School: Floralaanschool

‘Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan’

Als Pieter, Juna, Liz en Dominique van de Floralaanschool in Eindhoven om half twee klaar zitten voor het interview met Pim de Miranda is hij net wakker. Pim woont in Florida, het is daar zeven uur in de ochtend. De 86-jarige heeft speciaal voor het interview de wekker gezet. Zijn meester in de derde klas van de HBS vertelde vroeger vaak verhalen over Amerika, toen het land van de onbegrensde mogelijkheden. Daar wilde en ging hij naartoe om avonturen te beleven. Pim was zes jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn vader, moeder, twee broers en zussen in de Potgieterstraat in Eindhoven.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader was Joods. Mijn moeder niet. Mijn opa van vaders kant, Monne de Miranda, was wethouder in Amsterdam. Hij is in juli 1942 opgepakt en in november van dat jaar in een kamp in Amersfoort vermoord. Een van mijn eerste herinneringen aan de oorlog is dat mijn vader toen thuiskwam. Normaal zwaaide hij altijd naar ons als hij langs het raam liep, maar deze keer niet. Hij keek heel somber en bedroefd. Hij fluisterde iets tegen mijn moeder, waarop zij heel hard begon te huilen en schreeuwen. Ze was heel erg gek op mijn grootvader. Mijn moeder begon op haar mantel te slaan en te vloeken en ze schreeuwde: ‘”Die rotmoffen!” Toen vertelde mijn vader ons dat mijn opa dood was, vermoord was door de Duitsers. Zijn gouden horloge, dat hij altijd uit zijn vestzak haalde, hebben we pas een paar jaar geleden teruggevonden.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ja, er waren zoveel vreemde geluiden, ontploffingen en knallen in die tijd. We waren vooral bang voor de vliegtuigen die ‘s nachts overvlogen. De Duitsers schoten daarop en af en toe vloog er een vliegtuig in brand. Dan zag je een vuurbal in de lucht en die stortte dan uiteindelijk neer. Mijn moeder was altijd heel bang dat het op ons huis zou komenn. Dat was erger dan een bom. Door een brandend vliegtuig was zeker je hele huis verwoest. We zagen ook ‘s nachts de lichtkogels van het afweergeschut. Rode ballen die de lucht invlogen met een boog. En dan hoorde je het in de verte dingen ontploffen.’

Hadden jullie genoeg kolen om het huis te verwarmen?
‘Ons grote huis konden we aan het eind van de oorlog, toen er bijna geen kolen meer waren, niet meer warm stoken. We leefden in de voorkamer. We hadden een klein kacheltje dat minder kolen nodig had om het warm te stoken. Een ketel op dat kacheltje verwarmde het water voor in de teil, om op zaterdag in te badderen. We gingen allemaal in diezelfde teil met water. De oudste eerst. Die had het warmste en schoonste water. De jongste en laatste kreeg het koude, vieze water. Toen er geen kolen meer waren, gingen mijn broer en ik kolen scharrelen. De Duitsers hadden alle elektrische en dieseltreinen mee naar Duitsland genomen. Er waren alleen nog stoomtreinen over en die reden op kool. Af en toe viel er wat naast de spoorweg. Wat we vonden, wikkelden we in kranten en vervoerden we in mijn zusjes kinderwagen mee naar huis. Zo konden we ons kacheltje weer een paar dagen stoken.’

Herinnert u zich het bombardement op 19 september 1944 nog?
‘Dat was het ergste bombardement, een dag na de bevrijding. Het was groot feest geweest. Mensen zongen en dansten op straat, omdat de Amerikanen en Engelsen waren binnengekomen om ons te bevrijden. Het Engelse leger was met trucks, tanks en munitie vanuit België gekomen. De Duitsers hebben toen een luchtmacht verzameld en de stad gebombardeerd, net toen het ging schemeren. Opeens zei iemand: “Ho, wacht even, het zijn Moffen!” Dat zagen we aan de kruisen op de vliegtuigen. De eerste bommen vielen op de Helmersstraat, een paar straten van ons vandaan. Snel renden we naar het huis van de buurman, die had een trap met een hoek erin. We hoorden de bommen fluitend neerkomen, zagen ontploffingen vlak om ons heen. Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan. Maar ik ben er nog, ik heb het overleefd. Een huis tegenover ons is toen afgebrand. Buren gaven emmers water om de zolder te blussen door. Boven gooiden ze de emmer naar beneden om opnieuw te vullen. Een man kreeg daarbij een emmer op zijn hoofd. Ik herinner me nog hoe hij helemaal bebloed bij ons binnenkwam.’

Is uw vader ook opgepakt?
‘Nee. Hij moest wel een Jodenster op elk kledingstuk dragen. Toen alle Joden werden opgepakt, had mijn vader twee keuzes. Onderduiken en misschien vermoord worden of krijgsgevangene worden. Hij besloot tot het laatste. Hij moest zich melden in uniform. Daar zat geen Jodenster op. Men wist daardoor niet dat hij Joods was en zo heeft hij eigenlijk de oorlog overleefd. Van 1943 tot 1945 zat hij in een krijgsgevangenkamp in Polen. Hij kwam pas in juli 1945 terug, bevrijd door de Russen. Hij is een heel stuk door Duitsland teruggelopen met vrienden die ook krijgsgevangenen waren en het laatste stukje is hij met geallieerden teruggereden. Wij waren heel verbaasd toen hij thuiskwam. We wisten niet of hij nog leefde. Ik deed de deur open en herkende hem met moeite; ik had hem tweeënhalf jaar niet gezien. Ik riep meteen mijn moeder. Het was groot feest.’

       

School: Floralaanschool

‘Je kon ze niet verstaan en ze gingen je hele huis door’

Luuk, Siep, Miko, Chi Wei en Amy van de Floralaanschoolin Eindhoven stellen zich voor aan Monne de Miranda. Monne is 87 jaar maar lijkt veel jonger. Het ijs is al snel gebroken tussen hem en de leerlingen. Hij vertelt dat hij net zo oud was als zij aan het eind van de oorlog. Monne de Miranda is geboren in Amsterdam en kwam op zijn vijfde naar Eindhoven. Daar woonde hij met zijn Joodse vader, zijn moeder en vier broers en zussen aan de Potgieterstraat.

Moesten jullie wel eens in de schuilkelder?
‘Als het luchtalarm afging, moest iedereen een schuilplaats zoeken. De meeste schuilplaatsen waren voor de militairen. De mensen thuis konden maar een ding doen, het veiligste plekje daar opzoeken. Dat was meestal onder de trap. Er waren ook een paar huizen met een kelder onder de woonkamer waar je kon schuilen. Aan het einde van de straat stond onze school, de Nutsschool. Die had ook een schuilkelder. Daar gingen mensen die daar in de buurt woonden dan schuilen. Voor ons was dat te ver en je had niet veel tijd als het alarm klonk. Er was ook niet heel veel plaats. Daarom gingen wij altijd onder de trap zitten.’

Hoe was het voor uw Joodse vader in de oorlog?
‘Van 1940 tot 1942 werkte hij bij Philips. Tot het bevel van de Duitsers kwam dat alle Nederlandse reserveofficieren, die naar huis waren gegaan bij het uitbreken van de oorlog, zich moesten melden. Mijn vader dus ook. Van 1942 tot 1944 waren ze krijgsgevangenen. Via het Rode kruis ontvingen we brieven; dan wist je hoe het met hem ging. Alleen het laatste jaar hoorden we niets meer en wisten we niet of hij nog leefde. Achteraf hoorden we dat hij helemaal tot in Rusland in een krijgsgevangenkamp is geweest. Aan het einde van de oorlog hebben de Duitsers de krijgsgevangenen vanuit Rusland naar Berlijn gebracht. Daar is mijn vader door de Russen bevrijd. Toen hij thuiskwam, was het groot feest. Veel krijgsgevangenen vertelden niet veel over wat ze meegemaakt hebben tijdens de oorlog. Dat vonden ze heel moeilijk. Ook ik heb weinig gehoord van mijn vader. Later heb ik nog een militair zakboekje van hem gevonden, met aantekeningen hoe de trektocht vanuit Berlijn was geweest.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Toen mijn vader gevangen zat, hadden we een Joodse meneer in huis. Dat was heel angstig, want de Duitsers zochten naar Joodse mensen om ze op te pakken. Ik vond het helemaal niet leuk dat die meneer bij ons in huis was. Hij rookte stinkende sigaren. Verder was het voor ons niet zo angstig, want hij wilde met niemand contact hebben. Hij wilde zich verborgen houden om te voorkomen dat hij opgepakt zou worden. Uiteindelijk is hij verraden. Waarschijnlijk is hij herkend door mensen die dat hebben doorgegeven aan de Duitsers. Toen zijn ze bij ons aan de deur gekomen en hebben ze hem weggehaald. Nou, dat was verschrikkelijk angstig. Je kon ze niet verstaan en ze gingen zo je hele huis door. Gelukkig kreeg zijn moeder geen straf.’

Herinnert u zich het bombardement van 19 september 1944?
‘Ja, Eindhoven was de dag daarvoor bevrijd door de Engelsen en Amerikanen. De Engelse soldaten moesten ook ergens overnachten en hun tanks moesten ergens staan. In parken of in brandgangen achter de huizen kookten ze hun eten op benzine-brandertjes. De Engelsen deelden chocoladerepen uit. Dat was leuk! En de ouders kregen sigaretten. Maar de volgende ochtend was het minder leuk. De legerauto’s met munitie waren ontploft. Het was een enorme ravage van brandende auto’s in het park. Wij vonden dat spannend en gingen de straat op. We vonden scherven en stukken van kogels en die hebben we bewaard als aandenken aan de oorlog. Net voor de bevrijding vlogen er ook V1’s over. Duitsers stuurden deze raketten richting Engeland. Soms ontploften ze en stortten ze neer, omdat de brandstof op was. Die stortten dan in Eindhoven links en rechts neer op de huizen. Dat was een hele ellende.’

Bent u ook iemand verloren in de oorlog?
‘Ja, mijn opa Salomon de Miranda, ook wel Monne genaamd. Hij was wethouder sociale zaken in Amsterdam. Toen de oorlog uitbrak, waren mijn ouders al naar Eindhoven verhuisd, omdat mijn vader bij Philips werk kon krijgen. Mijn opa woonde nog in Amsterdam. Hij was diamantbewerker en was ook bestuurder bij de diamantbewerkersbond. Mijn opa was dus een heel bekende Amsterdammer. Hij liep meer risico om door de Duitsers opgepakt te worden dan mijn vader, omdat hij in Amsterdam woonde. Hij is in 1942 gevangen genomen door de Duitsers en naar kamp Amersfoort gebracht en daar door Nederlandse bewakers vermoord.’

       

School: Floralaanschool

‘Ouders ruilden stiekem snoepbonnen om voor iets anders’

Rose, Heroet, Karel, Sarah en Rink van de Floralaanschool in Eindhoven spreken met Marie en haar man Wil van Oers. Vanwege de coronapandemie is het interview via Google Meet. Ondanks deze technische aanpassing en met een goede etherdiscipline kunnen de kinderen gelukkig toch hun vragen stellen. Als ze antwoord hebben op de vraag of het goed met ze gaat in deze tijd (ja!) kan het interview beginnen. Marie en Willie van Oers waren vijf jaar toen de oorlog begon. Marie woonde toen in de Eerste Akkermuntstraat, dicht bij de Floralaanschool. Willie woonde in die tijd aan de Lijmbeekstraat.

Wat herinnert u zich van de oorlog?
Marie: ‘Ik herinner me dat we veel binnen moesten blijven. En dat we stiekem naar de radio luisterden. En de koude winter van 1942. Op school hadden we gasverwarming, maar dat werd steeds afgesloten. Dan mochten we naar huis. Dat was eigenlijk niet zo leuk, want thuis moesten we meehelpen. Mijn ouders verbouwden groente en dat moesten we schoonmaken. Gelukkig hebben wij geen honger geleden. Eten was toen op de bon. Ook het snoep, maar mijn moeder maakte dat zelf. Mensen met grote gezinnen gaven soms niet alle snoepbonnen aan hun kinderen, zodat ze die konden ruilen voor bijvoorbeeld boter, dat schaars was. Dat wisten de kinderen natuurlijk niet!’
Willie: ‘Mijn moeder ruilde de snoepbonnen inderdaad. Voor een pakje boter, voor een stukje vlees of vis. Fijn, want we hadden niet altijd genoeg te eten. Je kon alleen met bonnen aan eten komen. Voor een vleesbon kon je een onsje broodbeleg kopen. Had je twee bonnen dan kon je een hele karbonade kopen. Ja, dus wel met geld, maar niet zonder bon. Waren je bonnen op dan ging je op de zwarte markt kopen. Als je geld had kon je alles kopen. Maar wel tien keer zo duur. Een broodje kostte met een bon een kwartje, zonder bon twee guldens. Een litertje melk kostte een kwartje, maar ging je het bij de boer halen dan kostte het een gulden. Veel mensen haalden bij de boer. Wij niet, omdat we geen geld hadden.’

Konden jullie buiten spelen?
Marie: ‘We voetbalden of we gingen touwtjespringen. Ik had drie tennisballen van mijn vader gekregen waar ik graag mee speelde. Wij hadden thuis een grote gang, dus daar had je fijn de ruimte. Soms speelden we buiten, maar als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. We waren na een tijdje helemaal niet meer zo bang voor dat luchtalarm. Je raakte eraan gewend.’
Willie: ‘Er was geen verkeer, we konden toen fijn op straat spelen. We mochten niet met de meisjes mee springtouwen. Wij jongens voetbalden en ja, dan tikten we wel eens een ruitje in. Mijn vader was schilder en die kon zo weer nieuw glas erinzetten. Zodra het luchtalarm afging, moesten we inderdaad snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moesten we binnenblijven en zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was toen geen verlichting op staat. Het was dus echt pikkepikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Hadden jullie een schuilkelder in de buurt?
Marie: ‘Er was bij ons wel een schuilkelder in de buurt, maar wij zaten altijd in onze eigen kelder. Ik herinner me nog wel een dag, toen waren we al bevrijd, dat mijn vader niet naar huis mocht van zijn werk. Door de Duitse vliegtuigen werden ‘oranje ballen’ uit de lucht gegooid. De buurman zei toen tegen mijn moeder dat we in de schuur moesten schuilen in plaats van naar huis gaan.’
Willie: ‘Dat was ’s avonds op de dag na de bevrijdingsdag. Wij  zagen ook heel veel oranje lichtkogels. “Och, kijk eens,” zei mijn moeder. “Wat een mooie lichten!” Mijn vader vertrouwde het niet. “Naar de kelder!” zei hij. En toen begon meteen het bombardement. Een paar mensen in onze buurt, waaronder twee meisjes, zijn daarbij omgekomen. De volgende dag gingen we kijken wat er gebeurd was. Alles was toen weer rustig. Mijn opa had er een handje van, die stond overal voorop. En ik mee! Er waren verschillende puinhopen. Onder andere bij het PSV-stadion. Op de hoek lag een machtige bomkrater. Weer thuis hoorde ik van mijn vader dat ze het hele treinstation hadden vernield. Ik mocht er eigenlijk niet komen. Het was te gevaarlijk, maar ik ging toch. Ik was altijd gek op treinen en ging daar vaak kijken. Alles brandde, alles was vernield. Seinhuisjes waren opgeblazen. De wisselstukken hadden de Duitsers eruit laten springen. Er kon geen trein meer rijden. Toen ik thuiskwam, kreeg ik op mijn donder, omdat ik toch was gegaan.’

School: Floralaanschool

‘Dat gevoel van opluchting en vrijheid is onbeschrijfelijk!’

Mees, Gabriel , Suze en Bastiaan van de Floralaanschool zijn elf jaar en wonen in de wijk Stratum in Eindhoven. Lies Vogels was elf toen de oorlog begon en woonde toen ook in Stratum. Haar jonge jaren waren echter heel anders dan die van de kinderen. In het interview komen ze van alles te weten over hoe dat was als tiener in de oorlog. En wat er in dat waardevolle boekje van mevrouw Vogels staat.

Hoe was het begin van de oorlog?
‘Dat herinner ik me goed. Ik hoorde de Duitse soldaten over de St. Jorislaan marcheren. Ze hadden dikke ijzers onder hun schoenen en je kon ze dus heel goed horen. Later hoorde ik ze bijna elke dag marcheren en Duitse soldatenliederen zingen. Er kwamen ook Duitsers in de kazerne bij ons huis wonen. Toen een groep marechaussees terugkwam, is daar ruzie uitgebroken en hebben ze op elkaar geschoten. Dat was natuurlijk heel angstig om te zien vanuit je slaapkamerraam, in het donker. Ik sliep verder wel goed, behalve als er een luchtalarm was, want dan moesten we uit bed, wachten tot het voorbij was. Dat was heel angstig. Er werd niet constant gevochten, hoor. Het leven ging dus voor een deel gewoon door. Ik was niet bang voor de Duitsers in de kazerne naast ons huis, want ze deden ons niets. Het bombardement van 6 december was eng. Wij woonden vlakbij een afweergeschut bij de IJzeren Man. Ik vond het ook beangstigend als vliegtuigen beschoten werden. Als ze raak schoten hoorde je een gierend geluid en dat was niet fijn!’

Hoe leefden jullie in de oorlog?
‘We probeerden gewoon door te leven zoals normaal, maar we hadden niet veel. Overdag ging ik naar school, maar dat was steeds op een andere locatie, omdat de Duitsers de scholen bezetten. ’s Avonds maakte ik huiswerk of las ik een beetje, want verder was er geen vertier. Mijn vader had in de achtertuin aan de Tuinstraat gymtoestellen gemaakt. Dan hoefden we niet op straat te spelen.
Een eigen kamer had je niet. En ook geen televisie. Wel een radio, die had mijn moeder stiekem achtergehouden toen we die eigenlijk moesten inleveren. Om zeven uur ’s avonds haalde ze die dan tevoorschijn om naar Radio Oranje te luisteren. Wat daar werd verteld was moeilijk te verstaan, omdat het signaal werd verstoord door de Duitsers.
We hadden maar één kamer waar het licht aan kon, want elektriciteit en gas werden beperkt geleverd. Ook was er met zes kinderen niet veel te eten en drinken. Mijn moeder kreeg maar een klein voorschot op het loon van mijn vader. Bovendien waren de winkels leeg. Luxe zoals nu kenden we niet. Vreemd was dat Joodse mensen ineens weg waren. We wisten toen niet wat er met ze gebeurde. In het nieuws hoorden we alleen leugens. Pas na de oorlog hoorden we de waarheid.’

Wat was uw vader van beroep?
‘Hij was brigadecommandant en is de dag voordat de oorlog begon, op 9 mei 1940, vertrokken. Ik zie hem nog weggaan, we wisten niet waarheen. Dat hoorden we pas in november. Hij ging vluchtelingen helpen. Er was geen contact mogelijk. Daardoor wist mijn vader niet dat Nederland al een dag na zijn vertrek was gecapituleerd. Op 10 juni heeft hij de oversteek naar Engeland gemaakt, omdat hij niet meer terug kon naar Nederland. Toen pas hoorde hij dat Nederland bezet was. We hebben hem uiteindelijk 4,5 jaar niet gezien! Hij had als hoofd van het Rode Kruis in Londen gezeten en zware bombardementen meegemaakt. Het Rode Kruis kon soms een bericht naar ons sturen, maar daar mochten maximaal 25 woorden in staan. Brieven stuurde hij soms via een adres in een neutraal land als Zwitserland, Zweden en Portugal, zodat de Duitsers niet wisten dat de brief eigenlijk uit Engeland kwam. De brieven waren soms maanden onderweg geweest en werden allemaal opengemaakt door de Duitsers voordat ze bij ons werden bezorgd.’

Herinnert u zich de bevrijding nog?
‘Dat was zo geweldig dat ik het nauwelijks in woorden kan vatten! Het gevoel van opluchting en vrijheid is onbeschrijfelijk! We zagen de vliegtuigen met de paratroopers overkomen en één of twee dagen later kwamen ze over de Tongelresestraat en toen hebben we ze ontmoet. Ik vroeg de bevrijders om handtekeningen. Dat boekje, ook met foto’s van mezelf met de bevrijders, heb ik nog steeds en is heel waardevol voor me. Een tijd geleden ben ik naar een reünie van de Airbornetroepen in Amerika geweest. Toen heb ik een heleboel bevrijders ontmoet. Daar zijn ook televisieopnames van gemaakt. De bekende regisseur Steven Spielberg en de bekende acteur Tom Hanks waren er ook. Ik heb ze ontmoet en heb nog meer handtekeningen en foto’s in mijn boekje erbij gekregen. Dat is dan het mooie van alles geweest. Ik wil jullie op het hart drukken dat jullie moeten waarderen dat de kinderen van nu heel veel hebben en eigenlijk een heel rijk leven hebben. Sommige mensen vergelijken de avondklok in deze pandemie met de Tweede Wereldoorlog, maar dat is echt niet te vergelijken! Wij hadden niets te willen, maar kregen het gewoon opgelegd en er werd niet geprotesteerd of zo, ook al duurde het geen weken, maar jaren!’

School: Floralaanschool

‘Samen met mijn vader keek ik naar de luchtgevechten’

Leo Mikkers was negen jaar toen de oorlog begon. Hij herinnert zich nog als de dag van gisteren dat de Duitsers de stad binnentrokken. Liselotte, Isabelle, Quinten, Simay en Jimmy uit groep 8 van de Floralaanschool in Eindhoven hebben hun vragen over die periode goed voorbereid. Ze willen van alles weten over soldaten, verzet, het luchtalarm en de honger.

Wat herinnert u zich het beste uit de oorlog?
‘Hoe het Duitse leger op 12 mei 1940, op de verjaardag van mijn moeder, Eindhoven binnentrok. De mannen van het Totenkopf regiment hadden doodskoppen op hun uniform staan. Dat vond ik heel eng. Ik zag ze dus binnenkomen, en later, aan het einde van de oorlog, ook weer weggaan uit Eindhoven. Toen ze op de vlucht waren naar Duitsland, vroeg een Duitse soldaat nog aan mij waar hij zich kon verstoppen.
We waren niet zo bang in de oorlog. Als er luchtgevechten waren, haalde mijn vader me uit bed en bekeken we samen voor het raam wat er zich allemaal afspeelde in de lucht. Er was een bombardement op Sinterklaas in 1942 en eentje op mijn verjaardag. Toen is Philips gebombardeerd. Ik heb nog gezien dat een Amerikaans vliegtuig was geraakt door de Duitsers. Ze stonden bovenop de Philipstoren te schieten. De hele klas, ik zat toen op de middelbare school in de stad, stond voor het raam te kijken en de leraar zat onder zijn bureau.’

Kende u iemand van de NSB of van het verzet?
‘Vijf neven zaten in het verzet, Die hielpen Engelse en Amerikaanse piloten naar België te brengen. Daar waren prachtige schuilkelders onder de grond. Ik was heel erg trots op mijn neven, maar kon niets aan mijn vriendjes vertellen, anders zouden ze verraden kunnen worden. Iedereen hield zijn mond over het verzet. NSB’ers kende ik niet. Wel hadden we een NSB-burgemeester, burgemeester Pulles. Hij was eerst veearts en wilde dolgraag burgemeester geworden. Hij is toen uit frustratie lid geworden van de NSB en werd zo uiteindelijk burgemeester. Alle politieagenten waren bij de inhuldiging. Daardoor konden wij stiekem bomen kappen in het bos, op de plaats waar nu jullie school staat. Het was in 1942 erg koud. Op een gegevens moment maar liefst 24 graden onder nul! Dus dat extra hout om te stoken was hard nodig. We hadden in die tijd ook een avondklok. Iedereen moest zijn huis verduisteren met zwart papier. Zelfs als je rookte, kon je moeilijkheden krijgen, want een gloeiende sigaret kon worden gezien door de vijand, die zich dan beter kon oriënteren. Dat kon dan leiden tot een bombardement. Ik heb trouwens ook Duitse ‘vriendjes’ gehad. Duitse soldaten woonden in het parochiehuis op de hoek. Ik was geïnteresseerd in hun wapens en werd zo bevriend met Heinrich en Wilhelm. Ze marcheerden elke dag door de wijk en zongen dan een liedje. Dat kan ik nog steeds zingen.’

Hadden jullie een radio?
‘Mijn vader was niet zo bang en hij had de radio soms gewoon in de woonkamer staan. Wij luisterden dan samen naar Radio Oranje. Zo bleven we op de hoogte van wat er gebeurde in de oorlog. Als we niet luisterden, was de radio begraven in de tuin. Zo kwam je de oorlog door. Door rogge te malen in de koffiemolen konden we brood bakken. Op de Leenderweg, waar nu Plaza zit, was de gaarkeuken. Daar werd stamppot uitgedeeld. Arme mensen betaalden 13 cent per halve liter, anderen 25 cent. Philipsmedewerkers kregen ‘chiliprak’ gratis. Dat ging om 20.000 halve liters per dag!
Na de oorlog woonden twee Engelse militairen bij ons in huis. Ik heb toen geleerd dat thank you niet alleen dank je wel, maar ook graag betekent. Mijn moeder gaf namelijk een kopje thee. Toen ze terugkwamen en zij vroeg of ze nog een kopje lustten, zeiden ze thank you. Mijn moeder liep toen weg, omdat ze dacht dat ze niet meer wilden. Ik zie nu nog de verbaasde gezichten van die Engelse militairen voor me! Ze bedoelden: graag ja.’

School: Floralaanschool

‘Als ik daaraan denk, krijg ik weer die vervelende hoofdpijn’

Isa, Marlie, Mats en Sebastiaan zitten achter hun computer en worden hartelijk welkom geheten door de 86-jarige Gerard Bechtold. Zijn vrouw is ook aanwezig en helpt soms even. Gerard was zes toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn vader, moeder en jongere zusje op de Floralaan 44. In deze straat waren veel Duitsers ingekwartierd. Aan die laan staat ook de school van de kinderen. Zij zitten in groep 8 van de Floralaanschool.

Hoe was de oorlog voor u als kind?
‘In het begin van de oorlog zag ik het gevaar er niet van in. Ik vond het wel lollig. Ik speelde gewoon buiten. We haalden regelmatig kwajongensstreken uit. De politiecommissaris was een NSB’er en woonde ook aan de Floralaan. Dan draaiden we de lamp van zijn portiek los en plasten we het helemaal vol. De lamp kreeg verschillende kleuren als het brandde. Een lol dat we hadden. We waren kleine boefjes, hoor. Op een dag reed er een Duitse motor met zijspan door de straat. Ik had een blikje en mijn vriendjes zeiden dat ik het in de spaken moest gooien. Toen ik dat deed draaide de motor net. Het blikje kwam in het gezicht van de Duitse soldaat. Ik deed mijn klompen uit en rende snel weg naar de Edelweissstraat. Ik bleef daar even staan. De Duitsers kwamen me achterna. Ik ben toen weer gaan rennen en ben over een muur geklauterd. Ondertussen was mijn vader gewaarschuwd en heeft me het huis ingetrokken. Hij was kwaad op me maar ook opgelucht.’

Heeft u iets verloren waar u echt van hield?
‘Ik had een fiets met blokken op de trappers, zodat ik met mijn voeten erbij kon komen. Mijn vader gebruikte die ook wel eens als dienstfiets. Op een dag is mijn fiets in beslag genomen. Het was het fijnste wat ik had. Verder hadden we het best goed. Omdat mijn vader bij de politie was, kreeg hij veel eten van boeren. Zo had hij een grote kist met rogge. Met een soort koffiemolen vermaalden we dat. Er waren ook gaarkeukens waar je met voedselbonnen terechtkon. In een kannetje kregen we dan met een pollepel een paar scheppen eten voor mee naar huis. We zijn de oorlog goed doorgekomen, feestdagen konden we gewoon vieren. Mijn school was bezet, daarom kregen we drie keer per week met een paar kinderen een halve ochtend les bij de hoofdonderwijzer thuis. Ik heb dus weinig en slecht onderwijs gehad. Na de oorlog heb ik ’s avonds de mulo en de ambachtsschool gevolgd. Vier avonden per week. Ik vond het een vreselijke tijd maar ik heb het wel gedaan. Ik heb daardoor een leuke baan bij Philips gekregen’.

Heeft u nare dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader is opgepakt en gedeporteerd. De Duitse commissaris kwam vertellen dat hij dood was. Maar zes maanden later kwam hij thuis! Je kan je voorstellen hoe dat voelde als opeens je vader levend voor je staat. Mijn moeder heeft hard gehuild, ze was zo blij. Hij heeft niets over die periode verteld. We hebben het ook niet gevraagd. Daar heb ik nu wel spijt van. Ik heb door de oorlog nog regelmatig hoofdpijn. Dat begon in die tijd. Je maakte ook best wat mee. Op de Floralaan reden vaak Duitse tanks. Een klein manneke, Matthijs, werd op een dag onderste boven gereden. Hij was helemaal plat. Dat beeld heb ik nog steeds voor ogen, dan krijg ik weer die hoofdpijn.’

      

School: Floralaanschool

‘Op de schoorsteen lagen heel veel overlijdensberichten’

Ger de Wind (89) woonde tijdens de oorlog met zijn vader, moeder, broer en zus bij de Boschdijk in Eindhoven. Zijn vader was Joods, zijn moeder Katholiek. Dat is waarschijnlijk de reden dat hij de oorlog heeft overleefd, want eerst werden alle Joden opgepakt met twee Joodse ouders. Een heel groot deel van de familie van Ger was Joods en werd in Auschwitz vermoord. Over de oorlog heeft Ger een boek geschreven. Seina, Eline, Ebby en Giovanni van basisschool Floralaan in Eindhoven interviewen hem wegens corona via de computer.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Allereerst kwamen de Duitsers Eindhoven binnen.  Ik zag ze over de Boschdijk binnenrijden, op motors met zijspan. Ze dachten dat de mensen blij zouden zijn, omdat ze de Nederlanders net zo’n soort volk vonden als zijzelf. Maar de mensen stonden doodstil en bedroefd langs de kant van de weg. Ook merkten we dat het oorlog was door de vliegtuigen die in de lucht met elkaar vochten. Later kwamen de bombardementen. In 1942 bombardeerden ze de Philipsfabrieken. Daar werden radiobuizen voor het Duitse leger gemaakt. De Engelsen hebben toen de fabriek op de Emmasingel, dat heet nu de Witte Dame, gebombardeerd. Daarbij is de hele Demer verwoest. Eerder had Philips alle Joodse medewerkers bij elkaar in een aparte fabriek gezet. Ze hadden de Duitsers gezegd dat zij die radiobuizen maakten, om zo te voorkomen dat ze werden opgepakt. Ze zijn later alsnog naar kamp Vught en Duitsland gebracht, waar ze ook radiobuizen moesten maken. Veel van de medewerksters hebben de oorlog maar net overleefd. Omdat ze die radiobuizen konden maken, zijn ze net niet vermoord in Auschwitz.’

Bent u familie of vrienden kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Ja, een heel groot deel van mijn familie was Joods en is in Auschwitz vermoord. Ook mijn opa en oma. Ik wist zelf in de oorlog niet dat ik Joods was. Mijn ouders vertelden dat niet, want dat was natuurlijk heel gevaarlijk. Ik weet nog dat we voor de laatste keer bij mijn grootouders in Amsterdam op bezoek waren. Op de schoorsteen lagen heel veel overlijdensberichten. Mijn opa en oma wisten al dat ze weggehaald zouden worden. Voor hen was het een afscheidsbezoek. Mijn oom Gideon en zijn dochtertje Betty waarmee ik altijd speelde, waren al weg. Ook mijn Joodse vriendje Fransje Swart is niet teruggekomen. We haalden hem altijd op van huis. Op een dag stond een groep mensen voor zijn huis. Ze zeiden dat de familie zelfmoord had gepleegd door de gaskraan open te zetten. Fransje en zijn familie, ook zijn opa en oma, waren dood. Zo bang waren ze voor de Duitsers. Verslagen liepen we naar school. We  begrepen er niets van. Achteraf begreep ik waarom mijn vader zo bang was in de oorlog. Zelf was ik niet bang. Ik vond de oorlog als kind heel interessant. De vele vliegtuigen, dat was schitterend. Samen met mijn vader keek ik uit het zolderraam naar de overtrekkende Engelse vliegtuigen. De Duitsers probeerden ze uit de lucht te schieten. We zagen de ontploffende granaten en hoopten dat er geen vliegtuig geraakt zou worden.’

Hoe kwamen jullie in de oorlog aan nieuws?
‘Via de radio. Die moest je inleveren, maar mijn vader had een elektriciteitszaak en had een oude radio ingeleverd. Onze eigen radio had mijn vader verstopt in een zelfgetimmerd hok dat een klerenkast leek. Als jochie van tien liet hij mij meeluisteren naar Radio Oranje uit Londen. De Duitsers schreven alleen propaganda, maar op de radio hoorden we wat er echt gebeurde. En dat het niet altijd zo goed met de Duitsers ging. In 1942 was Duitsland door de Russen verslagen. In Noord-Afrika door Montgomery van de Engelsen. Daarna was het een kwestie van uitvechten, vond Hitler. Dat konden wij allemaal volgen op de radio. Met een landkaart op schoot tekende mijn vader hoe dichtbij de Russen waren. Toen de Amerikanen geland waren in Frankrijk tekende hij hoe de Engelsen, de Amerikanen, de Canadezen en de Polen op ons afkwamen.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was natuurlijk een geweldig feest. Dagen lang reden de Amerikanen, die in Son waren geland, met hun tanks over de Frankrijkstraat. We keken toe, zwaaiden en zongen. Vanuit het zuiden kwamen de Engelsen binnen met zware kanonnen, Long Johns genaamd. Je hoorde het schieten tegen de Duitsers, die zich bij het kanaal bij Best hadden ingegraven. Huizen van NSB’ers werden geplunderd, hun spullen werden uit het raam gegooid. Ik ving een pan op en nam hem mee naar huis. Maar ik moest hem terugbrengen van mijn moeder. Bij ons op de hoek was een buurtcafé dat in de oorlog was omgedoopt tot Waldeslust om zo geld te verdienen aan de Duitse soldaten. Na de bevrijding lag daar een zwaargewonde Duitse soldaat op de stoep. Mensen wilden hem doodmaken. De haat tegen Duitsers was groot. Mijn vader heeft dat kunnen voorkomen en heeft hem in het ziekenhuis gekregen. We hebben later nog contact met hem gehad. Dankzij mijn Joodse vader heeft hij de Duitse soldaat het overleefd.’

School: Floralaanschool

‘Vier jaar lang waren we bang, heel erg bang’

Sebastiaan, Samson, Inayaah en Willemijn zitten in groep 8 van basisschool Floralaan in Eindhoven. Ze mogen online de 88-jarige Dora Senders interviewen. Ze willen weten hoe zij als kind de Tweede Wereldoorlog in Eindhoven ervaren heeft. Dora was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde in de Gagelstraat. Ze hadden thuis twaalf kinderen en de moeder van Dora was altijd ziek. Dora moest al heel jong voor haar tien jongere broertjes en zusjes zorgen.

Wat was uw reactie toen u hoorde dat het oorlog was?
‘We hadden als kind geen idee wat een oorlog was. Ik was pas zeven. Ik hoorde mensen praten over Duitse soldaten en bommen. Maar wat waren bommen? Ik wist het niet. Dus we waren bang, maar in het begin wisten we eigenlijk niet goed waarvoor. Later wel, toen er huizen, fabrieken en winkels gebombardeerd waren. Dat was zo erg, dat kun je je bijna niet voorstellen. Eerst was er dan een sirene om ons te waarschuwen dat er bommenwerpers in aantocht waren. Dan gingen we schuilen, op zoek naar een veilige plek. Maar eigenlijk waren we nergens veilig. Soms kwamen de vliegtuigen heel laag over en kon je de bommen eronder zien hangen. We mochten niet meer buiten spelen. We gingen nog wel halve dagen naar school, in een ander deel van de stad. Daarna holden we naar huis, omdat we bang waren voor de Duitsers met hun grote geweren. Zo zijn we vier jaar lang bang geweest, heel erg bang.”

Had u een schuilkelder?
‘Wij hadden zelf geen schuilkelder, maar onze buren wel. Daar mochten wij ook in als het luchtalarm afging. Ik dacht dat ik daar veilig was. Maar dat was helemaal niet zo. Het was geen stevige schuilkelder, het waren alleen maar wat plankjes en een gat. Maar gelukkig was ik nog te klein om dat te beseffen. Het allerergste van de oorlog was de angst voor de bombardementen. Wij woonden vlak bij de Philipsfabrieken en we wisten dat de Duitsers die grote gebouwen wilden bombarderen. Op 30 maart 1942 was er een groot bombardement in Eindhoven. Ik was toen met mijn moeder in de stad voor handwerkles in het Binnenziekenhuis. Na dat bombardement wilden we zo snel mogelijk naar huis, maar we moesten heel ver omlopen omdat de Willemstraat en de Mauritsstraat onbegaanbaar waren geworden. Bij thuiskomst stond ons huis er nog, maar er was niemand thuis. Wat waren we blij toen bleek dat de rest van ons gezin in de schuilkelder van de buren zat. Iedereen was veilig!’

Heeft u veel meegekregen van het Sinterklaasbombardement?
‘Ondanks de armoede kregen we ieder jaar met sinterklaas cadeautjes. Zo hebben mijn zussen en ik allemaal een keer een poppenwagen gekregen. Het was iedere jaar dezelfde poppenwagen, die mijn vader telkens in een andere kleur had geverfd, maar dat hadden wij niet in de gaten. We kregen een poppenwagen cadeau! Maar in 1942 was er op 6 december, net na de Sinterklaasviering, een heel erg bombardement. Ik wilde erna graag gaan kijken, maar dat mocht niet van mijn ouders. Na lang aandringen, mocht ik ’s middags gaan. Ik kwam in de straat waar een vriendje en een vriendinnetje van mij woonden. Zij lagen op straat, met een pop en een trein in hun armen. Ik snapte er niks van, waarom werden ze niet wakker? Ik was nog te klein om te begrijpen dat ze dood waren.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Dat was op 19 september 1944, we waren met z’n allen in de stad. We stonden te dansen en te springen om de bevrijding te vieren, we waren zo blij! Maar opeens kwamen er mannen aan en die zeiden: “Meisjes, jongens, vlug naar huis, er komen bombardementen aan!” We geloofden ze niet, we waren immers bevrijd. Maar ze waren serieus en we moesten echt naar huis. Net nadat we thuis waren, vielen de eerste bommen. Dus daar gingen we weer: schuilen in een hoekje van de kamer, van de keuken, onder de tafel. We hebben het gelukkig allemaal overleefd. Maar dat was zó erg, dat was echt een klap. We dachten dat het weer opnieuw oorlog was. De vreugde van de bevrijding sloeg heel snel om naar een groot verdriet.’

      

School: Floralaanschool

‘Dat beeld van de vele doodskisten vergeet je nooit meer’

Claire, Xem, Aaron en Maxime zitten in groep 8 van basisschool Floralaan in Eindhoven. Zij mogen online de negentigjarige Annie van de Krieken-van Bockel-van Eijk interviewen. Ze hebben zich goed voorbereid en zijn nieuwsgierig naar haar poëziealbum en naar de reden waarom ze die ene keer niet de schuilkelder inging.

Hoe was het bij jullie thuis vroeger?
‘Ik was negen toen de oorlog begon. Ik woonde met mijn vader, moeder, mijn zus van dertien en broertje van zes aan de Schalmstraat 1a. Nu woon ik weer in die straat, in een appartementengebouw voor ouderen. Het huis staat er nog; het was er leuk wonen. Mijn vader was bij Philips diamantslijper en maakte daar onder andere pick-upnaalden. Mijn moeder was sigarenmaakster. Tijdens de oorlog luisterden we stiekem naar Radio Oranje, begroeven we ons koper in een diepe kuil en onze fietsen verstopten we goed. We konden gewoon buiten spelen maar met het luchtalarm moesten we meteen naar binnen. We hadden een bok in de tuin om uiteindelijk te slachten. Zijn naam? Dat weet ik niet meer.’

Heeft u nog spulletjes uit die tijd?
‘Ik heb nog twee poëziealbums. Ik haal ze er even bij. Kijk. Deze is de oudste en helemaal versleten. Het boekje is uit 1938 met daarin gedichten uit de derde, vijfde en zesde klas. Ze gaan over liefde en bloemen. En dit album heb ik op mijn verjaardag gekregen in 1941. Deze vind ik het mooist: Er woont op aard een lieve fee/ Die duizend wonderen doet/ En die geacht wordt en bemind…

Moest u ook wel eens de schuilkelder in?
‘Zolang je de vliegtuigen hoorde brommen was het goed, maar als het stil was moest je zorgen dat je kon schuilen. Als het alarm dan ging, moest ik op de onderste tree van de trap in onze gang zitten. Als er bommen vielen stond de deur bol door de luchtdruk. Ik had angst dat de deur eruit zou vliegen en mijn benen beschadigd zouden raken. Onze schuilkelder was bij de Parochie, maar wij hadden schrik hiervoor. Op de Biesterweg werd tijdens een bombardement precies een bom voor de ingang gegooid. De mensen binnen zijn toen door luchtgebrek gestorven. Er waren 147 doden en ook schoolvriendinnetjes waren daarbij. Ik herinner me nog goed het beeld van de vele doodskisten. Dat vergeet je nooit meer. Sommige van die vriendinnetjes hebben nog geschreven in mijn poëziealbum.
Een keer was ik met mijn vriendinnen in de stad boodschappen doen. We werden overvallen door een luchtalarm en moesten hard weghollen. Het elastiek in mijn onderbroek sprong. Ik stapte uit mijn broek, raapte het op en deed het in mijn jaszak. En zo zijn we naar huis gehold.’

Wat was het ergste dat u mee heeft gemaakt?
‘Er zijn een paar nare dingen die ik niet vergeet. Zoals het Joods vriendinnetje dat i in het ziekenhuis, waar ik een tijdje lag, had. Op een dag was ze weg. In het ziekenhuis hadden ze alle Joodse mensen meegenomen. Dus ja… zo ging dat. En dan was er nog de honger in de laatste jaren van de oorlog. Soms hadden we brood met vlees. Mijn moeder hield dan een stukje vlees apart en deed daar water bij, dan hadden we jus. We kregen ook appelmoes op brood. Ik vind dat nu niet meer lekker, maar toen wel. De appeltjes kwamen uit onze tuin. Brandnetelsoep eet ik nu nog en die is echt lekker. Iets vies vinden was er niet bij. Ik at alles.’

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Bij Philips, waar mijn vader werkte, werden op een dag vijf bevriende collega’s doodgeschoten. Mijn vader werd verplicht te kijken, anders werd hij óók doodgeschoten. En waarom, nergens om, soms was nee zeggen al te veel. Die middag is mijn vader tien jaar ouder geworden. Hij kwam thuis als een oude man. Er was een man bij die schuin tegenover ons woonde. Dan maak je dat eigenlijk zelf ook mee. Ik hoop dat jullie nooit een echte oorlog meemaken. Nu was het afgelopen zondag hier ook oorlog door de avondklokrellen. Maar als je dat iedere dag meemaakt, is dat verschrikkelijk.’

School: Floralaanschool

‘In mijn pyjama liep ik over dode en gewonde mensen heen’

Meneer Ad, ook wel Arie genaamd, is 84 jaar. Met zijn vrouw, die hem af en toe aanvult, naast zich vertelt hij graag aan Lana, Izzie, Antonia, Diede en Seeger van de Floralaanschool in Eindhoven over de kleine Ad in oorlogstijd. Ad van Thoor was vier jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn ouders en drie broers aan de Aalsterweg, tegenover waar nu de winkel van Coolblue zit. Zijn vader had een schildersbedrijf en zijn moeder een winkel met rookwaren.

Was u bang in de oorlog?
‘Nee. Ik was nog klein toen de oorlog begon, pas vier. We waren als kind gewend dat het oorlog was, want het duurde vijf jaar lang. Bombardementen waren normaal. Dat er soms dode mensen op straat lagen ook. We waren ons ook niet zo bewust van het gevaar. De grote mensen waren wel bang dat er iets met ons zou gebeuren. Mijn zus, broers en ik werden tijdens het bombardement verdeeld over verschillende plekken en bij verschillende mensen, zodat we niet eventueel allemaal om zouden komen. Ik herinner mij het meest van het bombardement op Eindhoven op 19 september 1944. Ik was acht en verbleef in de schuilkelder onder rijwielhandel Lichtvoet, waar nu Coolblue zit. We zaten daar met zo’n dertig mensen, op twee lange banken met een tafel ertussen. Op tafel stonden paars-blauwe gaslampjes. Er viel een bom vlak naast ons. Door de luchtdruk vielen die lampjes toen uit. In paniek vluchtte iedereen de schuilkelder uit. Naast de kelder was een café. Op het moment dat die bom viel, liep de eigenaar naar buiten en was op slag dood door de luchtdruk van die bom. Een buurman nam mij, in m’n pyjama en ochtendjas, mee naar zijn familie in Tivoli. We liepen in het donker, soms over dode en gewonde mensen heen. Toen ik de volgende dag thuiskwam, waren de kinderen weer op straat aan het spelen. Iedereen lachte mij uit omdat ik in mijn ochtendjas liep.’

Wat was er tijdens de oorlog te eten?
In de loop van de oorlog was er steeds minder te koop. We kregen daardoor weinig te eten en vaak hetzelfde. Om aan te sterken, kregen wij kinderen elke dag een eetlepel levertraan. Dat is qua eten het ergste dat een kind kan overkomen; het is voor mij een van de ergste herinneringen aan de oorlog. Na de bevrijding kwamen voedselpakketten uit de hemel vallen en hadden we eindelijk weer wat lekkere dingen te eten. Snoep, chocola, kauwgom en jam kregen we van de soldaten. Daar werden we echt blij van, omdat we al zolang niets hadden gehad.’

Maakte u ook leuke dingen mee in de oorlog?
‘Een keer rukte mijn hondje Foxy zich los en rende naar twee Duitse soldaten die net langs liepen. Hap! Hij beet een heel stuk uit de jas van een van hen. Ik dacht dat die man heel boos zou worden. Maar gelukkig kon mijn moeder naaien en die heeft toen de winkelhaak in de jas snel gerepareerd. Dat had heel anders af kunnen lopen.’

Wat herinnert u zich van na de bevrijding?
‘Dat was een spannende tijd. Kogels en scherven lagen door de hele wijk verspreid en daar gingen wij kinderen naar op zoek. Ook zag ik weken lang verslagen Duitsers over de Aalsterweg lopen en alles wat ze konden pakken meenemen. Ik heb ze de hele tijd nagestaard. Er reed ook een legerwagen heen en weer van het centrum van Eindhoven naar Valkenswaard om soldaten en materieel op te halen. Op een dag stond ik met Foxy aan de lijn voor ons winkelpand, toen een van de soldaten hem naar de legerauto lokte. Ze hebben hem de wagen ingetrokken en als souvenir meegenomen. Ik heb Foxy nooit meer teruggezien.’

‘Het ergste vind ik dat er nog steeds altijd ruzie is tussen mensen. Al 84 jaar maak ik dit mee en ik hoop dat jullie hier een oplossing voor kunnen vinden. Dat zou mooi zijn.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892