School: Floralaanschool

‘Net daarna sloeg al het glas uit de keukenramen’

Piet Hoppenbrouwers heeft zich extra mooi aangekleed voor het interview met Juul, Stijn en Farah van de Floralaanschool in Eindhoven. Het interview begint in de woonkamer tussen de schilderijen van Piets vader, die kunstschilder was. Halverwege bekijken ze op zolder de verzameling iconen, kunstwerken en boeken. Daar gaat het gesprek over de oorlog, die begon toen Piet zes jaar was, verder.

Had u familie die is opgepakt?
‘Ja, mijn ome Sjef. Hij was mijn vaders broer en was getrouwd met een zus van mijn moeder. Hoe vind je dat? Hij was een lolbroek met een grote mond en kon met één oog huilen en met het andere tegelijk lachen . Hij was directeur van een gebouw waar de bonnen werden geregeld; in een zijstraat van het Stratumseind. Toen hij weigerde het gebouw aan de Duitsers af te staan, is hij opgepakt en naar Duitsland gestuurd om te werken. Pas een jaar na de oorlog kwam hij terug. Eerst was er een groot feest, maar de volgende dag kwam de kater. Zijn vrouw dacht dat hij nooit meer terug zou komen en had inmiddels een ander. Ome Sjef is toen naar Den Haag gegaan. Later is hij nog getrouwd. Bij de familie was hij niet meer welkom. Bij mij wel. Ik keek daar anders tegen aan.’

Kende u Joodse mensen?
‘We hebben een keer na zangles van de kerk een jongen huilend aangetroffen bij het gastankstation voor bussen. Hij zat helemaal vast in prikkeldraad. Het was John, de zoon van dokter Slager, die woonde op de Wal. We hebben hem losgemaakt en naar huis gebracht. Een dag of twee later is het hele gezin weggevoerd naar Auschwitz. De moeder is daags voor de bevrijding overleden. John en zijn vader en zusje zijn via omzwervingen weer in Nederland aangekomen. Dat heb ik pas een paar jaar geleden ontdekt. John blijkt, net als zijn vader, dokter te zijn geworden. Toen we hem recentelijk opspoorden en contact wilden opnemen, bleek hij helaas al te zijn overleden. Voor de deur van hun ouderlijk huis ligt nu een struikelsteen voor zijn moeder. Ik heb nog contact gehad met de vrouw van John en haar verteld over het prikkeldraadverhaal. Zij kende dat verhaal nog niet.’

Wat weet u nog van het bombardement na de bevrijding?
‘We zijn bevrijd op maandag en op dinsdagavond kwam er een tegenaanval van de Duitsers op de corridor waar de geallieerden reden. Die colonne van Engelsen reed die dinsdag na de bevrijding nog steeds door onze straat. Wij stonden te kijken, toen opeens iemand vanuit de colonne “Hé, Hoppenbrouwers!” naar mijn vader riep. Het was een bekende van hem uit Eindhoven, die in het Britse leger bij de Prinses Irene Brigade zat. Mijn vader had al iets gemerkt, ze deden nogal nerveus, en vroeg hem wat er aan de hand was. Hij antwoordde: “Er is iets op komst.” Op een gegeven moment stopte de hele rij van tanks, vrachtwagens en Rode Kruis-wagens voor onze deur. Het affuit met kanon richtten ze naar het Hikspoorsbruggetje. Het verhaal gaat dat de Duitsers Eindhoven weer in wilden, maar bij dat bruggetje stopten, omdat een boer had gezegd dat ze daar niet overheen konden. Stel dat ze dat wel hadden gedaan en het kanon bij ons voor de deur hadden gezien, dan waren wij natuurlijk weggeweest.
Nog diezelfde avond zagen we opeens allemaal lichtkogels. Het leek wel vuurwerk. Maar het kwam van de Duitsers, bedoeld om bij te lichten, zodat ze zagen waar ze bommen konden droppen. Mijn broer zag het en riep mijn vader naar de keuken om mee te kijken. Maar die trok mijn broer snel naar de huiskamer en net daarna sloeg al het glas uit de keukenramen. Als mijn broer was blijven staan, had hij niet meer geleefd. We hebben tot het eind van het bombardement in de gang gestaan. Die nacht mocht ik van mijn vader even buiten kijken. Op de hoek van de straat, tegenover de kerk, was de boekwinkel weggevaagd. De boeken brandden zoals bij een kampvuur, met snippers in de lucht. Dat was eigenlijk een heel mooi schouwspel, die vlammetjes zo zwevend in de nacht. Tegelijkertijd hoorde ik de kapelaan roepen: “Zijn er nog gewonden? Zijn er nog gewonden?” Die wilde de stervenden snel nog zegenen. Ik hoorde ze roepen: “Ja, hier… Ja, hier!” Ik schiet daar soms nog wakker van.’

School: Floralaanschool

‘Mijn broer is vermoord in Auschwitz’

Als Sanna, Fay en Harm van de Saltoschool Floralaan de oprit van de woning in Eindhoven oplopen, staat Rolf Loewenstein al te wachten voor het raam. De kinderen zwaaien enthousiast. Binnen staat op de salontafel voor iedereen een bakje met paaseitjes. Voor ze gaan zitten, vertelt meneer Loewenstein trots over zijn prachtige achtertuin. Daarna is er eerst ruimte voor de verschrikkelijke oorlog in Oekraïne. ‘Tachtig jaar geleden deed Hitler precies hetzelfde in Europa: onschuldige mensen vermoorden’, zegt meneer Loewenstein. Het is de aftrap naar een verhaal over het verleden.

Wanneer bent u met uw familie uit Duitsland gevlucht?
‘Mijn ouders, die Joods waren, zijn gevlucht in 1933. Mijn vader had in Duitsland een schoenenwinkel. Op een dag stond er op de ramen: niet bij Joden kopen. Nou, die moffen – zo noemden wij de Duitsers in de oorlog – kochten vervolgens niet meer bij Joodse winkeliers. Dat was verboden. Als je dat wel deed, werd je gearresteerd en kreeg je een boete of zo. Op een gegeven moment werden ook de winkelramen ingegooid. Toen zijn we – mijn ouders, broer en grootouders – naar Eindhoven gevlucht, waar mijn vader een schoenenwinkel is begonnen. Tot 1940 hebben ze op de Demer gewoond.

Ik heb mijn moeder later weleens gevraagd hoe het allemaal is gegaan, maar ze heeft nooit iets verteld. En als kind durfde je vroeger je ouders ook niks te vragen. Dat waren heel andere tijden, je was gewoon onderdanig. Ik ben nu 82 jaar en denk soms wel eens: ik had veel meer moeten vragen. Maar ik kreeg toch geen antwoord. Mijn moeder zei gewoon: ‘Ik weet het niet’. Maar ze wist het wel. Ik heb gevraagd hoe mijn vader is opgepakt? Mijn moeder werd dan kwaad en dan sprak ze Duits. ‘Das weiss ich nicht!’ Op zo’n toon, zo praatte mijn moeder dan tegen mij. Ik denk dat ze ook een tik van de oorlog had.’

Hoe kwamen jullie bij het onderduikadres terecht?
‘Mijn ouders hadden geluk dat ze bij een boer in Maarheeze mochten verblijven. We sliepen daar onder het dak van een hooiberg. Mijn vader is waarschijnlijk opgepakt toen er Engelse vliegtuigen waren neergestort en de moffen naar de piloten zochten. Op een gegeven moment – en dat heb ik allemaal na moeten vragen, omdat mijn moeder het me niet vertelde – heeft mijn moeder mijn broer en mij onder laten duiken. Toen is er een vrouw gekomen, mevrouw Janssen, die werkte voor het verzet. Zij zou zorgen dat mijn oudere broer en ik, pas tweeënhalf jaar, ergens onderdak kregen.

Ik ben in Apeldoorn bij hele fijne mensen terechtgekomen. Ze namen me op als een eigen kind. Ze noemden me Wimpie. Als er Duitsers kwamen, mocht ik niet mijn eigen naam gebruiken, anders konden ze erachter komen dat ik Joods was en ondergedoken zat. Ik heb geluk gehad, ik leef nog steeds en ik vind het leven fantastisch. Ik geniet iedere dag.

Met mijn broer is het slecht afgelopen. Die vrouw heeft hem overgeleverd aan de Duitsers, waarna hij is gedeporteerd naar Auschwitz en daar is hij vermoord.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Ik denk dat het niet leuk was. Mijn moeder moest op zoek naar mij. Ze wist niet waar ik was. Ik kan me herinneren dat ik op een militaire auto zat en mijn moeder zat voorop en ik heb de hele weg gehuild. Mijn moeder had zwart lang haar en daar was ik bang van. Ze was een vreemde voor me. Na de oorlog heb ik nog heel lang contact gehad met de onderduikfamilie in Apeldoorn. Met kerst stuurde mijn moeder altijd een pakje. Na haar dood merkte ik dat de kinderen, de ouders waren inmiddels overleden, niet zo op dat contact zaten te wachten. Daar kan ik me ergens wel iets bij voorstellen.

Na de oorlog heb ik veel dezelfde rare dromen gehad over de oorlog. Dan liep ik langs een hek en probeerde ik te vliegen omdat de moffen mij wilden doodschieten. Eerst ging dat moeilijk, daarna ging ik steeds hoger en kon ik ontsnappen. Gelukkig is het steeds beter geworden en heb ik de knop om kunnen zetten.’

 

School: Floralaanschool

‘Mijn moeder dacht dat ik haar voor de gek hield’

Evie, Bing en Amelie van basisschool Floralaan interviewen de 88-jarige Ria Meesters. Zij woonde tijdens de oorlog aan het Alpenroosplein in Eindhoven. Tijdens het gesprek ligt er van alles op tafel: een briefkaart, een loonstrook van haar vader en een spotprent van Hitler.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Ik was zes toen de oorlog begon. Van het begin weet ik niet heel veel meer. Wel dat mijn vader direct als soldaat werd opgeroepen. Ik bleef achter met mijn moeder, m’n zusje en m’n broer, die een verstandelijke beperking had. Onze buren hadden een schuilkelder aangelegd, met bankjes erin. Wij mochten daar ook schuilen als het luchtalarm afging. Fijn, want wij hadden geen vader om ons te beschermen. Ook herinner ik me dat we op een gegeven moment vanwege de avondklok niet meer naar buiten mochten. Wij kinderen deden dat toch stiekem. Als er Duitsers aankwamen, renden we snel weg. Ik zat op een Katholieke nonnenschool, waar ik gediscrimineerd werd omdat mijn vader protestants was. Ik leerde niets, ik kreeg nooit een beurt. Vanwege het geloof van mijn vader heb ik ook mijn grootouders niet gekend. De les die ik daaruit heb geleerd, is dat je iedereen in zijn of haar waarde moet laten. ’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘Er was overal feest in de stad. Alleen was het voor ons helemaal geen feest, omdat mijn vader nog steeds niet terug was. Het noorden van Nederland was ook nog niet bevrijd. Daar begon toen de Hongerwinter. Wij hadden het, alhoewel na de oorlog, niet breed. Alles ging op de bon. Toen heel Nederland op 5 mei bevrijd was, was het ook groot feest. We mochten meerijden in de jeeps en kregen chocola. Dat hadden we nog nooit geproefd. Op een dag speelde ik buiten, toen ik iemand in de verte zag die op mijn vader leek. Ik rende snel naar mijn moeder toe en riep: “Mama, papa komt eraan!” Ze gaf me een draai om mijn oren. Ze dacht dat ik haar voor de gek hield. Maar het was hem echt! We waren zo blij!’

Wat vond u van het kindertransport?
‘Na de oorlog gingen veel kinderen met het zogenoemde kindertransport naar het buitenland om aan te sterken. Toen ik aankwam in Denemarken heb ik drie dagen gehuild. Ik verbleef daar bij een ouder echtpaar zonder kinderen. Ik noemde hen oom en tante. Na twee weken was ik wel gewend en had ik het er naar mijn zin. Ik kreeg lekker te eten en kon fijn spelen met andere kinderen. Wat ik mij nog goed herinner van de reis is dat we met de trein dwars door Duitsland gingen. Langs het spoor stonden Duitse mensen te bedelen om eten. In de trein hadden wij lekker broodjes. Er was een Joods meisje onder ons dat voor het raam haar broodje verkruimelde en op de grond liet vallen. Ik vond dat toen heel erg gemeen. Later hoorde ik dat haar hele familie is uitgemoord door de Duitsers en begreep ik wel dat ze dat deed. Ik ben uiteindelijk een half jaar in Denemarken gebleven. Weer thuis huilde ik ook drie dagen, omdat ik terug wilde. Het was daar zo fijn. Maar ook thuis wende ik weer. Als kind kun je overal wel wennen.’

School: Floralaanschool

‘Ik dacht: dat zijn vreemde kerels’

Thijs, Larissa en Boyd van basisschool Floralaan in Eindhoven interviewen Piet Eiff. Hij was elf jaar toen de oorlog uitbrak. Haast dezelfde leeftijd als de leerlingen uit groep 8.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik ben van 1929 en was elf jaar toen de oorlog begon. Ik speelde met mijn vriendjes bij de Roostenlaan. Waar nu de Albert Heijn is, daar waren een paar winkels en daar was onze hangplek. Daar was ik me voor het eerst bewust dat het oorlog was. Ineens kwam er uit de Winkelstraat, vanaf de Leenderweg, een vrachtwagen met een groep Duitse soldaten met mitrailleurs tussen hun benen geklemd. Dat was mijn eerste confrontatie met soldaten. Ik dacht: dat zijn vreemde kerels. Op de Roostenlaan kwam een ‘workshop’ om vrachtwagens en tanks te repareren. Op de plek waar wij speelden. Totdat we opeens vliegtuigen hoorden aankomen. Dan ging er een sirene en werden de kinderen onder de vrachtwagen gestopt. Dan viel er ineens een bom en daarna speelden we verder.’

Was u ook wel eens bang?
‘Nou, als ik dichterbij een doel van de Duitsers had gewoond wel. Ook moest je de ramen open zetten als er weer gebombardeerd werd. Door de druk van de knal konden die kapot gaan. En als het donker werd, mocht je niet naar buiten. Radio’s moesten we inleveren, omdat je daarmee naar Engelse zenders kon luisteren en dan kon horen hoever het stond met de oorlog. Dat wilden ze niet. Mijn vader, die bij Philips werkte, heeft onze radio in het kolenhok verstopt. Hij had een grote kaart van Europa op de deur geplakt, waar hij elke dag met speldjes bijhield waar de frontlijn was, waar gevochten werd. Dan pakte hij een wollen draadje en verbond die tussen de speldjes. Zo kon je zien hoe dichtbij ze waren.’

Waren er ook soldaten bij u in huis?
‘Tijdens de bevrijding hadden we een Canadees en een Engelsman in huis. Deze achterblijvers moesten de aanvoerlijnen regelen. De Canadees was een stuk jonger, dit was zijn eerste oorlog. De Engelsman was een veteraan. Een hele aardige vent, die door de Woestijnoorlog heel Afrika had gezien. Deze bevrijders deelden overal sigaretten en snoep uit. Ik rookte niet, hoor.’

 

 

 

School: Floralaanschool

‘We dachten dat die mooie, rode ballen erbij hoorden’

Nel Machiels was zes jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde toen aan de Van Dijckstraat in Tongelre. Sommige gebeurtenissen staan nog in haar geheugen gegrift en daar kan ze levendig over vertellen. Asiye, Asmaa en Joppe van basisschool de Floralaan in Eindhoven waren heel benieuwd naar haar verhalen.

Hoe was de bezetting voor u?

‘Tijdens de oorlog was er veel schaarste. We hadden eigenlijk niks. Je had voedselbonnen nodig om eten te kopen. De ene bon was goed voor aardappelen, een andere voor brood. Er waren maar een paar plekken waar je eten kon kopen in de stad. Mijn moeder gaf aan ons kinderen een bonnetje mee voor melk en brood en dan gingen mijn broers en ik in de rij staan. Mijn vader werkte in een sigarenfabriek. Hij fietste op houten banden naar Lieshout om de gekochte sigaren te ruilen met drie broers – de ‘boerkes’ – voor brood, graan of meel. Het was verboden en dus wel gevaarlijk. Maar ja, anders hadden we echt te weinig te eten. We hadden ook moeite om het huis warm te stoken. We hadden een ‘duvelkachel’, maar er waren geen kolen om te stoken. We gingen op de fiets naar het plaatsje Gerwen om dennenappels te zoeken voor de kachel. Ook maakten we bolletjes van kranten. Die werden in een wasteil in een bepaalde vloeistof geweekt en vervolgens gedroogd om daarna in de kachel te stoken. Er waren in de oorlog geen kleren te krijgen en als klein meisje groeide ik natuurlijk. In mijn jurk werd steeds als ik gegroeid was een extra tussenstuk genaaid. Op die manier groeide de jurk met mij mee.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Ik kan me twee bombardementen nog heel goed herinneren. Het Sinterklaasbombardement van 6 december 1942 en het bombardement net na de bevrijding, op 19 september 1944. Toen het Sinterklaasbombardement begon, was mijn vader net uit ‘Puk en Muk’, een boekje dat we van Sinterklaas gekregen hadden, aan het voorlezen. We gingen met z’n allen onder de tafel, die mijn vader onder het raam had geschoven, schuilen. Zo zaten we het veiligst voor het geval er dichtbij een bom zou ontploffen. Op 19 september 1944, een dag nadat we waren bevrijd, ging ik met mijn moeder naar de markt. Het was feest! Iedereen was uitgelaten, er werd gedanst en gezongen. Mijn vader en broertje waren thuis en mijn andere broer was met zijn vrienden de bevrijding aan het vieren. Toen we thuis kwamen, zagen we mooie, rode ballen in de lucht. We dachten dat dit bij het bevrijdingsfeest hoorde, maar dat waren bommen. De buurman zei dat we rap naar binnen moesten en daar gingen we onder de tafel zitten. Ik moest heel nodig plassen, maar van mijn vader mocht ik niet naar de wc. “Plas maar in de koekjestrommel,” zei mijn vader. Dat heb ik niet gedaan, anders zou ik nooit meer koekjes lusten.’

Hoe is dat afgelopen?
‘Na het bombardement kwam de buurman om hulp vragen. Zijn zoon Jan was ernstig gewond geraakt. Toen ik bij de buren kwam, lag Jan, die een jaar of twintig was, op twee stoelen. Hij zat helemaal onder het bloed. Hij is toen overleden. Wij konden niet meer in ons huis blijven. Door het bombardement waren alle ramen kapot en er lag een onontplofte splinterbom in de tuin. Totdat deze onschadelijk gemaakt was, moesten we bij vrienden logeren. Dat was heel gezellig. Samen met de kinderen van die vrienden gingen we dan in de rij staan om met bonnen eten te kopen.’

 

School: Floralaanschool

‘Het laatste jaar wisten we niet of hij nog leefde’

Philip en Roef moeten vanaf basisschool Floralaan een stukje met hun begeleider met de auto voordat ze bij de huidige woning van Monne de Miranda aankomen. Monne was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde toen met zijn vader en moeder en drie broers en een zus in de Potgieterstraat. Zijn vader werkte bij Philips en was Joods. Philips had een aparte afdeling opgericht, de SOBU-groep genaamd, om Joodse mensen te beschermen. Daar kwam de vader van Monne ook te werken. Zijn moeder en dus ook de kinderen waren niet Joods. Hij herinnert zich nog dat zijn vader een Jodenster moest dragen.

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘De dingen die spannend of gevaarlijk waren. Zoals toen militaire vliegtuigen van de Engelsen over Eindhoven vlogen en ze werden neergehaald door de Duitsers. De vliegtuigen vielen dan brandend naar beneden en kwamen neer tussen de huizen. Die vlogen vervolgens ook in brand. Dat was erg angstig. Je moest oppassen dat je niet in de buurt kwam. De militaire voertuigen en wapens ontploften en daarom lagen er veel scherven in de buurt. De volgende dag, als de brand voorbij was, gingen we op zoek naar vliegtuigonderdelen en resten van bommen. Deze resten en scherven ruilden we met vriendjes. Na de oorlog heb ik deze verzameling weg moeten doen van mijn ouders.’

Waarom hebt u thuis Joden laten onderduiken?

‘Mijn moeder werd hiervoor gevraagd door de partizanen, mensen die stiekem tegen de Duitsers vochten. Wij namen de Joodse achterburen in huis, de familie de Wit. Dit waren handelaren in postzegels; veel Joden waren handelaren. Ook hebben wij een Joodse man die uit Duitsland was gevlucht in huis gehad. Het grote gevaar was dat andere mensen deze onderduikers zouden verraden. Dit heb ik zien gebeuren. Deze Joodse mensen werden dan afgevoerd. Ook de bewoners zelf, die deze mensen bij hen lieten onderduiken, konden gevangengenomen worden. Dat is bij ons gelukkig niet gebeurd.’

Wat weet u nog van het bombardement?

‘Dat was heel spannend en gevaarlijk, dat wil je niet weten. In het begin van de oorlog werd Eindhoven gebombardeerd door de Engelsen, omdat zij dachten dat in de Philipsfabrieken spullen werden gemaakt voor de Duitsers. Veel later, aan het eind van de oorlog, kwamen de Engelsen via Valkenswaard Eindhoven binnen en bombardeerden ze alle bruggen om te voorkomen dat de Duitsers zouden vluchten. De opmars van de Engelsen ging vlug. Er waren nog Duitsers op het vliegveld van Eindhoven; zij bombardeerden de aankomende Engelsen.’

Hoe was het toen uw vader naar het kamp moest?

‘Mijn vader werkte van 1940 tot 1942 als ingenieur bij Philips. Voor de oorlog was hij militair geweest. Op een dag moesten alle Nederlandse reserveofficieren die naar huis waren gegaan bij het uitbreken van de oorlog, zich melden van de Duitsers. Mijn vader dus ook. Van 1942 tot 1944 was hij krijgsgevangene. Via het Rode kruis ontvingen we brieven; dan wist je hoe het met hem ging. Alleen het laatste jaar hoorden we niets meer en wisten we niet of hij nog leefde. Achteraf hoorden we dat hij helemaal tot in Rusland in een krijgsgevangenkamp is geweest. Aan het einde van de oorlog hebben de Duitsers de krijgsgevangenen vanuit Rusland naar Berlijn gebracht. Daar is mijn vader door de Russen bevrijd.’

School: Floralaanschool

‘De Duitse overbuurvrouw voerde de soldaten dronken’

Het interview met Marjet Wentholt vindt plaats op de Floralaanschool van Lotte, Quinn en Tarek in Eindhoven. Tijdens het interview laat mevrouw Wentholt (1939) foto’s zien van het huis in Utrecht waar ze gewoond heeft en van het huis in Laren (NH) waar ze ondergedoken zat. Ook laat ze de Jodenster zien die haar vader moest dragen in de oorlog.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik zat toen op de kleuterschool. Als we buiten de sirenes hoorden, moesten we tegen een muur gaan staan en ons klein maken omdat er bommen konden vallen. Omdat er weinig eten was, kregen we elke dag pilletjes vitamine C op school. Die smaakten heel zuur op m’n tong. Een andere herinnering is het moment waarop mijn vader afscheid kwam nemen, omdat hij naar het kamp moest. Ik stond bovenaan de trap en hij liep naar beneden. Hij zei: “Ik kom misschien nooit meer terug. Hij deed een beetje raar, ik dacht dat hij boos was, maar dat was omdat hij ook verdrietig was. Ik vind het wel fijn dat mijn vader eerlijk vertelde dat hij niet wist of hij ons ooit nog zou zien. Er waren ook ouders die hun kinderen achterlieten bij een pleeggezin en hen beloofden ze ooit op te halen. Wat niet gebeurde…’

Wat vond u ervan dat uw vader naar een kamp moest?
‘Mijn vader ging naar een doorgangskamp in Havelte. Hij moest daar heel hard werken. Op een dag moesten alle Joodse mannen met de trein naar Westerbork, omdat kamp Havelte dicht ging. Op het moment dat mijn vader wilde instappen, werd de trein beschoten door boeren die in het verzet zaten. Hij kon ontsnappen en verstopte zich in een sloep. Na nog een nacht in een hooiberg is hij terug naar Utrecht gegaan. De eerste twee dagen wilde hij mij niet zien, omdat hij er zo slecht uitzag en onder de blaren zat. Omdat het te gevaarlijk was in Utrecht zijn we, verstopt in een wasserijwagentje, naar Laren gebracht om daar onder te duiken. Het busje was van een wasserij voor Duitse soldaten. Er stonden Duitse letters op en werd daarom niet aangehouden. Mijn onderduikvader heeft zestig gulden betaald aan de man die het busje naar Laren bracht.’

Heeft u ooit meegemaakt dat u met de Duitsers mee moest?
‘Nee. Wij zaten dus ondergedoken bij een familie in Laren. Dit waren hele aardige mensen die ons enorm hebben geholpen. Onze overbuurvrouw was Rijksduitser en was getrouwd met een hoge SS-officier. Deze buurvrouw heeft ons gered zonder dat haar man daarvan wist. Ze liet Duitse soldaten die op zoek waren naar Joodse onderduikers bij haar thuis binnen en ze gaf ze zoveel drank dat ze dronken werden. Hierna stuurde ze de soldaten terug naar de kazerne en verzekerde hen dat zij er wel voor zou zorgen dat de huizen ‘Judenfrei’ zouden blijven. Zo zorgde ze ervoor dat de huizen waar de Joodse onderduikers zaten niet gecontroleerd werden.’

 

 

School: Floralaanschool

‘We liepen op blote kakkies’

Met gemengde gevoelens en wat spanning vertrekken Alexander, Seija en Xander vanaf de Floralaanschool naar Kees Jansveld. Na een warm welkom is er ice tea met een koekje voor de leerlingen. Kees Jansveld is in april 1940 geboren op rubberplantage Wingfoot op Noord-Sumatra.

Welke herinnering aan de oorlog is u het meeste bijgebleven?
‘Die keer dat ik ziek was; ik had toen diarree. De jappen waren bang ook ziek te worden, dus legden ze mij in een aparte kamer, in quarantaine en gescheiden van mijn moeder. Dat laatste was het ergste. Ik voelde me erg eenzaam. Het beeld van mijn moeder opeens op het pad, in haar blauwe jurk, vergeet ik nooit meer!’

Wat heeft u het ergste gemist tijdens de oorlog?
‘Omdat mijn vader en moeder beide arts waren, en dus nodig, werden wij pas in het laatste half jaar van de oorlog opgepakt. Ik was nog klein en ging met mijn moeder naar een vrouwenkamp. Mijn vader ging naar een gijzelaarskamp en ik miste hem vreselijk. Ondanks dat was ik wel echt een kind dat gewoon kattenkwaad uithaalde. Elke dag ging ik naar de ingang van het kamp om te kijken of mijn vader eraan kwam. Natuurlijk kwam hij niet. Later bleek hij in een kamp dicht bij ons te zijn. De dag dat ik mijn vader weer zag, had hij een kip gevangen en meegenomen. Hierdoor was het weerzien extra fijn.’

Wat gebeurde er toen de oorlog voorbij was?

‘De oorlog eindigde door een bombardement. Niet leuk, maar anders hadden wij de oorlog nooit overleefd. We hebben in ons leven zo veel geluk gehad. We hebben gelukkig geen familie verloren. De Japanners hebben ons geholpen de trein naar Medan te nemen, waarna een lange boottocht van ongeveer een maand begon. Ik weet nog dat als je de kraan op die boot opendeed, er zout water uitkwam. Via de Indische Zee voeren we door het Suezkanaal, over de Rode Zee en van daaruit over de Middellandse Zee. In Egypte gingen we aan wal en kregen we kleding, dekens en andere spullen. De tassen die we daar kregen, noemden we later in Nederland nog steeds de Suez-tas en de Suez-deken. Ik kreeg ook voor het eerst schoenen. Ik wist niet wat me overkwam. We liepen altijd op blote kakkies, zoals wij dat noemden. We hadden centimeters eelt op onze voeten en konden daardoor op glas lopen!’

School: Floralaanschool

‘Ik was het oorlogsbrood gewend’

Jan Spoorenberg was één jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen aan de Emmasingel, waar nu de Blob staat, vlak bij de Philipsfabrieken. Toen die werden gebombardeerd moest hij zijn huis uit vluchten. Aan Abdullah, Alicia en Paul van de Floralaanschool in Eindhoven vertelt hij aan de hand van hun vragen zijn verhaal.

Hoe was het als klein kind in de oorlog?

‘Het was een lastige tijd, maar als kind kreeg je er niet veel van mee en er waren ook leuke momenten. Je kon lekker buitenspelen, er was weinig verkeer, en er waren wel verjaardagen met een klein cadeautje. We hadden een schuilkelder in de tuin. Dat was een grote kuil afgedekt met palen en net hoog genoeg om rechtop in te zitten. Je zat dan op de grond of op een deken. Enkele andere buren hadden ook een schuilkelder in onze tuin gemaakt, omdat die heel groot was. Het schuilen duurde altijd erg lang en je verveelde je omdat er niets te doen was. Soms aten we jam of stroop en dan werd de hele schuilkelder plakkerig. In Stratum was er een bom op een schuilkelder gevallen. Dat heeft niemand overleefd. Bij de bombardementen op de Philipsfabrieken moesten we vluchten. Via het huis van mijn oma, aan de Demer, gingen we naar Tongelere. Onderweg schuilden we in de kluis van een bank. We zijn door dat bombardement al onze spullen kwijtgeraakt; meubels, servies en ook fotoalbums. Van de overheid kregen we een beetje geld om ‘nieuwe’ tweedehands spullen te kopen en de gemeente zamelde spullen in om uit te delen. We hebben een tijd aan de Boschdijk ingewoond bij een echtpaar. Dat was soms best lastig. Daarna konden we bij mijn oom aan de Aalsterweg wonen.’

Was er genoeg te eten?
‘Er was weinig te eten, alles was schaars. Al was het in Eindhoven niet zo erg als in de rest van Nederland tijdens de Hongerwinter. Toen mijn vader een keer in het ziekenhuis lag, vroeg hij zes boterhammen voor het ontbijt. De zusters vonden dat erg veel, maar hij zei dat hij ’s morgens altijd zoveel at. Eigenlijk at hij er maar twee; de rest was voor ons. Na de oorlog kregen we Zweeds graan om brood mee te bakken. De meeste mensen vonden dat erg lekker, maar ik niet. Ik was het oorlogsbrood gewend. Snoep was er nauwelijks of niet. Daarom gaf mijn moeder ons stukken gedroogde appel, van de bomen in onze boomgaard. Als de stukken in de tuin hingen te drogen, kwamen daar veel vliegen op af. Dat zag er vies uit en je moest ze goed wassen voordat je ze at. Er was ook weinig wc-papier, dus gebruikten we stukjes krant. Dat was erg vervelend, maar je moest wel.’

Hoe was de bevrijding?
‘Er was altijd hoop dat de bevrijding snel zou komen, maar het duurde lang. Op Dolle Dinsdag vertrokken de Duitsers in paniek, omdat ze dachten dat de Engelsen eraan kwamen. Dat was niet zo, dus kwamen ze weer terug. De avond voor de bevrijding zaten er zelfs nog Duitsers bij het tuinhuisje hun brood te eten. Later die avond nam m’n vader me mee naar buiten. Schuilend achter een boom konden we zien hoe de Duitsers bij het vliegveld alles aan het opblazen waren. De volgende dag kwamen de Engelsen Eindhoven binnen over de Aalsterweg, waar wij dus woonden. De Amerikanen kwamen vanuit Son. De bevrijding was een groot feest met vlaggen en iedereen was blij. Totdat de Duitsers de volgende dag de stad bombardeerden. Daarbij vielen slachtoffers en raakten veel mensen gewond. Van de gevechten heb ik weinig gemerkt, omdat die buiten Eindhoven waren.’

 

School: Floralaanschool

‘“Ach, die ook al,” zei moeder toen ik vroeg waar ze bleven’

Brian, Lisse en Julie worden warm verwelkomd door de tachtigjarige Greet Visser. Ze heeft de tafel mooi gedekt en er is fris, thee en lekkers. Greet en de kinderen komen er al gauw achter dat ze allemaal naar basisschool Floralaan zijn geweest. Brian vertelt dat de eerste steen die gelegd is tijdens de bouw van de oude school nog bij de voordeur te vinden is. Dat is een mooie start van het gesprek.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Ik was nog klein. Langzamerhand begon je als kind te begrijpen wat er aan de hand was. Je zag tanks, Duitse soldaten die door de straat marcheerden. Dat maakte veel indruk op me. De soldaten zongen dan een liedje, de melodie weet ik nog, de woorden niet meer. We liepen erachteraan. Zij zongen: “We gaan naar Engeland”. En wij zongen: “Plons, plons, plons. Dat ze niet zouden halen”. Ik woonde in de Pioenroosstraat. Daar was eerst bos en heide, maar de Duitsers hebben alle bomen gekapt om er tanks, tenten en auto’s neer te zetten. Vanuit huis keek ik zo op deze nederzetting. Toen de Duitsers weg waren, kwamen de Engelsen. Dat heb ik bewuster meegemaakt.’

Ging u naar school?
‘In de oorlog hadden we vaak vrij en dan konden spelen. Na de oorlog moesten we veel leren om de gemiste lessen in te halen. Ik heb een klas over moeten doen, net als veel andere kinderen. Onze school was helemaal vernield, omdat er Duitse soldaten in hadden gezeten. We kregen ook nog een hele koude winter en toen hadden we weer geen les, omdat de verwarming niet werkte. Er was spanning, maar als kind had ik toch een leuke tijd.’

Heeft u mensen verloren in de oorlog?
‘Bij ons in de straat woonden Joodse mensen en ik had er ook Joodse vriendinnetjes. Ik had een keer een afspraakje met een van hen, maar het duurde best lang voordat ze kwam. Toen ik aan mijn moeder vroeg waar ze bleef, antwoordde ze: “Ach die ook al…”. Met andere woorden, ze waren meegenomen door de Duitsers. Mijn oom en tante en hun zoontje in de Harmoniestraat zijn tijdens een bombardement omgekomen. Hun andere kinderen, drie dochtertjes, waren toen bij opa en oma op visite. Dat was hun redding en ze zijn daarna liefdevol door opa en oma opgevoed. Ze hebben geen groot trauma opgelopen en zijn goed terechtgekomen. Ik heb ze laatst nog gezien, het gaat goed met ze. De oorlog was geen fijne tijd. Ook niet voor de Duitsers. Ik weet nog dat ik niet van het pad af mocht. Dan stond ik bij ons hekje. Een Duitse soldaat wilde mij een snoepje geven, maar mijn moeder zei dat ik het niet mocht aannemen. Die soldaat moest toen huilen en vertelde dat hij thuis ook kleine kinderen had en ze erg miste. Dat was wel pijnlijk voor hem. Hij was ook gewoon een mens met gevoel.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892