‘Het laatste jaar wisten we niet of hij nog leefde’


Philip en Roef vertellen het verhaal van Monne de Miranda
Potgieterstraat, Eindhoven

Philip en Roef moeten vanaf basisschool Floralaan een stukje met hun begeleider met de auto voordat ze bij de huidige woning van Monne de Miranda aankomen. Monne was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde toen met zijn vader en moeder en drie broers en een zus in de Potgieterstraat. Zijn vader werkte bij Philips en was Joods. Philips had een aparte afdeling opgericht, de SOBU-groep genaamd, om Joodse mensen te beschermen. Daar kwam de vader van Monne ook te werken. Zijn moeder en dus ook de kinderen waren niet Joods. Hij herinnert zich nog dat zijn vader een Jodenster moest dragen.

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘De dingen die spannend of gevaarlijk waren. Zoals toen militaire vliegtuigen van de Engelsen over Eindhoven vlogen en ze werden neergehaald door de Duitsers. De vliegtuigen vielen dan brandend naar beneden en kwamen neer tussen de huizen. Die vlogen vervolgens ook in brand. Dat was erg angstig. Je moest oppassen dat je niet in de buurt kwam. De militaire voertuigen en wapens ontploften en daarom lagen er veel scherven in de buurt. De volgende dag, als de brand voorbij was, gingen we op zoek naar vliegtuigonderdelen en resten van bommen. Deze resten en scherven ruilden we met vriendjes. Na de oorlog heb ik deze verzameling weg moeten doen van mijn ouders.’

Waarom hebt u thuis Joden laten onderduiken?

‘Mijn moeder werd hiervoor gevraagd door de partizanen, mensen die stiekem tegen de Duitsers vochten. Wij namen de Joodse achterburen in huis, de familie de Wit. Dit waren handelaren in postzegels; veel Joden waren handelaren. Ook hebben wij een Joodse man die uit Duitsland was gevlucht in huis gehad. Het grote gevaar was dat andere mensen deze onderduikers zouden verraden. Dit heb ik zien gebeuren. Deze Joodse mensen werden dan afgevoerd. Ook de bewoners zelf, die deze mensen bij hen lieten onderduiken, konden gevangengenomen worden. Dat is bij ons gelukkig niet gebeurd.’

Wat weet u nog van het bombardement?

‘Dat was heel spannend en gevaarlijk, dat wil je niet weten. In het begin van de oorlog werd Eindhoven gebombardeerd door de Engelsen, omdat zij dachten dat in de Philipsfabrieken spullen werden gemaakt voor de Duitsers. Veel later, aan het eind van de oorlog, kwamen de Engelsen via Valkenswaard Eindhoven binnen en bombardeerden ze alle bruggen om te voorkomen dat de Duitsers zouden vluchten. De opmars van de Engelsen ging vlug. Er waren nog Duitsers op het vliegveld van Eindhoven; zij bombardeerden de aankomende Engelsen.’

Hoe was het toen uw vader naar het kamp moest?

‘Mijn vader werkte van 1940 tot 1942 als ingenieur bij Philips. Voor de oorlog was hij militair geweest. Op een dag moesten alle Nederlandse reserveofficieren die naar huis waren gegaan bij het uitbreken van de oorlog, zich melden van de Duitsers. Mijn vader dus ook. Van 1942 tot 1944 was hij krijgsgevangene. Via het Rode kruis ontvingen we brieven; dan wist je hoe het met hem ging. Alleen het laatste jaar hoorden we niets meer en wisten we niet of hij nog leefde. Achteraf hoorden we dat hij helemaal tot in Rusland in een krijgsgevangenkamp is geweest. Aan het einde van de oorlog hebben de Duitsers de krijgsgevangenen vanuit Rusland naar Berlijn gebracht. Daar is mijn vader door de Russen bevrijd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892