Archieven: Verhalen

‘De vliegreis naar Nederland duurde drie dagen’

Retik, Hayat, Tamara en Assya spreken met Carl Hagenaar (1939) over zijn leven op Bali en zijn vertrek naar Nederland. Na afloop schrijven de leerlingen van de Open Scholengemeenschap Bijlmer, in Amsterdam Zuidoost, in hun interviewverslag dat ze onder de indruk zijn van zijn verhaal. Bijvoorbeeld toen hij beschreef hoeveel pijn het kan doen om zonder ouders op te groeien.

Hoe was zijn jeugd?
Op Bali woonde het gezin met meerdere families in een huis. Zijn vader zat in het leger en was ‘s avonds weg want dan waren de Indonesische militairen actief. Overdag sliep zijn vader dus hij zag hem nauwelijks. Zijn oom, die ook in het leger zat, nam meneer Hagenaar wel eens mee op een vrije dag. Dan gingen ze in de jeep van zijn oom toeren. En in de avond gingen ze samen eten, vaak in een Chinees of Indisch restaurant.

Na de oorlog kreeg zijn vader op Lombok, een eiland in Indonesië, een baan en verhuisde het gezin. Door gebeurtenissen in de oorlog was zijn vader getraumatiseerd waardoor hun relatie niet goed was. Meneer Hagenaar kreeg onverwacht harde klappen en ook werd hij soms zwaar gestraft. Hij werd bijvoorbeeld wel eens twee weken opgesloten in zijn kamer. Zijn moeder had het erg druk in deze periode met zwangerschappen. Een tante besloot toen dat hij bij haar in Nederland kon wonen.

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
De reis duurde drie dagen, vertelt meneer Hagenaar. Hij moest eerst 14 jaar worden voordat hij mocht vliegen. Zijn tante was beheerder van de luchtvaartmaatschappij van Indonesië en daardoor kon hij naar Nederland komen. Aan boord waren alleen maar Nederlandse bemanningsleden. Je moest in die tijd overal stoppen want je kon ’s nachts niet vliegen. Toen hij in Nederland aankwam was het april, het was mistig en koud. Hij zou worden opgehaald door zijn tantes dochter maar zij had zich vergist. Meneer Hagenaar kwam terecht in een pension. Een maatschappelijk werkster kocht winterkleding voor hem want hij arriveerde met dunne kleding.

Hoe was het om in Nederland naar school te gaan?
In Indonesië had je hele kleine scholen, zegt hij. Daar had hij nooit met meer dan 15 hooguit 20 leerlingen in de klas gezeten. Op zijn school in Arnhem was het heel anders: hij was de enige getinte van de maar liefst 800 leerlingen. Hij vindt dat hij daar een hele goede opleiding heeft gekregen. In zijn laatste twee schooljaren heeft hij er erg zijn best gedaan. In Indonesië had hij nooit zijn best gedaan op school; hij had er alleen maar zitten lummelen.

 

Archieven: Verhalen

‘In het kamp kregen we pas laat weer te eten’

Annemarie ten Brink is geboren in Nederlands-Indië in 1931. Aan Aditya, Afua, Arfien en Amy vertelt ze hoe hun gezin uiteenviel toen ze in verschillende jappenkampen terechtkwamen en welke dramatische gebeurtenissen daarop volgden. De leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost zijn onder de indruk van haar verhalen.

Hoe was het in het jappenkamp?
‘Mijn vader werd in een ander kamp gezet dan de rest van ons gezin. Hij kwam in een mannenkamp terecht. In ons kamp kregen we elke dag om 6 uur ‘s ochtends pap en daarna moesten we wachten tot we om 10 uur ’s avonds pas weer eten kregen. We kregen amper vezels en voedsel binnen. Na een tijdje werd mijn zusje ziek, ze kreeg malaria. Mijn vader was inmiddels overleden. Mijn moeder kon het amper geloven: haar dierbare engelen… een overleden en een heel erg ziek. Mijn zusje werd gelukkig wel beter, dat was een opluchting voor ons allemaal.’

Wat deed u toen u in Nederland aangekomen was?
‘Op mijn 15e kwam ik naar Nederland. Ik deed een cursus met een goeie onderwijzer. Die leerde ons de belangrijkste dingen van de lagere school. Ik ben later getrouwd, maar na 14 jaar huwelijk zijn we gescheiden. Daarna ben ik nooit meer getrouwd.’

Wilt u ooit terug naar Indonesië?
‘Toen mijn kinderen naar Indonesië gingen, had ik heimwee en wilde ik ook naar Indonesië gaan. Dertig jaar na de oorlog ben ik weer teruggegaan. Ik vond het heel bijzonder want ik stapte uit het vliegtuig en het voelde alsof ik thuiskwam.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader voedde me op met het idee dat Nederlanders beter waren’

Genealle, Shenaylee, Runsienetly en Ian spreken met Waldy Neijhorst over zijn jeugd in Suriname en vertrek naar Nederland. Hij moest wel even wennen aan zijn nieuwe woonplek, vertelt hij aan de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost. Maar nu vindt meneer Neijhorst het fijn om hier te wonen, ook omdat hij zich in Nederland heeft kunnen ontwikkelen.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren op Curaçao, maar kom van Surinaamse ouders. Toen ik 13 was, verhuisden we naar Suriname, en later – toen ik wilde studeren – ging ik naar Nederland. Ik vond het niet leuk om te verhuizen omdat ik mijn vertrouwde plekje in Suriname moest achterlaten. In Nederland kende ik maar weinig mensen en moest ik op een kamer leven terwijl we in Suriname een groot erf hadden. Het heeft een jaar geduurd voordat ik me echt thuis voelde, ook omdat ik mijn vader en moeder had moeten achterlaten in Suriname. Maar mijn studie en het studeren vond ik heel leuk.’

Hoe zag uw jeugd eruit?
‘Mijn moeder werkte niet, of althans… ze werkte in huis: kleren wassen, koken, ze was streng voor me. Ik had ook een hele strenge vader, ik moest doen wat hij wilde. Gelukkig zat ik op basketballen, dat kon ik best goed, en daar kon ik mijn ei kwijt. Op het basketbalveld hoefde ik niet zo te denken aan mijn vader. Hij heeft me opgevoed met het idee dat Nederlanders veel beter waren omdat ze intelligenter zouden zijn en alles wisten. Dus ik kwam naar Nederland met het idee dat Nederlanders veel beter en slimmer waren dan de mensen in de kolonie. Totdat ik naast een jongen in de klas zat en merkte dat die jongen niet kon rekenen. Hij vroeg alles aan mij. Ik werd helemaal gek in mijn hoofd… mijn vader had me toch geleerd dat Nederlanders alles beter konden?’

Wat voelde u toen u voor het eerst de sneeuw in Nederland zag?
‘Ik dacht, wow, ik zit in een grote koelkast… want de sneeuw die ik had gezien lag in mijn moeders koelkast. Het was een hele rare gewaarwording om witte vlokken uit de hemel te zien vallen. Ik woon nu al heel lang in Nederland en het valt me wel op dat ik minder goed tegen de kou kan.’

Wat vindt u van Nederland nu?
‘Ik hou van Nederland. Nederland heeft ervoor gezorgd dat ik me beter kon ontwikkelen. Ik woon ook al heel lang in Nederland, al 40 jaar. Ik woon langer hier dan dat ik in Suriname heb gewoond.’

Archieven: Verhalen

‘Het was leuk om als enige jongen tussen meisjes op te groeien’

Bregje, Zenna, Kymani, Elijah en Rachid interviewen Romeo Hoost, geboren in Suriname, opgegroeid op Curaçao en op z’n 35ste verhuisd naar Nederland. Meneer Hoost is ‘heel open en geïnteresseerd’ vinden de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost.

Hoe zag uw familie eruit?
‘Ik kom uit een familie van vijf. Daarvan ben ik de enige jongen: ik heb vier zussen. Twee van mijn zussen wonen hier en 2 wonen nog op Curaçao. In Suriname heb ik alleen maar nichten, neven, ooms en tantes. Mijn ouders leven niet meer, ze zijn allebei hier overleden en ze zijn begraven op Curaçao. In Suriname heb ik heel veel nichten, neven, ooms en tantes, maar op Curaçao niet. Het was best leuk om als enige jongen bij allemaal meisjes op te groeien omdat je dan door je ouders en zussen erg wordt verwend.’

Waar komt uw achternaam vandaan?
‘Hoost komt in Nederland en in Amerika best vaak voor. Maar oorspronkelijk komt mijn achternaam uit Azië. De naam betekent ook wel ‘gast’.’

Archieven: Verhalen

‘Jongeren zijn nu veel zelfverzekerder’

Amalia, Taja, Rajdeep, Emillda en Onur interviewen de 67-jarige Nellie Bakboord over haar leven in Suriname en Nederland. Mevrouw Bakboord woont al 57 jaar in Nederland. In Suriname woonde ze met haar broertjes, zusjes, vader en moeder in één huis, vertelt ze aan de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost. Maar toen ze naar Nederland verhuisden, gingen ze met z’n allen bij een Nederlandse vrouw wonen. Dat was soms wel lastig.

Waarom bent u onderzoek gaan doen naar uw familie?
‘Uit interesse maar ook omdat ik het belangrijk vind om te weten waar je eigenlijk vandaan komt. Wie waren je voorouders? Wat voor invloed hadden mijn voorouders op de persoon die ik nu ben? Ik vind het heel interessant om heel ver door te zoeken. Overigens deed ik het niet alleen, ik had hulp van anderen.’

Zou u dingen willen veranderen uit uw verleden?
‘Ik zou niets willen veranderen: ik had het leuk in Suriname met mijn familie. Toen ik in Nederland aankwam, vond ik het wel beetje raar vanwege de weersomstandigheden, maar daar wende ik ook wel aan. Maar ik zou wel wat sterker hebben willen zijn. Als ik jongeren van nu vergelijk met hoe ik vroeger was is er veel verschil: zij zijn veel zelfverzekerder.’

Werd u anders behandeld door uw huidskleur?
‘Er is iets gebeurd toen ik op de sociale academie zat, en dat zal ik nooit vergeten. Met een aantal studenten gingen we naar Engeland voor een studiereis. Er waren ook Hindoestaanse studenten mee. Wij werden als enigen uit de rij gehaald, wij ‘zwartjes’ werden apartgehouden en ondervraagd. Ik was eigenlijk ook boos op de docent omdat ik vond dat hij had moeten ingrijpen. Het is heel jammer dat hij dat niet heeft gedaan.’

Hoe vonden jullie het om in een huis van een Nederlandse vrouw te wonen?
‘Het was vreselijk wennen. Als ik zo terugkijk was het best een aardige mevrouw. Je neemt een vader en moeder en acht kinderen – onze neef was ook meegekomen – in huis. Eigenlijk leek het meer op een invasie… Maar ze heeft ons altijd gastvrij ontvangen. Wij kinderen hadden er wel moeite mee dat we niet meer mochten rennen: je moest stil zijn en een beetje rustig doen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik mocht niet met vrienden afspreken’

Janneke Roos heeft haar jeugd deels doorgebracht in Nederlands-Indië. Ze kwam in een jappenkamp terecht met haar familie, waar haar zusje overleed. Aan Jaylee, Vienne, Siem, Rinze en Riyad van Open Schoolgemeenschap Bijlmer In Amsterdam-Zuidoost vertelt ze haar aangrijpende verhaal.

Waar woonde u in voormalig Nederlands-Indië?
´Ik ben geboren in het jaar na de oorlog, in 1946. In mijn jeugd woonden we in het kleine Tegal op Java, dat nu een miljoenenstad is. Ik ben daar opgegroeid, maar ik heb ook op meer plaatsen gewoond. Daarna zijn we naar Celebes gegaan, waar mijn broertje werd geboren. In 1949 vertrokken we naar Nederland want de situatie in Indië was toen erg chaotisch.

Mijn vader, die werkte bij Rijkswaterstaat, werd uiteindelijk gevraagd om terug te komen voor een groot project bij Tegal. En daar heb ik mijn hele lagere school gedaan. Ik kwam op een kleine school met veel Nederlandse kinderen, met drie lokalen en drie Nederlandse leraren. Groep 1 tot en met 6 heb ik er gedaan. In 1957 kwam ik echt terug naar Nederland omdat mijn vader met pensioen ging. We kwamen te wonen in Roosendaal en ik ging intussen naar de middelbare school.´

Hoe zag uw jeugd eruit ?
´Ik groeide op in een gezin met twee zussen en een broertje, onze ouders waren Nederlands. Toen de Nederlanders de baas waren in Indonesië, was het leven voor mij best fijn. Maar ik mocht niet met vrienden afspreken of spelen met buurkinderen. Dat maakte voor mij op zich niet heel veel uit want wij woonden in een groot huis met een grote tuin waar ik altijd wel mocht spelen.

Toen Indonesië tijdens de Tweede Wereldoorlog werd overgenomen door Japan, werden we in concentratiekampen gezet: mannen bij de mannen, en vrouwen bij de vrouwen, samen met de kleine jongens en meisjes. Als de jongens 10 jaar waren geworden, moesten ze ook meewerken met de vrouwen. In een van die kampen is mijn zusje overleden. Ik heb nog wel afscheid kunnen nemen van haar. Hoe ouder ik werd, hoe beter ik kon bevatten dat ze was overleden. Ik zag het daarna zelfs als iets goeds dat mijn zusje is overleden. Daar heb ik in mijn leven verder geen last meer van.’

Wat voor werk bent u gaan doen in Nederland?
‘Ik heb heel lang gestudeerd biologie gestudeerd. Hoelang precies weet ik niet meer, maar het maakte ook niet echt uit want je mocht er zo lang over doen als je maar wilde. Tussen de studies door heb ik ook stagegelopen, bijvoorbeeld in Peru. Daar woonde ik anderhalf jaar ergens in de jungle. We deden er een project over verschillende soorten visziektes en visparasieten.’

Archieven: Verhalen

‘Thuis mocht ik tegen mijn vader geen Surinaams praten’

Irene Gefferie is een 72-jarige vrouw uit Suriname. Toen ze naar Nederland kwam met de dochter van een vriendin, woonde ze op kamers in Zaandam. Mevrouw Gefferie is de oudste van haar 15 broertjes en zusjes, waar zij vroeger vooral de verantwoordelijkheid over had. Aan Levskey, Ishana, Rimke en Kishayra van Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost vertelt ze hoe het was toen ze in Nederland arriveerde.

Was er altijd genoeg eten met zo’n groot gezin?
‘Zelfs met zoveel broertjes en zusjes was er zeker genoeg eten. En waarom? Ik kwam uit een soort boerenfamilie. Mijn grootouders hadden vroeger veel grond waarop ze van alles plantten, dus wij zaten nooit echt zonder vruchten of groente. Als mijn moeder onvoldoende geld had om brood te kopen, aten wij rijst of een bekend gerecht in Suriname ‘heri heri’.’

Welke taal sprak u het meest?
‘Op school was ik verplicht om Nederlands te spreken. Deed ik dat niet, dan kreeg ik straf. Als je Nederlands spreekt maak je meer kans. Ook de boeken die wij op school kregen waren Nederlands, wij waren Nederlands georiënteerd. Thuis mocht ik tegen mijn vader geen Surinaams praten. Hij was daar heel streng in, maar met mijn moeder kon ik ten alle tijden Surinaams praten. En dat vond ik nou heerlijk, om gewoon mijn eigen taal te spreken.’

Wat deed uw vader voor werk?
‘Mijn vader was landmeter. Dat betekent dat wanneer land ontgonnen werd, hij dat moest opmeten. Vooral toen er meer mensen naar Suriname kwamen moest er nieuwe grond komen. Mijn vader mat de nieuwe grond op waar gebouwen kwamen te staan, waar dus ook uiteindelijk mensen in gingen wonen. Hij had nog een bijbaantje dat hij bleef doen tot dat hij stierf en dat was schoonmaken. Iets dat hij van jongs af aan al deed om extra centen te verdienen.’

Wat was er anders aan hoe de Nederlanders met elkaar omgingen?
‘Toen ik in Nederland aankwam, was ik natuurlijk een vreemdeling. Daarom heb ik mij aangepast aan hoe de mensen hier met elkaar omgingen, want ik wilde ook meedoen. Ik heb daarom ook zeker mijn weg gevonden, want ik woon hier nog steeds! Er zijn hier in Nederland ook veel dingen die op Suriname lijken, zoals de markt. Dus ik heb het kunnen redden hier.’

Archieven: Verhalen

‘Voor een soldaat moest je zo diep mogelijk buigen’

De 79-jarige Ab Alexandre vertelt aan Jack, John, Binish en Zenxy over zijn jeugd op Midden-Java. Hij is geboren in een jappenkamp. Op zijn 8ste verhuisde hij naar Nederland. Aan de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost beschrijft hij hoe hij met zijn zes broers en zussen in Nederland op twee kamers sliep. ‘We hadden het altijd gezellig.’

Wat weet u van uw voorouders?
‘Mijn opa komt uit België. Hij heette Alexandre, ik ben dus naar hem vernoemd. Mijn opa zag ooit op straat een advertentie van het Nederlands-Indische leger en besloot te solliciteren. Hij werd sluipschutter. Mijn oma was in die tijd getrouwd met een rijke man die een stuk ouder was dan zij. Hij gaf haar altijd cadeautjes, zoals dure sieraden. Maar mijn oma had genoeg van het huwelijk, verkocht enkele sieraden en huurde met de opbrengst een koets waarmee ze naar de kazerne reisde, waar mijn opa werkte. Zo ontmoette ze hem. Zij ging er aan het werk als huishoudster.’

Hoe zag uw jeugd eruit?
‘Toen ik werd geboren was mijn vader er niet. Hij wist niet eens dat ik bestond. Mijn vader was eind 1941 opgeroepen voor het leger. Maar die Jappen waren zo goed bewapend, ze hadden binnen no time het Nederlands-Indische leger verslagen. Iedereen is gevangengenomen en in kampen gezet. Het was een zware tijd, vooral als je de straat opging. Als je een soldaat tegenkwam, moest je zo diep mogelijk buigen. Deed je dat niet dan kreeg je de zweep op je rug. Mijn moeder was heel trots, zij boog nooit voor een soldaat en werd daardoor werd geslagen. Maar ze hield zich altijd heel sterk.’

Wat vond u van de reis naar Nederland?
‘Ik heb geen slechte herinneringen aan deze reis, omdat we op de boot gezellige spelletje deden. Maar toen ik dichterbij bij de kust van Nederland kwam, werd ik steeds angstiger. Op Midden-Java hadden we fabrieken hadden die ijs produceerden. Dat waren grote blokken ijs. Ik dacht dat deze blokken ijs ‘sneeuw’ waren en dat als het sneeuwde in Nederland er grote ijsblokken uit de lucht zouden vallen.’

Hoe was de aankomst in Nederland?
‘Eigenlijk was het wel een leuke tijd voor mij. We kwamen uit Indië en we waren al onze spullen kwijtgeraakt. Midden in de nacht kwamen we aan bij een ‘hotel’. Het heette wel een hotel maar het werd volgepropt met mensen uit Indië. Wij kregen twee kamers met z’n tienen. Ik denk dat je als kind zoiets gewoon accepteert. Mijn moeder en de oudere kinderen vonden het niet een plezier.’

Archieven: Verhalen

‘Wij wilden weg, maar we moesten blijven van de Duitsers’

Lina, Luna, Shivansh en Meryam zitten gezellig met Ruurd Kooiman (1935) in de koffiekamer van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost. Met een kopje thee. Dat komt goed uit want meneer Kooiman heeft chocolade meegenomen, voor elk kind een reep. “Zodat jullie kunnen proeven wat wij tijdens de bevrijding proefden”, zegt hij.

Hoe was het voor u om de oorlog mee te maken?
“Ik ben geboren in 1935, in die tijd woonden we op Oosterburg. In 1940 begon de oorlog, we zagen die dag allemaal vliegtuigjes, dat vonden we wel spannend. Mijn vader moest in dienst, pakkie aan, helmpie op. Hij kwam af en toe thuis, en in 1942 kwam hij echt terug. We verhuisden daarop naar de Reitzsstraat, ook in Oost. Toen begon pas echt de oorlog. We speelden wel op straat, soms kwamen er van die Duitse auto’s langs en soms ging het luchtalarm af. Als ik nu het luchtalarm hoor, beleef ik dat gevoel van toen weer. Ik had een vriendje, hij heette Levi, we konden elkaar zien vanaf ons balkon. Levi had een autopetje. Omdat ik z’n vriendje was speelden we er samen mee. Op een dag was hij gewoon verdwenen. Ze haalden namelijk Joodse mensen uit hun huizen, dat deden ze ’s nachts. Op een ochtend dacht ik dat hij er gewoon zou zijn maar hij was er niet meer, zijn hele huis was leeggehaald. Hij was weg en ik heb hem nooit meer gezien. De volgende ochtend kwam verhuisbedrijf Puls, en sleepte alles weg uit het huis.”

Waarom had u een lepel in uw zak als u hing buitenspelen?
“Op scholen kwamen ze met grote gamellen, met eten erin, mensen konden daar eten halen. Als de gamellen leeg waren, werden ze buiten neergezet. Als jongen was ik altijd op straat. Ik had een lepel zodat ik het weinige eten dat er nog in zat kon uitschrapen. In de Hongerwinter kon je in de gaarkeuken een pannetje eten halen, we moesten dan lang in de rij staan wachten. Daarom hebben we het overleefd, door dat weinige eten dat je kreeg. En daarom vind ik het nu nog verschrikkelijk om in de rij te staan. Als er nu een rij is, bijvoorbeeld bij de Hema, dan zeg ik tegen mijn vrouw: ‘Ik ga weg’. Ik heb al genoeg in de rij gestaan.

Hoe voelde u zich toen drie mannen voor uw neus werden doodgeschoten?
“Bij de Tugelaweg waren we aan het spelen – met stukjes zeil van de dijk af – toen er een auto langskwam met twee moffen achterin. Als jongetje van 9 ben je nieuwsgierig dus we liepen er achteraan. De auto stopte en ze haalden drie mensen uit de auto met overalls aan en klompen. Ze werden op straat neergezet. Wij wilden weglopen, maar we moesten blijven van de Duitsers. Wij stonden daar en zij pakten hun geweer en schoten deze mensen zo neer. Dit beeld komt altijd weer bij me terug, dat blijft op m’n ziel zitten. Elk jaar op 4 mei bij de Herdenking komt dat weer bij me terug. Het is het ergste dat ik in de oorlog heb meegemaakt.”

Was het koud in de oorlog?
“Bij de Tugelaweg reden de treinen en wij kropen weleens naar het spoor. Soms stopte er een locomotief met bruinkool. Als hij stilstond, pikten we een stuk kool want er was niets om te branden. We hakten de kool in stukjes en stopten die in onze potkachel. We sloopten ook de teren en houten blokjes uit de tramrails en ik nam ze mee naar huis in een emmertje. Die brandden als een tierelier. Bomen werden ook afgezaagd. Op een dag besloot mijn broer om ook een boom te kappen. Maar dat ding kon niet naar boven in ons huis want er zaten takken aan. We legden hem daarom tegen een speeltuinhek aan zodat we de takken konden afhakken. Op dat moment kwam er een politieagent aan op de fiets, die zei, ‘Hee, meenemen die boom en kom mee naar de Linneausstraat’. Ik dus met de boom op mijn nek richting Krugerplein. Ineens was mijn broer weg, dus ik dacht, dat kan ik ook, en hoeps… ik rende ook weg. Toen we omkeken zagen we de politieagent met de boom op zijn fiets weglopen. Wij hadden geen boom maar toch hadden we gewonnen.”

Archieven: Verhalen

‘Ik likte stiekem mijn bord af toen zij aan het bidden waren’

Celine, Demi en Aiden zitten al klaar in de koffiekamer van school als Tonny Biesterveld (1936) arriveert. Ze zijn heel serieus en een beetje onder de indruk, maar het moment dat mevrouw Biesterveld binnenkomt zijn ze meteen gerustgesteld. Ze heeft een mooie boodschap voor de leerlingen van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost: ‘Be happy met jezelf, iedereen mag erbij horen’.

Wat gebeurde er tijdens de Hongerwinter?
We hadden nog maar een half brood met het hele gezin per week en wat suikerbieten en tulpenbollen. Toen namen mijn ouders een bijzonder besluit. Ze besloten dat wij kinderen de stad uit gingen. Samen met 300 kinderen gingen we vanaf de De Ruijterkade met een boot naar een dorpje in Drenthe. Ik was met mijn drie broertjes op de boot. Drie dagenlang moesten we varen. In de boot waren drie grote ruimtes en in elke ruimte waren honderd kinderen, er was geen toilet – alleen emmers en iedereen kon je zien als je daarop ging. Op de grond lag stro en daar zaten we op. Er waren niet veel begeleiders en we moesten dus heel lang stil zitten. De begeleiders hadden wel een liedje dat ze met ons zongen, dat liedje ken ik nog steeds.

7 koetjes, 7 koetjes, 7 koetjes en een hond
7 koetjes, 7 koetjes
En de een was blond
En de twee was rond
En de derde had geen haar meer op zijn k

We zijn een keer gestopt en toen mochten we even uit de boot. Toen kregen we onze eerste echte maaltijd, hutspot. Je mocht niet te veel eten want dat was je maag niet meer gewend. Dan werd je er ziek van. Er is ook op de boot geschoten, en dat kon eigenlijk niet want we hadden een vlag. Onderweg zijn er ook kinderen overleden door de honger. We stopten in Assen en sliepen daar in een soort restaurant op stro. De namen van de kinderen werden afgeroepen: mijn broertjes gingen naar Angstwedde en ik ging met een ander meisje met een paard en kar naar het dorp Peizermade. Ik kwam terecht bij een gezin: een man en een vrouw die ongeveer 25 jaar oud waren.’

Hoe was het bij dat gezin?
“Het was heel anders dan bij ons thuis. Wij waren niet kerkelijk, wij waren een rood gezin. Die mensen waren wel kerkelijk. Ze waren gereformeerd. Toen ik er net kwam had ik nog heel erge honger, maar ik mocht nog niet veel eten om niet ziek van dat eten te worden. De pleegouders wisten dat. Maar toen zij met hun ogen dicht aan het bidden waren likte ik stiekem mijn bord af. Ik ging in het dorp naar de gereformeerde school, waar je bijbelversjes uit je hoofd moest leren. Op zondag gingen we twee keer naar de kerk en ook naar de zondagschool (dat is een klasje voor kinderen in de kerk). Ik kende wel een kerk door mijn grootmoeder in Amsterdam. Met haar ging ik wel eens naar haar kerk, dat was een soort clubhuis, heel gezellig. Ze had ook een Bijbeltje. Soms gingen we naar de ouders van het gezin die een grote boerderij hadden met koeien en graanvelden. Na de oorlog heb ik ze nooit meer gezien, maar ik ben ze zielsdankbaar.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Ik was toen 9 jaar. Door het Drentse dorp reden tanks met Canadezen en Polen erop. En ze hadden chocola bij zich, die deelden ze uit. Mijn moeder kwam vrij snel daarna helemaal op de fiets uit Amsterdam. Eerst haalde ze mijn broertjes op en toen kwam ze mij ophalen. De dag dat ze kwam liep ik van school naar huis en ik zag dat de mensen in het dorp op een bepaalde manier naar mij keken. Ik voelde dat er iets was. Toen ik thuiskwam, keek mijn pleegmoeder ook vreemd: en toen zat daar opeens mijn moeder. In Amsterdam was er op het Afrikanerplein een groot feest. En in de Danie Theronstraat, waar wij woonden, hadden ze de huizen tot de eerste verdieping rood-wit-blauw geverfd. Dat heeft er nog jaren gezeten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892