School: Lidwinaschool

‘Mijn knuffel Mies heb ik gekregen in het weeshuis’

Na een voorstelrondje start Lous Steenhuis met het voorlezen van een eigen verhaaltje: een sprookje van een prinsesje dat de oorlog overleefde. David, Kee, Lucy en Pip van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost hebben al gauw door dat het prinsesje uit dit verhaal nu in levende lijve voor hen zit. Aandachtig luisteren ze hoe mevrouw Steenhuis vertelt hoe ze op driejarige leeftijd werd opgepakt en naar verschillende concentratiekampen werd gebracht.


Wat betekenen uw knuffel en het jurkje voor u?
‘Ik was eigenlijk te klein om me echt iets te herinneren. Dat is eigenlijk maar goed ook. Toch hecht ik wel waarde aan een aantal voorwerpen van toen. Het jurkje is voor mij heel bijzonder omdat het mijn eerste jurkje was. Het is gemaakt door mijn oma, die was naaister. Toen de oorlog begon wisten mijn vader en moeder dat ze moesten onderduiken. Omdat ze Joods waren was het niet meer veilig voor ze. Maar mijn oma, die ook Joods was, wilde niet onderduiken. Die dacht dat het wel mee zou vallen. Ik ga wel kleren naaien voor gevangenen daar in Auschwitz, zei ze. Toen is ze meteen opgepakt en daar direct vermoord. Ze heeft er dus geen kleren kunnen maken en ik heb haar eigenlijk nooit gekend. Omdat ik nog zo klein was. Mijn knuffel Mies heb ik gekregen in het weeshuis, lieve vrouwen maakten daar speelgoed voor de kinderen. Het is denk ik heel belangrijk om een knuffeltje te hebben in zulke tijden.’

Hoe bent u uiteindelijk in de kampen terechtgekomen?
‘Toen de oorlog uitbrak, gingen vader en moeder en ik onderduiken. Dat was best gevaarlijk dus werd ik ondergebracht bij mijn tante en oom, de broer van mijn vader. Hij was ook Joods maar in een gemengd huwelijk, dat mocht toen nog. Ik moest toen ook papa en mama tegen ze zeggen. Maar in 1944 was dat gemengde huwelijk niet meer toegestaan dus dook mijn oom ook onder en moest ik ergens anders naartoe. Ik kwam terecht bij een gezin in Amsterdam waar nog een Joods meisje was ondergedoken. Dat meisje werd verraden en opgepakt. In de gevangenis heeft ze mij weer verraden. Pas drie jaar was ik toen ik ook in de gevangenis kwam. Gelukkig was er een lieve mevrouw die zich over mij ontfermde en met haar ben ik toen naar Westerbork gegaan.’

Kunt u iets vertellen over zo’n kamp?
‘Vanuit Westerbork werden we met de laatste trein naar Bergen-Belsen gebracht. We lieten Westerbork leeg achter. Ik moet dus wel zeggen dat veel van wat ik vertel soms bijna voelt alsof het een droom is. De verhalen heb ik van mijn moeder, die de oorlog heeft overleefd, en van andere Joodse kinderen met wie ik in de kampen was. En de foto’s helpen mij flarden herinneren. Een jongen die al iets ouder was in die tijd herinnert zich nog hoe Hitler het Rode Kruis voor de gek hield in Theresienstadt. Voor één dag was het daar toen helemaal ‘opgeleukt’ met gordijntjes, groentetuintje en er was zelfs wat te koop in het winkeltje. Hij zelf kreeg mooie kleren aan in plaats van zijn vieze gevangenis kleren. Maar dat was dus schijn, aan het einde van de dag werd alles weer teruggedraaid. Het hoorde bij de propaganda van Hitler. Die wilde daarmee zeggen: kijk hoe goed wij zijn voor de Joden.’

Zijn uw ouders verdrietig geweest?
‘Ik heb wel met mijn moeder over de oorlog gesproken, maar als ik vroeg hoe ze het eigenlijk vond, praatte ze daar liever niet over. Mijn moeder zat in het verzet. Met een gestolen persoonsbewijs waarin dus niet stond dat ze Joods was, heeft ze de oorlog overleefd. Voor de Februaristaking werden bijvoorbeeld pamfletten uitgedeeld die mijn moeder had geschreven. Sstaakt, staakt, staakt’ in het handschrift van mijn moeder.

‘Mijn vader zat ergens op een ander adres ondergedoken en die werd verraden. Hij is toen naar het politiebureau gebracht. Daar heeft hij geprobeerd te vluchten. Er zijn wel vijftien kogels op hem afgevuurd. Later toen ik het politierapport daarover las, begreep ik waarom zo’n jonge sterke man als mijn vader in Auschwitz direct is vermoord. Hij was immers gewond geraakt door die kogels dus kon niet meer werken. Onderweg in de trein heeft hij nog wel een briefkaart aan mijn moeder uit het raampje gegooid. Ik heb jaren geleden kunnen ontcijferen wat er staat, het was een uitgebreide brief. Een zinnetje was: Ro (zo heette mijn moeder), vertrouw op de goede afloop en wees voorzichtig. Mijn vader is maar 26 jaar jong geworden.’

School: Lidwinaschool

‘Mijn hartsvriendin Greetje werd opgepakt, daar raak ik nog altijd ontroerd van’

Demi, Fedde, Lucas, Daan en Elliot komen bijeen in een lokaal op de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Als Tonny Biesterveld het lokaal binnenstapt, maakt ze meteen indruk op het groepje leerlingen. Ze ziet er veel jonger uit dan dat ze dachten! De leerlingen pakken de vragen die ze aan haar willen stellen en ze begint met vertellen.

Hoe jong bent u?
‘Oh, wat een leuke vraag! Ik ben 86 jaar jong, dus eigenlijk ben ik jong oud. Maar zelf voel ik het nooit zo, laat ik dat erbij zeggen. Voor jullie ben ik natuurlijk verschrikkelijk oud.’

Bent u Joods?
‘Nee ik ben niet Joods, maar ik ben in de Tweede Wereldoorlog wel opgegroeid in een Joodse buurt. Waar ik woonde, waren veel meer Joodse dan niet-Joodse gezinnen. Dus toen in 1942-1943 alle Joodse gezinnen werden weggehaald, stond de hele buurt leeg. Wij woonden op twee hoog, maar op drie hoog en vier hoog waren er mensen opgepakt. Mijn Joodse vriendinnetjes zijn dus ook weggehaald, zij zijn niet meer teruggekomen. Die vriendinnetjes en families zijn op de trein gezet naar een concentratiekamp en vermoord. Ik ben zelf in de Hongerwinter op een grote boot gezet omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Vanaf de Geldersekade hebben we drie dagen gevaren, dat was echt heel lang. Alle kindjes waren zo uitgehongerd dat er enkelen ook stierven op de boot. Uiteindelijk ben ik in Drenthe beland, op het platteland, daar was wel eten.’

Hoe keken uw vader en moeder naar de oorlog?
‘Ik denk zoals de meeste gezinnen, ze probeerde te zorgen dat het gezin bleef draaien. Mijn vader was diamantslijper, dat is een mooi oud ambachtelijk beroep, maar zijn bedrijf kwam onder bewind van de Duitsers te staan. Mijn vader wilde niet werken voor een Duitse bezetter, dus hij was een tijdje werkloos. Ook moest hij verplicht meewerken aan de aanleg van het Amsterdamse bos. Een broer van mij die een stukje ouder was, is opgepakt tijdens een razzia en tewerkgesteld in Duitsland. Wij wisten thuis niet waar hij gebleven was. Na de oorlog is hij lopend en liftend weer terug naar huis gekomen.’

Wat deed uw familie in de oorlog?
‘Mijn moeder hielp Joodse mensen in de oorlog met bijvoorbeeld de boodschappen doen, ze mochten namelijk zelf niet naar de supermarkt. Het was dus bekend dat mijn moeder mensen hielp. Op een dag kwam Tilly bij mijn moeder aan de deur, zij woonde op de hoek van de straat met haar moeder. Toen zij bericht kregen dat ze moesten vertrekken, vroeg Tilly of ze een koffer met kleren bij ons mocht neerzetten. Mijn moeder vond dat goed, maar vroeg wel of er geen Davidsster op de kleding zat want dat was gevaarlijk. Als ze die tijdens een huiszoeking vonden, wisten ze dat je Joden had geholpen. Tilly zei van niet en de koffer kwam bij ons onder een bed te liggen. Mijn moeder bleef echter ongerust. Uiteindelijk openden mijn ouders de koffer en wat bleek? Op alle kledingstukken zaten gele sterren. Dan kun je zeggen: wat erg dat Tilly dat doet. Maar zij wilde graag wat hebben voor als ze terugkwam. En als je eerlijk bent, dan neemt niemand het aan. Dus ik begrijp dat het voor zowel mijn ouders als Tilly erg lastig was. De koffer is nooit opgehaald, want Tilly kwam niet terug.’

Wat vond u het spannendste moment in de oorlog?
‘Het spannendste moment is dat mijn Joodse vriendinnetjes zijn opgepakt. Vooral mijn hartsvriendin Greetje Zwart, daar raak ik nog altijd ontroerd van. Er zijn ook andere spannende momenten die mij zijn bijgebleven, zoals het spelen in onze wijk, die lag helemaal plat. Er waren veel plekken waar je niet mocht komen als kind, toch gingen ik en mijn broertjes daar spelen. Ook vond ik het moment net na de bevrijding indrukwekkend. Mijn moeder heeft niet gewacht totdat ik en mijn broertjes vanuit Drenthe en Groningen weer naar Amsterdam werden gebracht, ze is op de fiets naar ons toe gekomen! Opeens zat ze in de kamer waar ik verbleef, en daarna haalde ze mijn broertjes met de fiets op in Groningen. We zijn lopend naar Lemmer gegaan, waar we de boot naar Amsterdam namen. Toen we in Amsterdam aankwamen kocht mijn moeder voor alle kinderen een perzik, dat was het eerste fruit dat ik na de oorlog at.’

School: Lidwinaschool

‘De Duitsers kwamen binnen en sloten mijn zus en mij op in de kamer’

Ongeduldig schuifelen Joshua, Luke, Salome, Elsie en Mila heen en weer. De taxi blijkt zonder spreekster Myriam Mater te zijn weggereden, en dus begint het interview in de gymzaal van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost met wat vertraging. Eenmaal aangekomen vertelt mevrouw Mater over haar vaders werk voor het verzet, de onderduikers en nog veel meer. De kinderen zijn zo enthousiast dat zelfs wordt geopperd om nog even door te gaan tijdens de pauze.

Waar verstopten de onderduikers zich in uw huis?
‘Mijn vader was de meest onhandige man die ik ooit van mijn leven heb leren kennen. Hij kon nog geen spijker recht in de muur krijgen. Maar hij kon wel prachtige schuilplaatsen bedenken. Wij hadden op zolder in ons huis een muur en daar stond een kast voor. Die kast was naar voren gehaald en daar was een tweede muur gemaakt. Dan had je een heel stuk extra ruimte en leek je zolder iets korter. In die muur zat een luikje dat je amper kon zien en daar stond die kast voor. Daar hebben onze drie onderduikers in gezeten. Dat is wel een grappig verhaal. Mijn zusje Hannah is na de oorlog in Jeruzalem gaan wonen, maar in 1980 kwam ze met haar kinderen naar Nederland. Ze wilde graag laten zien waar ze gewoond had dus gingen ze bij ons oude huis kijken. Toen kwam er een meneer vragen of ze het leuk vonden om even binnen te kijken. Hannah zei tegen haar kinderen: laten we kijken of die schuilplaats er nog is. En die meneer moest heel hard lachen, die vond het onzin. Die zei: als daar een schuilplaats zat, dan hadden we dat allang gevonden. En Hannah loopt zo naar de zolder, doet dat luikje open en die schuilplaats was er gewoon nog.’

Was u soms bang dat uw vader niet meer terugkwam van het verzet?
‘Ja, wij zijn best wel eens bang geweest dat het verkeerd zou aflopen. Wij zijn ook een keer overvallen, want aan het einde van de oorlog is mijn vader verraden. Ik was thuis met Hannah en drie onderduikers. Mijn moeder lag in het ziekenhuis en mijn vader was op bezoek. Die Duitsers kwamen binnen en sloten Hannah en mij op in de kamer. Wij dachten dat ze de onderduikers zochten, die hadden zich in de schuilplaats verstopt. Op een gegeven moment kwamen ze terug, want ze hadden niks gevonden. Maar ze wisten dat mijn moeder in het ziekenhuis lag. Ze gaven mij een papiertje met de nummers van alle ziekenhuizen in Amsterdam en die moest ik bellen. Toen ontdekten we dat ze onze vader zochten. Ik stond daar met aan mijn ene oor de telefoon en aan de andere kant een Duitser die een pistool in mijn oor stak. Hij zei: als je niet doet wat ik zeg dan schiet ik je dood. Ik was vreselijk bang.

‘Uiteindelijk kreeg ik mijn vader aan de lijn. Ik ben tweetalig opgevoed dus zei ineens in het Frans tegen mijn vader: kom niet thuis. En ik hing op. Die Duitser begon te schreeuwen, wat doe je raar. Ik antwoordde dat ik altijd een beetje raar deed als ik bang was. En dat geloofde de Duitsers blijkbaar. Mijn vader realiseerde meteen dat er iets mis was en is direct ondergedoken. Eén van zijn verzetsvrienden, Oom Henk, kon hij niet op tijd waarschuwen, die is gepakt en doodgeschoten.’

Mevrouw Mater pakt een pakketje uit haar tas en haalt daar een aantal oude spullen uit.
Ik wil jullie iets laten zien. In de oorlog ging alles op de bon. Niet alleen eten, maar bijvoorbeeld ook schriften. Dus je kon alleen maar als je een bon inleverde een schrift krijgen. Dit is zo’n bon. Voor één bon kreeg je dan één schrift. Maar op het laatst waren er ook met bonnen geen schriften meer te krijgen. Dus op school moesten we ineens alles met potlood gaan schrijven. En als we dan ons schrift vol hadden, moesten we terugbladeren naar het begin en alles uitgummen wat we geschreven hadden. Dan konden we het opnieuw gebruiken. Er staat ook op ‘geldig tot 1 december 1947’ want niemand wist wanneer de oorlog voorbij zou zijn.

‘Ik heb nog iets meegebracht. Na de oorlog gingen wij in een ander huis wonen, dat was in de oorlog een kinderhuis geweest. De Duitse soldaten lieten tijdens de oorlog weleens Duitse vrouwen komen, en soms kregen die dan kinderen. Die kinderen werden in het kinderhuis verzorgd. Dit huis had vijf hele grote kelders, en in één van die kelders vonden wij allemaal propagandaboekjes als deze. Daar stond in dat Hitler eigenlijk een hele aardige, lieve man was die het goed voor had met het Duitse volk. En ook met alle mensen met blond haar en blauwe ogen in Nederland. Dat was dus allemaal propaganda. Er lagen honderden van die boekjes in ons nieuwe huis. Wij hebben er een groot vuur van gestookt en ze allemaal verbrand. Maar ik heb er een paar bewaard.’

School: Lidwinaschool

‘De bezetting zit nog steeds in mijn maag’

Keurig op een rij, met een blad vol vragen, zitten Aisa, Birgit, Thijs en Israfil klaar om Aart Janzen te interviewen. Meneer Janzen is vlak voor de oorlog in 1938 geboren in Amsterdam-Oost en hij heeft nog een aantal herinneringen aan de oorlog. Vooral het gevoel van honger en de kinderangsten zijn hem bijgebleven. De leerlingen van de Lidwinaschool in Oost luisteren aandachtig naar die verhalen.


Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Eigenlijk noem ik het geen oorlog, maar heb ik het liever over bezetting. Ik was nog heel klein toen de bezetting begon, een jaar of 2. Daarom zijn mijn herinneringen wel wat vaag. Wat ik wel weet is dat ik het vooral heel erg spannend vond. Omdat ik zo klein was, begreep ik heel weinig. Het is vooral dat gevoel van angst dat mij is bijgebleven. Die soldaten in grijze pakken vond ik vreselijk eng. En ’s nachts als ik in bed lag, hoorde ik vaak lawaai en zag ik zoeklichten. Dan werd er in weilanden verderop door de Duitsers op overvliegende Engelse vliegtuigen geschoten. Daar denk ik nog wel eens aan als er veel vliegentuigen overkomen.’

Was u vaker bang?
‘Ja, ik was eens buiten toen de sirene van het luchtalarm afging. Mijn broer had me geleerd dat ik dan tegen de muur moest staan. Ik was misschien maar 30 stappen van mijn huis vandaan maar ik me durfde dus echt niet te verplaatsen. Ik dacht dat er een granaat dan precies bij mij neer zou kunnen komen. Daar stond ik dan. Tot mijn moeder mij ging zoeken en daar zo zag staan. Daar moet ik nog aan denken als ik dat stukje muur tussen twee ramen zie: mezelf als klein jochie ertegenaan.’

Hoe was het voor u tijdens de Hongerwinter?
‘Ik was dus wel net oud genoeg om me die honger goed te herinneren. Er was écht geen eten. Dat is niet een aangedikt verhaal, maar gewoon echt waar. Het was zelfs zo erg dat ik soms een beschimmeld boterhammetje at. We aten ook tulpenbollen. Of geraspte suikerbieten in een taart. Hoewel een taart te lekker klinkt want er waren geen eieren en er was geen boter. We hadden ook geen fornuis met gas. Dus wat we dan aten, werd verwarmd op de kachel in de kamer. Mijn zusjes waren minder grote eters, dus soms wisselden we van bord. Dan kreeg ik nog wat zij niet opaten, want het bord moest wel leeg. In mijn keuken worden borden nog altijd leeggegeten en er wordt geen eten weggegooid. Je zou kunnen zeggen dat de bezetting nog steeds in mijn maag zit.’


Hoe wist u dat de oorlog was afgelopen?
Op 5 mei was natuurlijk de bevrijding, maar eigenlijk wist ik het al op 4 mei rond negen uur ’s avonds. Ik lag al in bed maar ik hoorde op straat dat de Duitsers zich hadden overgegeven. Het was nog licht en ik hoorde allemaal lawaai, maar ander lawaai dan waar ik bang van was. In die tijd plaste ik soms in mijn bed dus ik ben met een natte pyjamabroek toch ook de straat op gegaan. De dag erna was het echt feest. Mensen dansten in de straat op de muziek uit de grammofoon van mijn oom en tante. En die maandag na het weekend vol feest kwamen de Canadezen de buurt in rijden. Die stopten en gaven mij chocola, een compleet nieuwe smaak want dat had ik nog nooit van mijn leven gegeten.’

School: Lidwinaschool

‘Mijn opa was onderwijzer maar in de avonden vervalste hij persoonsbewijzen’

Kees, Siebe, Vesper, Sophie en Ivo ontmoeten Frank Meelker, die het oorlogsverhaal vertelt van zijn opa. De leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost luisteren aandachtig als hij zegt dat zijn opa een dappere man was. ‘Hij was erg overtuigd van zijn eigen ideeën, hij zag zijn taken en acties als een menselijke plicht.’

Wat kunt u vertellen over uw opa?
‘Ik heb mijn opa niet gekend. Hij is in januari 1945 omgekomen en ik ben geboren in 1954, dus ik heb het met hem nooit over de oorlog kunnen hebben. Thuis hadden we het wel over hoe vreselijk de oorlog was. Mijn moeder was een jaar of 9 toen mijn opa werd opgepakt door Duitse soldaten en later omkwam in een kamp. Ze heeft daar een trauma aan overgehouden. Ze was erg verdrietig omdat ze opgroeide zonder vader. Ik wist niet precies waarom mijn opa was opgepakt en mijn moeder wist dat ook niet want zij was destijds nog maar een klein meisje. Pas in 1998 toen er een journalist voor de deur stond en een boek schreef over de verzetsgroep ‘Gerretsen’, kwam ik erachter wat mijn opa allemaal had gedaan en ik was daar best onder de indruk van.’


Wat heeft uw opa gedaan?
‘Hij hielp al vluchtelingen uit Duitsland voordat de oorlog er was. Toen Hitler aan de macht kwam, wilden veel Duitsers al naar Nederland vluchten, zij waren tegen het fascistische Duitsland. Maar Nederland liet niet iedere vluchteling binnen. Mijn opa hielp hen in het geheim. Hij zat in verzetsgroep ‘Gerretsen’ en zij vervalsten persoonsbewijzen en voedselbonnen. Ze deden dit stiekem ‘s avonds in een school in de Transvaalbuurt waar mijn opa onderwijzer was. Overdag werkte hij als onderwijzer en in de avond werkte hij met andere verzetsstrijders aan de vervalste documenten of ging hij op zoek naar mensen die het konden vervalsen en die hij kon vertrouwen. In de school verbleven ook stiekem onderduikers.

‘Mijn opa en zijn verzetsgroep hebben ongeveer 10.000 persoonsbewijzen vervalst. De groep bestond uit zo’n tien tot twintig mensen in Amsterdam. Het vervalsen van persoonsbewijzen is niet heel makkelijk, want de Duitsers kwamen vaak met een nieuw persoonsbewijs. Dan moesten mijn opa en zijn mensen dat weer zien te vervalsen met andere inkt en ander papier. Er kwam heel wat bij kijken om zoiets goed te doen.’

Door wie is uw opa verraden?
‘Mijn opa had voor een Joodse-Duitse man een vervalst persoonsbewijs gemaakt. Deze man werd opgepakt en verhoord en heeft toen mijn opa verraden. Hij had heel veel mensen verraden. Na de oorlog is hij ook opgepakt, maar hij heeft geen strenge gevangenisstraf gekregen. Mijn opa werd opgepakt voor de ogen van mijn moeder, en mijn oma stond er daarna alleen voor met zes kinderen. Hij werd eerst gebracht naar een kamp in Amersfoort en daarna werd hij gestuurd naar kamp Westerbork waar hij moest werken. Maar ook in Westerbork was mijn opa altijd bezig om mensen te helpen een hart onder de riem te steken. Hij las voor, vertelde verhalen, las poëzie. In de verzetsgroep was zijn schuilnaam ‘Marsman’ geweest. Ik denk wel dat mijn opa zich ontzettend eenzaam voelde in het kamp en dat hij ook wel bang was. Het is niet niets om een vrouw met zes kinderen achter te moeten laten.

Na kamp Westerbork werd mijn opa naar Auschwitz gebracht. Hier werd er gevraagd wie er naar een ander kamp wilde gaan, dichtbij Frankfurt want daar was een nieuwe kamp. Ze zochten nog bouwvakkers. Mijn opa had zich hiervoor opgegeven want hij wilde niet in Auschwitz blijven, ook al was hij een onderwijzer en geen bouwvakker. In het nieuwe kamp is hij door de slechte omstandigheden – weer, slecht eten, geen drinken, zwaar werk, geen warme kleding – om het leven gekomen.’

Wat deed uw oma in de oorlog?
‘Mijn oma zorgde niet alleen voor haar kinderen tijdens de oorlog, zij had ook nog onderduikers in huis, dus je kunt makkelijk zeggen dat het daar een volle bak was. Op een dag was er een razzia in Amsterdam: alle Joden werden uit hun huis gehaald. Bij een Joods stel werden de ouders uit huis gehaald terwijl hun 2-jarige dochter in een kast lag te slapen. Dat meisje had niets gemerkt. De buren vonden het zielig en brachten haar naar de ‘Joodse schouwburg’, een plek waar de Joden werden verzameld voordat ze werden weggevoerd. Mijn oma hoorde het verhaal over het meisje en heeft haar bij de schouwburg opgehaald en mee naar huis genomen. Ze bleef hier tot na de oorlog en werd daarna herenigd met haar vader. Uiteindelijk zijn ze naar Australië geëmigreerd. Het meisje leeft nog, en af en toe spreek ik haar en dan heeft ze het over haar ‘moeder’, dus mijn oma, want voor haar was zij haar moeder.’

School: Lidwinaschool

‘In het huis van de weggehaalde buren vonden we een blik koekjes’

Ruurd Kooiman (1935) komt voor het interview met Morris, Efe, Lola en Lina naar de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Hij woonde tijdens de oorlog in de Reitzstraat. Vlak voor het interview begint, kijkt hij nog snel in het plastic tasje dat hij heeft meegenomen en lacht. Later in het gesprek zullen de kinderen begrijpen waarom.

Was u Joods of kende u Joodse mensen?
‘Ik was en ben dus niet Joods. Wel hadden we Joodse buren. Die zijn op een nacht uit hun huis gehaald. De Duitsers kwamen met zaklampen en een hoop geschreeuw; ze moesten naar beneden komen. Het was pikkedonker weet ik nog. We hadden geen stroom thuis, alleen maar kaarslicht en alle ramen waren afgeplakt met verduisteringsdoeken. We hebben de buren nooit meer gezien. Ze zijn vermoord in een kamp. De volgende dag werden de huizen van Joodse mensen die waren afgevoerd leeggehaald door de firma Puls, een verhuisbedrijf. Mijn broertje en ik zijn in het huis van de buren gaan kijken. We vonden een blikje met koekjes. Die hebben we toen opgegeten. Dat is raar, maar ja dat deed je als kind.’

Ging u naar buiten in de oorlog?
‘Overdag ging ik vaak met mijn broertje buitenspelen. Vaak in de buurt van het spoor. Het was een keer heel koud en we waren daar aan het glijden, toen er een vrachtwagen aankwam. Er waren nauwelijks auto’s in die tijd, dus wij bleven kijken. Deze vrachtwagen stopte en Duitse soldaten stapten uit. Uit de achterbak werden een paar jonge mannen gehaald en neergezet. Wij wilden eigenlijk weg, maar we moesten blijven kijken van ze. Toen hebben ze een man neergeschoten. Dat was zo erg om te zien. Dat vergeet ik nooit meer. Een andere keer was ik met m’n broertje bij Duitse soldaten. Ze wenkten ons en zeiden dat ze water wilden. Wij hebben dat voor ze gehaald en in ruil daarvoor kregen we soep. Dat soort dingen gebeurden ook in de oorlog. Die soep was heel lekker. Het meeste eten in de oorlog was helemaal niet lekker, dus hier werden we heel blij van.’

Wat deed u na de oorlog?
‘Ik weet nog goed dat de Canadezen over de Berlagebrug reden na de Bevrijding. Ik zag ze aankomen met die tanks en vond dat heel spannend. Ze gooiden van alles naar ons toe. Ik heb toen voor het eerst kauwgom gegeten. Dat was heel raar. Je wist niet wat je ermee moest doen. We dachten dat het een snoepie was, maar je moest kauwen en kauwen. Na de Bevrijding ging de speeltuin in de buurt ook weer open. Ik herinner me dat we daar stonden met een flesje cola. Dat was zo’n lekkernij. We hadden de hele oorlog alleen maar water gedronken en dan ineens een lekker smaakje en ook nog eens in een heel mooi flessie. Kijk, dit heb ik voor jullie meegenomen: chocola. Dat kregen wij van de Canadezen. Jullie kennen dat wel, hè. En vinden het net zo lekker.’

      

School: Lidwinaschool

‘Terwijl ik speelde, kon mijn vader stiekem een krantje in de bus doen’

Druk schrijvend bereiden Melle, Matteo en Sabir de laatste vragen voor. Aart Janszen (1938) zit al klaar en na een korte uitleg over zijn gehoorapparaat kan het interview op de Lidwinaschool van start gaan. Wat volgt is een levendig gesprek met interessante maar soms ook heftige verhalen, waarin de interviewers en geïnterviewde elkaar vinden in hun gedeelde afkeer van Hollandse winterkost.

Merkte u zelf veel van de oorlog?
‘Ik ben in 1938 geboren en was dus erg jong. Ik heb wel onderzoek gedaan naar wat er met Joodse kinderen in onze buurt is gebeurd, dus daar kan ik wat over vertellen. Wij woonden aan de Röntgenstraat en mijn vader gaf les op een school in Betondorp. In september 1941 besloot de Duitse bezetter dat Joodse kinderen niet langer met niet-Joodse kinderen in dezelfde klas mochten zitten. Mijn vader stond voor de klas en moest de namen van de Joodse kinderen op een briefje schrijven voor de directeur. Mijn vader zei toen: “Dat doe ik niet, ik geef die kinderen niet op”. Zijn directeur werd toen heel boos. Als straf mocht hij niet meer terug naar zijn school. Pas na de oorlog kon hij weer terug naar zijn ‘lieve Betondorpschool’.’

Hoe is het afgelopen met die kinderen?
‘Die moesten naar aparte Joodse scholen, met Joodse onderwijzers en onderwijzeressen. In het begin waren er zo’n vijftien scholen. Eerst waren die vol, maar langzaamaan raakten ze leeg. In mei 1943 waren vrijwel alle scholen leeg en werden ze gesloten. Alle kinderen waren naar kampen gestuurd of vermoord. Maar ook een heleboel zijn met hun papa en mama of alleen ondergedoken. Na de oorlog kwamen er ook weer Joodse kinderen bij mij in de klas. Die hadden in de oorlog ondergedoken gezeten. Ook mijn vriendjes Robbie en Daantje. Daantje had zijn ouders nog, maar Robbie en zijn zusje hadden geen vader en moeder meer. Die woonden bij hun tante. Een ander meisje, Erna, woonde in een weeshuis. Die had helemaal niemand meer.’

Zat uw familie in het verzet?
‘Verzet vind ik een groot woord, want wat is verzet eigenlijk? Mijn vader bracht krantjes rond, dat kun je verzet noemen. Dat was ‘De Waarheid’, een illegale krant. Je had de officiële krant, waar de bezetter bepaalde wat er in stond. Maar daarnaast waren er allemaal illegale krantjes en daar stond dan in wat er werkelijk aan de hand was. Je kreeg dan een soort krantenwijk, maar wel een kleine. Want het was levensgevaarlijk. Ik weet wel van mensen die de krantjes maakten, die werden betrapt met inkt op hun handen. Zij kwamen in de gevangenis terecht en werden doodgeschoten. Mijn vader heeft mij wel eens verteld dat ik de jongste verzetsstrijder van Nederland ben. Hij nam mij mee als hij krantjes ging bezorgen. Ik ging dan in de portieken spelen en hij moest me daar dan uithalen en en dat was het moment waarop hij die kranten in de brievenbus kon doen. Daardoor viel het niet zo op. Het leek net alsof hij alleen maar aan het wandelen was met zijn jongste zoon.’

Had u ook last van de Hongerwinter?
‘Ik was toen vijf jaar en herinner mij nog goed dat er gewoon helemaal geen eten meer was. Je kreeg één boterham en daar moest je het de hele dag mee doen. Als die boterham beschimmeld was, dan at je hem toch op. Je was al dolgelukkig dat je eindelijk wat te eten kreeg. Wij hebben het gered dankzij mijn vader. De foute Nederlanders, de NSB’ers, hadden namelijk wel genoeg te eten. Mijn vader ging de kinderen van die NSB’ers bijles geven in ruil voor eten. Zo hadden wij genoeg te eten om niet ziek te worden. Maar we aten vieze dingen, hoor. Ik hou nog steeds niet van hutspot. Dat vind ik zo smerig. In de oorlog kreeg je dat bij de gaarkeuken. Daar kon je met een pannetje langs en dan kreeg je eten. Nou ben ik al vanaf mijn geboorte vegetariër. En in die hutspot zat vlees. Stukjes vlees viste ik eruit en gaf ik aan een paar honden die daar zaten. Die wisten inmiddels wel dat ze bij mij moesten wezen. Maar de hutspot smaakte nog steeds vies. Doordat ik toen heel weinig heb gegeten, kan ik niet alles eten en heb ik heel snel pijn mijn maag.’

 

School: Lidwinaschool

‘We kregen geen hap door ons keel bij het idee’

Kolja, Bastiaan, Saar en Rosa van de Lidwinaschool in Watergraafsmeer spraken op school met mevrouw Toos Kuit. Zij was zeven jaar toen de oorlog begon en zat toen op de Clara Feyschool, een meisjesschool bij de huidige Lidwinaschool. Het interview vindt dus plaats op een voor haar bekende plek. De kinderen beginnen hun vragen met de mededeling dat ze begrijpen als het verhaal over de oorlog emotioneel is voor Toos. Ze stelt hen meteen gerust dat dat wel meevalt, omdat haar ouders en zussen allemaal de oorlog hebben overleefd.

Denkt u nog vaak aan de oorlog?
‘Niet meer zo vaak, maar ik weet nog alles. Ik zat net in de eerste klas, dat is nu groep 3, toen de oorlog begon. Ik herinner me dat het die eerste dag mooi weer was. Er was een strak blauwe lucht. Er vlogen veel vliegtuigen over; dat was best een mooi gezicht. We keken er op straat naar en mijn moeder zei: “Het is oorlog”. Later merkte ik wat dat betekende. Dat bijvoorbeeld Joodse mensen bij ons in de buurt weg werden gehaald. Een heel gezin aan de overkant werd zo in een vrachtwagen weggevoerd om vanaf het Muiderpoortstation per trein naar een kamp te gaan. Nee, mijn ouders zaten niet in het verzet. Zij waren vooral bezig ons gezin van vijf dochters veilig te houden. Zij zorgden bijvoorbeeld ervoor dat we voor spertijd binnen waren, dat we de gordijnen dicht hadden, omdat er geen sprankje licht naar buiten mocht komen van de bezetters. En dat we te eten hadden, al werd dat in de loop van de oorlog erg moeilijk.’

Heeft u wel eens een bombardement meegemaakt?
‘Achter de Emmakerk, die hier vroeger stond, was een weiland. Daar staat nu nieuwbouw, Park Jeruzalem. Vanaf daar tuurden ze met zoeklichten naar boven, steeds heen en weer, of er Engelsen overvlogen. Als er een werd gespot, werd die met afweergeschut aangevallen. Stukjes ijzer van de kogels vielen daarbij op de grond. Die gingen wij kinderen daarna zoeken. De granaatscherven verstopte ik in een doosje, want mijn ouders mochten dat niet weten. Het was veel te gevaarlijk. Of ze het ooit hebben ontdekt? Dat weet ik niet meer. Ik was wel bang, als het luchtalarm afging, dat de bommen op ons zouden vallen. Wij woonden op één hoog boven een bakkersgezin. Wij gingen dan met de onderburen onder de trap zitten. Daar dachten we een beetje veilig te zitten.’

Wat voor cijfer geeft u de oorlog?
‘Een nul! De oorlog was helemaal niet leuk. Op een gegeven moment, tijdens de Hongerwinter, hadden we zo’n honger dat ik m’n bord tot de laatste kruimel aflikte. Dat vond mijn moeder heel erg. Een beetje eten konden we halen bij de gaarkeuken bij de melkfabriek, waar nu Oostpoort is. Eten dat er nog was in de winkels, kon je alleen kopen met een bon. Die bonnen haalde je bij het distributiekantoor, vlak bij Artis. Op een gegeven moment hebben we ons konijn Loeki ook moeten afmaken. We kregen alleen geen hap door ons keel bij het idee. Toen er echt haast niks meer was, ben ik met twee zussen een half jaar in Bovenkarspel gaan wonen. Ook gingen we daar naar school. Op een oude fiets hebben mijn ouders mij en mijn zus na de oorlog weer opgehaald. Dat was een dag fietsen, terwijl ze al zo verzwakt waren. Een deel van de reis was met de boot over het IJsselmeer; de hoge golven maakten me zeeziek. Misselijk kwam ik aan in Amsterdam. Daar had ik de bevrijdingsfeesten gemist. Ik was jaloers op mijn oudste twee zussen, die wel al die straatfeesten hadden meegemaakt.’

Heeft uw hele familie de oorlog overleefd?
‘Ja, van ons gezin wel. Een neef van me niet. Die moest als politieagent Joodse mensen uit huis halen. Dat weigerde hij, waarna hij naar een Duitse gevangenis is gestuurd. Hij is aan dysenterie, een infectie aan zijn darmen, overleden. Dat was best dichtbij voor ons, want we woonden mijn hele jeugd met drie families naast elkaar en hij was de zoon van mijn moeders zus. De familie hoorde pas jaren later wat er met hem was gebeurd en waar hij lag begraven.’

  

School: Lidwinaschool

’Voor ons niet-Joodse kinderen was weggaan de omgekeerde wereld’

Kvist, Sven, Marie en Puk van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost hebben zin in het interview met mevrouw Tonny Biesterveld. Zij was bijna vijf jaar oud toen de oorlog begon en woonde toen aan de Danie Theronstraat in de Transvaalbuurt.

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Ik woonde in een Joodse buurt en had veel Joodse vriendinnen, waaronder Greetje Zwart. Zij is weggehaald en nooit meer teruggekomen. In honger leven is natuurlijk heel erg, maar ik heb het overleefd. Wat Greetje Zwart is overkomen, is heel verdrietig. Maar ik neem haar altijd en overal met me mee. Joodse mensen konden ook altijd bij mijn moeder aankloppen voor hulp. Een Joods gezin vroeg mijn moeder om een koffer met kleding te bewaren terwijl zij in het kamp zaten. Dat deed ze, maar ze heeft wel voor de zekerheid de sterren van de kleding verwijderd. Helaas zijn ze nooit teruggekomen.’

We hoorden dat u uit Amsterdam weg moest. Waar ging u naartoe?
‘Toen de Hongerwinter op zijn ergst was, werden kinderen naar andere mensen buiten de stad gebracht. Eerst mijn zus, die er het slechtst aan toe was, naar een klein dorpje in Noord-Holland. Kort daarna ook mijn broertjes en ik samen met een heleboel andere kinderen. Het was voor ons als niet-Joodse kinderen de omgekeerde wereld. Wij werden juist overgeplaatst om gered te worden en Joodse kinderen werden overgeplaatst om vermoord te worden. Dat vind ik altijd nog heel moeilijk. We gingen met zo’n driehonderd kinderen, allemaal tussen de vier en twaalf jaar, op boten onderweg. Veel waren er heel slecht aan toe en hebben de bootreis niet overleefd. In Assen hebben we overnacht bij een restaurant. Ik kan mij nog goed herinneren dat ik niet op een bed heb geslapen, maar op stro. Ik werd al snel gescheiden van mijn drie broertjes. Zij gingen naar Groningen en ik kwam terecht bij een pleeggezin in Drenthe.’

Was het een moeilijke periode toen u bij het pleeggezin woonde?
‘Nee. Ik woonde daar een maand of zes, zeven bij een jong stel dat zelf geen kinderen had. In Drenthe heb ik ook de bevrijding door Canadese soldaten meegemaakt. Op een dag kwam mijn moeder mij ophalen en zijn we samen met mijn broertjes terug naar Amsterdam gegaan. Op de terugreis hadden we ontzettend veel lol. Het contact met mijn pleegouders is helemaal verwaterd. Daar heb ik later nog veel over nagedacht.’

   

School: Lidwinaschool

‘Het was wel gevaarlijk, maar dat besefte ik pas achteraf’

Tom Simonis heeft al een paar kopjes thee op wanneer Isaac, Keet, Duuk en Luna binnenkomen voor het interview. Zij hebben er al net zoveel zin in als Tom, al zijn sommige kinderen best zenuwachtig. Maar dat duurt niet lang, want Tom is lief en al snel is het gezellig en gaat het gesprek helemaal vanzelf.

Hoe wisten jullie in die tijd wat er gebeurde?
‘Mijn broer had een kristalontvanger gebouwd. Dat was een soort radio waar je geen stroom voor nodig had. Zo konden we naar de Engelse zender luisteren, waar we de nieuwsberichten hoorden. Mijn vader is toen een krant gaan maken om ook anderen op de hoogte te stellen. Hij schreef de berichten uit en mijn moeder typte het op carbonpapier. Daarmee kon je wel vijf exemplaren per keer maken. Deze krantjes, ‘Hier is Londen’ genaamd, gingen naar bekenden in de buurt, onder andere naar wethouder Franke, waar na de oorlog een straat naar is vernoemd, omdat hij de Februaristaking mee heeft georganiseerd. Ook mijn vader had daarbij meegeholpen. Hij is opgepakt en zat anderhalf jaar gevangen. In die tijd was het moeilijk voor mijn moeder om aan eten te komen en werd mijn verjaardag niet gevierd.
Over die krantjes: er kwam steeds meer belangstelling voor. Op een gegeven moment moesten we wel veertig exemplaren hebben. Mijn moeder typte dat allemaal uit. Als het klaar was, mocht ik ze gaan bezorgen. Onder andere eentje hier op de Linnaeushof, waar we nu zitten. Op een dag stond er een grote man voor de deur. Marnix was zijn schuilnaam. Hij zei dat hij 200 exemplaren wilde hebben. Dat was te veel voor mijn moeder om uit te typen, dus regelde hij een stencilmachine. Ik moest die kranten afleveren bij het bureau van verzet aan de Plantage Middenlaan, tegenover het aquarium van Artis. Het Tropenmuseum, toen nog het koloniaal instituut, was een kazerne van de Duitsers geworden. De straten waren helemaal afgezet. Ik had geen zin om te lopen, dus verborg ik de kranten onder m’n jack. Ik kroop onder het prikkeldraad door, liep helemaal langs de waterkant en dan weer onder het prikkeldraad door. Op de terugweg deed ik hetzelfde. Dat heb ik maandenlang een paar keer per week gedaan. Het was wel gevaarlijk, maar dat besefte ik pas achteraf.’

Had u Joodse vriendjes?
‘Ik had een Joods vriendje in de Transvaalstraat. Voor ons, niet Joods, was het verboden met Joden om te gaan en andersom ook. Maar als jongen van elf had je daar lak aan. Op een dag was ik er op bezoek toen de straat werd afgezet vanwege een razzia. Huis voor huis werd uitgekamd en iedereen moest naar buiten, ook ik. De moeder van mijn vriendje probeerde nog duidelijk te maken dat ik er niet bij hoorde, maar daar hadden de Duitsers niets mee te maken, ik moest mee. We liepen de straat uit, samen met andere gezinnen opgejaagd naar de tramhalte bij de Linnaeusstraat. Ik dacht: hoe kom ik hieruit? Bij de tramhalte heeft de moeder van mijn vriendje nog een keer tegen een agent uitgelegd dat ik er niet bij hoorde. De agent vroeg mijn naam en adres en toen zei hij: “Maak dat je wegkomt!” En dat deed ik dus.’

Heeft u honger geleden of kou gehad?
‘Tijdens de spoorwegstaking van september 1944 stonden op de dijk tientallen treinwagons met fruit en groente uit het Westland, bestemd voor Duitsland, stil. Toen zijn we met een heleboel mensen uit de buurt daar naartoe gegaan. Het gerucht ging dat dat mocht, en inderdaad werden mensen toegelaten wat eten weg te pakken. Maar opeens begonnen de Duitsers op ons te schieten. We zijn toen allemaal plat op de grond gaan liggen. Een vriend van me, die een klein eindje verderop lag, werd daarbij geraakt door een kogel. Hij heeft er hoofdletsel aan overgehouden waar hij zijn verdere leven last van heeft gehad. Ik dacht ook dat ze mijn vader raakten. Toen ik kans zag om naar huis te gaan, riep ik: “Ze hebben m’n vader vermoord”. Ik klopte thuis aan, want een deurbel hadden we toen niet bij gebrek aan elektra, en weet je wie er opendeed: mijn vader! De groente hebben de Duitsers laten vergaan in de wagons, daar is nooit wat van bij de mensen terechtgekomen. We hadden enorme honger die winter. Je had een gaarkeuken in de Montessorischool waar je uren in de rij moest staan voor een pan soep. Dat was heet water met aardappelschillen erin. Maar we waren blij dat we iets hadden. Ook kwam er die winter maar een paar uur per dag water uit de kraan. ’s Avonds lazen we met z’n allen rond één waxinelichtje. We gebruikten ze maar één per keer om de waxinelichtjes niet te snel op te maken.’

  

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892