Archieven: Verhalen

‘Maar mijn moeder stimuleerde mij om verder te studeren’

De leerlingen Fee, Pim, Charlotte en Tessa worden met de auto gebracht naar het huis van Joyce Dompi. Mevrouw Dompi (1945) zat al helemaal klaar voor het interview en ze begint te vertellen dat zij een lange tijd in Limburg heeft gewoond. De leerlingen vinden dat heel bijzonder, want zij heeft geen enkel Limburgs accent.

U heeft tot uw twintigste in Suriname gewoond, zou u iets over uw jeugd kunnen vertellen?

‘Ik ben geboren in Paramaribo en kom uit een arm gezin van acht kinderen (vier jongens en vier meisjes). Mijn ouders werkten allebei keihard om ervoor te zorgen dat wij niks te kort kwamen. Omdat ik het oudste meisje was, zorgde ik voor het gezin als zij gingen werken. We gingen ’s morgens om zes uur met oma naar de kerk voor de dienst van zeven uur. Oma heeft ons goed opgevoed met het katholieke geloof. Ons is altijd geleerd om zelfstandig te zijn en niet de slaaf van een ander te worden. Ook moesten wij Nederlands praten, en was het verboden Surinaams te spreken. Ik heb niet veel van de slavernij in Suriname meegekregen, omdat daar nooit over gesproken werd. In mijn jeugd werd er niet naar het verleden gekeken, alleen naar de toekomst.’

Wat was de reden dat u naar Nederland ging? En zijn er meer familieleden meegekomen?

‘Ik ben naar Nederland gekomen voor studie. In Suriname haalde ik mijn diploma toen ik achttien was en kreeg ik een baan als onderwijzeres. Mijn plan was eigenlijk om een mooi huis te laten bouwen voor mijn ouders en mij. Ik wilde ze weg uit die ellende. Maar mijn moeder stimuleerde mij om verder te studeren. Dit kon niet in Suriname. In Nederland ben ik toen naar de Pabo gegaan. Na vier jaar heb ik ook mijn ouders en twee zusjes naar Nederland gehaald. Uiteindelijk heeft een groot deel van mijn familie in Nederland gewoond, maar zijn er ook weer een aantal teruggegaan naar Suriname.’

U bent toen bij uw oom gaan wonen in Limburg. Had u nog meer familie in Nederland?

‘Ik had nog wel meer familie in Nederland, maar daar had ik geen contact mee. Toen ik naar Nederland kwam, zou ik eerst op kamers in Utrecht gaan wonen. Mijn oom en tante uit Limburg kwamen mij van Schiphol ophalen en zouden mij naar Utrecht brengen. Maar omdat het nog twee weken duurde voordat mijn opleiding begon, ging ik met ze mee naar hun huis. Drie maanden later had ik mijn eigen huis in Brunssum.’

Vindt u het belangrijk dat de geschiedenis gedeeld wordt, en zo ja, waarom?

‘Ja, In Suriname leer je alles over Nederland, maar hier in Nederland leren de kinderen veel te weinig over Suriname. Niemand leert hier iets over de provincies of de verschillende seizoenen. En er wordt veel te weinig aandacht besteed aan de historie, bijvoorbeeld over de slavernij en de rol van Nederland hierin. Ook weten maar weinig mensen dat er veel Surinamers hebben meegevochten in de TweedeWereldoorlog. Zij waren in dienst van Nederland en werden uitgezonden naar Nederland. Sommigen keerden na afloop weer terug naar Suriname, anderen bleven in Nederland. Mijn neef heeft hier ook meegevochten en hij was laatst op de televisie in een programma over de herdenking. Ik ben hier heel trots op!’

Archieven: Verhalen

‘Als ik bij de beschietingen geen fluitgeluid hoorde, wist ik dat er dan niet op mij werd geschoten’

Lucy, Jens, Eduward, Niemy werden ontvangen door Jan Willem Egter van Wissekerke (83 jaar) en zijn vrouw. Ze namen naast elkaar plaats op de bank en de leerlingen zaten er allemaal omheen. Jan Willem vertelde heel makkelijk over zijn tijd in Nederlands-Indië en zijn vrouw vulde hem soms aan als hij naar haar idee iets niet goed vertelde. Dat was heel grappig. Hoewel ze veel hadden meegemaakt, hebben ze allebei veel humor. De leerlingen schoten vaak in de lach, ondanks de zware onderwerpen.

Hoe was het om op te groeien in uw geboorteland?
‘Ik kom uit een gezin van vier kinderen. Mijn vader was van Nederlandse afkomst en mijn moeder had Frans-Indonesisch bloed. Mijn vader had een suikerrietplantage in Semarang, midden Java. Tot de oorlog begon hadden wij het heel goed, maar toen de Japanners kwamen ging het snel van heel goed naar heel slecht. Mijn vader werd opgepakt en ons huis werd ingenomen door het Japanse leger. We zaten eerst in een kamp omdat we Nederlands bloed hadden, maar omdat mijn grootmoeder volbloed Indonesisch was, mochten we eruit en werden we zogenoemde ‘buitenkampers’. Als buitenkamper was het leven ook zwaar, omdat mijn moeder er alleen voor stond; mijn vader moest in het leger. We hadden geen inkomen en het was als buitenkamper moeilijk om aan eten te komen. Maar omdat wij goed voor de Indonesische mensen hadden gezorgd toen we het nog goed hadden, deden ze dat op hun beurt in de oorlog voor ons.’

Toen de Japanse bezetting voorbij was, was u een jaar of tien. Hoe was het toen?
‘Ik moest op een gegeven moment met mijn broertjes en zusjes en mijn moeder vluchten naar een klooster. Door ons Nederlandse bloed waren we dit keer juist op de vlucht voor de Indonesiërs, die streden voor de onafhankelijkheid. En dit keer werden we beschermd door de Japanners, vreemd genoeg. Onderweg slopen we door een lage rivier, waar Nepalezen stonden die op ons schoten. Als ik bij het beschieten geen fluitgeluid hoorde, wist ik dat er dan niet op mij werd geschoten maar op iets of iemand anders.
Gelukkig kwam mijn vader weer terug na de oorlog. Omdat wij Nederlandse naam en dus Nederlands bloed hadden, werd er na de onafhankelijkheid van Indonesië tegen ons gezegd dat we terug moest naar ons eigen land (Nederland). En dat terwijl wij in Indonesië geboren waren. Maar mijn vader vond het op een gegeven moment beter dat we naar Nederland vertrokken, omdat we in Indonesië toch geen werk konden krijgen. En zo gingen mijn broer en ik met een koffer en een zak geld naar Nederland. Via een kennis kregen we tijdelijk onderdak in Scheveningen. Twee jaar later kwam ook de rest van mijn familie.’

En vond u in Nederland wel werk?
‘Ik was achttien toen ik in Nederland kwam en ik had net zes jaar vwo afgerond. Ik wilde bouwkunde gaan studeren, maar ze stuurden me naar de LTS. Al na twee weken viel het leraren op dat ik hier niet thuishoorde. Na een half jaar stroomde ik door naar de HTS en haalde ik mijn diploma binnen twee jaar. Ik solliciteerde bij de NS, waar ik tot mijn pensioen met veel plezier heb gewerkt. Soms ga ik terug naar Indonesië, maar ik ben heel gelukkig hier met mijn vrouw en kinderen.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Bij terugkomst bleek mijn vader op de “zwarte lijst” van de Indonesiërs te staan’

De leerlingen Jordy, Tymen, Amare, Marijn, Arjan en Sido gingen op bezoek bij Humphrey Trouerbach (1947) om hem te interviewen. Onderweg regende het pijpenstelen en toen ze aankwamen waren ze helemaal doorweekt. Humphrey en zijn vrouw haalden meteen handdoeken van boven zodat ze zich konden afdrogen. Op de tafel stonden thee en koekjes en allemaal lekkere Indonesische hapjes.

U bent in Nieuw-Guinea opgegroeid. Hoe was het daar?

‘Ik ben in 1947 geboren in Surabaya, maar groeide op in Nieuw-Guinea (dat nu Papua heet). Mijn vader werkte bij de Nederlandse politie. De Indonesische vrijheidsstrijders waren tegen Nederland en bij terugkeer van een patrouille uit Nieuw-Guinea bleek mijn vader op de “zwarte lijst” te staan. Daarom moest hij (met zijn gezin met vier kinderen) vluchten naar Nieuw-Guinea. Daar heb ik van mijn vierde tot mijn vijftiende gewoond. Ondanks het feit dat we het niet breed hadden, heb ik daar een geweldige jeugd gehad. In 1961 gingen wij voor een jaar verlof naar Nederland. Door de politieke situatie – Nieuw-Guinea werd aan Indonesië gegeven – konden wij niet meer terug en zijn we noodgedwongen in Nederland gebleven. Ik wilde altijd wel een keer naar Nederland toe, maar nooit definitief weg uit Nieuw-Guinea. Ook de Nederlandse cultuur waarin wij van onze geboorte af mee zijn grootgebracht, speelt hierin uiteraard grote een rol. Thuis werd er altijd Nederlands gesproken, net als op school.’

Waar komt de naam Trouerbach vandaan?

‘Dat wist ik zelf ook heel lang niet precies. Daarom besloot ik op verzoek in 1997 een reünie te organiseren voor de Trouerbachs in Nederland. Hiervoor raadpleegde ik alle Nederlandse telefoongidsen. Uiteindelijk kwamen er families van allerlei landen, zoals Amerika, Duitsland en België. Zelf dacht ik dat mijn achternaam uit Duitsland kwam, maar uit de verhalen op de reünie hoorde ik dat de naam Trouerbach uit Oostenrijk kwam. Een neef was daar op vakantie en kwam er een dorpje met de naam Trouerbach tegen. Daar ligt waarschijnlijk de oorsprong van onze naam.’

Hoe was de reis naar Nederland?

‘Ik was nog maar vijftien toen wij voor een jaar met verlof naar Nederland gingen. Wij kinderen mochten toen kiezen of we in twee dagen met het vliegtuig gingen, of in zes weken met de boot. Natuurlijk kozen wij kinderen voor de boot (Zuiderkruis), dat betekende zes weken lang geen school! Aan boord waren twee groepen; een groep ‘’Australische Nederlanders’’ en de groep Indische Nederlanders – waaronder wij – die in Nieuw Guinea opgepikt waren. Het was een lange reis en er gebeurde van alles op de boot. Op een gegeven moment werd er zelfs gevochten. Dat kwam omdat een paar mensen van de groep ‘’Australische Nederlanders’’ een paar andere uit de Nieuw-Guinea-groep uitscholden voor onder andere ‘poepmens’. Dat werd niet gepikt. De vechtersbazen van beide groepen kregen van de kapitein hutarrest en mochten niet op het deel van de ander komen, zodat er niet nog meer gevochten werd. Uiteindelijk kwamen we veilig aan in Nederland.’

Hoe vond u het hier in Nederland?

‘We zouden hier in principe maar een jaar blijven, mijn vader had namelijk een jaar betaald verlof. Maar uiteindelijk bleven we in Heerenveen, waar wij bij mijn oma in huis woonden. Mijn vader kreeg intussen een baan bij de NS in Amsterdam. In die tijd was ik nogal driftig en vocht ik daar regelmatig met veel jongens, die dingen tegen mij zeiden zonder iets van mijn geschiedenis te kennen, waardoor ik me beledigd voelde. Later kwamen we in een eigen flat te wonen. Ik speelde voor het betaald voetbal jeugdteam van Heerenveen. Ook werd ik uitgenodigd voor het Noord-Nederlands jeugdteam onder de achttien jaar. Dat was wel fijn. In 1964 verhuisden we naar Amsterdam. Zowel in Heerenveen als in Amsterdam had ik een leuke tijd, maar ik had soms ook het gevoel terug te willen naar Nieuw-Guinea. Inmiddels ben ik een paar keer teruggegaan en dat voelt altijd weer als thuiskomen. Ik zet mij op kleine schaal in voor Papua, onder anderen voor een weeshuis en de renovatie van mijn oude HBS-school. Maar toch zou ik niet meer definitief terug willen. Nederland, waar mijn familie woont en waar ik inmiddels meer dan vijftig jaar woon, is mijn thuis geworden.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘… maar als er wat gebeurde, was ik meteen “die poepchinees” of “die rare pinda”.’

Van tevoren vonden Anouck, Sama, Phoebe, Nikki en Rianne het best spannend om Kitty Awondatu (1965) te interviewen, maar eenmaal binnen kregen ze een warm welkom met wat te drinken en een stukje spekkoek. Ze voelden zich meteen op hun gemak en speelden tussendoor met de hond Karma.

Waar ben je opgegroeid?

‘Ik ben geboren in Surabaya (Indonesië) en kom uit een gezin van vijf kinderen. Wij verhuisden naar Nederland toen nog maar een baby was. Dit komt door de omstandigheden in Surabaya, waar de Indonesiërs de baas waren. Dat had impact op mijn vader, die een lichte huidskleur heeft en Nederlands bloed. Hij voelde zich daar niet meer thuis. Mijn ouders besloten dat Nederland ons een betere toekomst kon bieden. Eenmaal hier aangekomen moesten wij onze Indonesische nationaliteit afzweren en waren wij drie jaar statenloos. Voor mijn vader was deze verhuizing naar Nederland makkelijker, omdat hij al familie in Nederland had en zich ook meer Nederlands voelde. Maar mijn moeder was een volbloed Indonesische. Voor haar was het alsof ze haar vaderland achter moest laten en ze heeft daar ook nog best nare gevoelens over gehad. In Nederland werden we niet echt vriendelijk ontvangen. Het is net als bij andere buitenlanders en vluchtelingen: er is altijd wel een groep mensen die vindt of zegt: “Jullie horen hier niet” of “Ga terug naar je eigen land”. Voor Indische mensen zoals wij was het wel makkelijker om zich te voegen bij de Nederlanders, omdat we de taal spraken. Er werd in Nederlands-Indië namelijk altijd Nederlands onderwezen op school. Mijn ouders waren Nederlands opgevoed en gingen naar Nederlandse scholen. De topografie op Indische scholen ging ook over Nederland. Zelf spreek ik niet zo heel goed Indonesisch, dit komt ook doordat mijn ouders dat liever niet wilden. Toen ik hier naar school ging werd ik wel soms gepest. Niet meteen, maar als er wat gebeurde was ik meteen ‘die poepchinees’ of ‘die rare pinda’.Als kind vond ik dat best gemeen en heftig. Als ik er nu op terugkijk, besef ik dat die kinderen niet beter wisten en mij zo behandelden omdat zij kennelijk zelf zo waren opgevoed door hun ouders.’

Hoe hebben je vader en moeder de Japanse bezetting meegemaakt?

‘Mijn vader was vijftien jaar toen de Japanners ons land bezetten. Zijn familie had het vrij makkelijk, doordat mijn opa een goede functie had bij de douane en ervoor kon zorgen dat de familie niet in het kamp terechtkwam. Mijn moeder en haar Indonesische familie hadden het daarentegen lastiger, ook zij werden onderdrukt door de Japanners en ze moesten ook echt voor hen buigen. Mijn vader had het juist moeilijker na de oorlog, toen het land onafhankelijk werd. Hij had last van discriminatie door de Indonesiërs vanwege zijn lichtere huidskleur.’

Ga je nog wel eens terug naar Indonesie?

‘Ik ben voor de eerste keer in 2009 terug naar Indonesië geweest. Als je daar dan met het vliegtuig landt, dan ruik en zie je meteen die specerijen en de geuren en dan weet je gewoon: dit is mijn moederland. Het was heel bijzonder, de geuren en kleuren. Niet dat ik ze bewust heb meegemaakt als baby, maar je herkent ze gewoon van thuis. Al ben ik dan opgegroeid in Nederland, Indonesië is en blijft altijd in mijn hart.’

 

Archieven: Verhalen

‘En ze stelden vragen als: ‘Wonen jullie in Suriname in bomen?’

De leerlingen Jesse, Tjun, Bram en Tristan mochten voor het schoolproject Koloniale Sporen Bea Vyent interviewen. Bea komt uit Suriname en kwam naar Nederland toen ze 16 was, helemaal alleen. Ze gingen in gesprek met haar over het verleden in Suriname en hoe ze zich voelt in Nederland. Ze werden hartelijk ontvangen en namen plaats aan de eettafel.

Wij hebben gehoord dat u uit Suriname komt uit het dorp Onverwacht. Kunt u vertellen hoe het dorp aan zijn naam komt?

Ik woonde daar met zeven broers en vier zussen. We leefden in een huis waar de jongens boven sliepen en de meisjes beneden. Onverwacht was vroeger een slavendorp en is na de afschaffing van de slavernij gekocht door voormalige slaven. Zij hebben de naam eraan gegeven. Waarom het dorp Onverwacht heet weet ik niet precies. Het was een dorp met ongeveer vijftienhonderd mensen. Iedereen in Onverwacht kende elkaar en iedereen was familie van elkaar. Men hielp elkaar en kwam vaak bij elkaar op bezoek.’

Hoe was het om in zo’n groot gezin op te groeien?

‘Ik was de jongste van alle kinderen. Mijn vader overleed op mijn vijftiendeeverjaardag. Zoiets vergeet je nooit meer. Mijn oudste broer nam me toen bij zich in huis. Hij werkte al. Mijn broers waren heel beschermend. Om mijn moeder te ontlasten werden een paar kinderen door familie opgevangen. Mijn zus ging ook ergens anders wonen, bij een neef en zijn vrouw – zij hadden zelf geen kinderen. Mijn andere zus woonde ook bij familie. Dat was heel gewoon in die tijd, dat kinderen ergens anders gingen wonen. Maar niet in een gastgezin hoor, altijd bij familie.’

Het contact met de familie was heel goed. We woonden bij elkaar in de buurt. Ook de familie van mijn vader en moeder kwamen vaak op bezoek. Zelfs uit Paramaribo kwamen de zusters van mijn vader elke week langs. Onverwacht ligt veertig kilometer van Paramaribo af. Mijn opa en oma woonden er ook. Mijn oma is 102 jaar geworden. Zij leefde nog in de tijd van de slavernij. Ze was een slavenkind.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?

‘Er was een arts in Suriname die doctor Braaksma heette. Hij vertelde dat er in Nederland weinig verpleegsters waren en dat er een advertentie was geplaatst op de radio en in de kranten of er jonge meisjes waren die in Nederland als verpleegkundige wilden werken. Toen heb ik mezelf opgegeven, tegelijk met een heleboel andere Surinaamse meisjes en jongens. Tja, in Suriname kon je niet zo makkelijk aan werk komen, dus wilde je weggaan. Ik ben zelf in Amersfoort terechtgekomen. Ik werkte eerst zes jaar als verpleegkundige in de psychiatrie en daarna zesentwintig jaar in het Juliana ziekenhuis in Zaandam.’

Want vindt u van Nederland ten opzichte van Suriname, zijn er veel verschillen?

‘Ik kwam hier in de winter aan en er lag sneeuw, dat had ik nog nooit gezien. Ik wilde de hele dag met sneeuwballen gooien, want dat was het eerste wat ze je leerden over Nederland. De mensen hier vonden me heel bijzonder, zij hadden toen nog nooit donkere mensen gezien. Ik voelde me helemaal niet gediscrimineerd vanwege mijn huidskleur. Nu, de laatste jaren, voel je wel dat er een soort druk is, vooral door mensen om je heen. Maar vroeger niet, ze vonden het vooral leuk, dan kwamen ze zo over je huid vegen en vroegen ze: ‘Hè, geeft dit niet af?’ En ze stelden vragen als: ‘Waar hebben jullie Nederlands geleerd?’ en ‘Wonen jullie in Suriname in bomen?’ En dat moest je allemaal vertellen en dan wilden ze met je op de foto. Dat was vroeger, de goeie ouwe tijd. Maar ja, dat is nu anders.’

We hoorden dat U ook een soort eigen taal sprak naast Nederlands in Suriname? Een soort straattaal.

‘Ja, dat is gewoon Surinaams. Ja, wij noemen het ook wel ‘Negerengels’ omdat er veel Engelse worden in zitten. Het is een taal die door iedereen gesproken wordt naast het Nederlands. Maar als ik mensen aanspreek in Suriname doe ik dat meestal toch in het Nederlands, en omgekeerd doen zij dat ook. En intussen komt er wel wat Surinaams doorheen, maar het is Surinaams-Nederlands. Het is niet echt verboden, maar de meeste Surinamers vinden het minderwaardig klinken. Dan zeggen ze altijd: “Zit je niet op school? Dat leer je toch niet op school?”. Thuis sprak ik meestal Surinaams, maar mijn ouders verstonden wel Nederlands.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Stelen betekende: hand eraf’

Aisa, Ambe, Bobby, Omare en Zonne komen op bezoek bij Dolf Amade (82) om hem te interviewen over zijn koloniale verleden. Bij aankomst worden ze met z’n allen heel vriendelijk ontvangen. De vrouw van Dolf biedt hen wat drinken aan. Nadat ze zichzelf hebben voorgesteld beginnen ze met het stellen van de vragen die ze van tevoren hadden besproken.

Hoe was uw jeugd?

‘Ik ben geboren in Bandung, West Java, en groeide op in een gezin van tien kinderen. Ik was de jongste. Op school was ik soms een kwajongen: ik moest vaak in de hoek van het klaslokaal staan omdat ik bijvoorbeeld de veger waarmee je bord mee schoonmaakt naar de leraar gooide. Ik ging vaak fietsen met mijn vrienden. Er was een grote heuvel die steil omhoog ging. In die tijd had je nog geen versnellingen op de fiets dus moest je je fiets met moeite zelf naar boven duwen. En als je helemaal boven was, kon je heel snel naar beneden. Maar dan moest je wel goede remmen hebben. Eén keer liep het bijna verkeerd af, deden mijn remmen het niet en eindigde ik vlak bij een afgrond. Het grootste deel van mijn jeugd heb ik veel lol gehad, totdat de bezetting begon natuurlijk.’

Hoe was het dan tijdens de Japanse bezetting?

De bezetting was een vreselijke tijd voor ons allemaal. De Japanners waren heel streng. Mijn vader werd opgepakt. Maar omdat ik Indo ben, hoefde ik niet naar een kamp. Ik was dus een ‘buitenkamper’, zoals je dat noemt. Helaas werd er voor ons als buitenkampers niets gedaan. Mijn familie moest alles verkopen, puur om een beetje geld te hebben. Toch dachten we er nooit over na om iets te gaan stelen. De Japanners waren daar heel streng in. Stelen betekende: hand erafZe vroegen dan met welke hand je het voorwerp had gestolen en die hakten ze er dan af. Iedere keer als mijn familie en ik langs de vlag van de Japanners liepen moesten we buigen, of we het wilden of niet – we hadden geen keus. Na de oorlog kwam mijn vader getraumatiseerd terug. Hij was een van de weinigen die het had overleefd. Hij sprak er nooit meer over. Het maakte niet uit hoe vaak je ernaar vroeg; hij weigerde antwoord te geven.’

En hoe was uw reis naar Nederland?

‘Ik was zeventien toen ik naar Nederland ging, in 1954. Ik had net mijn diploma voortgezet onderwijs gehaald. Ik ging in mijn eentje; mijn familie bleef achter in Indonesië. Ik moest mijn eigen vliegreis betalen. De meeste mensen van de Indische bevolking hadden niet eens geld om de reis te betalen, ikzelf ook niet. Ik had geen idee hoe ik aan het geld zou moeten komen, dus ik sloot een lening af. Bij aankomst in Nederland begon ik een baantje te zoeken om mijn schuld af te betalen. Ik ging bij het leger en werd militair. Na mijn diensttijd zeiden ze op een gegeven moment dat ik mijn schuld had afbetaald. Ik leerde mijn vrouw hier in Zaandam kennen. Ik ontmoette haar bij een vechtsport die ik destijds deed. Haar moeder was de eigenaar van de vechtschool. Ik ben nu nog steeds gelukkig getrouwd met haar.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ze riepen “onder het bed!” als er schoten klonken’

Terwijl ze een lekker kopje thee kregen van Randy de Bruijne (1946) vroegen de leerlingen Floortje, Romy, Elisa en Puck haar waarom ze met dit project wilde meedoen. In haar gezellige huisje aan de Zaan vertelde ze ons dat ze het belangrijk vond dat kinderen meer kennis hadden over de vroegere Nederlandse koloniën, maar wel alleen als die kinderen ook echt geïnteresseerd zijn.

Heeft u nog invloeden van de Tweede Wereldoorlog gemerkt?
‘Ik heb niet heel veel gemerkt van wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, ik werd immers pas in 1946 geboren. Maar na de capitulatie van de Japanners kreeg je een soort koloniale oorlog. Dat was omdat de Indonesiërs graag zelfstandigheid wilden, maar dat niet meteen kregen van de Nederlanders. Pas in 1949 kwam er een echte overdracht en werden ze van een kolonie een soevereine staat. Van Indonesische onafhankelijkheidsstrijd heb ik wel wat gemerkt. Ik was natuurlijk nog hartstikke klein. Wat me daarvan is bijgebleven, is dat er werd gezegd: ‘Je moet onder het bed’ als er schoten klonken of iets dergelijks. Ik heb van mijn opa en oma wel veel verhalen gehoord over de Eerste- en Tweede Wereldoorlog.’

Waarom ging u na de scheiding van uw ouders bij uw opa en oma wonen?
‘Vroeger was het zo dat een van de twee echtgenoten de ‘schuld’ kreeg van de scheiding. Mijn moeder ging weg, dus het was zogenaamd haar schuld. De rechter besliste dat mijn broer en ik aan mijn vader toegewezen werden. Mijn vader vond dat denk ik een te zware opgave, dus toen werden mijn oma en stiefopa voogd. Mijn grootouders woonden in Jakarta en ik ging er voor de scheiding al vaak heen, dus ze waren niet onbekend voor mij. Dat ik bij mijn grootouders moest wonen, vond ik niet echt leuk. Je weet als kind dat het niet anders kan dus pas je je aan, maar fijn is het niet. Mijn grootouders hebben ontzettend goed voor mij gezorgd, maar ik denk dat het toch heel anders is dan bij je eigen ouders opgroeien. Gelukkig heb ik later toch een goede band met mijn moeder gekregen.’

Hoe was het voor u als kind om rijk te zijn en bedienden te hebben?
‘Heel gewoon, je zag wel verschil wel met mensen die misschien minder hadden, maar het was zoals het was. Overal waar ik kwam was het zo. En daarom vind je dat gewoon, maar later denk je: misschien was dat niet zo gewoon. Hoewel ik denk dat hier in Nederland ook heel veel “bedienden” waren. Want ik kan me herinneren dat mijn schoonmoeder hier in Nederland vertelde dat ze ook iemand in huis hadden die op de kinderen paste.’

Archieven: Verhalen

‘En ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland”’

Mavis Hoogdorp (1949) zat al op de leerlingen te wachten toen we aankwamen, ze keek ernaar uit om hen te vertellen over haar leven in Suriname. Fleur, Sanna, Marianna, Jochem en Lucas stapten binnen bij een onbekende en we namen een uur afscheid van een mevrouw die ze naar ons idee heel goed kenden. Ze hebben veel geleerd van haar indrukwekkende verhalen, die ze vertelde met een hoop humor die ze niet snel zullen vergeten.

Hoe zag uw jeugd en opvoeding er uit?

‘Ik had een prachtige, maar beschermende jeugd. Dat hield in dat ik niet zo makkelijk kon spelen met andere kinderen. Ik werd liefdevol opgevoed, ook door opa en oma, ooms en tantes. Ik was best een verwend kind. Ik was gehoorzaam, dus het was niet nodig om streng tegen mij te zijn. Ik ben in een ‘familiehuis’ geboren, dat wil zeggen dat mijn hele familie daar woonden: moeder, opa, oma etc. Iedereen droeg een steentje bij aan de opvoeding en dat vond ik fijn. Dat huis stond in Paramaribo. Het was redelijk groot, maar had geen veranda. Mijn oma maakte altijd een grote pan eten zodat iedereen kon mee eten, zoals mijn neefjes en nichtjes.’

Hoe vond u het om naar Nederland te gaan en u aan te passen?

‘Ik had geen enkel probleem met de reis naar Nederland. Ik keek er onwijs naar uit! Ik dacht: hier is het al erg goed, maar er is altijd wel een plek die nog beter is. Een collega van mij kreeg een baan in Nederland aangeboden en ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland.” Zo gezegd, zo gedaan. Mijn collega en ik gingen een paar weken later met het vliegtuig naar Nederland. Ik was toen 21 jaar. Wij hadden in Paramaribo al heel veel gehoord over Nederland. Eenmaal hier aangekomen was het toch allemaal even wennen; er waren toch best wel veel verschillen. Alles was nieuw en ik moest veel dingen opnieuw ontdekken en leren. Alles achterlaten in Paramaribo vond ik niet heel moeilijk, want mijn familie en vrienden steunden mij volledig en ik wist dat ik naar een mooie plek ging.’

Vind u het fijner hier in Nederland dan in Suriname?

‘Het heeft allebei zo zijn charme. Jullie vragen dit vast omdat veel ouderen uit Suriname lichamelijk hier in Nederland zijn, maar geestelijk nog in Suriname. Het is een soort heimwee. Als je op vakantie naar Suriname gaat, dan lijkt het of de mensen niet zijn veranderd. Maar eigenlijk moet je Suriname en Nederland niet vergelijken.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Toen werd ik teruggestuurd naar Nieuw Nigerie om voor mijn zieke oma te zorgen.’

De leerlingen Dion, Julius, Robin en Ho Tin interviewden Marion Perk in haar gezellige huisje in het centrum van Zaandam. Marion vertelde de leerlingen hoe zij het vond in Suriname, maar dat ze toch liever in Nederland woont.

Hoe was uw schooltijd in Suriname?

‘Ik ben geboren in Nieuw Nigerie en was de oudste van acht kinderen. Toen mijn vader een baan in Paramaribo kreeg, gingen we verhuizen. Ik zat toen in groep vier van de basisschool.  Mijn oma bleef achter, maar werd ziek. Toen werd ik teruggestuurd naar Nieuw Nigerie om voor mijn zieke oma te zorgen. Dat duurde twee jaar. Al die tijd kon ik niet naar school, dat vond ik jammer. Toen ik terugkwam, werd ik teruggezet in groep vier. Ik was toen twee jaar ouder dan de anderen uit mijn klas. Op de scholen werd er veel over Nederland behandeld, maar niet over Suriname. Onze vaderlandse geschiedenis ging bijvoorbeeld niet over Suriname, maar over Nederland.’

Had u een goede band met uw ouders en de rest van het gezin?

‘Ik vond het leuk om in een groot gezin op te groeien, daardoor had ik altijd wel iemand om mee te spelen. Omdat ik de oudste van de kinderen was, had ik een eigen kamer. Ik had een goede band met mijn ouders. Ze waren wel streng en omdat ik het oudste kind van de familie was, werd ik het strengst opgevoed. Als kinderen werden we niet vrij opgevoed, daarmee bedoel ik dat er als er bijvoorbeeld bezoek van volwassenen kwam, dan mochten wij als kinderen daar niet bij zijn. Vooral mijn vader was heel streng. Toen ik naar Nederland verhuisde, bleef mijn vader in Suriname. Ik durfde toen meer tegen hem te zeggen en ik schreef hem ook dat ik heel dankbaar was dat hij mij goed opgevoed had. Ondanks de afstand raakten we meer verbonden met elkaar. Een keer zag hij schoenen in een winkel die ik sowieso leuk zou vinden, dacht hij. Dus schreef hij me een brief of ik die schoenen wilde. Op mijn dertigste verjaardag kwam hij ook naar Nederland.’

Wat deed u voor werk in Nederland?

‘Ik ging naar Nederland omdat mijn verloofde hier ging studeren. Ik was nog niet getrouwd in Suriname, omdat mijn grootvader vond dat een man eerst een huis en een goede baan moest hebben. Ik trouwde dus pas in Nederland. Ik woonde eerst op kamers, maar op mijn trouwdag gingen mijn kameraden al mijn spullen ophalen. Hier in Nederland werkte ik als onderwijzeres. Ik had een hele grote groep kinderen op het niveau van groep 3. Er zaten kinderen van tien jaar oud tussen, die nog niet konden lezen en schrijven. Ik vond het heel leuk om hen les te geven. Daarnaast heb ik veel vrijwilligerswerk gedaan, en heb er zelfs vorige maand een lintje voor gekregen. Ik was heel verrast, maar ben er best trots op.’

Hebt u spijt van uw verhuizing naar Nederland?

‘Ik woonde eerst zes jaar lang in Amsterdam, dus ik ken daar elke uithoek van de stad. Ik had daar veel buren, dus als ik eten nodig had dat ergens anders niet verkrijgbaar was vroeg ik het gewoon aan hen. Maar ik vind het veel fijner in Zaandam. Het is er rustiger. En nee, ik heb geen spijt van mijn verhuizing naar Nederland. Zes jaar geleden ging ik terug naar Suriname. Ik vond het daar erg leuk, omdat ik daar nog veel vriendinnen heb van school, maar al na drie weken wilde ik al naar huis. In mijn eigen bed slapen.’

 

Archieven: Verhalen

‘Je mocht geen Surinaams praten, omdat ze bang waren dat je ervan ‘vernegerde’’

Vanaf het Zaanlands Lyceum reden we (Daan, Esther en Barry van 14 en Lotte van 15) naar het huis van mevrouw Tauwnaar (1950). Ze werden vriendelijk ontvangen, al gleed Daan bijna uit over het gladde hout bij de voordeur, maar het ging gelukkig goed. Er waren niet genoeg stoelen in de keuken dus werden er nog wat stoelen bij de buurvrouw gehaald. Het interview was erg gezellig.

Hoe was het om op te groeien in Paramaribo?

‘Ik heb een hele mooie jeugd gehad. Ik groeide op in een fijn gezin met acht broers en zussen. Helaas overleed mijn moeder vroeg, dus ik moest als oudste voor een deel helpen met het verzorgen van mijn jongere broers en zussen. Het was ook een hele mooie omgeving waar ik woonde. Suriname is natuurlijk een prachtig land, en het klimaat is ook heerlijk. Je mocht geen Surinaams praten omdat ze bang waren dat het slecht was voor je ontwikkeling, dat je ervan ‘vernegerde’. Ik sprak wel Surinaams als ik met vrienden buiten speelde, maar als onze ouders erachter kwamen, kregen we op ons kop. Het is heel goed geweest dat ik altijd Nederlands sprak, want toen ik in 1979 naar Nederland verhuisde, hoefde ik geen nieuwe taal te leren.’

In 1975 werd Suriname onafhankelijk, hoe maakte u dit mee?

‘Je had geen keuze. Er veranderde heel veel in die tijd. Veel Surinamers wilden niet onafhankelijk worden. Het was natuurlijk een hele grote verandering, en iedereen moest wennen aan de nieuwe situatie. We hadden ons er niet op voorbereid. In het begin hadden de Surinamers het moeilijk en daarom gingen er steeds meer mensen net als ik naar Nederland. Ik verhuisde in 1979 en wat me het meeste opviel, waren de Nederlandse mensen hier; ze waren zo anders dan ik gewend was. Ook veel dingen waren hier anders, en ik had best moeite met aanpassen. Mijn man had werk gevonden en wij mochten overnachten bij een van mijn zusjes. We woonden eerst drie jaar in Amsterdam en daarna verhuisden we naar Zaandam. Ook mijn drie kinderen zijn allemaal hier in Zaandam opgegroeid en ik voel me helemaal thuis. Ik zou wel terug willen naar Suriname, maar nu nog niet.”

Toen u in Nederland ging wonen, zag u toen uw familie nog vaak?

‘Niet zo vaak als ik had gewild, want de vliegtickets zijn erg duur. Maar ik heb inmiddels ook veel familie in Nederland en die zie ik wel vaak. Verder heb ik een heel groot sociaal leven. Door de mensen die ik ken via de kerk voel ik me nooit alleen. Hier in Nederland heb ik meegewerkt aan het opzetten van een project voor een Seniorencentrum (waar ik nu woon). Ik ben naar alle woonbouwverenigingen gegaan en toen kregen we het voor elkaar dat we hier met een hele groep Surinaamse mensen konden wonen. Dat is erg fijn. Als ik nu in Suriname zou gaan wonen, moet ik me aanpassen omdat ik het leven in Nederland gewend ben. Maar toch: hier is mijn huis, maar Suriname is mijn thuis.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892