij niet voor mij te doen, alleen dat begrijpt mijn broer niet. Daarom neem ik, als ik in Turkije ben, een hotel.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Voor mij is Nederland mijn droomland’

Catariay, Ceylin, Essam en Jaylen van basisschool De Bottelhoef in Amsterdam-Noord gaan naar de OBA-bibliotheek in de Banne. Zorka Gostinirovitis is geboren in een klein bergdorpje in Bosnië, voormalig Joegoslavië. Het leven was erg zwaar, ze deed haast niets anders dan werken. Op haar 19de gaf haar vader haar toestemming om via een arbeidsbureau ergens anders haar geluk te beproeven en zo belandde ze in Nederland. 

Hoe was het leven in Bosnië?
‘Mijn vader was heel streng. Ik mocht niet sporten, niet spelen. Het enige wat ik deed was werken, altijd maar werken. Tot ik mezelf de vraag stelde: wat heeft dit eigenlijk voor zin, als ik nooit eens iets leuks kan doen? Ik had geen mooie kleren, ik kon niet uitgaan… Iedereen daar was ouder dan ik en nam beslissingen over mij. Ik kon helemaal niet bepalen wat ik zelf wilde doen of laten. Er bestond niet zoiets als een keuze: ga ik vandaag wel of niet werken of ga ik mijn bed uit ja of nee? Nee, ik moest gewoon. Gelukkig gaf mijn vader me toestemming om via een arbeidsbureau op zoek te gaan naar ander werk op een nieuwe plek.

Hoe was uw reis naar Nederland?
‘Eigenlijk wilde ik naar Duitsland gaan om te werken, maar dat ging niet door. Toen kwam er via dat arbeidsbureau iets voorbij in Nederland en ik had over Nederland horen zeggen dat het een land van bloemen was, dus toen dacht ik: ik ga wel. Mijn vader gaf me een boekje met raad. Hier stond bijvoorbeeld in hoe ik me moest gedragen in het buitenland en wat ik moest doen als ik ziek werd. Maar toen ik eenmaal ging, moest ik alles natuurlijk zelf uitvogelen. Ik ging met het vliegtuig en vond het geweldig om zo hoog boven het land te zweven. Ik ging naar Veenendaal, waar ik al vrij snel ziek werd en zelfs het ziekenhuis in moest. Ik kende helemaal niemand, maar het leuke was dat ik in het ziekenhuis snel vrienden maakte. Toen voelde ik me direct thuis.’

Hoe is uw leven tot nu toe in Nederland?
‘Ik heb mijn man ontmoet in een hotel waar ik toen werkte als chef. Hij was daar tuinman. Toen hij eens mee ging naar Bosnië, zei hij: dit is mijn droomland! Hij was zo dol op Bosnië, dat toen hij overleed, ik hem naar Bosnië heb gebracht. Op zijn grafsteen staat: ‘Hier wil jij blijven. Blijf maar hier.’ We hebben samen twee dochters gekregen en ik ben nu oma van twee kleinkinderen. Voor mij is Nederland mijn droomland, ik voel me hier thuis en hoef nergens anders heen. Ik heb hier veel vrienden en houd van koken, van bakken en eten. Ik eet van alles, van Nederlandse stamppot tot Surinaams tot Bosnische gerechten… Het was wel even wennen hoor, dat het in de Nederlandse cultuur niet vanzelfsprekend is dat je gasten uitnodigt aan tafel! Dat is in de Balkan heel anders en natuurlijk in veel meer culturen.’

Wat is uw advies voor ons?
‘Als jullie iets willen dan moet je er voor gaan. Alles is mogelijk, als je maar bedenkt: hoe. Zelf ben ik nooit naar school geweest en toch heb ik veel bereikt. Maar niet door stil te zitten. Je moet een plan maken, je daar op richten en doorzetten. Het leven is niet makkelijk en er is veel om over na te denken. Soms zit het tegen, maar als je wilt kan je veel bereiken.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik wel eens uitgescholden als  spaghetti-vreter of een maffioso’

Alberto Rosa Gestaldo (1944) is zelf geboren en getogen in Amsterdam maar zijn opa kwam in 1900 al vanuit Noord Italie naar Nederland omdat hij hier werk kon vinden. Ook zijn vader kwam naar Nederland. Alberto heeft een landkaart meegenomen om aan Zeynep, Louay, Haitam en Ifram van basisschool De Botteloef te laten zien waar zijn familie vandaan komt. Het interview in de Bibliotheek Oba Banne is gezellig en vrolijk.

Waarom ging uw opa naar Nederland?
‘Mijn opa is rond 1900 naar Nederland gekomen. Toen heeft hij in Den Haag gewerkt met graniet. Graniet bestaat uit korrels van marmersteen vermengd met cement. En daar kan je bijvoorbeeld vloeren van maken of een aanrechtblad. Het is heel specialistisch werk wat niet iedereen kan. Vroeger hadden alle huizen dat. Dus mijn opa ging hierheen met mijn oma en drie kinderen, want er was veel werk. Mijn vader was toen net geboren. Na een aantal jaar in Nederland gewoond te hebben ging het gezin met vijf kinderen weer terug naar Italie om daar te wonen. Daar groeide mijn vader, Arbenno heette hij, verder op.’

Waarom ging uw vader naar Nederland?
‘Toen mijn vader 15 jaar was is hij met een groepje vrienden uit Managio naar Amsterdam gegaan met de trein. In Italië waren weinig mogelijkheden qua werk, de grond was keihard je kon daar nog geen schep in krijgen. Het dorp waar mijn vader vandaan kwam heet Managio dat ligt in Noord-Italie. Nu is het daar heel anders. Het landschap is erg veranderd; er staan veel fabrieken en er is veel werk. Ik denk dat als mijn vader nu daar had geleefd dat hij nooit weggegaan was. Maar hij ging toch in 1930. Het was niet alleen vanwege werk dat mijn vader weg wilde. Italie was ook erg fascistisch in die tijd. Mussolini was aan de macht en dat was een dictator. Als je niet deed wat hij zei dan ging je de gevangenis in. Het was niet prettig om daar te leven toen.
Ook hij ging werken in de graniet net als zijn vader. Hij richtte zijn eigen bedrijf op en had wel 35 man personeel in dienst. Hij werd verliefd op mijn moeder en in 1938 zijn ze getrouwd. Mijn moeder is een een Nederlandse vrouw en in 1944 werd ik geboren in Amsterdam-Oost.’

Hoe was het voor u om in Nederland op te groeien?
‘Ik ben geboren op 10 oktober 1944, midden in de Tweede Wereldoorlog, in Amsterdam Oost. Het was een moeilijke tijd; midden in de Hongerwinter. Mijn vader ging dan met de bakfiets bijvoorbeeld een badkamervloer of aanrecht bouwen bij boeren in de buurt. In ruil daarvoor kreeg hij dan wat bonen of groente. Zo kwamen we dan aan een beetje eten.’

Welke tradities uit Italie vind u belangrijk?
‘Nou het eten is een belangrijke traditie natuurlijk.  Maar vroeger als kind werd ik wel eens uitgescholden als  spaghetti-vreter of een maffioso. Dat was niet fijn om te horen. Italianen houden ook veel van muziek de Opera, daar ben ik ook mee opgegroeid. En Italiaanse mensen houden ook echt veel van hun eigen land. Dat zie je bijvoorbeeld heel goed bij het voetbal als de Italiaanse spelers het volkslied gaan zingen. Dan gaan ze daar helemaal in op. Bij het Nederlandse volkslied valt iedereen in slaap.’

Hoe was Nederland voor uw vader?
‘Voor mijn vader voelde het leven als Italiaan in Nederland overwegend positief. Hij heeft zich hier goed aangepast. Zijn opleiding in Italie was natuurlijk beperkt. Hij heeft in Italie alleen maar de lagere school gedaan. Daarna ging hij naar de granietschool. Hier in Nederland heeft hij vrij snel Nederlands leren praten. Toen mijn vader overleed was hij 46 jaar.  Ik was toen 15.’

Zou u in Italië willen wonen, en wat zou u aan Italië willen veranderen als dat zou kunnen?
‘Ik houd veel van Italië; van de cultuur, het eten, en de levenslust van de mensen, maar ik heb  geen behoefte om daar te wonen. Ik vind Italië een prachtig land, maar Nederland is mijn thuis. Hier voel ik me fijn.  Als ik iets aan Italië zou kunnen veranderen, dan zou ik de mentaliteit rondom afspraken maken aanpakken. Italianen komen vaak niet op tijd. Als ik met iemand om negen uur afspreek, dan komen ze om half tien of tien uur. Daar kan ik niet tegen. Ik wil jullie wel graag wat meegeven wat erg belangrijk is: zorg dat je goed bent in je talen. Ik heb mijn geld verdiend omdat ik vloeiend vijf talen spreek. Daar kom je heel ver mee!’

 

Archieven: Verhalen

‘In het begin hield ik vast aan mijn Eritrese tradities en leefgewoonten’

Tesfai Tecla (1949) is geboren in Oost Afrika in Eritrea. Dat is een land dat drie keer zo groot is als Nederland maar er wonen maar drieënhalf miljoen mensen. Daimian, Dila, Dede, Selman en Jhairra van basisschool De Botteloef ontmoeten hem in de bibliotheek vlakbij school. Tesfai heeft heel veel Eritrese spullen meegenomen, eten en kruiden. En hij legt uit hoe ze in Eritrea koffie maken. Dat is echt een traditie, ‘kletskoffie’ noemen ze dat, want er wordt dan veel gepraat.

Hoe was het leven in Eritrea; hadden jullie genoeg geld om van te leven?
‘Ik ben geboren in de hoofdstad van Eritrea, Asmara. Ik groeide op in een groot gezin met zes kinderen: vier zussen, een broer, en ikzelf. Het leven in Eritrea was niet altijd makkelijk, maar ik heb een goede jeugd gehad. Mijn vader was politieman. Hij verdiende genoeg geld. Het leven daar was toen niet zo duur, boodschappen waren goedkoop. Je betaalt niet voor water of elektriciteit zoals hier, dus het leven was goed. We waren niet arm, we hadden genoeg te eten en te drinken. Wij hadden geen groot huis, maar we waren tevreden. We hadden maar twee bedden. Eén voor mijn ouders en de kinderen sliepen met z’n allen in het andere bed. Drie met hun gezicht naar boven, drie naar beneden. Het was klein, als je iedereen gewoon accepteert is het goed genoeg. We hadden niet zoveel speelgoed als de kinderen hier nu maar we waren creatief en gingen zelf speelgoed maken. Bijvoorbeeld van stukjes oude kleding die we verzamelden. Die stopten we in een oude sok en dan hadden we een voetbal. We waren tevreden met ons leven. Mijn vader stierf toen ik 23 jaar was.’

Waarom ben je naar Nederland gekomen en hoe reisden jullie?
‘Er was oorlog in Eritrea, tussen Eritrea en Ethiopië. Toen werd het gevaarlijk om daar nog te leven. Je kon ieder moment zomaar gearresteerd worden. Ik wilde weg; ik was bang. Ik liep ’s nachts, maar ook dat was gevaarlijk. Aan de ene kant waren de strijders en aan de andere kant de soldaten, daar liep ik tussendoor. Als ze je pakken, is het voorbij. Uiteindelijk is het gelukt. Ik ben te voet naar Sudan gegaan. Ik had een kameel bij me. In Sudan ging ik een vliegtuig naar Milaan. En van Milaan ben ik met een auto naar Nederland gekomen. Het was een lange reis van zo’n tweeënhalve week. Ik had niets bij me, alleen mezelf. Alles achterlaten was heel moeilijk.’

Hoe heeft het leven in Nederland je levensstijl beïnvloed?
‘Ik kwam aan in Nederland op 25 december 1980, tijdens de kou van de winter. De overgang was zwaar, niet alleen door het weer, maar ook door de taal en cultuur. In het begin hield ik vast aan mijn Eritrese tradities en leefgewoonten. Ik vond werk in een verzorgingshuis als beveiliger. Daar leerde ik veel over de gebruiken en gewoontes in Nederland. Je moet integreren, anders ben je alleen.  Ik voel me nu echt thuis in Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers hebben kennelijk niet geweten dat er een baby in huis was.’

Glenn, Lucas en Rober van het Baken in Zaandam gaan op bezoek bij Marian Schaap. Ze krijgen een warm welkom en worden getrakteerd op een brownie en chocolademelk. Marian woont samen met haar poes Droppie in een gezellig wijk in Amsterdam-Noord.Mevrouw Schaap is in maart 1944 geboren en heeft de oorlog niet bewust meegemaakt. Haar zus is in de oorlog als baby van tien maanden via het verzet bij haar ouders in Zaandam terechtgekomen. Haar zus bleek plotseling haar pleegzus te zijn.

Hoe kwam uw joodse pleegzus in jullie gezin?
‘De vader en moeder van mijn zus kregen van de Duitsers de oproep dat ze klaar moesten staan met een koffertje met kleding en noodzakelijke zaken. Kostbaarheden moesten ze ook meenemen. Mensen die kostbare bezittingen hadden, waren niet de armste mensen gelukkig. Die zijn overigens allemaal ingepikt door de Duitsers, want wat zij konden gebruiken, stalen ze gewoon van de mensen. De moeder van mijn zus zag de auto met Duitsers voor de deur staan om mensen allemaal op te halen. Toen heeft ze gauw de baby en de koffer naar de bovenburen gebracht. De Duitsers hebben kennelijk niet geweten dat er een baby in huis was. Wat anders dan waren ze natuurlijk gaan zoeken. Dus haar vader en moeder hebben in goed vertrouwen hun kindje achtergelaten. Moesten ze haar meenemen? Ik denk dat het iets vreselijks moet zijn geweest om zo’n hulpeloos kindje van tien maanden achter te laten. Zo is ze dus bij mijn ouders in huis gekomen.’

Wanneer kwam u erachter dat uw zus niet uw echte zus was?
‘Toen ik 12 jaar was ontdekte dat ze niet mijn echte zus was. Ik zag een papier liggen en daarop had mijn zus een andere achternaam. Op school werd ze gewoon Lennie Schaap genoemd. Ze had dus dezelfde achternaam. Ik ging het aan mijn moeder vragen; vaders waren altijd aan het werk. Mam, hoe komt dat? Hoe zit dat nou? En toen kwam stukje bij beetje het verhaal van hoe het gebeurd was. Die generatie praatte niet over de oorlog. En mijn zusje heeft het toevallig op straat gehoord bij een kinderruzie. ‘Jij woont toch niet bij je echte vader en moeder’.’

Hadden jullie huisdieren?
Nee, mijn vader en moeder waren helemaal niet zo van de huisdieren. Maar in de oorlog was de honger soms zo groot dat honden en katten geslacht werden om dat te eten. Dat kun je je nu niet meer voorstellen, hè? Dat je je eigen dier of een dier van straat pakt om op te eten. Maar in tijden van hongersnood is een mens tot hele rare dingen in staat.’

Konden uw ouders hun hobby nog uitvoeren tijdens de oorlog?
Mijn ouders hadden geen tijd voor hobby’s. Vroeger maakten mensen hele lange werkdagen. Eigenlijk is dat na de jaren ‘50 pas verbeterd, dat de werkdagen minder lang werden. Er was ook vaak niet zoveel geld om aan hobby’s te besteden. Het ging er in hoofdzaak om dat je eten en drinken had. En dat je de huur, verwarming en kleding kon betalen. In die tijd had je dat niet. De jaren ‘30-‘40, dat was echt een hele arme periode.’

Archieven: Verhalen

‘We lagen onder de trein om te schuilen voor de kogels’

Eva, Azralina, Anouk en Eilleen van Het Baken in Zaandam komen  aan bij het huis van Jeanne Bakker. Mevrouw Bakker vindt het zichtbaar leuk dat de meiden er zijn, tijdens het interview komen de familiefoto’s en de pop die voor haar belangrijk is, op tafel. Mevrouw Bakker is in 1937 geboren in het oude centrum van Rotterdam. Ze is het zesde kind in een gezin van tien kinderen. Op 14 mei 1940 wordt Rotterdam gebombardeerd. Het huis was weg, ze was toen bijna 3 jaar oud en ging met oudere zus Nel naar een pleeggezin in Koog aan de Zaan.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was bijna 3 jaar en we woonden in Rotterdam. Op de radio was gezegd dat de oorlog om 17:00 uur zou beginnen, maar mijn vader geloofde dat niet.  Tegen mijn moeder zei hij dat ze een paar spullen moest pakken en die in de kinderwagen moest leggen, bij mijn broertje. Met z’n allen: mijn vader, moeder en mijn broers en zussen gingen we naar buiten. Dit was om 13:30 uur; toen we net buiten waren ging het luchtalarm af. Dit klonk heel hard, ik was bang. De lucht werd helemaal zwart. We rende naar de schuilkelder, om ons heen vielen heel veel bommen. Het regende verbrand papier en ik kon niks zien. In de schuilkelder was het heel vol, er waren veel mensen en kinderen, de kinderen huilden. Ik ben nog steeds bang voor onweer en vuurwerk, vooral harde knallen vind ik eng.’

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt?
‘Tijdens het bombardement op Rotterdam is ons huis vernietigd, we konden dus niet meer terug naar huis. We hadden geen eten en sliepen op straat. Daarom moesten mijn oudere zus en ik ergens anders gaan wonen. We moesten met een mevrouw mee die we niet kenden. Met de trein gingen we naar Koog aan de Zaan. Tijdens de treinreis werden we beschoten door vliegtuigen. De trein stopte en we moesten onder de trein schuilen voor de kogels. Ik was heel erg bang en plaste ook in mijn broek. Dit gebeurde meerdere keren tijdens de reis naar Koog aan de Zaan.’

Hoe was het om niet meer bij je eigen familie, maar in een pleeggezin te wonen?
‘Toen ik in mijn pleeggezin ging wonen dachten we dat het voor een paar weken zou zijn. De familie was rijk en gaf mij veel eten en mooie kleding. Mijn naam ‘Adriaantje’ vonden ze passen bij een dienstmeid, daarom hebben ze mijn naam aangepast naar Jeanne. Ik vond dat niet erg want ik werd gepest met de naam ‘Adriaantje’. Ik had met mijn pleegvader een goede band, hij was erg dol op mij, we lazen samen boeken. Na een paar jaar ging ik terug naar mijn echte ouders, maar omdat de oorlog bleef, ging een paar weken later weer terug naar Koog aan de Zaan. Mijn echte ouders kende ik niet zo goed meer, ook mijn broers en zussen waren vreemden voor me. Mijn echte vader was geen warme man, hij knuffelde me nooit. Toen ik terugkwam in Koog aan de Zaan vond ik het daar fijner. Mijn pleegmoeder was alleen niet aardig. Steeds als ik een klusje moest doen, bijvoorbeeld naar de apotheek en ik daar geen zin in had, dreigde ze me terug te sturen naar Rotterdam. Ik vond haar niet aardig.’

Waar speelde je mee in de oorlog?
‘Ik speelde veel met mijn poppen, ik had een heleboel mooie poppen. Ik speelde altijd dat ze ziek waren, want ik wilde later verpleegster worden en dat ben ik ook geworden. Mijn pleegbroer heeft later, toen ik al volwassen was, al mijn poppen weggedaan. Daar was ik erg verdrietig over. Een van mijn poppen staat in een museum in Rotterdam. Later, toen ik volwassen was, heb ik een nieuwe pop gekocht; ze heet Babette, was wel duur, maar erg mooi en herinnert me aan vroeger. Ook speelde ik vroeger veel met mijn kat, die mijn ouders is doodgegaan tijdens de bombardementen in Rotterdam. Bij mijn pleegouders hadden we ook een kat, die is tijdens de oorlog doodgegaan omdat hij ziek was.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder gaf me aan mensen die ze niet kende, omdat het steeds gevaarlijker werd’


Ayla, Elin, Adam en Ryan interviewen meneer de Leeuw op hun school Het Baken in Zaandam. Samuel de Leeuw is geboren op 5 november 1941. Hij is Joods. Hij was een klein jongetje tijdens de oorlog, heeft die tijd niet bewust meegemaakt. Toen hij 1 jaar was heeft zijn moeder hem aan het verzet meegegeven om hem te laten onderduiken, de moeilijkste keuze die ze ooit heeft gemaakt.

Welke maatregelen kwamen er toen de oorlog begon?
‘Met de Duitse bezetting kwamen er steeds strengere maatregelen. In het begin was er weinig verandering, maar later mochten Joodse mensen niet meer naar de bioscoop, het zwembad of het park. Ze moesten een gele ster dragen, die ze zelf moesten betalen. Een ster kostte 10 cent. Kinderen onder de 6 jaar hoefden geen ster te dragen. Je moest de ster zichtbaar op je jas, pak of jurk dragen. En zo werden de maatregelen steeds strenger. Op een gegeven moment werden de Joden opgepakt. Ze moesten zich verplicht melden en werden in treinen naar kamp Westerbork gebracht. Elke dinsdag vertrok er vanuit Westerbork een trein naar Auschwitz of Sobibor. Daar moesten de mensen werken of werden ze vermoord. Mijn vader werd ook via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Dat heeft hij niet overleefd.’

 Wat voor werk deden uw ouders?
‘Mijn ouders werkten in een fabriek Hollandia-Kattenburg in Amsterdam-Noord. Daar maakten ze regenjassen. Toen ik werd geboren bleef mijn moeder thuis. Op 11 november 1942 vielen Duitse soldaten van de fabriek binnen. En hebben ze alle 367 Joodse werknemers meegenomen en ook hun familie, op transport gezet naar Westerbork. Waarna ze naar Auschwitz werden gedeporteerd. Van de 826 mensen die in dat transport zaten, overleefden er maar 8. Mijn vader zat ook in dat transport. Na de oorlog ontdekten we dat de fabriek waar mijn vader werkte was verraden door een meisje.’

Herinnert u zich nog iets van de oorlog?
‘Ik was nog een klein kind, maar ik herinner me dat ik ondergedoken was in Limburg. Aan het einde van de oorlog, toen ik vier of vijf jaar oud was, kwamen de Amerikaanse of Canadese tanks Heerlen binnen om Nederland te bevrijden. De oorlog in Limburg was minder heftig dan in het westen, waar veel steden gebombardeerd waren. In Limburg woonden we aan een heide, we hadden een tuin en verbouwden we ons eigen voedsel. We aten sla, bloemkool en bonen. Veel bonen.’

Hebben uw ouders of uzelf moeilijke keuzes moeten maken?
‘Mijn moeder heeft een ontzettend moeilijke keuze gemaakt door mij weg te geven om me onder te laten duiken. Ik was een baby van 1 jaar. Ze gaf me aan mensen die ze niet kende, omdat het steeds gevaarlijker werd. Het was een moeilijk besluit, omdat ze niet wist of ik zou overleven of ooit terug zou komen. ‘Mijn moeder gaf me aan mensen die ze niet kende, omdat het steeds gevaarlijker werd.’

Waar heeft u ondergedoken gezeten?
‘Ik werd ondergebracht bij een gezin in Heerlen, via het verzet. Deze verzetsgroep bracht 270 kinderen in veiligheid en ze hebben het allemaal overleefd. We werden eerst naar een verzamelpunt gebracht. Niet alle 270 kinderen tegelijk. Daar kwamen mijn pleegouders mij ophalen. Mijn pleegouders wisten niet hoe ik echt heette en noemde mij Baukje en ik was in de eerste instantie hun neefje want de buren wisten dat ze geen kinderen hadden. Ik dacht dat zij mijn echte ouders waren. Later zijn ze voor mij naar Heerlen verhuist waar ik hun ‘zoon’ werd. Ik kwam uit het rustige Limburg, waar de oorlog minder gevoeld werd dan in het westen. We woonden aan een heide, en het was daar rustig en ontspannen.’

Hoe was het voor uw moeder na de oorlog?
‘Mijn moeder overleefde de oorlog omdat zij ging onderduiken in Heiloo, waar ze werkte als huishoudster. Na de bevrijding kwam ze mij ophalen in Limburg. Dus dat herinner ik me goed. Dat was niet zo makkelijk, want Nederland lag natuurlijk helemaal in puin. Ze ging liften naar Limburg toe. Toen ik later naar Amsterdam kwam, was het een schok. De stad was grotendeels gebombardeerd, huizen waren vernield en mijn familie was uitgemoord. Ik had geen opa’s, oma’s, ooms en tantes meer. Amsterdam was vol verdriet en leed, met veel Joden die vermoord waren, 75%. Mijn moeder bracht me regelmatig terug naar Limburg om even te wennen. Uiteindelijk bleef ik in Amsterdam om naar school te gaan, maar ik ben altijd teruggegaan naar Limburg, waar mijn pleegouders woonden. Mijn kinderen noemden hen ook ‘opa’ en ‘oma’.’

Hoe merkte u dat de oorlog voorbij was?
‘De tanks kwamen de stad binnen en mensen gingen de straat op. Er werd gedanst, vlaggen werden uitgehangen en kinderen kregen chocola van de bevrijders. De Duitsers gingen weg en de NSB’ers werden opgepakt. De koningin kwam weer terug uit Engeland, waar zij heen was gevlucht. Na de bevrijding kon men weer naar de radio luisteren en er kwam een nieuwe regering. Nederland begon zich langzaam weer te herstellen. Dus met andere woorden: Nederland, was weer Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘Als baby lag ik op een pistool in de kinderwagen’

Enthousiast gaan Lynn, Isabelle, Kerem en Vijay‘s vanuit Het Baken in Zaandam ’s morgens op de fiets naar Pim Blank (1943) om hem te interviewen over de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader en moeder zijn tijdens de oorlog getrouwd. Zijn vader was Doopsgezind en zijn moeder was Joods. Pim vertelde dat hij als baby in de kinderwagen op een pistool had gelegen. 

Zat uw vader in verzet?
‘Mijn vader was militair en nog jong. Hij werd gevraagd door kennissen die al in het verzet zaten.  Mijn vader heette Wim Blank, maar zijn naam mocht niet bekend worden dus hebben ze hem Wim Donker genoemd. Mijn vader zat in een knokploeg en hij had etensbonnen gestolen om de Joodse mensen ook eten te geven die ondergedoken zaten. Mijn moeder zat ook in het verzet en bracht de verzetskrant rond. De informatie in die krant kregen ze via spionnen en via bevriende politiemannen. Zo wisten ze wanneer de razzia’s waren en die informatie stond dan in de verzetskrant. Ik lag als baby in de kinderwagen tijdens het rondbrengen van de kranten . Daar lag ook een pistool in, dus ik lag als baby op een pistool! Misschien was dat achteraf niet zo verstandig geweest, maar ze deden het omdat ze wilden dat iedereen weer in vrijheid kon leven.’

 Kende uw vader Joodse mensen?
‘Mijn moeder was Joods dus dat betekende dat ik en mijn broer ook Joods waren. Maar ik heb geen Israëlisch paspoort. Ik ga niet naar de sjoel, naar de synagoge. Ik weet niet wanneer de Joodse feestdagen zijn. Dat komt omdat mijn moeder als de dood was dat dit zich zou herhalen, dat er nog een keer allemaal Joodse mensen zouden worden opgepakt. Ze hebben ons dus niet Joods opgevoed. Mijn moeder is niet opgepakt, omdat ze met een niet-Joodse man getrouwd is. Maar ze liep wel met een ster op haar kleding, dus dat was wel bijzonder. En nog mooier; ik ben geboren om mijn moeder te redden. Ik ben dus in de oorlog geboren. Voor de Duitsers was ik geen Jood, omdat ik een niet-Joodse vader heb. maar volgens de Joodse wetten wel. Dat klink wel ingewikkeld toch?’

 Wat is het ergste wat uw ouders hebben meegemaakt in de oorlog?
‘Dat is toch het overlijden van mijn opa, de vader van mijn moeder. Hij is vergast dus vermoord in Auschwitz, het concentratiekamp in Polen. Heel recent hebben wij een struikelsteen neergelegd voor mijn opa.  Dat zijn stenen die voor huizen in Amsterdam liggen, met de namen van Joodse mensen.’

 Wat aten jullie tijdens de hongerwinter?
‘Omdat mijn vader in het verzet zat, kon hij makkelijker naar boeren toe om voedsel te halen. We hebben ook bloembollen moeten eten, maar daar weet ik weinig van. Ik ben in de oorlog verwend, want een kleine baby moet natuurlijk wel blijven leven. Dus de hele buurt zorgde dat er voldoende melk en voedsel was. Mijn vader ging met een vriend op de fiets groenten halen bij de boer, maar je mocht eigenlijk van de Duitsers geen fiets hebben. Die werden in beslag genomen.  Op een gegeven moment werden ze aangehouden door Duitsers en ze hadden afgesproken met elkaar dat als de één gepakt zou worden, de ander zou schieten, want ze hadden pistolen bij zich, en andersom.  Ze gingen echter achter vluchtende mensen aan en werd mijn vader dus niet opgepakt die dag. Hij heeft wel spannende dingen meegemaakt.’

 Hadden jullie ook onderduikers in huis?
‘Ja, mijn vader en moeder hebben twee onderduikers gehad in huis, dat waren mensen van het Rotterdams verzet, die werden gezocht door de Duitsers en werden in Wormerveer ondergebracht. Dat was erg spannend; onderduikers bij een Joodse vrouw, dat was wel heel bijzonder. En die jongens zijn allebei doodgeschoten door de Duitsers toen ze even een luchtje wilde scheppen en in Wormerveer rondliepen. Ze zijn verraden. En de ouders van die jongens zijn daarna elk jaar op 4 mei bij mijn ouders op visite geweest.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘s Nachts werd hij naar zee gebracht, waar een bootje klaarstond om hem naar Engeland te brengen’

Aaltje van de Linde-Priester is geboren in 1934 in Beverwijk. Ze heeft een zes jaar oudere zus. Haar moeder was huisvrouw. Haar vader werkte als tuinman, huisknecht, chauffeur voor een freule (een ongehuwde dame van adel) in Villa Uitwijck in Beverwijk. Als de oorlog uitbreekt willen de Duitsers de villa overnemen, maar dat staat de freule niet toe.  Mevrouw van der Linde was 6 jaar in de oorlog en kan zich nog veel herinneren. Bombardementen op Tata Steel (heette vroeger de Hoogovens), onderduikers, ruilhandel. Ze woont nu in het verzorgingstehuis vlakbij de school Het Baken in Zaandam, waar Siem, Kyan en Emma haar mochten interviewen.

Heeft u bombardementen meegemaakt?
Ja, dat vond ik eigenlijk wel het engste. Vooral in 1944, toen was de oorlog heel hevig. Het waren bombardementen op wat nu Tata Steel is. En op de sluizen van IJmuiden. We gingen vaak schuilen in een kast onder de trap. Ik herinner me dat ik op een dag een vliegtuig zag neerstorten. Het brandde, en ik dacht dat het zou neerkomen op ons huis. Ik was doodsbang, maar gelukkig gebeurde dat niet. De luchtdruk door de explosies zorgde er wel voor dat de ramen uit de kozijnen vlogen. Bombardementen kwamen vaak voor, en ze maakten altijd veel indruk.’

Kende u NSB’ers?
Ja, er woonde een man in onze straat die lid was van de NSB. We mochten niet meer met zijn dochter spelen, omdat we voorzichtig moesten zijn aangezien je niet weet wie je kunt vertrouwen. Ook was een boer in de buurt die een varken in zijn schuur had. Hij wilde het slachten zonder dat iemand het hoorde, want een varken gaat gillen als je ‘m wilt vangen en dat zou opvallen. Hij vroeg ons om heel hard te gillen, zodat het geluid van het varken gedempt zou worden. Dat hebben we gedaan. We hebben zo hard gegild boven het geluid van het varken, tot hij hem had. Toen kon hij hem slachten, maar daar zijn wij niet bij gebleven. Mijn vader kreeg een flink stuk van dat varken. Slachten was verboden, je moest alles officieel naar het slachthuis brengen en dan kreeg je er een beetje geld voor. Maar dat geld was helemaal niks waard. Het vlees werd ingepikt, dus wilden ze hem zelf houden.’

Wat deden de Duitsers met de villa waar uw vader werkte?
‘Toen de Duitsers Nederland bezetten, namen ze de villa in voor hun officieren. Maar de rijke dame weigerde haar huis te verlaten. Ze was heel dapper en besloot niet weg te gaan. Uiteindelijk mocht ze op de zolder blijven, terwijl de Duitsers de rest van het huis gebruikten. Mijn vader hoorde hiervan en nam ontslag, omdat hij niet voor de Duitsers wilde werken. Maar de mevrouw smeekte hem om te blijven, omdat ze anders bang was om alleen te blijven.’

Zat uw vader in het verzet en heeft hij mensen gered?
‘Ja, mijn vader was actief in het verzet. Hij deed van alles om de Duitsers tegen te werken en om mensen te redden. Zo knipte hij elektriciteitskabels door, zodat de Duitsers zonder stroom kwamen te zitten. Ook beschadigde hij spoorlijnen, zodat de treinverbindingen verstoord werden. Dit alles gebeurde ’s nachts. Mijn vader zei altijd: ‘Ik schiet geen mensen neer’, ook al gebeurde dat in het verzet wel bij verraders. Hij wilde dat niet. Hij heeft samen met andere mensen uit het verzet een Engelse piloot geholpen die neergeschoten was. Ze verstopten hem op de zolder van de villa waar hij werkte. De Duitsers dachten niet dat daar onderduikers waren, dus ze gingen nooit boven kijken. De piloot was ziek en moest eerst aansterken. Toen hij beter was, verstopten ze hem in een kist die werd bedekt met planten op een kar van mijn vader. ‘s Nachts werd hij naar zee gebracht, waar een bootje klaarstond om hem naar Engeland te brengen. Dit gebeurde vaker met onderduikers, het was altijd spannend en lukte niet altijd.’

 

Archieven: Verhalen

‘Als de pannen leeg waren, schraapten wij de bodem af om nog iets te krijgen’

 Layla en Noëlla van Het Baken in Zaandam interviewen mevrouw de Vries.
Cisca de Vries is in 1934 geboren in Amsterdam-Noord en groeide op in Tuindorp-Oostzaan. Zij heeft een jongere broer, een oudere zus en was 6 jaar oud toen de oorlog begon. Haar ouders en opa hebben in het verzet gezeten. Haar moeder heeft veel onderduikers geholpen.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog, toen Duitsland Nederland aanviel?
Toen de oorlog begon, was ik zes jaar oud. We woonden in Tuindorp-Oostzaan, een klein dorp, en daar gebeurde niet veel. We hadden wel eens bombardementen, omdat er in de buurt een zweefvliegveld was, dat later door de Duitsers werd overgenomen. Als kind was ik bang, vooral ’s nachts. Dan sprong ik uit bed en rende naar mijn ouders.’

 Zijn er wel eens Duitsers bij u binnengevallen in huis?
‘Ja, we hebben veel huiszoekingen gehad. Dan zochten de soldaten in alle kamers om te kijken of er onderduikers verstopt zaten. Wij hebben een heleboel onderduikers gehad. Maar mijn vader en moeder zeiden ook altijd tegen ons: ‘over wat hier in huis gebeurt, mag je nooit vertellen.’

Hadden jullie goede schuilplekken?
‘Ja, de zolder. Daar kon je niet zomaar op, want het was een loze ruimte. Er was ook geen trap naar de zolder. Mijn vader was timmerman en had een luik gemaakt. Als de Duitsers in het dorp kwamen, gingen ze alle huizen af om te kijken of er onderduikers waren. Dan zat mijn vader op zolder, op het luik. Dus het was wel een gevaarlijke situatie.’

Wat voor werk deden uw ouders voor het verzet?
‘Mijn vader saboteerde Duitse apparatuur, bijvoorbeeld door elektriciteitskabels door te snijden. Ook gaf hij schietlessen met een pistool aan mensen die in het verzet zaten. Alles moest stiekem gebeuren. Mijn moeder zorgde voor onderduikers, vooral voor diegenen die geen bonnen of middelen hadden om te overleven.’

Woonden er Joodse mensen in jullie buurt?
‘Achter ons woonde een Joodse vrouw met acht kinderen. De vier oudsten waren al weggevoerd naar Duitsland. Op een dag moest ze zich melden bij de Hollandse Schouwburg in Amsterdam. Ze stond daar met haar vier kinderen, de jongste die erg verkouden was zat op haar arm. Het was vreselijk.
Toen kwam er een Duitse soldaat, één van de weinigen die tegen Hitler was. Hij vroeg haar wat ze daar deed met al die kinderen. Ze antwoordde dat ze moest eten. Hij vroeg naar haar papieren en toen ze die gaf, scheurde hij ze doormidden en zei: ‘Loop naar buiten met je kinderen en kom hier nooit meer terug.’
De vrouw vluchtte snel naar huis en mijn moeder heeft de rest van de oorlog voor haar gezin gezorgd. Dit moet in 1943 zijn geweest.’

Wat at u allemaal?
‘Door de oorlog was er weinig te eten. De Duitsers hadden het gas afgesloten en we kookten af en toe op een houtvuurtje. Wat we kregen kwam uit de gaarkeuken, waar we koolraap en soep van aardappelschillen kregen. Als de pannen leeg waren, schraapten wij de bodem af om nog iets te krijgen. Maar sterke jongens duwden ons altijd opzij.
Mijn vader kreeg op een gegeven moment een zak tarwegordels van een boer. Mijn moeder kon de tarwe fijnmaken met een koffiemolen en daar kon ze wat pap van maken.’

Waarom moest u na de oorlog naar Engeland?
‘Vlak na de oorlog werd ik als kind voor een tijd naar Engeland gestuurd omdat ik zwaar ondervoed was. Ik verbleef daar vierenhalve maand, eerst in een kinderkamp en later bij een gezin met vijf kinderen. Het was gezellig, maar de taal was in het begin lastig. Na acht weken had ik wel wat Engels geleerd, Toen ik terugkwam, begreep ik mijn broertje van vier niet meer, omdat ik zoveel Engels had gesproken.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892