School: Wereldwijs

‘Ook de Nederlandse meester deed mee met het uitschelden’

Jeffrey Gort vindt het zelf ook wel spannend om geïnterviewd te worden over zijn Indische afkomst. De leerlingen van OBS Wereldwijs luisteren geïnteresseerd en kijken naar het mooie boek dat meneer Gort heeft meegenomen. Het is een boek over het leven van zijn moeder, inclusief mooie foto’s. Amaana, Kysha, Grecia en Jimayro vinden het een mooie vrouw.

Hoe was de tijd in Surabaya?
‘Ik ben in 1957 geboren in Surabaya. In 1958 kwamen we naar Nederland, toen ik pas acht maanden oud was. Ik weet dus niks meer van hoe het in Surabaya was. Mijn ouders hebben daar natuurlijk wel lang gewoond. Ze hadden een hele strenge jeugd, heel katholiek, maar toch was het een goede tijd. Door hun Nederlandse achtergrond werden ze heel anders dan anderen behandeld in die tijd. Ze hadden de goede banen, eigen winkels, hadden het beheer over rijstvelden. De familie van mijn moeder had ook eigen rijstvelden. Later brak de Tweede Wereldoorlog uit. Mijn vader kwam uit 1933 en mijn moeder uit 1937. Ze waren nog kinderen toen de oorlog begon. Mijn familie heeft een heleboel nare dingen daar meegemaakt. Je kon het wel een beetje vergelijken met de concentratiekampen in Europa. Gelukkig zijn ze er redelijk heel uitgekomen. Ze hebben er nooit zoveel over verteld. Ze hebben alleen gezegd dat de Japanners heel wreed waren.’

Waarom zijn ze met u naar Nederland gekomen?
‘Wij moesten vluchten. Na de Japanse tijd kwam de Bersiapperiode. De Nederlanders moesten vertrekken, want na de oorlog wilden de Indonesiërs hun eigen land opbouwen. Er was geen ruimte meer voor Nederlanders. Je had de keuze om vermoord te worden of weg te gaan. Mijn ouders kozen ervoor om te vluchten, naar Nederland. We gingen met 1300 mensen op de boot, ‘de Grote Beer’ genaamd. De tocht duurde zes weken. Er was te weinig eten en de toiletten waren vies. We moesten bijna al onze spullen achterlaten. We kregen een groene kist mee met het nummer 321 en daarin konden alleen wat kleine spullen als lepeltjes, borden, een deken en wat kleding. De rest is in beslag genomen door de Javanen. We moesten met z’n zessen onder dat ene deken slapen. Veel mensen werden onderweg zeeziek.’

Hoe werden jullie in Nederland ontvangen?
‘Het was middenin de winter, heel koud. De ontvangst was niet goed. We kwamen in Limburg, vlakbij Maastricht, in een pension terecht. Mijn moeder en de andere Indische dames droegen sarongs, dat vonden de Limburgse dames maar niks. We kregen tien gulden per maand om van te leven. Ik ben enorm trots op mijn ouders dat ze het allemaal maar voor elkaar hebben gekregen. Ze hebben hard gewerkt en wij moesten ook allemaal helpen. Gelukkig is dat tegenwoordig beter geregeld met uitkeringen. Op school werd ik gepest. Ze liepen daar in Limburg een beetje achter. Ze hadden nog nooit donkere mensen gezien. Ik werd uitgescholden voor pindarots en apenkop en ze vroegen wat ik hier te zoeken had. Ook de meester deed hieraan mee. Ik moest heel vaak in de hoek staan, omdat mijn Nederlands zogenaamd slecht was. Terwijl mijn moeder zelfs lerares Nederlands was, dus waar die man dat vandaan had, weet ik ook niet.’

Hadden jullie steun aan elkaar?
‘Als Indische gemeenschap was je altijd met elkaar. Je kookte voor elkaar. Je deed dingen voor elkaar. Dat was in die tijd erg sterk. Dat we elkaar hadden, heeft ons er wel doorheen gesleept. Op een gegeven moment moet je uitwaaien en kreeg je een huis aangeboden. Vaak was dat in dorpen waar ze nog nooit mensen met een kleurtje hadden gezien. Ik heb altijd geleerd dat je je daar niks van aan moet trekken en moet laten zien wat je waard bent. We hadden een groot gezin met zes kinderen. Als we bij elkaar waren, kookte mijn moeder altijd en was het huis vol. Op een gegeven moment stonden we wel met zijn tienen te koken. Het was alleen Indisch eten, want mijn moeder hield niet van aardappelen. De kruiden en specerijen werden door de Indische mensen zelf geïmporteerd. Later in de jaren zestig kwamen hier de toko’s waar je deze producten kon kopen.’

 

School: Wereldwijs

‘Als je na de avondklok buitenkwam, werd er op je geschoten’

Janneke Roos (1946) is geboren in Indonesië en moest als tiener noodgedwongen naar Nederland. Later heeft ze in 36 verschillende landen gewerkt en gewoond. Sinds zeven jaar woont ze weer in Nederland, om de hoek bij OBS Wereldwijs. Hier in Zuidoost voelt ze zich thuis dankzij alle verschillende culturen die het stadsdeel rijk is. Geet, Tahyr, Ryan en Yecina vragen haar hoe het was om als klein meisje in Nederland aan te komen.

Hoe was het in Indonesië in de oorlog?
‘Toen de Japanners in eerste instantie het land bezetten, werden ze heel enthousiast ontvangen door de Indonesische bevolking. Er werd de mensen vrijheid beloofd. Ze waren het koloniale bewind van de Nederlanders zat. Helaas kwam die vrijheid niet. Er zijn wel twee miljoen Indonesiërs omgekomen tijdens de oorlog. Daar wordt niet over gesproken, want het gaat altijd over de Nederlanders. Mijn ouders zaten die periode in Japanse interneringskampen. Ze hadden net daarvoor een kind gekregen, mijn zusje, dat vrij snel is overleden. Misschien ook maar beter, want die kampen waren zo verschrikkelijk dat veel kinderen er trauma’s aan overhielden. Mijn ouders zaten drie jaar lang op twee kilometer van elkaar in verschillende kampen op een plantage middenin de jungle. Ze communiceerden met elkaar via de vuilnisbelt, want die was gemeenschappelijk. Ze lieten hele kleine briefjes voor elkaar achter op een afgesproken plek en op die manier hielden ze elkaar op de hoogte, of ze nog in leven waren.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Na de oorlog was er een gespannen sfeer. Er waren allemaal verschillende groepen in Indonesië: moslims, communisten en nationalisten. Onderling was er veel strijd. Tot 1949 werkten al die groepen samen tegen de Nederlanders, maar toen de Nederlanders weg waren, gingen ze elkaar bevechten. Iedereen wilde de macht. Dat is een nare erfenis van het kolonialisme. Hierdoor was het ook de periode daarna altijd onrustig. Er was een avondklok. Mensen klagen nu over de avondklok, maar ik ben niet anders gewend in mijn jeugd. En daar kreeg je niet een bekeuring als je toch buiten was, dan werd er meteen op je geschoten. Ik mocht ook nooit op straat spelen. We konden ontvoerd worden. Maar mijn zus en ik deden dat toch stiekem.
Ik zat op een heel klein Nederlands schooltje. Er zaten vooral Indonesische en Chinese kinderen op, want Nederlandse kinderen waren er bijna niet meer. We kregen wel les in het Nederlands. De hele topografie was van Nederland. Ik kende alle dorpjes in Friesland, maar het zei me niks. De topografie van Indonesië zelf, daar wist ik niks vanaf. We kregen wel twee uur per week Bahasa Indonesia, Indonesische taal.’

Hoe was het om naar Nederland te komen?
‘Na 1957 werd de situatie zo slecht dat alle Nederlanders weg moesten uit Indonesië. Er kwam een hele grote vluchtelingenstroom op gang naar Nederland. We waren hier nog nooit geweest en voelden ons geen Nederlander, maar we moesten opeens Nederlander worden, Nederlands eten, ons Nederlands gedragen, Nederlands spreken enzovoort. We werden hier niet goed ontvangen. Heel veel mensen die nu als vluchteling komen, worden ook niet altijd goed behandeld. Dat gold in die tijd ook voor de mensen die uit Suriname, de Antillen of Indonesië kwamen. Alles wat niet blond was en blauwe ogen had, was anders. Wij gingen wonen in het oosten van het land, bij Arnhem in de buurt, en daar waren we de eerste die uit Indië kwamen. We werden gediscrimineerd, want we zagen er anders uit en we gedroegen ons anders. Mijn broertje werd een keer gevraagd of zijn huid afgeeft. We vonden de mensen onaardig en niet gastvrij. Bij ons Indische Nederlanders is het normaal dat mensen blijven eten als ze op bezoek zijn, maar bij de Hollanders word je weggestuurd als het etenstijd is. En het eten zelf was ook anders. Nu zijn we gewend dat je producten van over de hele wereld gewoon in de supermarkt kan kopen, maar toen kon dat nog niet altijd. Wij vonden er niks aan, die aardappels.’

 

 

 

School: Wereldwijs

‘Ik zie in Zuidoost overal koloniale sporen’

Irene Gefferie (1949) is een vrolijke verschijning in haar bontgekleurde jurk. In een lokaal op OBS Wereldwijs vertelt zij over haar leven in Suriname en in Nederland. Het is een mooi gesprek tussen twee generaties, waarbij mevrouw Gefferie niet alleen de vragen van Aashir, Lidewij en Bua beantwoordt, maar zelf ook veel vragen stelt aan de leerlingen. Er was eigenlijk te weinig tijd, want er was nog zoveel te bespreken.

Wat kunt u over uw jeugd vertellen?
‘Mijn moeder werkte als dienstmeisje bij een rijke, Nederlandse familie. Ik vond het ook leuk om daar te zijn. Ze hadden allemaal spullen en producten uit Nederland. In de diepvrieskist lag bijvoorbeeld allemaal eten van Iglo. Toen ik naar Nederland kwam, zag ik hier ook weer Iglo-producten in de supermarkt liggen; ik herkende dat vanuit Suriname. Mijn moeder vond het prettig om bij die mensen te werken, want zo kon ze geld verdienen om haar gezin te onderhouden.’

Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Dat was in 1971. Mijn vriend was hier toen al zes maanden. Ik had mijn baby achtergelaten bij mijn moeder; die kwam later weer bij me. Het eerste wat ik deed toen ik hier was, was andere Surinamers opzoeken, bijvoorbeeld bij verenigingen of in de disco. Daarbij kon ik echt mezelf zijn. Met de Nederlandse bevolking kwam ik vooral via werk in contact. We zouden eigenlijk tijdelijk blijven. Ik was heel jong, eenentwintig jaar, en wilde op mijn veertigste terug. Maar ik hield zo van Nederland en ben dus gebleven. Ik voelde me dubbelthuis, want een groot deel van mijn familie was ook al hier. Ik vind het prettig hier. Ik houd van de mensen, van het leven. Ik ben tevreden. Nog steeds denk ik er stiekem nog wel eens over om terug te gaan. Maar ik wil niet zo lang wegblijven van mijn kinderen en kleinkinderen, want die zijn hier.’

Wat zijn de verschillen tussen de twee landen?
‘Suriname en Nederland waren zo verschillend. Ik vond dat de mensen soms anders met elkaar omgingen. Ik zag een keer hoe een man op een bromfiets een ongeluk had. Iedereen fietste gewoon door en niemand stopte om hem te helpen. Dat vond ik vreemd. Maar er waren ook leuke verschillen. Hier in Nederland had je mooie bloemen langs de straten. Daar heb ik altijd van genoten en dat doe ik nu nog steeds. En ik houd van de mooie parken. Ik ervaar nog steeds koloniale sporen. Als ik hier in Zuidoost loop, zie ik pleinen en straten die vernoemd zijn naar Surinamers. We hebben het Anton de Komplein, de Asta Elstakstraat en het Mandelapark. Ik kom dan zelf niet uit Zuid-Afrika, maar uiteindelijk ben ik ook afkomstig uit Afrika. Op de markt zie ik allemaal Surinaamse groenten, zoals kousenband. Hier in Zuidoost staan ook monumenten, ik noemde Anton de Kom al, een verzetsstrijder uit Suriname. Hier in Ganzenhoef zijn allemaal verschillende winkels en winkeliers uit verschillende culturen, dat brengt mij terug naar de tropen. Het zijn niet alleen maar Surinamers, maar ook Afrikanen. In de binnenstad zie je aan de gevels ook sporen, zoals een ‘negerkop’. De geschiedenis is overal aanwezig.’

School: Wereldwijs

‘Ik vergeet nooit meer: de Rijn komt bij Lobith óns land binnen’

Er klinkt gelach uit het kleine kamertje waar Gaia, Dishaineley, Aaron en Benjahmin van OBS Wereldwijs Hugo Blijd interviewen. Hij vindt de leerlingen grappig. ‘We gaan het toch over het koloniale verleden hebben?’ vraagt meneer Blijd dan. De leerlingen zijn wat verlegen, maar dan begint hij zelf gewoon met vertellen. En dan volgen de vragen.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben geboren in Coronie, het kleinste district van Suriname. Er was geen openbaar vervoer, er waren geen auto’s. Vervoer ging met een kar en een os. Naar school, ik zat op een christelijke school, ging ik lopend. Om verder te leren moest ik naar Paramaribo.
We hadden het goed thuis. Mijn vader ging altijd vroeg de deur uit om te werken en ik zorgde voor de varkens, kippen en eenden. Armoede kende ik niet. Op school moesten we geld meenemen voor de mensen in Nederland na de Watersnoodramp. School was zwaar. Wij moesten in groep 3 al breuken leren en kregen drie soorten geschiedenis: algemene, Surinaamse en vaderlandse, over stadhouders en zo. Ook aardrijkskunde was zo verdeeld. We moesten alle rivieren in Nederland kennen. En dan leerden we: de Rijn komt bij Lobith óns land binnen. Die woorden vergeet ik nooit meer.’

Hoe merkte u nog meer dat het een koloniale tijd was?
‘Als kind had ik geen last van de koloniale tijd. Dat ging ik later pas merken, toen ik een jaar of achttien, negentien was. Er werden je dingen opgelegd, dát is voor mij de koloniale tijd. Ik werkte in die tijd bij de politie en ik moest toestemming vragen om in mijn vrije tijd ergens naartoe te gaan. Je mocht niet je district uit, je mocht niet naar Paramaribo. Ik deed het toch, ik was ook geen lieverdje. We mochten niet onze eigen muziek, kawinamuziek, maken. Dat deden we toch. Dan ging iemand op de uitkijk staan en als de politiewagen (in Coronie was er maar één) aankwam, stopte alles. Dat vonden de Nederlanders afgoderij. En altijd als iemand van het koningshuis jarig was, werd er een parade gelopen met militairen en politiemensen. Ik moest daar ook aan meedoen als politieagent.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Omdat ik bij de politie in Suriname werkte, kreeg ik verlof. Dat heette het Oost-Indisch besluit. Je mocht vijf maanden met buitenlands verlof of drie maanden met binnenlands verlof. Ik koos ervoor om naar Nederland te gaan. Ik kwam hier in oktober 1971; ik was toen zesentwintig. Ik wilde langer blijven met onbetaald verlof, maar dat mocht niet. Toen ben ik gestopt bij de politie in Suriname en hier in de gevangenis gaan werken. Later zijn mijn vrouw en kinderen ook overgekomen. Ik was hier pas de tweede donkere gevangenisbewaarder van Amsterdam. Na vijftien jaar ben ik overgestapt naar de politie. Ze wilden daar graag mensen hebben met politie-ervaring in Suriname.’

Bent u wel eens gediscrimineerd?
‘In Suriname niet en hier in Nederland een klein beetje. We hebben vroeger wel eens wat meegemaakt op de school van mijn zoon. Hij zat in Nieuw-West in de kleuterklas, toen de juf bij het buitenspelen zei dat de witte kinderen bij de witte kinderen moesten staan en de zwarte kinderen bij de zwarte kinderen. Mijn zoon werd zo boos en heeft niet meer tegen de juf gesproken. Ze is uiteindelijk bij ons thuisgekomen en heeft haar excuses aangeboden.’

School: Wereldwijs

‘De Indonesische vrijheidsstrijd vond ik de meest gewelddadige periode’

Carl Hagenaar vindt het jammer dat er op scholen weinig aandacht wordt besteed aan de koloniale geschiedenis. Daarom is hij blij dat hij door het vertellen van zijn verhaal aan Manuel, Jaymie, Zorah en Emily iets kan bijdragen. In een klaslokaal op OBS Wereldwijs haalt Carl herinneringen op aan zijn leven met zijn oma in Indië. Hij waarschuwt de kinderen dat ze wel luid en duidelijk moeten praten, want hij hoort niet meer zo goed.

Door wie werd u opgevoed?
‘Omdat mijn ouders tijdens de oorlog in een jappenkamp zaten, werd ik door mijn Indonesische oma opgevoed. Ik word altijd emotioneel als ik over mijn oma praat, want zij heeft mij in moeilijke tijden opgevoed en ik heb veel aan haar te danken. Zij was in die tijd eigenlijk mijn moeder. Ik zag mijn ouders pas weer toen ik tien jaar was. Ik was de lieveling van mijn oma, ik werd door haar anak mas genoemd. Ze noemde me nooit bij mijn voornaam. Iedere ochtend vroeg ze wat ik die dag wilde eten en elke dag wilde ik hetzelfde, sayur asem, een soort soep met heel veel groente en een vleesgerecht. Ik werd tot op het bot verwend door mijn oma. Ze was altijd eerder wakker dan ik. Op een ochtend kreeg ik mijn oma niet wakker en toen bleek ze te zijn overleden. Mijn steun en toeverlaat was mij ontnomen.’

Wat hebben uw ouders meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Toen ik werd geboren, werd mijn vader al snel gemobiliseerd voor het leger, want de Tweede Wereldoorlog was op komst. Hij is vrijwel meteen gevangengenomen door de Japanners en moest aan de Birmaspoorweg werken. Mijn moeder is ook gevangengezet, omdat zij een hele lichte huidskleur had. Mijn oma en ik hadden weinig last van de oorlog. Ik had een donkere kleur, dus ik hoefde niet naar het kamp. Na de oorlog kwamen mijn ouders weer terug. Ik vond het spannend. Ik kende mijn vader niet en mijn moeder kende ik nauwelijks. Mijn vader had trauma’s opgelopen in die oorlogsjaren en reageerde dat af op mij. Daardoor hadden we helaas een moeizame relatie.’

Heeft u zelf ook vervelende dingen meegemaakt in Indië?
‘De Indonesische vrijheidsstrijd heb ik heel bewust meegemaakt; toen was ik ook al wat ouder. Voor mij is dat de meest gewelddadige periode van de koloniale geschiedenis. Ik heb als kind lijken op straat zien liggen en vlotten voorbij zien komen met lijken erop. Mijn oma had drie honden en die waren op een dag verdwenen. De lichamen werden later zonder poten en snuit terug in de tuin geworpen. Ze waren over een grindpad getrokken en ik zie mijn oma nog met een pincet die steentjes uit de buik proberen te halen. Ze wilden het huis van mijn oma innemen, maar zij weigerde het op te geven. Op een ochtend stonden ze met een man of dertig met allemaal manchetten in de tuin. Ze waarschuwden ons dat als we de volgende dag niet weg zouden zijn we vermoord zouden worden. Diezelfde middag hebben we een koffer gepakt en zijn we vertrokken.’

Hoe heeft u Nederlands leren praten?
‘Dat was vroeger op school hier de allereerste vraag die een medeleerling mij stelde. Ik vond het wel grappig, volgens mij was hij gewoon geïnteresseerd. Mijn broer werd daar altijd ongelofelijk kwaad om. Die stond altijd te vechten op het schoolplein als die vraag weer werd gesteld. Ik legde altijd heel rustig en geduldig uit hoe wij in Nederlands-Indië leefden. We woonden dan wel ergens anders, maar we werden opgevoed in een Nederlandse cultuur. Koninginnedag werd in die tijd uitbundiger gevierd in Indië dan in Nederland. Met Oud en Nieuw en met kerst aten we altijd Hollandse pot. Wij hadden Nederlandse les, gingen naar een Nederlandse school en hadden Nederlandse leerkrachten. Ik zag die vraag niet als discriminatie. Ik heb nooit iets vervelends meegemaakt op dat gebied. Mijn kinderen geloven me niet en soms denk ik dat ik het misschien heb verdrongen, maar ik kan me echt niets herinneren.’

 

School: Wereldwijs

‘Die anti-Chinese houding is een gevolg van het koloniale verleden’

Het regent hard als Agrar Sudrajat aankomt bij OBS Wereldwijs. Het voelt wat spannend voor Aeden, Tyron, Joshua en Kathy. Ze zijn de eerste uit hun groep die iemand uit een voormalige kolonie interviewen. Meneer Sudrajat was vroeger journalist in Indonesië en heeft zelf ook veel onderzoek gedaan naar het koloniale verleden van het land.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben geboren in 1949 in Bandung, Indonesië. Volgens de Nederlanders heette het land toen nog Nederlands-Indië, maar de Indonesiërs hadden jaren daarvoor al de onafhankelijkheid uitgeroepen en noemden het Indonesië. Toch spraken mijn ouders thuis Nederlands met elkaar, net als de rest van de mensen in onze omgeving. Veel mensen waren ambtenaar of leerkracht. We hebben altijd in de grote stad gewoond, eerst in Bandung en daarna in Jakarta. Daar ging ik ook naar school. Ik had een Nederlands vriendje, Viktor. Van het een op het andere moment was hij verdwenen en kwam hij niet meer naar school. De juf zei er niks over. Het was rond 1957. Later besefte ik dat hij waarschijnlijk het land uit was gevlucht, omdat het te gevaarlijk werd voor Nederlanders in Indonesië. Alle Nederlanders moesten er weg. Ik heb hier in Nederland nog geprobeerd om Viktor terug te vinden, maar het is me niet gelukt. Ik hoop hem ooit nog te ontmoeten.’

Hebben uw ouders u veel verteld over de koloniale tijd?
‘Mijn ouders waren hoogopgeleid voor die tijd. Mijn vader was ambtenaar bij de koloniale overheid en mijn beide grootvaders waren onderwijzer. Ze behoorden tot de elite. Dat was uitzonderlijk, de meeste Indonesiërs waren arm. Mijn moeder ging naar een school met Nederlandse leraren. Er waren ook kritische studenten op die school, die vonden dat de geschiedenisles te veel vanuit de Nederlandse kant werd bekeken. Ook mijn vader was heel kritisch tegenover het koloniale beleid. Hij was lid van een communistische partij in Indonesië. En hij was hoofdredacteur van een tijdschrift waarin antikoloniale stukken werden geschreven. Hij is opgepakt en werd beschuldigd van haat zaaien. Hij heeft twee jaar in de gevangenis gezeten.’

Hoe was het om naar Nederland te komen?
‘Ik kwam hier om te studeren aan de VU in Amsterdam. Ik had hier al contacten, kennissen van mijn vader. Ik kwam in 1979, gewoon met het vliegtuig. Ik sprak de taal nog niet goed, dus dat was niet makkelijk. Het duurde een jaar voordat ik de taal een beetje sprak en las. Het eerste jaar van mijn studie was daardoor rampzalig. Gelukkig werd ik hier vriendelijk ontvangen en kreeg ik veel hulp. Wat ik heel fijn vond in Nederland was dat ik hier veel boeken kon lezen. In Indonesië waren veel boeken, bijvoorbeeld over het communisme, verboden. Mijn studiegenoten gingen in de vakantie altijd naar het buitenland, maar ik bleef in Nederland en bracht hele dagen door in de bibliotheek om alles te lezen.’

Heeft u wel eens racisme meegemaakt?
‘Gelukkig heb ik dat nooit meegemaakt in Nederland of in Indonesië. Ik ben altijd vriendelijk behandeld. In Indonesië is tegenwoordig nog veel racisme, vooral tegen Chinezen. Misschien is het jaloezie, omdat veel Chinezen in Indonesië rijk zijn. Misschien ligt het ook aan het geloof. Indonesië is een islamitisch land en Chinezen zijn geen moslim. Ook vroeger, tijdens de koloniale periode, was er al veel discriminatie tegen deze groep. Chinezen mochten hun winkels houden van de koloniale overheid, maar de Indonesiërs zelf mochten dat niet. Dat gaf jaloezie en nu nog. Er zijn nog steeds anti-Chinese rellen. Soms denken mensen dat ik ook Chinees ben, dus ik moet voorzichtig zijn. Die anti-Chinese houding is een gevolg van het koloniale verleden.’

 

School: Wereldwijs

‘Van de een op andere dag ben je een bezienswaardigheid’

Ab Alexandre haalt een heel bijzonder tinnen keteltje tevoorschijn in de knusse kamer op OBS Wereldwijs. Zijn vader kreeg dit in het jappenkamp om zijn eten in te bewaren. In elk kamp waar hij kwam, graveerde Abs vader de naam van het kamp en de datum. Het hele keteltje staat volgeschreven, in zoveel kampen is hij geweest. Ook laat meneer Alexandre aan Jelaney, Jalil, Yusra en Rania een paar door hem gemaakte tekeningen zien over de tijd in het kamp.

Wat weet u van uw voorouders?
‘Mijn opa heette van zijn achternaam Alexandre en kwam uit België. Hij wilde het leger in en wist dat ze in Indië soldaten nodig hadden. Mijn oma was een Indonesische vrouw uit Java. Zij werd uitgehuwelijkt aan een rijke man, maar dat wilde ze helemaal niet. Hij was veel ouder dan zij. Alle dure ringen en armbanden die hij voor haar kocht, verkocht zij weer om een koets van te kopen. Daarmee reed ze naar het kamp van het leger; daar ging ze in de kantine werken. Zo heeft ze haar toekomstige man, mijn opa, ontmoet.’

Hoe was het om in een kamp geboren te worden?
‘Vlak na mijn geboorte moesten we verkassen naar een ander kamp. Mijn moeder werd met haar zeven kinderen in een vrachtwagen gestopt. Voor de commandanten in de kampen moest je altijd heel diep buigen. Als je dat niet deed, kreeg je klappen. Mijn moeder boog in het begin nooit, want ze was een hele trotse vrouw. Mijn vader zat ondertussen telkens in verschillende kampen. Dan moest hij marcheren van kamp naar kamp. Op een dag moest hij met de andere gevangen van Java op de boot naar Singapore. Ze werden opgestapeld in die boot en konden nauwelijks ademen. Veel mensen overleden tijdens die tochten. Daarna ging hij door naar Thailand, waar hij moest werken aan een spoorlijn. Er was nauwelijks te eten. Soms at hij wel eens rat. Dat deed je om te overleven. Een paar maanden na de bevrijding stond er opeens een vreemde soldaat in ons huis. Ik vond het eng. Wat kwam die man doen? Later bleek dat mijn vader te zijn.’

Konden de Nederlanders na de oorlog doorgaan met het koloniale beleid?
‘De Indonesische bevolking zag dat de Nederlanders eindelijk verslagen waren door de Japanners. Na de bevrijding wilden de Indonesiërs hetzelfde doen. Er was een groep die van bamboe scherpe wapens maakte om de Nederlanders te vermoorden. Wij moesten in eerste instantie in de kampen blijven voor onze eigen veiligheid en de Japanners beschermden ons. Dat was heel raar. Ineens waren de Japanners onze grootste vrienden. Toen we weer naar huis gingen, hoorden we geregeld schoten. Dan moest ik snel onder mijn bed kruipen, mocht ik geen geluid maken en moest ik wachten tot het afgelopen was. Aan de overkant zijn eens vier mannen uit huis gesleurd, waarna hun hoofden werden afgehakt. Het was heel erg eng. Mijn zus heeft dat zien gebeuren. Ze wil ook nooit meer naar Indonesië toe. Ze heeft er een trauma aan overgehouden.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘De Indonesiërs wilden de Nederlanders weg hebben. We gingen naar ons ‘vaderland’, maar wij waren er nog nooit geweest. We waren een maand onderweg met de boot. We sliepen in stapelbedden van drie bedden hoog. Ik vond de reis niet erg, want voor de kinderen werden allemaal spelletjes georganiseerd. We hadden één koffer mee voor ons tienen. Eenmaal aangekomen in Rotterdam werd onze koffer gedragen door een Nederlander. Mijn moeder vond dat zo raar, een witte man die een koffer droeg voor een bruine vrouw. In Indonesië waren het de Indonesiërs die het vuile werk moesten doen. ’s Nachts kwamen we aan in het ‘Oranjehotel’. Dat klinkt chiquer dan het was. Toen we ’s morgens wakker werden, gingen we naar buiten en stonden er allerlei mensen naar ons te kijken. Ze hadden nog nooit bruine mensen gezien. Dat vonden ze raar. Van de ene dag op de andere dag ben je een bezienswaardigheid. We moesten de hele reis terugbetalen. Mijn vaders diploma’s uit Indië werden hier niet erkend. Hij moest in een munitiefabriek werken en kogels sorteren. Op een dag ontplofte een kogel en raakte mijn vader dodelijk gewond. Hij heeft de Japanse kogels overleefd, hij heeft de Amerikaanse bommen overleefd, maar hier heeft hij niet de Nederlandse kogels overleefd. En dat allemaal om die reis terug te betalen.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892