Archieven: Verhalen

‘Gekookte bloembollen smaakten echt vies!‘

Voor de 83-jarige Jan Meijer en zijn vrouw is de school Spring High waar Merin, Nizar, Mouad en Yil op zitten nog knap lastig te vinden. Als ze elkaar even voor tienen treffen, glimlacht Jan van oor tot oor. Hij praat veel en luid. ‘Hij is het zonnetje in huis’, zegt zijn vrouw. En een geboren verteller, zullen de kinderen algauw achter komen. De plattegronden die ze hebben meegenomen laten zien waar Jan tijdens de oorlog woonde. Het adres Ringweg K21, op Sloterdijk, bestaat namelijk niet meer.

Wat at u tijdens de oorlog?
‘We hebben zo’n honger geleden. Omdat er niet voldoende was, waren we de hele tijd op zoek naar voedsel. Mijn vader had een volkstuintje, maar veel leverde dat niet op. We aten vaak pap; die maakte mijn moeder van melk van de schillenboer, die ik wel eens hielp. Soms gingen we appeltjes pikken. En in de zomer gingen we tarwe, die overbleef na het oogsten van het graan, zoeken op de akkers van de boeren. Dat vermaalde ik dan met de koffiemolen tot meel en daarvan bakte mijn moeder brood. Bij Halfweg verbouwden ze suikerbieten. Daar was ook een suikerfabriek toen. Bieten die van de wagen vielen, namen we mee naar huis. Mijn moeder kookte dat en dan stonk het hele huis naar de zoete suikerbietengeur. Gekookte bloembollen stonden ook vaak op het menu. Vies was dat! En dan had je nog de gaarkeuken op de Haarlemmerweg. Daar at je wat de pot schafte.
We hadden dus geluk dat we vlakbij boerenland woonden. Maar ik bewaar nare herinneringen aan die tijd. Boeren gaven al hun eten aan de kerk en wij kregen niets. Mijn moeder was erg boos op ze, omdat ze ons geen eten gunden. Ik ben opgevoed met een hekel aan boeren hebben.’

Waren er ook leuke momenten tijdens de oorlog?
‘Schillen bij de mensen thuis ophalen voor de schillenboer! Die schillen werden gebruikt als veevoer. Dan ging ik deur na deur, telkens al die trappen op, met mijn zak om het bakkie met schillen, dat dan klaar stond, leeg te halen. Dat brachten we dan naar boeren, voor hun koeien. Die schillen werden ook gewogen. Daarvoor in ruil kreeg mijn moeder melk. Ik had echt lol in dat werk. Dat schillen halen hield me van de straat en dat vond mijn moeder belangrijk.’

Wat is een van de erge dingen die u meemaakte tijdens de oorlog?
‘Dat gebeurde net na de oorlog, tijdens het bevrijdingsfeest op de Dam. De burgemeester ging daar speechen. Mijn moeder zei: “De oorlog is voorbij, we gaan kijken wat ze daar zeggen.” Op de hoek van de Kalverstraat en de Nieuwendijk was de Groote Club gevestigd. Daar zaten een paar Duitse soldaten met geweren verscholen. Heel de Dam was vol met mensen. Ineens werd er geschoten. Mijn moeder trok mijn broertje mee en liep de Nieuwendijk in. Mijn vader nam mij mee naar het Damrak. Daar wachtten we bij Hotel de Rode Leeuw tot het schieten over was. Dat hotel zal ik nooit vergeten. Het was voor mij een heel angstig moment. We wilden natuurlijk in leven blijven dus ik liep heel hard weg, maar mijn vader kon niet zo hard lopen als ik. Dus ik moest het kalmer aan doen. Als ik nu over de Dam loop, zeg ik altijd tegen mijn vrouw: “Hier heb ik achter dat schot gezeten tijdens de beschieting.” Dat soort dingen zijn erg. Heel veel mensen zijn toen ook doodgeschoten. Daarom zeg ik: we moeten geen ruzie maken met andere landen. Jullie kinderen hebben de macht om dat tegen te gaan!’

           

Archieven: Verhalen

‘Gelukkig kon mijn zus heel goed op commando huilen’

We lopen met z’n allen een stevige 25 minuten van de school Spring High naar de Geert Grootestraat waar Jopie van Hofwegen (1939) en haar man Piet wonen. Stan, Zeke en Simon staan wat onwennig voor de deur. Na het aanbellen zwaait de deur open en staat Jopie met een brede lach in de deuropening. Ze nodigt de jongens hartelijk uit om binnen te komen.

Wat vond u het ergste aan de oorlog?
‘De honger en kou. Mijn moeder stopte ons altijd vroeg in bed met een hele stapel paardendekens over ons heen. We hadden amper iets te eten en buikpijn van de honger. Slapen met dat gevoel is moeilijk. Wat we tijdens de Hongerwinter aten was vooral broodpap en soms bloembollen. Nou dat is niet lekker, hoor. Als ik er nu aan denk krijg ik nog de rillingen.
Op een dag had mijn vader een kat gevangen en die hebben we toen opgegeten. Nee, het was niet onze eigen kat… gewoon een beestje wat in de buurt liep. Ook ging mijn vader op de fiets met houten banden met mijn oudere zus naar de boeren. Gelukkig kon mijn zus heel goed op commando huilen waardoor ze altijd wel iets van de boeren meekregen. Dit deelden we dan met de buren uit ons portiek. Er was een grote mate van saamhorigheid in die tijd. Als je wat had dan deelde je het.’

Waar speelde u mee in die tijd?
‘We hadden bijna niets om mee te spelen. Een paar knijpers, dat was het. Ik had ook een pop van papier. Die kon je aankleden met een rokje, blouse en een hoed. Maar daar mocht ik alleen op zondag mee spelen, omdat de pop anders snel stuk kon gaan; hij was heel kwetsbaar. Alleen op straat spelen – we woonden in de Agatha Dekenstraat – mocht niet. Soms kwamen er vliegtuigen laag over vliegen. Dan ging het luchtalarm af en moesten we de schuilkelders in. Bij het WG-terrein, waar ik dichtbij woonde, is ooit een bom gevallen.
Laatst heb ik de film Oorlogswinter gezien waar in het begin van de film ook vliegtuigen laag over vliegen. Toen voelde ik diezelfde angst. Dat blijft je je hele leven bij.’

Kunt u zich de Bevrijding nog herinneren?
‘Jazeker! Wat was dat een feest. Er reden tanks van de bevrijders door de straten, we kregen kauwgom van Amerikaanse soldaten en er waren grote straatfeesten. Ik kan me een buurman herinneren die als baby verkleed was, in een luier met mosterd er op.
Ik vind het heel belangrijk dat de Tweede Wereldoorlog herdacht blijft worden. Ik gun geen kind de honger, angst en kou die ik ervaren heb. Het doet me verdriet te zien dat er in de rest van de wereld nog steeds kinderen lijden in oorlogsgebieden, want kinderen kunnen er natuurlijk niets aan doen. De lessen moeten getrokken blijven worden. Weet je wat mooi zou zijn. Als we in het volgende jubileumjaar, over 25 jaar, weer van die straatfeesten met verklede mensen zouden houden. Net als in mei 1945.’

            

Archieven: Verhalen

‘Ik denk dat mijn moeder zich schuldig voelde over haar gedrag als tiener’

Van buitenaf vergapen Camiel, Hamza, Brandon en Daan zich al aan het huis van Yanny Scutt-Makkink. De dromenvanger (die later geen dromenvanger blijkt te zijn), de poezenbeelden, de menora… En ook binnen is er veel te zien in het knusse, warme huis (zoals Camiel het omschrijft) van de naoorlogse, die het verhaal van haar Joodse ouders – Jans en Wijnand Makkink – aan de Spring High-leerlingen vertelt. Dat poes Sterre het qua aandacht gemunt heeft op Hamza, die katten een beetje spannend vindt, zorgt eerst nog voor wat hilariteit.

Waarom vertelt u het verhaal van uw ouders?
‘Ik vind het belangrijk dat het wordt doorgegeven. Mijn moeder is al overleden, mijn vader is nu 88, maar die willen we er niet meer mee lastig vallen. Zelf wil ik het ook vertellen, omdat ik er in mijn jeugd nogal last van heb gehad. Mijn moeder heeft wat zij heeft meegemaakt niet kunnen verwerken en sprak er niet vaak over. Dat binnenhouden van haar emoties uitte zich anders. Ze was best hard voor ons kinderen. Je kon gewoon een klap krijgen en dan zei ze: “Je hoeft niet te huilen, want er zijn veel ergere dingen.” Als ze er gewoon over had kunnen praten, was ze misschien niet zo hard geweest als moeder. Ik was daar lange tijd boos over. Later niet meer, toen ik oud genoeg was om te begrijpen hoe het kwam. Ze heeft veel erge dingen meegemaakt in de oorlog. Voor mijn vader was het een makkelijkere tijd. Hij was een jaar of acht toen de oorlog begon en is ondergedoken op een schip. Varend door Nederland had ie geen last van de oorlog. Het was zelfs een leuke tijd voor hem. In de stad betekende onderduiken binnenblijven. Op de boot was hij vrij. Later is hij zelf binnenvaartschipper geworden. Ik ben opgegroeid op een schip.’

Wat is er met uw moeder in de oorlog gebeurd?
‘Zij was een jaar of twaalf toen het begon en toen ze later moest onderduiken zat ze flink in de puberteit. Ze was pittig en had een eigen mening. Ze accepteerde geen gezag, ze wilde alles zelf bepalen. Het was daardoor lastig haar onder te laten duiken. Bij elk adres liep ze weg. Ze snapte niet waarom ze moest onderduiken. Dat ze Joods was zei haar ook niks, want zo was ze niet opgevoed. Later overleed ook nog haar moeder, terwijl haar ouders niet waren getrouwd én haar vader niet haar biologische vader was. Hij mocht haar niet adopteren en zo kwam ze in een tehuis voor wezen terecht. Ik weet soms niet wat erger voor haar was, het onder moeten duiken tijdens de oorlog of de periode in het tehuis erna.’

Is uw moeder wel eens opgepakt?
‘Bijna ja, in 1944. Ze was weer eens weggelopen van haar onderduikadres. Een meneer die haar hielp, wilde haar snel weer onder laten duiken. Onderweg naar een nieuw adres, werd er op hem geschoten. Ze ontkwamen, maar een kogel kwam in mijn moeders voet terecht. Vanwege koudvuur, moest later haar kleine teen afgezet worden. Canadese soldaten die ons bevrijd hebben, hebben haar nog verzorgd. Na de oorlog had ze recht op goede schoenen vanwege dit ongeluk, maar dat wilde ze niet aannemen. Daar kreeg ze haar familie niet mee terug, zei ze. Ook was ze te ijdel om speciale, niet zulke mooie, schoenen te dragen.’

Heeft ze dit allemaal aan u verteld?
‘Ze sprak sporadisch over de oorlog. En als ze dat deed, dan alleen met de twee oudste kinderen, waaronder ik. En op een bepaald moment. Dan moesten we ervoor gaan zitten. Of als Indonesië ter sprake kwam. Dan had ze het altijd over haar onderduikbegeleider, die van Indische afkomst was. Hij is later bij een razzia doodgeschoten, toen hij ook iemand begeleidde. Mijn moeder heeft altijd over hem gesproken. Ik denk dat ze zich schuldig voelde. Hij deed zijn best voor haar en zij deed lastig. En hij werd ook nog eens vermoord. Ik vraag me nu wel eens af: zou ik het onderduiken hebben volgehouden? Ik denk dat ik ook weg zou willen. Met de jaren begrijp ik mijn moeder steeds beter.’

PS: De dromenvanger, vertelde Yanny Scutt-Makkink, is een levensboom.

Archieven: Verhalen

‘Ik zag de oorlog als één groot avontuur’

Rodaina, Salma en Salim van Spring High zitten nog niet eens als Gerrit Kalkhoven (1924) al begint te vertellen over zijn leven tijdens de oorlog. Meneer Kalkhoven haalt een mapje tevoorschijn met zijn oude persoonsbewijs, distributiekaarten, voedselbonnen en prachtige foto’s van vroeger. Er komen koekjes op tafel en het interview kan nu écht beginnen!

Moest u onderduiken tijdens de oorlog?
‘Op een gegeven moment werd ik opgeroepen om in Duitsland te moeten werken. Daar heb ik me aan onttrokken. Ik was een schoolvriendje van vroeger tegen gekomen, Dickie, en via hem ben ik terecht gekomen bij een scheepsreder. Ik kon op een schip als matroos aan de slag. Ik moest me melden in Best, onder Nijmegen. Ik kwam daar op de werf en ik zag dat het schip helemaal onder de kogelgaten zat. De schipper kreeg opdracht om naar Engeland te varen, maar dan moesten we via de Schelde. Daar werd elke dag geschoten door Engelse vliegtuigen, daarom zag het schip er al zo uit. We gingen de Maas op en we kwamen bij Rotterdam. Dat was mijn enige kans. Ik ben gevlucht en heb eerst twee tot drie dagen in een hotel in Rotterdam gezeten. De volgende morgen deed ik mijn laarzen aan om de straat op te gaan om eten te zoeken. Ik had op een gegeven moment zo’n pijn aan mijn voeten. Toen kwam ik tot de ontdekking dat ik mijn linkerlaars aan mijn rechtervoet had en de rechterlaars aan mijn linkervoet. Ik was zo op van de zenuwen dat ik mijn schoenen niet eens normaal aan had kunnen doen.’

Heeft u wel eens razzia’s meegemaakt?
Nadat ik in Rotterdam had gezeten, ben ik teruggegaan naar mijn ouders in Amsterdam waar ik de rest van de oorlog ben gebleven. Dat was voor mij de moeilijkste tijd, want toen begonnen de razzia’s. Ik liep een keer van mijn werk naar huis met een vriendje. Onderweg was er een mevrouw en die vroeg aan ons of wij haar tas wilden dragen. Dat wilden we wel en in ruil daarvoor kregen we een appel van haar. Toen zagen we vanuit de verte dat er een razzia gaande was. Ze joegen alle mensen op. Wij zagen dat gelukkig van ver dus wij zetten die tas neer. Die vrouw was verschrikkelijk verontwaardigd want wij hadden wel die appel aangenomen maar nu lieten we haar in de steek. We liepen snel de andere kant op en zo ontsnapten we. Mijn broer was wel opgepakt voor de arbeidsinzet. Hij moest naar een strafkamp. Thuis waren we blij toen er eindelijk bericht kwam over hem. Op een dag kwam hij opeens de hoek omlopen, terwijl hij bijna vier jaar in een kamp had gezeten!’

Was u wel eens bang?
‘Nee, je was alert, verschrikkelijk alert. Je was nooit veilig op straat. Mijn moeder was altijd ongerust of ik wel thuis zou komen. Ik wilde niet thuis blijven, dat kon ik niet. Ik wilde werken, zodat ik iets te doen had. Er liep wel familie op straat en die hadden me dan weer zien lopen. Dan gingen ze langs mijn moeder om haar gerust te stellen. Omdat ik jong was, zag ik die oorlogsperiode ook als één groot avontuur. Dat wil ik eerlijk zeggen, hoor. Ik ging op pad om eten te zoeken. Dat was ook avontuur. Bij de boeren gingen we aardappels zoeken in de velden. Bij sommige boeren werden we meteen binnengelaten en kregen we te eten. Maar ik heb ook wel eens meegemaakt dat een boer zijn hond op me afstuurde. En ik ben ook wel eens terechtgekomen bij een boer waar ik ‘s nachts mocht slapen in het hooi. Ik kwam die stal binnen en de hele ruimte lag al vol met mannen. Dat bleken mannen van verzetsgroepen te zijn.’

          

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg een nummer op mijn arm getatoeëerd’

Het is een warm welkom bij Beppie Ottenbros, in haar aanleunwoning bij het Reinaldahuis. Haar dochter Ivonne heeft stoelen klaargezet en midden op tafel staan pakjes sap en snoep. Grace, Twan, Valentijn en Rosa van de Bos en Vaartschool zitten om mevrouw Ottenbros heen.

Kan u zich de eerste dag van de oorlog herinneren?
‘Ik kan me niet herinneren dat de oorlog begon. Het was een gewone dag. Je weet niet wat je te wachten staat. Ik was 14 jaar toen de oorlog begon. Ik woonde aan het Krugerplein in Amsterdam en was de jongste van negen kinderen. Mijn vader was postbode. Ik wist niet eens dat ik Joods was. We deden er thuis niets aan. Het begon ermee dat mijn vader werd ontslagen omdat hij Joods was. We hadden heel veel zorgen. Steeds vaker werden er mensen opgepakt. Mijn vader ook. Ik zag bordjes met ‘Verboden voor Joden’.
Ik werkte bij de Hollandia regenpakkenfabriek. Omdat die ook aan de Duitsers leverde, kreeg ik een Sperre, een stempel in mijn persoonsbewijs waarmee ik uitstel van deportatie kreeg. Daardoor werden mijn moeder en ik niet opgepakt. Mijn moeder vond dat onderduiken geen zin had. We hadden wel een koffer klaar staan. Op een dag was ik niet lekker en bleef thuis. Juist die dag zijn alle Joodse werknemers van de fabriek opgepakt, ook mijn zwager. De volgende dag kwamen ze hun familieleden halen, ook mijn zus en haar kinderen. Op een dag was het zover. Het was na 8 uur ’s avonds, dan mocht je niet meer naar buiten. Ik was dus thuis en werd opgepakt. Mijn moeder werd een paar weken later opgepakt. Ze gaf haar trouwring en die van mijn vader aan de buurvrouw in bewaring.’

Waar brachten ze u heen?
‘Via de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam kwam ik januari 1943 alleen in kamp Vught. Ik was 16 jaar. Eigenlijk was het mijn geluk dat ik alleen in het kamp kwam. Je zou het niet zeggen, maar als je met je familie kwam, bleef je bij elkaar. En dat zou slecht aflopen. Thuis werd ik als jongste altijd een beetje verwend. In Vught was ik ook de jongste en de vrouwen in het kamp hielden extra rekening met mij. Ik heb geluk gehad. Ik ben door het oog van de naald gekropen.
In het kamp werkte ik bij het Phillips-Kommando. We moesten radiolampen maken. Het heeft me gered want we kregen beter te eten. Maar in juni werd we in vrachtwagens naar Auschwitz gebracht. Kamp Vught was een ‘El Dorado’ als je het vergelijkt met Auschwitz. Ik kreeg een nummer op mijn arm getatoeëerd en een klein driehoekje, dat betekende dat ik voor het Philips-Kommando werkte. We werden daardoor extra beschermd, en ze schoren ons niet kaal. In Auschwitz werkte ik in de Farben munitiefabriek. Ik moest dopjes op handgranaten draaien.
In januari 1945 kwamen de Russen richting Auschwitz en de nazi’s dwongen ons 650 kilometer te lopen naar kamp Ravensbrück. In mijn dunne gevangenispakje, op houten schoenen. Ze noemden het de Dodenmars, omdat er veel mensen tijdens de tocht stierven. Ik bleef doorlopen, ontsnappen kon niet. Ze schoten je meteen neer. Ik overleefde door sneeuw te eten.
In Ravensbrück was het moeilijk. We deelden met zes vrouwen een bed. Er was niets te doen. Het Rode Kruis bracht veel Nederlandse vrouwen naar Zweden. Ik mocht niet mee. Na drie maanden moesten we weer lopen. Er reden Duitse bewakers met ons mee, met wagens vol fietsen. Steeds vaker verdwenen er een paar. Na 100 kilometer was er geen Duitser meer te zien en waren de Russen er. We waren vrij!’

Hoe kwam u weer in Nederland?
‘Russische soldaten regelden dat we met een groep van twaalf Nederlandse vrouwen konden bijkomen in een villa. We hesen er de Nederlandse vlag! Ik woog nog maar 30 kilo. Door een Amerikaans legervliegtuig werden we naar Brussel gebracht en daar kreeg ik een lift naar Amsterdam. Op het Centraal Station was een kantoor van de burgerlijke stand. Daar hoorde ik dat mijn zus Mientje nog leefde, zij was ondergedoken. Mijn zus bleef maar hopen dat er nog iemand terugkwam. Ik kwam uit de kampen en wist dat niet zo was. De rest van de familie is vermoord. Mijn ouders, 18 familieleden, zes broers en zussen en hun kinderen. In 1946 verhuisde ik naar Haarlem. Ik wilde niet meer in Amsterdam wonen. Amsterdam was Amsterdam niet meer.
Na de oorlog kreeg ik veel last van nachtmerries en ik sliep niet meer. De dokter zei dat ik werk moest zoeken. Dat deed ik en ik heb dertig jaar met veel plezier gewerkt in de kantine van het Haarlemse politiebureau. We leven nu 75 jaar in vrijheid, maar ik ben nog iedere dag met de oorlog bezig. De trouwringen van mijn ouders draag ik nog altijd naast mijn eigen ring. Ik heb een digitaal fotolijstje met de foto’s van mijn familieleden. Elke ochtend als ik opsta zet ik eerst dat lijstje aan en het is het laatste wat ik uitzet als ik ga slapen. Het is een ritueel geworden.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik werd opgevangen door de verzetsgroep’

Meneer en mevrouw Ingenhoest bewaren veel spullen uit de oorlog. Feline, Julia ,Tobias en Floris van de Bos en Vaartschool keken hun ogen uit.

Wat kan u zich herinneren van de oorlog?
‘Ik was 3 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Slachthuisstraat. Mijn vader werkte bij de Drostefabriek. Na de oorlog kreeg ik nog een broertje. De oorlog heeft grote invloed op mijn leven gehad. Mijn ouders zaten in het verzet, bij de Hamelinkgroep. Jacob Hamelink woonde bij ons in de straat. Ik had wel door dat mijn ouders anders waren, dat ze iets deden dat gevaarlijk was. Altijd was er de angst. Als ik op straat was en de soldaten hoorde marcheren, rende ik altijd naar huis om te waarschuwen.’

Wat deden u ouders dan?
‘Vaak waren er ’s avonds vergaderingen bij ons in het kleine keukentje met de gordijnen dicht. Ik zat dan onder de tafel en had geen idee van wat ze bespraken. Mijn vader vervalste paspoorten. Daar had hij ook materiaal voor in huis. Er hebben ook een tijdje Joodse onderduikers bij ons gewoond. Ze hadden een dochter van mijn leeftijd. Ik weet niet meer hoe ze heetten of ze de oorlog hebben overleefd. Om eerlijk te zijn vond ik het niet zo leuk wanneer er onderduikers waren. Het betekende namelijk dat je alles moest delen. Als kind ervaar je dat zo.’

Kende u ook NSB’ers?
‘Tegenover ons woonde een meisje uit mijn klas. Haar ouders zaten bij de NSB en kregen weleens bezoek van mensen waar de hele straat niets van moest hebben. We speelden wel met elkaar, maar we kwamen niet bij elkaar thuis.’

Ging het wel eens mis?
‘Mijn ouders zijn samen gesnapt in het stadhuis van Haarlem terwijl ze bonkaarten stalen. Ze werden gevangengenomen en naar Amsterdam gebracht, naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Mijn moeder bleef daar en mijn vader werd overgebracht naar kamp Amersfoort en daarna naar kamp Vught.
De verzetsgroep van mijn ouders ving mij op. Ik sliep op verschillende adressen en bij een oom. April 1943 vielen de bommen op de Amsterdamsebuurt. Mijn ouders zaten nog gevangen en zaten in doodsangst om mij, omdat ze niet wisten of ik het had overleefd. Drie maanden later is mijn moeder vrijgelaten.

Mijn vader is een van de weinigen die uit kamp Vught is ontsnapt. Hij kreeg daarbij hulp van buitenaf. Daarna zat hij ondergedoken bij een boer in Brabant. Nadat mijn vader was ontsnapt werd ons huis in de gaten gehouden dat wist je.
Na een hele tijd kwam hij terug in Haarlem en dook onder in Graafschapstraat. Hij heeft zich het laatste oorlogsjaar niet laten zien. Hij was heel handig, tijdens zijn onderduik maakte hij schoentjes voor mij.

We hadden bijna niets te eten, aardappelschillen, suikerbietenpulp. We moesten de boer op om eten te halen, uren moest je in de rij staan. Mijn moeder en ik namen andere kleding mee. Als we in de rij hadden gestaan, verkleedden we ons snel zodat het leek alsof we nog niets hadden gekregen. Ook ging mijn moeder ging op een fiets met houten banden naar Friesland om eten te halen.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was een feest, in elke straat. Het was een opluchting, je was verlost van de angst. Maar er ook nog iets naars. Onze overbuurvrouw werd uit haar huis gehaald en bij ons voor de deur kaalgeschoren. Ik vond het heel eng. Dat was de keerzijde van het feestgevoel.’

Archieven: Verhalen

‘Hij verraadde zijn eigen familie’

Mevrouw Poederbach was 4 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde in de Reitzstraat. Ze was de oudste en nog twee jongere zusjes. Na de oorlog kreeg ze er nog een broertje en zusje bij.

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik herinner dat de Duitsers Haarlem binnenkwamen. We waren bij mijn opa en oma aan het Julianapark en de tanks reden over het gras voor het huis. Ik mocht van mijn oma niet kijken, maar mijn zusje en ik keken toch stiekem door het raam. Wat ik angstig vond was het geluid van de marcherende laarzen. De soldaten waren altijd met heel veel en zongen ook altijd liederen. Ik was ook bang voor overvliegende vliegtuigen. Als er luchtalarm was moest ik met mijn zusje schuilen in de kelder van de buren. Het was heel donker.’

Kende u ook NSB’ers?
‘De broer van mijn opa was een hele erge NSB’er. Hij heeft zijn eigen familie verraden. Mijn vader met zijn broer moesten onderduiken want ze zaten in het verzet. Ze kregen ook nieuwe namen: Jan en Frits van Dongen. Mijn vader is één keer opgepakt, de knokploeg heeft hem bevrijd. Nooit sprak hij over de oorlog.

Toen mijn vader onderdook, bleef mijn moeder achter met mij en mijn zusjes. Maar zij werd ook verdacht. We zijn naar mijn opa en oma gegaan in Winschoten (Groningen). Daar heb ik de rest van de oorlog gewoond. Dat was een geluk, want we hebben geen honger gehad in de hongerwinter. We hadden ook niet veel, maar de honger zoals hier in Haarlem ging aan mij voorbij. Op een dag kwam mijn vader langs. Om ons zoet te houden mochten we de Statenbijbel bekijken, dat mocht anders nooit. Ze waren natuurlijk bang dat wij op straat riepen: “Pappa is terug!” Aan de overkant woonden NSB’ers dus we moesten oppassen. De volgende dag was mijn vader weer verdwenen.

 Ik weet nog goed dat ik met mijn zusje wandelde, ze was nog klein en lag in de kinderwagen. Een Duitse soldaat liep op ons af en tilde mijn zusje op. Hij huilde. Elke dag kwam de soldaat langs om even mijn zusje vast te houden. Pas later besefte ik dat hij thuis misschien ook wel een kindje had en helemaal geen soldaat wilde zijn.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘In Haarlem waren er overal straatfeesten. Ik weet het nog zo goed, iedereen danste. Op een gegeven moment danste mijn moeder ook, maar met een andere man. Ik was boos!

Mijn vader had zich aangesloten bij de Canadezen. Hij kwam weken later thuis en had sinaasappels bij zich en een hondje dat Trixie heette. Ik had nog nooit een sinaasappel gezien. Mijn zusje kreeg een sinaasappel van mijn vader, maar ze herkende hem niet.

De broer van mijn opa die bij de NSB zat en landverrader was, kreeg na de oorlog levenslang. Dan heb je echt wel wat gedaan! Toen Juliana koningin werd, kreeg hij gratie. Jaren later heb ik heb nog een keer gezien bij mijn opa en oma in Winschoten. Hij kwam langs met de bijbel onder zijn arm. Dat vond ik zo raar, hoe kun je nou de bijbel lezen en mensen verraden en vermoorden.’

Archieven: Verhalen

‘We moesten verplicht verhuizen’

In het huis van Jan Larsen hangen veel mooie zelfgemaakte tekeningen en schilderijen. Iva, Charlotte, Mauck en Naish van de Bos en Vaartschool zijn onder de indruk en krijgen een klein getekend zelfportretje.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 5 jaar toen de oorlog begon. We waren met negen kinderen en we woonden aan de Lodewijk van Dijssellaan 190. Mijn oudere broer zat ondergedoken in Brabant. Hij stuurde mijn ouders brieven die na lezing moesten weggooien. Maar mijn moeder bewaarde ze toch.
Ik had een geestelijk gehandicapt zusje. Zij woonde bij de nonnen in Vogelenzang, we gingen iedere week op bezoek. Ze heeft de oorlog overleefd. Ook zij heeft honger gehad, maar ze is goed verzorgd door de nonnen. Ze stierf in 1947 aan een hersenbloeding.

Het laatste jaar van de oorlog was heel bijzonder, want onze straat lag in een schootsveld. Daarom moeten we in 1944 verplicht evacueren. We kregen 4 september bericht dat we binnen drie weken ons huis moesten verlaten. Een gezin met negen kinderen was niet zomaar onder te brengen. Samen met andere gezinnen gingen we naar de zusters van de Liduinaschool in de Kloosterstraat. We speelden op de speelplaats, en we sliepen met 20 kinderen in lokalen.’

Hoe kwam u aan eten?
‘Mijn vader kwam uit een rijke familie, met een grote schoenenfabriek Larsen. Tijdens de crisis in de jaren 1930 ging die failliet. Dus toen hadden ze helemaal niets meer. Maar mijn vader kende wel alle schoenenhandelaren en had vóór de oorlog nog bij een andere schoenenfabrikant gewerkt. Daarom had hij in de oorlog nog een voorraad schoenen, die hij met de boeren ruilde voor eten.

Tijdens de hongerwinter had ik wintertenen en zweren op mijn voeten en handen door ondervoeding. Toen de wonden niet dicht gingen, moest ik naar de dokter. Maar die had geen medicijnen meer, alles was op. Hij zei dat het beste medicijn was om iedere ochtend je handen en voeten in je plas doen. Het hielp nog ook!

Door de oorlog heb ik nog steeds heb ik last van mijn tanden. De tandarts zei een keer: “U bent zeker een oorlogskind!” Hij kon aan mijn tanden zien dat ik als kind honger had gehad.’

Archieven: Verhalen

‘Diezelfde nacht begonnen de bombardementen op Schiphol!’

Geroerd is mevrouw Vester door de bloemen die Casper, Eva, Annabel en Casper van de Bos en Vaartschool zelf hebben gekocht en meebrengen naar het interview. Aan de ronde tafel liggen in het midden een schaal met allemaal verschillende snoepjes. Het is de bedoeling dat ze er vooral veel van nemen.

Mevrouw Vester was 11 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde eerst met haar ouders in Heemstede en verhuisde in 1942 naar Zwanenburg. Ze had twee halfbroers die 12 en 13 jaar ouder waren. Tijdens de oorlog zat zij ook op de Bos en Vaartschool, die heette toen nog de Floraschool.

Kunt u zich de eerste dag van de oorlog herinneren?
‘Ik had nog nooit van oorlog gehoord. Het was een zomeravond en ik weet nog dat ik met een vriendin had over oorlog. Ik zei: “Als het oorlog wordt, dan komen ze toch niet ‘s nachts?!” Juist diezelfde nacht begonnen de bombardementen op Schiphol!
Opeens was de wereld heel anders! In de eerste meidagen van de oorlog moest ik in de woonkamer slapen, onder de vleugel. Mijn vader vond dat een veiliger plek voor de bombardementen. Een vleugel is namelijk heel stevig. Later vond mijn vader dat we beter buiten konden slapen, onder de veranda.
Tijdens de mobilisatie zat mijn broer Dani als soldaat in het leger. Hij was 12 jaar ouder. In de meidagen liep er een groepje soldaten langs ons huis. We hoorden ze zeggen: ‘Hee, komt Daan hier niet vandaan?” Bleken ze mijn broer te kennen! Mijn moeder vroeg of ze wisten hoe het met hem ging. De soldaten vertelden dat hij gewond was en in het ziekenhuis lag. Later maakte mijn broer mij wijs dat de kogel nog in zijn kuit zat. Ik geloofde hem niet, maar het bleek echt zo te zijn! De kogel is er vanzelf uitgekomen.

Op school mochten we meedoen in een film over nieuwe verkeersregels, dat leek me wel wat. Later zagen we de film in de bioscoop. Ik vond het prachtig ook al ben maar één seconde in beeld, fietsend op de Wagenweg.
Gek genoeg ging het leven ook gewoon door. In de vakantie kampeerden mijn vriendinnen en ik anderhalve week in onze eigen tuin. Ik heb er nog foto’s van. We droegen slobkousen, dat was toen mode. We maakten ze zelf van schapenwol. We aten tulpenbollen, die vond ik lekker. Mijn ouders hadden stiekem ook een radio. Die verstopten ze heel goed, ze vertelden nooit waar hij stond ook niet aan mij.’

Kende u mensen die de oorlog niet hebben overleefd?
‘Ik heb nog een klassenfoto van de Floraschool. Daarop kan ik zeven Joodse kinderen aanwijzen die de oorlog niet hebben overleefd. Op de foto staat ook een meisje met zwart haar en een scheiding in het midden. Ze heette Norah en was mijn vriendin. Ik vond haar zo aardig. Opeens was Norah ook weg. Een tijd later fietste ik in de Haarlemmermeer en zag ik Norah fietsen met twee mannen naast zich. Ik riep: “Norah! Norah!”, want ik was heel blij dat ik haar zag. Maar ze keek straal langs mij heen en deed alsof ze mij niet kende. Ik voelde dat er iets niet goed was. Pas later begreep ik dat ze misschien was opgepakt. Wie waren die mannen die naast haar fietsten? Ik voelde me schuldig, omdat ik haar misschien in gevaar had gebracht? Ik weet niet wat er met haar is gebeurd en heb er nog steeds verdriet van.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Toen de oorlog voorbij was, was ik zo blij! Ik was 16 jaar en danste met Canadezen. Ik mocht ook mee naar een bal, heel netjes allemaal. Een van die Canadezen logeerde bij ons, Doc heette hij. Later kregen we nog een heel pakket met nylonkousen opgestuurd! Dat was toch iets bijzonders.’

Archieven: Verhalen

‘Het voedselpakket stortte door het dak van de bijkeuken!’

Jo van der Mije wil graag haar verhaal vertellen. Ze woont in een aanleunwoning in het Reinaldahuis. Kai, Max, Daan en Boris van de Bos en Vaartschool gaan bij haar op bezoek. Het mooiste was wel het dagboek van haar vader, Daan mocht er een stuk uit voorlezen.

Wat kan u zich van het begin van de oorlog herinneren?
Ik was 8 jaar toen de oorlog begon, ik woonde aan de Leidsevaart 70. Mijn ouders hadden een kruidenierswinkeltje. Ik had een oudere broer en een jonger zusje, nog een baby. In 1944 kreeg ik nog een broertje. Op 10 mei 1940 zat mijn vader naar de radio te luisteren, “Dit is ernstig” zei hij. Het was oorlog. Na vijf dagen capituleerde ons land en ik zag hoe Nederlandse soldaten uit woede hun geweren in de Leidsevaart gooiden. Als er Duitse soldaten langs marcheerden, keerden we ze de rug toe.

Mijn vader zat in de zwarte handel. Hij kocht tabak die hij doorverkocht. Maar Geertsema, een politieagent die ook bij de NSB zat, snapte hem. Hij zat drie maanden in de cel. Toen hij thuiskwam, hadden de buren de vlag uitgehangen met “Onze tabakskoning is weer thuis!” met een zak tabak eraan!

We waren arm en een man zei tegen mijn vader: “In Duitsland kun je veel meer verdienen.” Mijn vader ging naar Duitsland, hij deed zwaar werk. Twee keer is hij op verlof geweest en hij ging toch steeds weer terug.
Op een gegeven moment werd mijn moeder ziek, ze lag op bed en ik zorgde voor haar. Mijn vader kwam toen terug uit Duitsland. Ik haalde hem op, een uitgemergelde man.

Heeft u iets spannends meegemaakt?
‘Er waren razzia’s. De Duitsers kwamen alle mannen van onder de 40 jaar halen. Ze waren al bij ons in de straat en de buurman kwam in paniek de keuken binnenrennen. Hij riep tegen mijn vader: “Je moet me redden!” We verstopten de buurman boven achter de linnenkast. Daar was een krappe ruimte waar hij kon staan. De soldaten doorzochten ons huis. Het was heel spannend. Toen ze weg waren, kwam de buurman tevoorschijn. Hij zei: “Geef me nu maar een sigaretje!” Hij had niet door dat mijn vader de kogel had kunnen krijgen als hij was gevonden.

De Duitse vliegtuigen bombardeerden het spoor, vlak achter ons huis. Het was spannend, de bommen vlogen rond. Nog steeds kan je onder de spoorbrug de kogelgaten zien zitten!
Toen het te gevaarlijk werd, moesten we verhuizen naar mijn opa in Hillegom.  Achter was een bos. Daar stonden V1 raketten opgesteld. Dat was geheim, maar mijn vader wist het. Hij heeft het zelfs gehoord dat er één werd gelanceerd, een bom voor Londen.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de hongerwinter?
‘We aten pulp van suikerbiet en mijn moeder maakte pannenkoeken van tulpenbollen. We bedelden bij de boeren in de Haarlemmermeer, uren stonden we in de rij in de hoop iets mee te krijgen.

Mijn vader schreef een dagboek tijdens de hongerwinter. Dat heb ik nog. Hij maakte hongertochten naar Noord Holland. Hij haalde eten bij de boeren. Op de terugweg kregen ze met zes man een lift vaneen vrachtwagen. Ter hoogte van de Jan Gijzenkade moesten ze stoppen van een groep gewapende Duitse soldaten. Ze moesten met hun handen omhoog en met hun gezicht naar een muur gaan staan. De soldaten waren zenuwachtig en ze schreeuwden. Opeens mochten ze weg. Dezelfde dag, zijn op dezelfde plek tien man doodgeschoten, als represaille. Mijn vader was er beroerd van. Hij had zoveel geluk gehad. De volgende dag bezocht hij de plek. Er stond een groot houten kruis en er lagen bloemen.

Vlak voor het eind van de oorlog waren voedseldroppings. De vliegtuigen lieten hun lading vallen waar witte lakens lagen. Achter ons huis was een wit tulpenveld. De piloot dacht vast dat het een dropping plek was, dus hij loste zijn lading. Het voedselpakket stortte zo door het dak van de bijkeuken. Daaronder zat de kelder. Mijn vader deed het luik open en het voedselpakket viel in de kelder. Daar hebben we wel een tijdje van kunnen eten!’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892