School: IJdoornschool

‘Mijn moeder heeft dat ter plekke bedacht en het heeft haar gered.’

Voor het interview met Jeanette Loub gaan Rouaa, Nesrin en Ayse van De IJdoornschool met de auto naar IJburg. Mevrouw Loub is net na de oorlog geboren in 1949. Ze vertelt het verhaal van haar Joodse ouders en hoe zij de oorlog ternauwernood hebben overleefd.

Hoe oud was je vader in de oorlog?
‘Mijn vader heet Paul en had drie broers en één zus. Hij is opgegroeid in Leiden, was 21 jaar toen de oorlog begon. Hij studeerde voor ingenieur Waterbouwkunde. Op een gegeven moment moesten alle Joden van school af, maar hij alleen nog afstuderen. Toen is hij naar Den Haag gegaan, naar de minister van Onderwijs. Na een  gesprek mocht hij alsnog afstuderen. Hij heeft als enige Joodse jongen zijn studie afgemaakt.’

Waar komt uw moeder vandaan?
‘Mijn moeder Hanna is in Berlijn geboren in 1926. Ze had een oudere zus en broer. Ze was een nakomertje. In 1938 na de Kristalnacht werd het leven voor de Joodse mensen in Duitsland erg moeilijk. Toen heeft mijn oma geprobeerd samen met mijn moeder uit Duitsland te vluchten. Dat is niet gelukt, maar ze heeft wel mijn moeder als twaalfjarig meisje op de trein naar Nederland gezet. In Amsterdam woonde een verre neef en die zou haar daar opvangen. Bij de grens heeft de Duitse douane haar papieren afgepakt en toen ze vervolgens in Amsterdam aankwam, werd ze meegenomen door de politie, omdat ze illegaal was. Ze heeft negen maanden in een soort kindergevangenis gezeten. Gelukkig heeft die neef haar eruit gekregen. Toen in Nederland de oorlog uitbrak was ze 14 jaar.’

Hoe hebben uw ouders elkaar ontmoet?
Mijn ouders hebben elkaar ontmoet in het kamp in Barneveld. Diezelfde minister waar mijn vader eerder was, had veel Joodse vrienden die hem om hulp vroegen. Hij heeft toen een kamp gemaakt in Barneveld, waar zij de garantie kregen om niet gedeporteerd te worden. Mijn vader hoorde van dat kamp en ook hij kreeg toestemming om daarheen te gaan. De neef uit Amsterdam kwam ook daar terecht met zijn gezin en met mijn moeder. Hij was toen 16 jaar. Mijn moeder moest in de keuken werken en mijn vader ook, zij werden verliefd. Uiteindelijk is het hele kamp in september 1943 toch gedeporteerd en naar Westerbork afgevoerd. Vandaaruit zijn ze na een jaar naar Theresienstadt gestuurd, dat is een kamp in voormalig Tjecho- Slovakije, heel ver weg.
Iedere dag vertrokken er vanuit dat kamp treinen naar vernietigingskamp Auschwitz of Sobibor. Op een dag kreeg mijn moeder te horen dat zij naar Auschwitz moest, ze stond op de lijst. Ze wisten dat het daar heel zwaar was. Ze was natuurlijk stateloos, omdat de Duitsers eerder haar papieren hadden afgepakt. Ze heeft een hele dag in een rij voor die trein op haar beurt moeten wachten en kwam in een kantoortje terecht waar een Duitse officier zat. Ineens zei ze; ‘Ik kan niet weg, want ik ga trouwen.’ ‘Met één van de Hollanders, Paul Loeb’. De officier liep weg en zei even later: ‘het is akkoord, je mag teruggaan’. Dus ging ze niet naar Auschwitz. 18 jaar was ze, best brutaal, ze heeft dat daar ter plekke bedacht en het heeft haar gered.’

Is Joods zijn moeilijk?
‘Ik denk het wel, tenminste als je alle regels wilt volgen. In de Joodse bijbel staan, net zoals in de Koran een heleboel regels. Bij het Jodendom gaat ‘t erom dat je de regels volgt. Wij hebben zeshonderddertien regels. Als je je aan al die regels wilt houden dan, is dat best moeilijk. Ik houd me niet aan alles.Ik heb vroeger wel eens gedacht; waarom heb ik geen ooms en tantes? Waarom kan ik nergens logeren? Waarom kom ik niet uit een leuk gezin? Ik voelde als kind; er klopt iets niet bij ons, wist niet wat het was. Als ik bij de buren ging spelen was het er warm en gezellig en als ik dan weer thuiskwam was het kil. Ik heb nooit een knuffel gekregen van mijn moeder. Mijn vader was heel erg streng, ik moest altijd mijn best doen op school en het was nooit goed genoeg wat ik gedaan had. Hij werd dan vaak boos op me. Het was zelfs zo erg dat ik na mijn eindexamen huilend naar huis fietste. Ik dacht dat ik mijn algebra en meetkunde helemaal verpest had. Maar het bleek dat ik voor algebra een negen en voor meetkunde een tien had. Ik was heel erg onzeker en bang. Op een gegeven moment ben ik gaan praten met een psychotherapeut en weer later heb ik de moed verzameld om naar mijn moeder te stappen om haar vragen te gaan stellen over de oorlog. Ik was toen al in de veertig hoor, maar ben wel mijn ouders veel beter gaan begrijpen. Ik ben ook minder onzeker geworden. Nu denk ik dat ik het best goed doe.’

 

 

School: IJdoornschool

‘Wat mij troost gaf, was mijn lappenpopje Mies’

Na de lunch vertrekken Doruk, Wisam en Enes van de IJdoornschool naar Amsterdam-Zuid, waar ze Lous Steenhuis gaan interviewen. Aangekomen bij mevrouw staat er Cola Zero en een berg chocolade-eitjes op hen te wachten. De spekjes waren niet halal dus die laten ze netjes staan. De drie jongens halen hun handgeschreven vragen tevoorschijn en verassen Lous alvast met een bosje tulpen. Lous heeft bijzondere spullen van vroeger klaargezet. De jongens zijn gelijk onder de indruk.

Kende u Anne Frank?
‘Dat is een interessante vraag, want ik heb Anne Frank niet persoonlijk gekend, maar we zijn wel op dezelfde plekken geweest. Toen ik in een kindergevangenis zat, naast Paradiso, heeft een enorm lieve mevrouw voor mij gezorgd. Ik zat namelijk op een steen te huilen. Samen met haar ben ik naar Westerbork gebracht. Daar werd ik met vijftig andere kinderen op een laatste trein naar Bergen-Belsen gebracht, een concentratiekamp in Duitsland. Als ik naar Auschwitz was gebracht, dan had ik hier niet gezeten… in Bergen-Belsen zat ook Anne Frank! Ook al was zij veel ouder dan ik, vast en zeker hebben we elkaar gezien. Apart hè? Sterker nog, voor de oorlog woonde Anne in mijn buurt, op het Merwedeplein. We zaten op dezelfde basisschool en mijn docent had haar les gegeven. Er zijn verschillende lijntjes met Anne Frank.’

Als Hitler voor u stond, wat zou u dan doen?
‘Deze vraag heb ik nog nooit gehad! Hitler was een grote boef. Je kunt het je toch niet voorstellen, dat een mens bedenkt om zoveel mensen dood te maken. Zes miljoen Joden. Hoeveel nullen zijn dat? Zes? Ik zou hem vragen of hij wel goed bij zijn hoofd was… ik zou niet agressief worden… ik zou proberen met hem te praten, maar ja, ik zou er geen antwoord op krijgen… het blijft bizar.’

Wat herinnert u zich van het concentratiekamp?
‘Ik kan me niks meer herinneren. Ik was pas drie toen ik verraden werd vanuit een adres waar ik zat ondergedoken in Haarlem. Notabene door een ander meisje van 18 jaar.
Mijn vader en moeder waren Joods en wisten veel van politiek. Ze vonden Hitler een engerd. Daarom gingen we onderduiken in Amsterdam. Ik was toen 2 jaar. Later werd het gevaarlijk, dus gingen ze uit elkaar naar verschillende adressen. Mijn moeder dook onder in Haarlem, mijn vader in Amsterdam en ik kwam bij mijn tante oom terecht. Ik moest hun papa en mama noemen, terwijl ze dat natuurlijk eigenlijk niet waren.’

Hoe ging het daarna met uw familie?
Mijn vader heb ik nooit gekend. Hij is maar 27 jaar geworden. Dit is een kaart van hem die hij uit de trein heeft gegooid, zonder adres erop. Anders zouden ze weten waar mijn moeder zich schuilhield. Mijn vader is verraden en werd opgepakt. Onderweg heeft hij nog geprobeerd te vluchten. Door vijftien kogels is hij waarschijnlijk zwaargewond geraakt en hij werd via Westerbork naar Auschwitz getransporteerd. Daar is hij gelijk vermoord.’

‘Dit jurkje heeft mijn oma gemaakt. Ze kon heel goed naaien. Mijn oma wilde niet onderduiken. Ze werd naar Auschwitz gebracht en heeft het evenmin overleefd. Daarom ben ik zo blij met dit jurkje want ik heb mijn oma niet gekend…
Dit is een foto uit Westerbork. In het weeshuis was het verschrikkelijk. Je ziet mij op de foto, een boos en verdrietig meisje. Hier zaten allemaal kinderen die verraden waren. Wat mij vooral troost gaf, was mijn lappenpopje Mies.
Hier zie je mijn moeder. Wij herkenden elkaar helemaal niet meer, toen we elkaar na zoveel tijd weer zagen.  Wie is die vreemde mevrouw? Ik ging met haar mee en natuurlijk is het daarna goed gekomen.’

 

 

 

 

 

 

 

School: IJdoornschool

‘Godzijdank hebben mijn zus en ik het overleefd’



Groep acht van de IJdoornschool mag opnieuw mee doen aan Oorlog in mijn Buurt. Arman, Yassir, Helwin en Zumra  bijten de spits af en ontmoeten Ton Freitag. Speciaal voor het interview is Ton naar school gekomen. De kinderen vinden dat erg bijzonder, want Ton is al 90! Met een schaaltje vol koekjes, koffie en limonade voor hun neus gaan ze van start..

Bent u Joods?
‘Nee, dat niet. Je wilt niet weten wat ze met alle Joden hebben gedaan. Vlak voor de oorlog schreef Hitler een boek: ‘Mein Kampf.’  Volgens Hitler waren alle Joden slecht; ze deugden niet en waren oplichters. Het ging enorm ver, want Joden hadden uiteindelijk zelfs geen bestaansrecht. De Duitsers begonnen langzaamaan met maatregelen tegen de Joden. Dat begon in 1942. Joden mochten niet meer in winkels of restaurants komen, niet meer op openbare bankjes zitten. Uiteindelijk werden alle Joden opgepakt en naar concentratiekampen gebracht. Daar werden ze systematisch uitgemoord. Ze noemen dit de Holocaust.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
Jazeker, ik zat in de Ritakerk toen deze werd gebombardeerd. In juni in 1943, op een zaterdagmorgen en prachtig weer. De Ritakerk bestond vijfentwintig jaar, dus het was groot feest! Tijdens de dienst hoorde ik plotseling een luchtalarm. Nu was ik dat wel gewend, want dat hoorden we vaker, maar deze keer was anders. Vlak daarna hoorde ik een grote klap. Toen ik omkeek zag ik de achterkant van de kerk in elkaar storten. Ineens was alles donker, mensen huilden en schreeuwden. Ik lag onder een bank en kreeg allemaal stenen op mijn hoofd. Een meisje trok mij onder de bank vandaan. Gelukkig maar, want anders was ik dood geweest. Godzijdank hebben mijn zus en ik het overleefd.’

Had u vader een auto?
‘Jazeker, mijn vader had een Chevrolet. Een echte Amerikaanse auto. Voor de oorlog gebruikten we die auto nog. Alleen tijdens de oorlog werden alle auto’s ingenomen door de Duitsers. Daarom had mijn vader aan het begin van de oorlog zijn Chevrolet in een garage geparkeerd, uiteraard zonder banden. Alleen in 1944 kwamen de Duitsers die garage controleren. Ze vroegen van wie die auto was, waarop iemand zei: ‘van Freitag!’ Mijn vader moest binnen twee uur de banden van zolder halen en deze op de auto monteren, anders werd hij doodgeschoten. Dat was verschrikkelijk spannend. Uiteindelijk kreeg mijn vader tweehonderd gulden en heeft hij zijn mooie Chevrolet nooit meer terug gezien.’

Werd u wel eens gepest?
‘Jazeker, ik werd gepest. Ik had namelijk een autoped met luchtbanden, dat noemen jullie nu een step. Die hadden mijn vriendjes niet. Bovendien had mijn vader een auto en sommige gezinnen hadden dat niet, terwijl ze meer kinderen hadden. Mijn ouders werkten ongelofelijk hard, zelfs op zondagen tot vijf uur. Mijn moeder in de winkel en mijn vader in de bakkerij, gebakjes maken en verkopen. Voor ontspanning gingen we vaak aan het einde van de dag nog naar het strand. Mensen keken ons dan raar aan, maar wij hadden daar maling aan.’

School: IJdoornschool

‘Iedere dag is toch dichter bij de bevrijding’

Dorothy Borghardt vertelt het verhaal van haar moeder Henny maar nog meer over haar oma Johanna Christina Belkmeer-Wessels. Henny was 11 jaar toen de oorlog uitbrak en ze is opgegroeid in de Amelandstraat 16, dat is in de buurt van waar nu IJskoud de Beste zit. Die ijszaak kennen Elisa, Nisa, Youssef, Arian, Max, Jah’Shainell en Yousef van de IJdoornschool wel! Mevrouw Borghardt kent het verhaal van haar oma goed en heeft ook allemaal spulletjes meegenomen die haar moeder bewaard heeft uit de oorlog. Dat vinden de kinderen wel spannend, ze stellen enthousiast hun vragen en luisteren aandachtig naar het verhaal.

Waren er ook onderduikers in huis?
Mijn oma was de baas in huis. Henny noemde haar vroeger ‘Pukkie pestkop de kleine dictator’. Ze heeft een heleboel Joodse onderduikers in huis gehad. Eerst kwamen er twee mensen, die getrouwd waren en zijn later nog een keer terug gekomen. Daarna heeft ze een familie gehad met een jongetje en een baby. Die zijn zelf weer weggegaan. Nog weer later waren er drie mensen, die verraden zijn door een onbekend iemand. Die Joodse mensen zijn omgebracht in de oorlog en de familie met het jongetje en de baby hebben het ook niet overleefd.’

‘Op een dag in maart 1944 was mijn oma alleen thuis met de drie Joodse onderduikers. Mijn opa was naar zijn werk. De Duitse bezetters hebben toen de onderduikers en mijn oma meegenomen. Ze wilden ook wel graag haar man meenemen maar mijn oma zei: ‘mijn man heeft hier niks mee te maken, ik ben de baas in huis.’ Toen hebben ze hem niet meer opgepakt. Mijn oma heeft eerst in een politiecel in Amsterdam-Noord gevangen gezeten. Daarvandaan is ze naar de gevangenis op de Amstelveense weg gebracht. Daar heb ik nog een briefje van. Daar staat ook op dat ze in cel nummer 2-15 heeft gezeten. Zo wist de familie waar ze was.’

Wat gebeurde er na die tijd met uw oma?
‘Vanuit die gevangenis is ze naar Kamp Vught gebracht dat is een concentratiekamp in Brabant. Ze heeft daar van april tot begin september 1944 gezeten. Dat weten we omdat mijn oma brieven naar huis schreef die bewaard zijn gebleven. Ze mocht alleen maar hele positieve dingen schrijven, natuurlijk niet dat ze slecht behandeld werd, want de bezetters lazen de brieven voordat ze verstuurd werden.’

‘In september 1944, toen de geallieerden oprukten in het Zuiden van Nederland kregen de Duitsers het benauwd en hebben ze binnen twee dagen alle mensen die nog in het kamp Vught waren in goederen wagons gestopt en afgevoerd naar Duitsland. Mijn oma kwam terecht in kamp Ravensbruck in  Noord-Duitsland. Dat was een heel naar kamp, maar zij heeft het geluk gehad dat ze werd uitgekozen, samen met nog tweehonderd andere vrouwen om naar een ander kamp gestuurd te worden in Zuid-Duitsland.  Ze zat daar in de buurt van München, in het buitenkamp van Kamp Dachau. Iedere dag in de winter, liep ze in een dun jurkje door de sneeuw naar de wapenfabriek, om daar te gaan werken. Het was heel zwaar en ze kreeg nauwelijks te eten. Op kleine kartonnetjes die tussen materialen zaten die ze in elkaar moesten zetten, schreven de vrouwen gedichten naar elkaar, adressen en hoopvolle teksten. ‘Hoe naar ook de tijd, hoe moeilijk de scheiding, iedere dag is toch dichter bij de bevrijding.’

‘Heeft u nog spulletjes van uw oma?’
‘Mijn oma heeft deze kartonnetjes zorgvuldig bewaard en nu kan ik ze aan jullie laten zien.
Ze hebben daar nog iets heel bijzonders gedaan. De vrouwen zijn daar op een gegeven moment gaan staken in die fabriek. Er is van geen enkel ander concentratiekamp bekend dat er mensen zijn gaan staken; maar daar wel. Veel mensen waarschuwden hen: ‘ze zullen jullie doodschieten!’ De vrouwen waaronder dus ook mijn oma, zeiden: ‘nou dood gaan we nu toch wel door de honger, dus dan maar liever door de kogel, dat gaat dan tenminste nog sneller.’ Ze staakten om meer eten te krijgen en dat hebben ze gewonnen. Uiteindelijk woog mijn oma toen ze weer thuis kwam, nog maar vijfenveertig kilo. Mijn moeder en oma vertelden nooit over de oorlog.’

 

 

 

School: IJdoornschool

‘Ik heb het verdriet gezien van de mensen wiens familie is weggehaald’

Ria Schifflers is 87 jaar oud en woonde tijdens de oorlog in Amsterdam-Noord waar haar ouders een houthandel hadden op de Papaverweg. Selina, Nihal en Sheryiona interviewen mevrouw Schifflers in de Jisperveldstraat, ook in Noord waar zij altijd is blijven wonen. Van de IJdoornschool wandelen ze binnen enkele minuten naar het ruime, appartement.  De zon schijnt en vrolijke planten staan in de vensterbank. Je voelt het voorjaar!

Ging u naar school in de oorlog?
Ja, toen ik 3 jaar was. Mijn moeder was blij, want met een tweeling was het huishouden heel druk voor haar.  Als ik dan naar school was, scheelde dat weer. Na de oorlog heb ik nog een broertje gekregen.’

Had u Joodse vrienden?
‘Op de hoek van de straat woonde een jongetje, twee jaar ouder dan ik. Hij kwam altijd op zaterdag bij ons eten. David heette hij, ik kon dat niet goed uitspreken en noemde hem ‘Dapi’ Hij is omgebracht. Ik word er emotioneel van, want ik kan niet begrijpen dat mensen dat kunnen doen’

Hoe heeft uw familie de oorlog overleefd?
‘Mijn vader dook onder omdat hij net als veel mannen, niet voor de Duitsers wilde werken. Mijn moeder ging met de fiets naar naar de Wieringermeerpolder en ruilde gereedschap voor voedsel, want in de winkel verkochten mijn ouders ook gereedschap zoals hamers en beitels. Dan kwam ze terug met een zakje tarwe, wat in de oude koffiemolen vermalen werd. Zo kon mijn moeder brood bakken. Dat was feest natuurlijk! Om die reden leden we geen honger. Nu kopen we bijvoorbeeld drie broden, maar toen kreeg je maar drie sneetjes. Je kon dus niet alles krijgen wat je wilde hebben.’

Wanneer wist u wat er gebeurd was in de oorlog?
‘Ik denk toen ik 15 jaar was. Mijn ouders wisten wel wat er gebeurd was natuurlijk. Ouders vertellen niet alles, omdat het niet allemaal geschikt is voor jonge kinderen. Dat wilden ze ons besparen. Ik was 9 jaar toen de oorlog was afgelopen.’

Waren uw ouders bang in de  oorlog?
‘Ik weet nog wel dat mijn moeder een keer huilend thuiskwam.  De bagagedrager van haar fiets was stuk. Ze was met een zak aardappelen onderweg, maar kon dus niet verder fietsen. Een oude Duitse meneer heeft haar toen geholpen.  Mijn moeder was vreselijk bang dat ze niet voor zeven uur thuis zou zijn, dat was een regel van de Duitsers. De avondklok. Natuurlijk was die tocht heel spannend. Ze was een uur later thuis en had zo in angst gezeten om opgepakt te worden. Dat moet geen leuke rit geweest zijn, denk ik.’

Hoe was het na de bevrijding?
Voor een deel was het feest en voor een deel was het verdriet. Feest omdat de oorlog voorbij was, maar ook verdriet om degene(n) die men kwijtgeraakt was. Vanaf de pont aan het IJ kwamen er jeeps met soldaten die alle kinderen ophaalden. Die mochten op de jeeps klimmen. Het was wel moeilijk dat ook veel mensen niets meer van hun broer of vader hadden gehoord. Soms pas een half jaar na de oorlog weer. Zij zaten dus in grote onzekerheid of hun dierbaren nog wel leefden.’

Waarom is het zo belangrijk om uw verhaal te vertellen?
‘Mijn motivatie is heel duidelijk. Ik heb drie jaar gewerkt bij Hollandia Kattenburg: een echt Joods bedrijf en ik weet wat daar gebeurd is. Ik heb het verdriet gezien van de mensen wiens familie is weggehaald. De Duitsers vielen het bedrijf binnen op 11 november 1942. Alle Joodse medewerkers en hun familieden werden weggevoerd. Van de ruim achthonderd mannen, vrouwen en kinderen, hebben maar acht het gered.’

 

 

 

 

 

 

 

 

School: IJdoornschool

‘Ik had geen speelgoed en zwierf rond door het kamp’

 

Maria, Altay en Nordin  uit groep 8 van de IJdoornschool  bezoeken Deborah Maarsen thuis. Op de keukentafel staat enorm veel lekkers uitgestald. De kinderen zijn onmiddellijk onder de indruk van het verhaal van mevrouw Maarsen. Het wordt een bijzondere ontmoeting die cultuurverschillen overstijgt.

Hoe was het in het concentratiekamp?
‘Mijn verhaal is ongelofelijk en ik heb ontzettend veel geluk gehad, keer op keer. Ik ben geboren in 1942. Ik was nog erg klein toen ik in het kamp terecht kwam; slechts twee jaar oud. Omdat ik zulke honger had, zoog ik continu op mijn vingers. Bij de Duitse bewakers bedelde ik om suikerklontjes, dat was voor mij een spelletje. Ik had geen speelgoed en zwierf rond in het kamp. Ook had ik geen vaste slaapplaats en ging mijn moeder mij elke morgen zoeken. Meerdere malen vond ze mij slapend, naast iemand die net overleden was. Kun je je dat voorstellen? Omdat wij de jongsten waren, gaven wij als jonge, blije kinderen de andere gevangenen hoop.’

Was u vader een held?
‘Mijn vader was enorm dapper. Zo kreeg hij het voor elkaar om zijn vrouw en dochters uit het kamp te krijgen. Hij ging naar het SS-gebouw en zei: ‘ik ben een Jood, maar ook Hongaars. Hongarije is niet in oorlog met Duitsland, dus ik eis dat mijn vrouw en kinderen worden teruggebracht’. Daarom mochten we naar huis, vanuit Westerbork, maar mijn moeder kon niet meer aarden in Nederland. Ze wilde nog liever terug naar het kamp, waar alle Joodse familie en vrienden zaten.’

Heeft u vader ondergedoken?
‘Jazeker, met hulp van het verzet verzon hij allemaal slimme dingen. Later in de oorlog kwam mijn vader namelijk toch in gevaar, als Jood. Hij belandde in het ziekenhuis door ossenbloed te drinken. Een dokter hielp hem en zei: ‘daar word je ongelofelijk ziek van. Dan denken ze dat je een maagzweer hebt en word je opgenomen.’ Zo heeft hij maandenlang zogenaamd ziek ondergedoken, samen met mij. Mijn moeder had mij namelijk in een dekentje gewikkeld, aan de buren gegeven en gesmeekt: ‘zorg dat deze baby in het ziekenhuis terechtkomt, bij haar vader.’ Met gevaar voor eigen leven, heeft die buurvrouw mij in de nacht daar afgegeven met het verhaal: ‘Ze heeft een besmettelijke ziekte’. Dat was een heldendaad.’

Hoe heeft u het kamp overleefd?
‘Ik zal je zeggen: ik was omringd door dappere mensen. Niet alleen mijn vader, maar ook mijn moeder had lef. Zo moesten wij met Kerst in het kamp zingen voor de Duitsers. Maar mijn moeder zei: ‘daar komt niks van in, wij zijn Joods en gaan geen Christelijke liederen zingen’. Ze heeft ons verstopt in een luik, in één van de barakken. Het is vast niet te bevatten voor jullie, maar toen hebben de Duitsers, na hun kerstmaal,de barak waar de kinderen in zaten, in  brand gestoken. Alle kinderen werden levend verbrand, behalve wij. We zijn gered uit het vuur.’

Waarom doet u mee aan Oorlog in mijn Buurt?
‘Kijk, er zijn in Europa zes miljoen Joden vermoord. Het is een groot wonder dat ik hier nu zit, dat ik al die verschrikkelijke dingen heb overleefd. Daarom zie ik het als mijn taak om mijn verhaal door te vertellen, ook aan jullie. Het mag niet vergeten worden, we moeten erover blijven praten. Met daarin de boodschap: we moeten goed voor elkaar zorgen. We zijn allemaal schepselen van één god en we moeten respect hebben voor elkaar. Ook al is de ander Moslims of Joods, komt hij uit Marokko of Turkije, of van waar dan ook. We zijn allemaal mensen en we moeten elkaar respecteren en verdragen. We mogen elkaar niet haten.’

 

 

School: IJdoornschool

‘Mijn moeder ruilde haar trouwring voor eten’

 

 

De juf van Ayaan, Mobasher, Lemar, Kerem en Munkh-od had Corona, daarom kregen alle leerlingen weer thuisonderwijs. Voor het interview met Riet de Groot kwamen ze deze middag speciaal naar de IJdoornschool toe. De jongens interesseren zich erg voor geschiedenis en keken erg uit naar het interview. Mevrouw was aangenaam verrast door de interesse en de grote kennis van de vijf jongens!

Hoe merkte u dat de oorlog begon? ‘
Als kind heb je het aan ‘t begin helemaal niets door. We hadden geen radio of televisie zoals nu. Totdat we op een avond het luchtalarm hoorden en er geschoten werd. Toen wisten we: de oorlog is begonnen. Dat vonden we wel doodeng. Als het luchtalarm afging mocht je niet in huis blijven, want dat kon tijdens een bombardement instorten. Dan renden we allemaal naar de dijk bij het kanaal, waar geen huizen stonden. Daar gingen we dan liggen met mijn ouders en een heleboel andere mensen. Ging het luchtalarm weer, dan mocht je weer terug je huis in.’

 Kende u ook Joodse mensen?
‘Ik ben geboren in 1933. Toen de oorlog begon, was ik zeven jaar en zat ik in de derde klas. Er zaten twee Joodse jongetjes in de klas, maar die moesten van onze school af. Ze moesten naar een speciale school voor Joodse kinderen. In het Florapark, wat nu het Noorderpark heet, stond een bord; verboden voor Joden. Te gek voor woorden toch? Mijn zus had een Joods vriendje, toen ze hem wilden weghalen sprong hij van zijn balkon af naar beneden. Hij heeft zich heel erg bezeerd en is meegesleurd door de Duitsers. Hij is nooit meer teruggekomen.’

Hebben uw ouders Joodse mensen geholpen?
‘We woonden op het Duindoornplein op nummer tien en hadden een Joodse onderduiker in huis. Hij was overdag altijd boven op een kamer achter een schot, wat mijn vader heeft gebouwd. Daar was hij uit het zicht. Hij mocht natuurlijk nooit dicht bij het raam staan. Alleen ’s avonds als er niemand op straat was en de gordijnen toch dicht moesten. Dan mocht hij wel in de woonkamer komen. Hij kon natuurlijk niet de hele tijd in zo’n klein hokje zitten. Op nummer acht woonde een buurman, dat was een NSB-‘er. Blijkbaar heeft die ‘m een keer gezien of gehoord, want hij is verraden. Midden in de nacht bonsden toen de Duitsers hard op de deur om hem op te halen. Met zaklantaarns schenen ze in onze kamers en zochten ze onder de bedden naar hem. Hij kon hij nog maar net op tijd vluchten. Hij is via zijn slaapkamer op een platje gesprongen en zo via de tuin op het schoolplein terechtgekomen. Gelukkig kon hij ontsnappen en hebben ze hem niet te pakken gekregen. Ze hebben toen wel mijn vader meegenomen. Na drie dagen vastgezeten te hebben, werd hij weer vrijgelaten. Er was natuurlijk geen enkel bewijs tegen hem. Hij heeft de oorlog goed doorstaan.

‘Mijn moeder werkte bij een mevrouw als werkster en die mevrouw had ook een Joods dienstmeisje. Zij zou gaan trouwen met een Joodse man maar dat kon destijds niet. Ze vroeg aan mijn moeder om huisraad, serviesgoed en bestek te bewaren voor haar. Die doos stond dus bij ons thuis op de zolder. Maar in de Hongerwinter was er geen eten meer en hadden we heel veel honger. Iedereen ging bij boeren z’n spullen ruilen voor eten. Mijn moeder ook, zij ruilde haar trouwring voor eten. Ze had natuurlijk ook de spulletjes in die doos kunnen ruilen, maar dat deed ze niet. Dat vind ik geweldig van mijn moeder. Na de oorlog werd werd alles weer opgehaald. Ze hadden ondergedoken gezeten.’

Wat gebeurde er na de bevrijding?
‘De Canadezen zouden de stad binnenkomen en we zouden de bevrijding vieren. Ik was toen twaalf jaar en wilde met een vriendin naar de stad om een vlaggetje te kopen om naar die Canadezen te zwaaien. We liepen door de Kalverstraat richting de Dam. Ineens hoorden we schieten, we wisten natuurlijk helemaal niet wat er aan de hand was. Alle mensen renden vanaf de Dam de Kalverstraat in. We werden helemaal onder de voet gelopen. Ik lag op de grond en mensen liepen over me heen. Ik kon mijn vriendin niet meer vinden. Er was heel veel paniek. Huilend liep ik een steeg in, wist niet waar ik heen moest en hoe ik naar huis moest.  Gelukkig was er een meneer die me naar de pont gebracht en daar wist ik de weg weer.’

 

School: IJdoornschool

‘Granaatscherven zoeken, dat was voor ons een spelletje…’

Karin, Irene en Fayza van de IJdoornschool gaan naar het huis van Jan van der Linden (1936) en zijn vrouw Marijke. Er is gelijk een gezellige, gemoedelijke sfeer: een warme ontvangst met allerlei hapjes en drankjes. Met een berg mooie vragen gaan ze serieus van start…

‘Was het spannend in de oorlog?’
‘Soms was het zeker spannend. In het begin van de oorlog gingen de Engelsen Duitse steden bombarderen. Ze vlogen via Nederland en wij hoorden ’s nachts die vliegtuigen overgaan. Wij woonden in de Nigellestraat in Amsterdam-Noord. In de buurt van de Fokkerfabriek stonden afweergeschut en zoeklichten, wat de Duitsers gebruikten om die Engelse of Canadese vliegtuigen uit de lucht te knallen. Wij moesten de ramen afplakken met zwart papier, want plastic bestond toen nog niet. Google Maps was er natuurlijk ook nog niet, dus de piloten moesten zich oriënteren op zicht. Daarom moesten wij Amsterdammers zo min mogelijk licht produceren. De Duitsers waren enorm streng en wij moesten alles donker maken. Het gebrom van die vliegtuigen en de grote stukken granaat op de dakpannen; dat was allemaal hartstikke spannend. Overdag gingen wij kinderen altijd granaatscherven zoeken, dat was voor ons een spelletje…’

‘Wat at u tijdens de Hongerwinter?’
‘Ik weet het niet meer precies, maar gelukkig heb ik het overleefd. Mede dankzij mijn vader. Tijdens de Hongerwinter was er steeds minder voedsel, ook vanwege de spoorwegstaking. Mijn vader is ook op voedseltocht geweest. Hij fietste dan ver weg om eten te halen bij boerderijen op het platteland. Mensen liepen of fietsten dan helemaal naar Purmerend. En wat gebeurde er dan bij de pont? Daar pakten Nederlanders het eten af. Ongelofelijk hè?’

‘Wat is er allemaal veranderd, vroeger er nu?’
‘Wat een mooie vraag, ik kan wel dagenlang vertellen over alles wat anders is, vergeleken met vroeger. Laat ik beginnen met iets wat grote indruk op mij maakte; op mij en op de stad Amsterdam. In het begin van de oorlog was het centrum van Amsterdam een heel vrolijke buurt. Daar woonden veel Joodse mensen en er was altijd wat te doen. Na de oorlog was die hele buurt gesloopt; er was niks meer van over. Alle Joden waren weg. Dat was verschrikkelijk ingrijpend, vooral toen we erachter kwamen wat er met die mensen gebeurd was. Het is belangrijk dat jullie zorgen dat onze democratie beschermd blijft. Want dit mag nooit meer gebeuren, dat mensen elkaar zo behandelen…’

‘Lijkt de oorlog van toen op de oorlog van nu?’
‘Wat een goede vraag. Een groot verschil vergeleken met vroeger is dat de middelen zijn veranderd. Nu gebruikt men raketten of kernbommen en vroeger gebruikte men bommenwerpers. Kun je je dat voorstellen? Honderden of duizenden vliegtuigen in de lucht. Maar vechten op de grond met tanks, dat doen ze vast nog steeds.’

School: IJdoornschool

‘Vanuit een gevangenis werd ik naar Westerbork gebracht’

Na de lunch vertrekken Doruk, Wisam en Enes van de IJdoornschool in Noord naar Amsterdam-Zuid, waar ze Lous Steenhuis gaan interviewen. Na een snelle boterham en een rondje over het schoolplein stappen ze in de auto. Bij mevrouw Steenhuis staat er cola en een berg chocolade-eitjes op ze te wachten. De spekjes waren niet halal dus die laten ze netjes staan. De drie jongens halen hun handgeschreven vragen tevoorschijn en verrassen mevrouw Steenhuis met een bosje tulpen. Op tafel staan wat bijzondere spullen. De jongens zijn gelijk onder de indruk.

Hoe was het leven in de oorlog?
‘Wat belangrijk is om te weten, is dat ik me helemaal niks kan herinneren van die tijd. En dat is maar goed ook, want het is geen vrolijk verhaal. Wat ik jullie vertel heb ik bij elkaar gesprokkeld, als één grote puzzel. Achteraf ben ik langzaamaan gaan begrijpen wat voor verschrikkelijks er gebeurd was. Mijn vader en moeder waren Joods en wisten veel van politiek. Ze vonden Hitler een engerd en we gingen daarom gelijk onderduiken, in Amsterdam. Ik was toen twee jaar. Alleen werd het steeds gevaarlijker, dus gingen mijn ouders apart onderduiken. Mijn moeder in Haarlem, mijn vader in Amsterdam en ik kwam bij mijn tante en oom terecht. Ik moest tegen hen papa en mama zeggen, terwijl ze dat natuurlijk eigenlijk niet waren. In 1944 moest ik ergens anders onderduiken, omdat mijn oom zich ook moest melden bij de Duitsers. Het werd onveilig. Toen zat ik in Amsterdam ingedoken en werd ik verraden door een ander meisje…’

Hoe was het in kamp Westerbork?
‘Ook hier heb ik zelf geen herinneringen van, maar via verhalen van anderen weet ik hoe verschrikkelijk het was. Vanuit een gevangenis op het Leidseplein werd ik naar Westerbork gebracht. Daar zat ik in een weeshuis, met vijftig andere kinderen zonder ouders. Bij aankomst maakten de Duitsers foto’s van ons. Op die foto’s kan je zien dat ik niet meer ‘een wolk van een baby’ was, maar een heel boos en verdrietig meisje. In dat weeshuis zorgden Joodse vrouwen voor ons en daar kreeg ik een lappenpopje. Ik heb haar nog steeds en ze heet Mies. Ik vind het zelf een ‘slabberdewatski’ poppetje, maar ik denk dat jullie allemaal heel goed weten dat een knuffel troost kan geven. Hebben jullie ook knuffels?’

Kende u Anne Frank?
‘Dat is leuk dat je dat vraagt, want ik heb Anne Frank niet persoonlijk gekend, maar we zijn wel op dezelfde plekken geweest. Toen ik in die gevangenis zat heeft een enorm lieve mevrouw voor mij gezorgd. Ik zat namelijk op een steen te huilen. Samen met haar werd ik naar Westerbork gebracht. Vanuit daar zijn wij, vijftig weeskinderen, op de laatste trein naar Bergen-Belsen gebracht, een concentratiekamp in Duitsland. Als ik naar Auschwitz was gebracht, dan had ik hier niet gezeten. Hoe dan ook, in Bergen-Belsen zat ook Anne Frank. Ook al was zij veel ouder dan ik, vast en zeker hebben we elkaar gezien. Apart hè? En weet je, voor de oorlog woonde Anne in mijn buurt, op het Merwedeplein. We zaten op dezelfde basisschool en mijn docent had haar les gegeven. Er zijn verschillende lijntjes met Anne Frank.’

Als Hitler voor u stond, wat zou u dan doen?
‘Deze vraag heb ik nog nooit gehad. Hitler was een grote boef. Je kunt het je toch niet voorstellen dat een mens het bedenkt om zoveel mensen dood te maken. Zes miljoen Joden! Hoeveel nullen zijn dat eigenlijk? Ik zou Hitler vragen of hij wel goed bij zijn hoofd was. Ik zou niet agressief worden en zou proberen met hem te praten. Maar ja, zou ik een antwoord krijgen? Het blijft bizar.’

School: IJdoornschool

‘Ik voelde als kind dat er iets niet klopte bij ons’

Jeanette Loeb is pas een jaar geleden verhuisd van Amsterdam-Noord naar IJburg. Rouaa, Nesrin en Ayse van de IJdoornschool in Noord gaan daarom met de auto erheen. Ayse was nog niet eerder op IJburg geweest, vertelt ze, Rouaa wel, haar tante woont ook hier. Mevrouw Loeb is net na de oorlog geboren, in 1949. Ze vertelt het verhaal over haar Joodse vader en Joodse moeder en hoe zij de oorlog ternauwernood hebben overleefd.

Hoe oud was je vader in de oorlog?
‘Mijn vader heet Paul en hij had drie broers en één zus. Hij is opgegroeid in Leiden. Mijn vader was 21 jaar toen de oorlog begon. Hij studeerde voor ingenieur Waterbouwkunde. Op een gegeven moment moesten alle Joden van school af, maar hij zat in het laatste jaar en moest alleen nog afstuderen. Hij wilde niet van school af. Toen is hij naar Den Haag gegaan, naar de minister van onderwijs en zei tegen hem: ‘Ik begrijp niet waarom ik mijn school niet mag afmaken’. Nadat ze hier samen over hadden gesproken, mocht hij alsnog zijn school afmaken. Hij heeft als enige Joodse jongen zijn studie voltooid.’ 

Waar komt uw moeder vandaan?
‘Mijn moeder Hanna is in Berlijn geboren, in 1926. Ze had een oudere zus en broer. Ze was een nakomertje. In 1938, na de Kristalnacht, werd het leven voor de Joodse mensen in Duitsland erg moeilijk. Mijn oma heeft geprobeerd samen met mijn moeder uit Duitsland te vluchten. Dat is niet gelukt, maar ze heeft wel mijn moeder als twaalfjarig meisje op de trein naar Nederland gezet. In Amsterdam woonde een verre neef en die zou haar daar opvangen. Bij de grens heeft de Duitse douane haar papieren afgepakt en toen ze vervolgens in Amsterdam aankwam werd ze meegenomen door de politie omdat ze illegaal was. Ze heeft negen maanden in een soort kindergevangenis gezeten. Gelukkig heeft die neef haar eruit gekregen. Toen in Nederland de oorlog uitbrak, was ze 14 jaar.’

Hoe hebben uw ouders elkaar ontmoet?
‘Mijn ouders hebben elkaar ontmoet in het kamp in Barneveld. Ik vertelde eerder dat mijn vader naar de minister van onderwijs was gegaan omdat hij zijn studie wilde afmaken. Diezelfde minister had veel Joodse vrienden die bij hem kwamen met de vraag of hij niet wat voor ze kon betekenen. Hij heeft toen een kamp gemaakt in Barneveld waar die vrienden de garantie kregen dat ze daar konden blijven en dat ze niet gedeporteerd zouden worden. Die vrienden hadden weer vrienden en die vrienden kwamen dan ook, en zo hoorde ook mijn vader van dat kamp. Mijn vader is toen opnieuw naar die minister gegaan en heeft gevraagd of hij ook naar dat kamp kon en zo kwam hij daar terecht. De neef uit Amsterdam kende ook mensen daar en ook hij kwam zo daar terecht met zijn gezin en met mijn moeder. Die was toen 16 jaar. Mijn moeder moest in de keuken werken en mijn vader ook en daar ontmoetten ze elkaar en werden verliefd.

Uiteindelijk is het hele kamp in september 1943 toch gedeporteerd en naar Westerbork afgevoerd. Van daaruit zijn ze na een jaar naar Theresienstadt gestuurd, dat is een kamp in voormalig Tsjecho-Slowakije, heel ver weg. Iedere dag vertrokken er vanuit dat kamp treinen naar vernietigingskamp Auschwitz of Sobibor. Op een dag kreeg mijn moeder te horen dat zij naar Auschwitz moest. Niemand wist wat er zich precies afspeelde, maar ze wisten wel dat het daar heel zwaar was. Dus mijn moeder wilde er niet heen, maar ja ze stond op de lijst. Ze was natuurlijk statenloos omdat de Duitsers eerder haar papieren hadden afgepakt. Ze heeft heel de dag in een rij voor die trein op haar beurt moeten wachten en toen ze aan de beurt was en in een kantoortje terechtkwam waar een Duitse officier zat met de lijst namen, zei ze ineens: ‘Ik kan niet weg, want ik ga trouwen’. De Duitse officier vroeg: ‘Met wie dan?’, en ze antwoordde: ‘Met een van de Hollanders, Paul Loeb’. Hij liep weg en kwam even later weer terug en zei: ‘Het is akkoord, je mag teruggaan’. Dus toen is mijn moeder niet naar Auschwitz gegaan. 18 jaar was ze, best brutaal, ze heeft dat daar ter plekke bedacht en het heeft haar gered.’

Is Joods zijn moeilijk?
‘Ik denk het wel, tenminste als je alle regels wil volgen. In de Joodse bijbel staan, net zoals in de Koran, een heleboel regels. Bij het Jodendom gaat het er niet om of je nou gelooft in God, het gaat erom dat je de regels volgt. Wij hebben 613 regels. Als je je aan al die regels wilt houden dan is het veel werk en best moeilijk, maar dat doe ik dus niet, niet aan allemaal.

Ik heb vroeger wel eens gedacht: waarom heb ik geen ooms en tantes? Waarom kan ik nergens logeren? Waarom kom ik niet uit een leuk gezin? Ik voelde als kind dat er iets niet klopte bij ons, maar ik wist niet wat het was. Als ik bij de buren ging spelen was het er warm en gezellig en als ik dan weer thuiskwam was het kil. Ik heb nooit een knuffel gekregen van mijn moeder. Mijn vader was heel erg streng, ik moest altijd mijn best doen op school en het was nooit goed genoeg wat ik had gedaan. Hij werd dan vaak boos op me. Het was zelfs zo erg dat ik na mijn eindexamen huilend naar huis fietste. Ik dacht dat ik mijn algebra en meetkunde helemaal verpest had, maar het bleek dat ik voor algebra een 9 en voor meetkunde een 10 had. Mijn vader was altijd zo dwingend: ‘je moet je best doen, het kan nog beter’, dat ik ervan uitging dat ik het niet goed gedaan had. Ik was heel erg onzeker en bang. Bang dat ik het niet goed deed waardoor veel dingen ook misgingen. Op een gegeven moment ben ik gaan praten met een psychotherapeut en weer later heb ik de moed verzameld om naar mijn moeder te stappen om haar vragen te gaan stellen over de oorlog. Ik was toen al in de 40 hoor, maar daarna ben ik wel mijn ouders veel beter gaan begrijpen. Ik ben ook minder onzeker geworden. Nu denk ik dat ik het best goed doe.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892