School: De Visserschool

‘De aardappelschillen verstopten we tussen de matten in de gymzaal’

Hopelijk heeft Riki Simonis ‘oude spulletjes’, zegt Decha op de heenweg. Samen met klasgenootjes Erol en Shingni gaat ze met tram 17 vanaf de Visserschool naar Osdorp. Onder de indruk zijn ze van het opgeruimde huis. “Ik zou hier gaan skaten!” En ook: “Ik maak altijd troep en daar wordt mijn moeder gek van”. Mevrouw Simonis stelt hen gerust; dat deed zij als kind ook. Nu ze ouder is niet meer. Ze is 88 jaar, antwoordt ze Erol op zijn eerste vraag. En dus heeft ze de oorlog meegemaakt. Met cola en een koekje vertelt ze de kinderen over deze angstige tijd.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Mijn ouders luisterden elke dag naar de radio. Je wist dat het eraan kwam, maar niet wanneer. Op 10 mei 1940 zei mijn moeder dat het kon zijn dat we naar huis zouden worden gestuurd vanaf school. En dat gebeurde ook. Het was oorlog. Ik was bijna negen, ik wist niet wat oorlog was. Mijn vader ging gewoon naar zijn werk. Hij maakte bij de overheid kleren voor Nederlandse militairen. Toen hij in september voor Duitsers uniformen moest maken, heeft hij ontslag genomen. Hij is toen tot na de oorlog thuis gaan werken voor een herenmodezaak aan het Rokin. Tot het najaar van 1943 woonden we  aan de Shackletonstraat in Amsterdam-West, waar ik op de Jan Mayenschool zat. We voelden ons daar niet veilig. Op één hoog woonde een NSB’er, de kinderen zaten bij de Jeugdstorm. We zijn toen naar Noord verhuisd. Nieuwe buren vroegen meteen aan welke kant we stonden. We waren allemaal tegen de Duitse bezetter. Mannen tussen de 18 en 40 jaar liepen het gevaar te worden opgepakt om in Duitsland te werken. Daarom stonden er altijd twee, die te oud waren om meegenomen te worden, bij de pont. Als er Duitsers aankwamen, riepen ze: “Arie! Arie!” Dat betekende: attentie, ze komen eraan. Mijn broer ging dan in een geheime ruimte in de slaapkamer schuilen. Als het weer veilig was, riepen ze: “Hein! Hein!”’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Tijdens een wandeling met mijn moeder en zusje gingen de sirenes af. De Fokker vliegtuigenfabriek werd door de Engelsen gebombardeerd, omdat ze wilden tegengaan dat de Duitsers vliegtuigen maakten. Toen moesten we met een heleboel mensen de schuilkelder in. Dat was vreselijk eng. Je zit onder de grond, in het donker, je weet niet wat er gaat gebeuren. Toen de sirene weer ging, nu met een vlakke toon, konden we er weer uit. En de honger was erg. Als jullie trek hebben en je eet iets dat goed voedt, is je trek weg. Maar wij maakten pap van water in plaats van melk. Dat voedt niet. We aten tulpenbollen; die smaakten scherp, helemaal niet lekker. Je bleef altijd een hongergevoel houden. Je had kramp in je maag. Dat er iets in wil en er komt niks. Iedereen had dat, dus je sprak er niet eens meer over. Op school kregen we soep met aardappelschillen. Dat was zo vies, dat we de schillen – we aten in de gymzaal – tussen de gymmatten stopten. ’s Avonds gingen we vroeg naar bed, omdat je honger had en er ook geen licht was. Mensen gingen bij de boeren spullen voor eten ruilen. Daarvoor moesten ze met de pont over het water naar Noord, waar wij woonden. Omdat er vaak Duitse soldaten stonden die het eten afpakten, belden ze soms aan om het tijdelijk bij ons te laten. We hebben er nooit zelf wat van gepakt. We hadden ook het geluk dat mijn ouders een paar dagen per maand bij boerenkennissen in de Wieringermeerpolder werkten; mijn vader als kleermaker, mijn moeder in de huishouding. In ruil daarvoor kregen ze aardappels, tarwe om pap van te maken en tuinbonen. Die bonen wilde ik na de oorlog nooit meer eten. Ook mocht ik na die tijd van mijn moeder nooit meer het woord ‘honger’ gebruiken.’

Heeft u wel eens iets strafbaars gedaan?
‘Ik ging met mijn zus uit tuinen hout stelen voor onze noodkachel. We hadden een zak vol hout toen een politieman eraan kwam. Als we het nog eens zouden doen, zouden we worden opgepakt. We waren hevig onder de indruk en bang. Jullie wilden net ook weten of er iets leuk was tijdens de oorlog. We hebben een keer met de hele buurt het hout rond het voetbalveld van voetbalclub De Volewijckers gesloopt. Het was net een buurtfeest, zo gezellig met z’n allen!’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Aan het eind van de oorlog ben ik naar Groningen gegaan. Mijn ouders zaten toen net in de polder; mijn broer bracht me naar de Prins Henkdrikkade, waar ik op de Lemmerboot meeging. Mijn vader is nog snel naar me toe gefietst, maar de boot was al weg. Eenmaal daar, bij mijn tante en oom, had ik het naar mijn zin. Maar op de boot heb ik ’s nachts in mijn broek geplast van angst.
In april 1945 werd er gevochten om de stad Groningen. Mijn oom wilde mijn tante, nichtje en mij meenemen naar zijn werk bij de elektriciteitscentrale. Ik ging overgeven en kreeg de diarree van angst. Mijn tante besloot met de kinderen thuis te blijven – wat een opgave, heb ik later beseft – en ging met ons aan de overkant in de kelder van de melkfabriek schuilen. Na drie dagen kwam mijn oom grauw en ellendig thuis. “Riki, wat heb jij ons behoed, het was zo erg,” zei hij. Hij was blij dat we niet waren meegegaan, zo heftig was het daar geweest.
En toen hoorden we op 4 mei 1945 om acht uur ’s avonds dat de oorlog voorbij was. Mijn tante haalde me uit bed. Ik ben met een jas over mijn pyjama de straat opgegaan. Mensen dansten. Het was feest, feest, feest. We kregen kauwgum, dat kende ik helemaal niet, en chocola van de Canadezen. In juni, toen de treinen weer reden, kon ik eindelijk weer naar huis.’

         

School: De Visserschool

‘Mijn ooms schreven brieven vanuit Duitsland met een postzegel met Hitler erop’

Aan de rand van het Rembrandtpark wonen Ab en Ali Kool. Inmiddels zijn zij vaste gasten bij Oorlog in mijn Buurt en hebben wij een vast ritueel. De leerlingen (dit keer Manou en Kiara van de Visserschool) nemen plaats aan tafel bij het raam, Ali zit op de bank en Ab gaat op zijn vertelstoel zitten met een stapel boeken en een map vol krantenknipsels binnen handbereik. Hij trapt af: “Voordat we beginnen.. eerst even dit, de originele voorpagina van 10 mei 1940!”

Hoe was het begin van de oorlog?
‘We wisten dat het er aan zat te komen, we vertrouwden Duitsland al een tijdje niet. In 1939 werden er oefeningen gehouden en schuilkelders geopend. Hier zie je nog een foto van de koningin die de schuilkelders inspecteert. In 1940 werden we door de Duitsers overrompeld. Er is vijf dagen gevochten, maar er was maar een klein leger in ons land. Het eerste jaar probeerden ze nog wel vriendelijk te zijn, maar wij waren er natuurlijk helemaal niet op gesteld dat ze hier waren. Je moest alles verduisteren en mocht ’s avonds niet meer de straat op. Ik heb hier ook nog verschillende verzetskranten, zo zag bijvoorbeeld Het Parool eruit. Die deed je dan stiekem in de bus bij mensen, maar dat was toch een beetje griezelig. Als het luchtalarm ging, moet je schuilen. Bijvoorbeeld op de stenen trappen in de portieken van het Surinameplein. Zo’n bombardement gaf de nodige ellende. Er stond verderop in de straat afweergeschut, daar schoten ze mee op vliegtuigen. De granaten klapten uit elkaar en de scherven vielen naar beneden. Daar heb ik er nog een van. Hier, kijk maar. Je kunt het wel aanpakken, het is niet heet meer.’

Kende u mensen die naar Duitsland moesten?
‘In bepaalde wijken woonden veel Joodse mensen, maar hier weinig. Wij waren daar toen helemaal niet mee bezig, wie Joods was. Ik heb wel een keer een buurvrouw met een ster op gezien. In 1941 begon het vervolgen van de joden. De meeste mensen zijn weggehaald. Maar niet-Joodse Nederlandse mannen moesten ook weg, werken in de fabrieken in Duitsland. In 1944 kregen jongens die geboren waren in 1928 een oproep om te gaan werken. Dat heb ik niet gedaan, ik ben ondergedoken. Ik had een luik naast mijn bed waar ik kon schuilen in de ruimte onder de vloer. Als je dat dicht deed, viel het tapijt erover heen. Een aantal van mijn ooms moesten wel naar Duitsland. Zij schreven ons brieven die ik bewaard heb, met postzegels met Hitler erop. Die brieven werden open gemaakt en gelezen, zodat er niks naar buiten zou komen over bombardementen die de Duitsers wilden verzwijgen. Mijn oom is tijdens het bombarderen van zo’n fabriek omgekomen. Een andere oom werkte in een zoutmijn en kreeg wat aan zijn longen, hij is later ook overleden. Nog een andere oom had schoonouders die bij de NSB zaten, dat is hij ook gaan doen en hij is doodgeschoten in Rusland. Mijn vader moest eigenlijk ook naar Duitsland, maar hij werkte in de telefonie en hij moest helpen als er storingen waren in de kantoren van de Duitsers.’

Hoe kwam u in de Hongerwinter aan eten?
‘Alles was op de bon, maar het was heel weinig, een boterham per dag of melk met water. En als je bonnen op waren, dan had je niks. We probeerden bij de boeren aan de overkant eten te halen. Dan kreeg je soms wat aardappelen die over waren. Maar er stonden altijd ambtenaren en dan moest je het eten inleveren. Je moest dus wat bedenken. We roeiden het op een bootje het riet in of stopten boontjes in een hengel. Mijn vader kreeg vet en boter van de directeur op z’n werk. Op het station stond controle. Hij is toen naar een Duitse soldaat gelopen en zei: “Hilfe?” Mijn vader nam de koffers mee van die soldaat en kon zo ongezien zijn eigen koffer ook meenemen. Er stond eens een schaal met gehaktballen voor de soldaten. Die heeft mijn vader toen opgegeten en de hond de schuld gegeven. Of je moest met een emmertje naar de gaarkeuken. Mijn zus maakte er een sport van om meer te krijgen. Ze zei dan dat ze nog niet gehad had of ze liet haar bonkaartjes dubbel knippen. Het was zwaar, dus toen we hoorden dat de geallieerden eraan kwamen, waren we zo blij. We zagen de Canadezen op de Hoofdweg en er zaten zoveel mensen op dat je de auto niet meer kon zien. Dat was zo’n feest, het was echt de mooiste dag!

Het bezoek aan Ab en Ali wordt altijd afgesloten met het uitzwaaimoment. De kinderen vinden het bijzonder dat Ab dit allemaal wil vertellen. Ab zelf vindt het belangrijk om het te vertellen. Zijn ouders waren heel open over de oorlog en hij wil dat ook zijn. Of dat wel eens nare herinneringen oproept? Ja, zeker over zijn ooms. De kinderen zijn onder de indruk dat hij dat op zo’n positieve manier doet en ze lijken ook nog zo jong. Indrukwekkende verhalen en dan ook nog een echt granaat vast mogen houden, die gelukkig niet meer warm was…

           

School: De Visserschool

‘Ik heb een week op de boot naar Coevorden gezeten’

Lenie Ekelschot woonde tijdens de oorlog aan de Admiralengracht, vlakbij de Visserschool. Nu woont ze in Osdorp. Dat is maar een klein stukje met de tram voor Dounia en Charmaine. De flat van Lenie hangt vol met zelfgemaakt borduurwerk. De kinderen bewonderen haar geborduurde torens van Nederland.

Hoe was het dagelijks leven in de oorlog?
‘Ik was nog maar een kind, maar ik heb wel veel gezien en ook wel eens gehuild. We speelden gewoon en we rolschaatsten op de Witte de Withstraat, want daar waren bijna nog geen auto’s. We hadden stiekem een radio en we kregen licht door op een fiets te rijden. Die draait rond, net als een windmolen en dan maak je stroom. Er was geen tv, geen radio. Dat was niet saai, want je wist niet beter. Wij zaten een keer zuurkool te eten, toen we wat hoorden. We zagen een piloot naar beneden springen. Een Duitse soldaat vroeg of ze moesten schieten, maar er werd gezegd: Nein, das ist nicht gut. Gek dat je zo’n zinnetje onthoudt. Mijn broer moest eigenlijk werken in Duitsland, maar hij liep ongelukkig. Dat heeft hij een beetje erger gemaakt en toen hoefde hij niet. Mijn vader moest wel onderduiken. Dan kwam hij stiekem ’s nachts op bezoek. Dat moest heel zachtjes, want boven ons woonden NSB’ers. Dat was best eng. We hadden ook honger, dan gingen we naar de boeren om tarwe te halen. Ik heb ook eens een peen gestolen bij de groenteman. Daar is het bij gebleven, want ik durfde niet te stelen. Ik kan mij wel nog de smaak van bloembollen herinneren. Omdat mijn vader er niet was, was er voor mijn moeder geen geld om voor zeven kinderen te zorgen. Ik ben toen naar Coevorden gegaan.’

Hoe was het om zo ver van huis te zijn?
‘De boot kon alleen ’s nachts varen dus we hebben een week in een platte schuit gezeten met stro op de grond en een emmer als wc, daar lag ik naast. Onderweg zijn we gebombardeerd. Toen zijn we verder gegaan met Duitse vrachtwagens, onderweg zongen we Nederlandse liedjes. In Coevorden moest je buiten naar de wc en kreeg je een krant mee als wc-papier. Ik paste daar op een jongetje van anderhalf, daar liep ik mee in de kinderwagen, maar ik wilde liever spelen. Ik heb hem toen aan het huilen gemaakt, zodat hij ging slapen. Je verrader slaapt nooit, dus ik heb op mijn donder gekregen. Toen heb ik erg gehuild. In Coevorden werden we ook gebombardeerd en ben ik door een meisje de kelder in gedragen. Ik weet nog hoe ze eruit zag, dat maakte indruk. Er waren daar meer kinderen uit Amsterdam. Een jongetje is overleden. Tijdens de begrafenis werden we weer gebombardeerd, toen lagen bij het huis alle ramen eruit. Coevorden werd in april 1945 al bevrijd. Toen heb ik, pas tien jaar jong, een sigaret gerookt! Maar daarna nooit meer. Er gingen in augustus pas weer treinen naar Amsterdam. Vanaf het Centraal Station ben ik toen met de vrachtwagen naar huis gebracht. Mijn oudste broer riep: “Mama, Lenie is er!”‘

Hoe ging het met u na de oorlog?
‘Ik moest weer naar school, maar in plaats van naar de vijfde klas moest ik terug naar de vierde. Ik kon goed leren, dus dat vond ik niet leuk. Ik heb nooit doorgeleerd en dat vind ik nog steeds jammer. Daar heb je later zoveel aan, ik mis het echt dat ik geen Engels heb geleerd. Eigenlijk wilde ik juf worden, maar ik weet niet meer waarom ik dat niet ben gaan doen. Ik mocht nooit naar de radio luisteren. “Ga maar wat doen,” zei mijn moeder dan. En nog kan ik niet stil zitten, daarom borduur ik ook zoveel. Een paar jaar geleden luisterde ik toevallig wel naar de radio. De broer van de overleden jongen zocht naar andere kinderen uit die tijd. Ik kreeg een rilling en heb meteen gebeld. We zijn naar Coevorden geweest, dat was zo’n leuke reünie. Ik heb ook de jongen ontmoet waar ik in de kinderwagen mee reed. Toen was het voor mij afgesloten. Maar ik kan nog steeds niks zien over de oorlog, want dan slaap ik niet. Ik vind het wel leuk om dit aan jullie te vertellen. Ik hoop dat jullie het ook fijn vinden om te horen. Want om dat mee te maken, dat vergeet je nooit. Als kind misschien wel, maar het komt altijd terug. Of ik sterker ben geworden door de oorlog weet ik niet, maar ik ben wel anders gaan denken, ook als je nu iets over oorlog zit. Mensen willen alleen maar macht. Ik begrijp dat niet. Met liefde bereik je veel meer.’

            

School: De Visserschool

‘Radio’s, dozen vol eten en vlaggen met hakenkruizen kwamen uit de huizen van de NSB’ers’

Vroeger woonde Joop Bongers pal naast de Visserschool. Nu is het een half uurtje lopen naar zijn huis in Slotervaart, maar de zon schijnt en Farah, Elanur en Rawae hebben wel zin in een wandeling. De buurt waar Joop nu met zijn vrouw Hennie, die tijdens de bevrijding nog een baby was en toen aan de Magelhaenstraat naast school woonde, is wel heel erg rustig, merken de leerlingen op. Een warm welkom volgt bij de voordeur.

Merkte u dat de oorlog begon?
‘Nee, ik was pas vier. Wel werd er door volwassenen over gesproken dat de oorlog er aankwam. Je hoorde ze praten over soldaten die naar de grens moesten om Nederland te verdedigen. De regering zei dat we neutraal waren en dat er afspraken met Duitsland waren. Maar ja, we zijn overdonderd door het bombardement op Rotterdam. In die tijd moest ik net naar de kleuterschool in de Chasséstraat, daar vond ik het kil en koud. Sowieso wilde ik niet naar school. Ik speelde liever op het plein voor ons huis; het Columbusplein waar jullie school staat. Daar was een hele grote zandbak en een speeltuin met onder andere een glijbaan. M’n moeder moest me echt mee naar school sleuren, langs de speelgoedwinkel waar ik een mooi blikken treintje zag staan. Nou, als ik die kreeg, wilde ik wel naar school, zei ik. Toen kreeg ik dat treintje. Op school mocht ik het niet bij me houden. Het stond op de lessenaar bij de juf. Later ging ik naar school aan de Marco Polostraat, bij de nonnetjes was het heel gezellig. Die gingen met ons op pad, dansen bij het draaiorgel.’

Hoe was de hongerwinter?

‘Er was niks te eten. Kinderen struinden in de polder het veld af op zoek naar koren –  dat is graan – dat was overgebleven nadat het veld was gemaaid. Mijn moeder kon dat in de koffiemolen malen tot meel. Samen met gemalen tulpenbollen deed ze dat in een broodvormpje. Op een oliestelletje warmde ze dat dan op. Je had toen geen elektriciteit. We hadden een potkachel, een klein kacheltje, waar je houtblokjes in kon doen om het warm te maken in huis. Mijn vader werkte bij de Fordfabriek en kon spullen stelen, zoals olie om op te warmen.
Op het Balbaoplein, ook vlakbij jullie school, waren toen drie lagere scholen. Een daarvan was bezet door de Duitsers. Op een dag liep ik langs toen ze net manden vol ‘kuchen’, Duitse broodjes, aan het uitladen waren. Twee broodjes rolden eraf en ik stopte ze snel onder mijn jas. Een van de Duitse soldaten zag dat, maar gaf een knikje van ‘het is goed, neem maar mee.’

Misschien een vreemde vraag, maar heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Er was meer saamhorigheid in die tijd. Zo deelden we de pannenkoeken met de buren; die werden via het raam op een plank doorgegeven. Dat was leuk. Tante Ans, een buurvrouw, deelde het Zweedse brood dat per vliegtuig uit Zweden kwam om de honger hier te bestrijden. Er werd echt gedeeld, we hoorden bij elkaar en hadden samen het idee: ons krijgen ze niet klein. Dat was fijn.
Ook herinner ik me de bevrijding, toen ik negen was. Ik lag in bed en hoorde gejuich en gegil op straat. Ik zag mensen dansen en elkaar zoenen. Op de Postjesweg, ter hoogte van de Hoofdweg liepen mensen met roodwitblauwe vlaggen. Na de oorlog werden de NSB’ers die bij ons in de buurt woonden opgepakt door de knokploegen. Ook de spullen werden uit hun huizen gehaald. Radio’s, die voor ons verboden waren, dozen vol eten en vlaggen met hakenkruizen kwamen naar buiten. Ik vraag me nog altijd af waar deze mensen gebleven zijn. Ze zijn nooit meer teruggekeerd in de buurt.’

     

School: De Visserschool

‘Mijn moeder wilde niet dat de familie uit Duitsland op bezoek kwam’

Herbert Gunst was negen jaar toen de oorlog begon. Aan de iets oudere Diego en Halil van de Visserschool vertelt hij naar aanleiding van hun vragen over hoe hij merkte dat het oorlog was, de soldaten die in zijn buurt gelegerd waren en de granaatscherven die hij met zijn vriendje zocht op straat.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Het was ’s ochtends vroeg, ik lag nog in bed, toen mijn moeder mijn kamer binnenkwam. Ze nam me mee naar de huiskamer waar we voor het grote raam richting Schiphol keken en daar het geweld zagen. Je kon toen nog tot zover kijken, over jullie school heen. Bij de Postjesweg was toen de rand van de stad, erachter lagen boerderijen. We hoorden knallen en zagen zwarte wolkjes en vliegtuigen. Ik had nog nooit een oorlog meegemaakt en begreep niet wat er aan de hand was. Mijn ouders hadden al in 1914 de oorlog meegemaakt. Mijn moeder, een Duitse, was eind jaren twintig naar Nederland gekomen, waar ze mijn vader ontmoette. Toen de nazi’s Nederland binnenvielen, was mijn moeder in tranen. De radio ging aan en daar hield de minister-president een toespraak: ‘In de richting van Amsterdam zijn twee eskaders vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd…’
Die dag ging ik gewoon naar school. Alle moeders en kinderen waren in tranen. Wat moesten we doen? We werden naar huis gestuurd. Ik kreeg voortaan een kaartje om mijn nek met mijn naam en adres erop. Als er wat gebeurde, zou men weten wie ik was. Nu denk ik, dat kaartje was van karton, niet echt stevig. Bang was ik niet, omdat ik niet begreep wat oorlog was. Ik kende beelden van kanonnen en marcherende soldaten alleen van het journaal in de bioscoop.’

Zag u dat toen ook in het echt?
‘Op het Balbaoplein naast mijn straat, waar nu de Joop Westerweelschool staat, waren Duitse soldaten gelegerd. Ze hadden een van de scholen die daar toen stonden bezet. Ik zag geregeld de soldaten hun exercitie doen als ik buiten speelde. Stonden ze in een rij en dan schreeuwde de sergeant-majoor en dan draaiden ze allemaal tegelijk hun hoofd naar links, bijvoorbeeld.
Op een warme zomermiddag kwam een van de soldaten naar mijn vriendje Wimpie en mij. Of we ijsjes wilden halen voor ze. We kregen geld mee. Dus wij naar banketbakker Scholten, die wat verder weg was dan ijssalon Koco. Daar konden we niet naartoe, want dat was een Joods bedrijf en we wisten dat Duitse soldaten daar geen ijs haalden. Met een doos vol ijsjes kwamen we terug. Even later kwam de soldaat weer naar ons toe. Hij moest, zei hij in het Duits, ijs van Koco hebben. Verbaasd hebben we dat toen gehaald. Joods ijs voor Duitse soldaten…’

Wat merkte u nog meer van de oorlog?
‘Dat mijn Duitse moeder het moeilijk had. Ze wilde ook niet dat de familie uit Duitsland in die periode op bezoek kwam. Leuk was het zoeken naar granaatscherven. Die kletterden bij een aanval op de straten. Zoals vuurwerk klinkt het. Voor we naar school moesten struinden we de dag na zo’n aanval dan de straten af. Ik heb er eentje bewaard. En ook een embleem met ‘Canada’ erop, dat ooit op een echt uniform heeft gezeten.’

Moest u niet onderduiken?
‘Nee. Mijn vader moest wel in Drenthe werken voor de Duitsers. Hij ging omdat er niks meer te eten was in Amsterdam. Daar had ie hongeroedeem van gekregen. Dan val je heel veel af, maar zwel je ook op, omdat je vocht vasthoudt. Als mijn vader was gebleven, was ie vast dood gegaan. Daar in Drenthe maakte hij de bevrijding mee. Omdat de bruggen waren vernield tijdens de oorlog kon ie niet meteen weer naar huis. Pas in de zomer van 1945 zagen we hem weer.’

                   

School: De Visserschool

Worteltje boven!

Nans Groeneveld woont naast het huis waar ze met haar ouders en broer tijdens de oorlog woonde. Nu woont ze lager én tussen twee supermarkten in, de Jumbo en de Lidl. Enes, Naoufal en Tyrese van de Visserschool zijn allereerst benieuwd bij welke supermarkt de 89-jarige haar boodschappen doet. En wat er allemaal veranderd is in de buurt.

U woont op bijna hetzelfde adres, is er veel veranderd in de buurt?
‘Het uitzicht op de Wiegbrug en het water is bijna hetzelfde. Onder mijn ouderlijk huis zat vroeger een Ford-garage. Verder is er niet heel veel veranderd. De oorlogsperiode was natuurlijk ‘anders’. Beter gezegd, de bezettingstijd was anders. Nederland kende maar vijf dagen oorlog en was daarna bezet voor vijf jaar. Hoe ik merkte dat het oorlog was? Nou, dat is nog een wonderlijk verhaal. Ik was met mijn moeder naar vrienden in Leiden toen we hoorden dat het oorlog was. Mijn moeder wilde zo snel mogelijk naar huis. Gelukkig konden we met een vriend van die vrienden meerijden naar Amsterdam. Bijzonder, want veel auto’s waren er nog niet in die tijd. Onderweg werden we door Nederlandse militairen aangehouden. De chauffeur moest ‘Scheveningen’ zeggen. Alleen zo zouden ze weten dat wij Nederlands waren en niet Duits. Maar mijn moeder ving alleen ‘Scheveningen’ op en begon te roepen dat ze niet daarnaartoe wilde, maar naar Amsterdam!’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘De hongerwinter was vreselijk. Honger is naar. Ik denk nog vaak aan mensen die nu honger lijden. Ik zat toen op de HBS bij het Concertgebouw en moest daarheen lopen om wat te eten te halen. Dan moest je een pannetje meenemen. Er gebeurde in die winter nog iets wonderlijks. Op een dag werd er aangebeld. In die tijd deed je de benedendeur open door aan een touw te trekken. Maar er stond niemand. Ik werd door mijn moeder naar beneden gestuurd om de deur weer dicht te doen. Daar stond een diep bord met het heerlijkste eten! En dat elke avond weer! Na een tijdje kwamen we erachter dat het de zoon van een van de winkeliers hier was. Ik vond het een engel! Vooral mijn vader leed erg onder de honger. Mijn moeder was van de regelmaat en als er wat te eten was, zette ze dat tot etenstijd op het balkon. Mijn vader nam dan wel eens stiekem een hapje. Toen begreep ik dat niet, ik was er zelfs boos om, later wel. Tegenwoordig is het een paradijs wat eten betreft. Je kunt alles en genoeg eten.’

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er nooit meer oorlog komt?
‘Door zelf in vrede te leven en geen ruzie te maken. Oorlog is erg, de bevrijding was dan ook fantastisch. Nog steeds word ik blij als ik dat woord hoor. Ik hoorde het op straat, we waren bevrijd van de nazi’s! De mensen gingen dansen op het Paramariboplein. Mijn moeder, die toen nog tamelijk jong was, werd ten dans gevraagd! We konden weer vrij feestvieren. Dat kon niet tijdens de bezetting. Als er een feestdag was omdat iemand van het koninklijk huis jarig was, mochten we dat niet vieren van de nazi’s. In plaats van ‘Oranje boven, leve de koningin’ – een blije uitroep als de koningin jarig was – zeiden we zachtjes als Nederlanders onder elkaar ‘worteltje boven’. Dat was een code. Snap je ‘m?’

Nans Groeneveld doet haar boodschappen bij de Jumbo.

            

School: De Visserschool

‘De dokter in het Wilhelmina Gasthuis gaf me op’

Tiny Aarssen werd in de zomer van 1943 geboren en heeft geen herinnering aan de oorlog. Maar de verhalen van haar ouders en het heftige verhaal van hoe zij het als baby maar net redde, draagt ze voor altijd met zich mee. Aan Oumima, Parwien en Ilias van de Visserschool vertelt ze voor de deur van haar ouderlijk huis aan de Van Spilbergenstraat, vlakbij de Postjesweg, over honger, buiten spelen in een tijd van schaarste en het moment dat ze hoorden dat vader nog leefde.

Heeft u erge dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Ja, al weet ik het zelf niet meer. Ik was een baby in de oorlog, een hele dunne baby. Met negen maanden woog ik negen pond. De dokter in het Wilhelmina Gasthuis gaf me op. Bij de slager aan de Postjesweg, waar ze een zoontje van precies mijn leeftijd hadden, vertelde mijn moeder verdrietig het slechte nieuws. En ook dat ze dacht dat dagelijks kleine beetjes bouillon me zouden helpen, alleen had ze daarvoor geen geld. De slagersvrouw zei daarop dat ze elke dag vlees mocht komen halen om bouillon van te trekken. En daar knapte ik van op. Ik kwam aan, mijn moeder viel af, want ze moest me elk uur tien druppeltjes bouillon geven. Je hielp elkaar in die tijd, dat was het mooie eraan. Niemand had wat, iedereen kende dezelfde armoede. Daar word je ook vindingrijk van. Kinderen maakten zelf hun speelgoed en speelden met klepperende houtjes, pinkelden met stokken en maakten van conservenblikjes en touwen bliklopers.’

Had u broers of zussen?
‘Ik was de zevende van het gezin! Mijn vader was voor mijn geboorte al op transport gezet. Mijn moeder deed van alles om aan eten te komen voor alle kinderen. Met zes vrouwen spraken ze af om ’s avonds eten te stelen van het land dat hierachter lag. Daar waren boerderijen, de huizen die er nu staan waren er nog niet. Gevaarlijk, want er liepen overal Duitsers. Maar dat deed je als je je kinderen te eten wilde geven. Mijn broertje was een jaar of tien toen ie werd opgepakt tijdens het stelen van houtjes uit de trambaan. De hele groep jongens en mannen werd bij de edelsmidschool op de Postjesweg tegen de muur gezet. Willekeurig werden ze wel of niet doodgeschoten. Aan beide kanten van mijn broer vielen ze neer. Drie mannen vluchtten richting de Baarsjesweg en werden in hun rug geschoten. Voor hen is het monument dat nu voor jullie school staat opgericht.’

Wat is er met uw vader gebeurd?
‘Op een dag kwam er een Duitse soldaat aan de deur. Mijn moeder dacht nog dat ie boven moest zijn, bij de buurvrouw die erg goed ‘bevriend’ was met de Duitse soldaten. Maar hij stond erop binnen te komen. Eenmaal binnen haalde hij uit zijn schoen een briefje van mijn vader. Toen wist mijn moeder dat ie nog leefde. Het was voor ons gezin de rest van ons leven het bewijs dat niet alle Duitsers slecht zijn. Na de oorlog kwam mijn vader op een dag terug. Hij zag mij toen dus voor het eerst. Mijn moeder herkende hem niet, omdat ie erg vermagerd was in het werkkamp. Ons hele gezin heeft het gelukkig overleefd. Ik ben nog steeds van mening dat niemand macht over je mag hebben. Kijk, je moet je aan regels houden, maar dat een ander over je beslist, je kan dood maken, dat mag niet. Je moet een ander accepteren zoals ie is en als je ´m niet mag, loop dan weg. Schelden lost niks op. Oorlog helemaal niet.’

             

School: De Visserschool

‘’s Nachts hoorde je keihard tiktiktiktik, de volgende dag gingen we verzamelen’

Negen jaar was Herbert Gunst toen de oorlog begon. Na eerst een gesprek in een klaslokaal op de Visserschool vertelt hij tijdens een wandeling naar zijn ouderlijk huis aan Ojay en Tamara verder over wat er zoal in de buurt gebeurde tijdens de oorlog. Zijn vrouw Ans wandelt mee en heeft in haar tas iets meegenomen dat Herbert vroeger verzamelde.

Wat vond u van de oorlog?
Ik vond het een rare en ook spannende tijd. Raar, omdat we maar halve dagen school hadden. De Duitse soldaten hadden sommige scholen ingepikt. De leerlingen werden dan bij een andere school gestopt, waarbij de ene helft alleen in de ochtend les had en de andere de middag. Dat was dus wel anders en raar. Maar ik kon wel gewoon buiten spelen. Amsterdam was veel kleiner in die tijd. Bij de Hoofdweg was een landje waar toen nog geen huizen stonden. Dat noemden we het Hoofdweglandje, daar konden we lekker spelen. Jatten we bij de groenteman aan de Jan Evertsenstraat een aardappel en die gingen we dan op een zelfgestookt vuurtje op het landje warm maken. Dat smaakte naar niks, maar het was wel avontuur.

Bent u wel eens opgepakt?
Ik ben niet Joods, dus het risico om naar een concentratiekamp te moeten liep ik niet. Wel werden  jonge mannen opgepakt voor dwangarbeid. Ook mijn vader kreeg op een dag een oproep en als je dan niet kwam, kreeg je straf. Per boot werd hij over de Zuiderzee, dat nu het IJsselmeer heet, naar het oosten van het land gebracht om daar loopgraven aan te leggen en versperringen te bouwen om de Engelse bevrijders tegen te houden. In het begin hadden we nog wel contact, later kon dat niet meer omdat de brug over de IJssel weg was. Uiteindelijk werd hij daar wel eerder bevrijd dan wij in Amsterdam. Daar duurde de oorlog langer.

Heeft u Duitse soldaten gezien?
Op het Balboaplein, vlak naast mijn huis, oefenden de Duitse soldaten met nepgranaten. Er knalde wel iets, maar ze waren dus niet echt. Ook marcheerden ze naar het Hoofdweglandje om daar te oefenen met schieten, op schietschijven. Wij stonden toe te kijken en wilden graag na afloop de lege patronenhulzen hebben. Ze vonden dat maar niks en jaagden ons weg. Maar als jonge jongen spaarde je dat soort dingen graag. Zo ging ik de ochtend na een luchtaanval granaatscherven verzamelen; ik heb er enkele bewaard. Je hoorde ze ’s nachts vallen, tiktiktiktik. Moet je kijken hoe groot ze zijn; die wil je niet op je krijgen, he.

Wat deed u als er zo’n aanval was?
Dan gingen we met de buren van een, twee en drie hoog schuilen in de hal beneden. Ik nam een koffertje met speelgoed mee, mijn vader een tas met papieren en geld. Stond je met al die knallen om je heen te wachten of er wat gebeurde. We hebben nooit weg moeten rennen. Eigenlijk denk ik nu dat het niet zo slim was om daar te staan. Wat zou je doen als er iets voor of op het huis ontplofte?  Maar ja, wat moest je anders?

       

School: De Visserschool

‘Als we niet waren weggegaan, waren we allemaal dood geweest’

Frits Neijts (88) is een kind van een Joodse vader en niet-Joodse moeder. In buurtcentrum De Klinker, waar hij met zijn vrouw Ans in een aanleunwoning woont, ontvangt hij Umutcan, Badreddine en Kubilay van de Visserschool met limonade.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ongeveer zo oud als jullie, twaalf jaar. Het enige dat ik merkte was dat er geen school meer was. Ik woonde in de Bestevaerstraat en zat op Columbusschool, op de hoek van de Admiralengracht. Daar zaten de Duitsers in, we konden niet meer naar school. Ik herinner me een keer dat er bommenwerpers overvlogen. Het was een mooie dag en ik keek verwonderd naar boven. Dat je risico liep, besefte ik niet. Jullie weten door de tv en zo van alles, maar wij wisten niet wat oorlog was. Later wel. Mijn moeder was in de politiek, bij de SDAP, wat nu de PvdA is. Die hoorde van partijgenoten in Duitsland wat er allemaal gebeurde. Mijn vader, die Joods was, is toen ondergedoken. Omdat we als gezin toen geen inkomsten meer hadden, moesten we bij de gemeente om steun vragen en verhuizen naar Disteldorp in Noord.’

Heeft u in het verzet gezeten?
‘Twee huizen naast ons in Noord woonde de familie Douwma. Ik speelde vaak met hun zoon Pietje. Deze familie zat in het verzet, bekende verzetstrijders kwamen er over de vloer en N.F. Israël leidde de groep. Ik was een jaar of vijftien en werkte in een magazijn voor geneesmiddelen. Israël vroeg of ik wat vitaminepillen kon regelen. Dat wilde ik wel doen. Ik verborg kokers met pillen in mijn sportsokken. En steeds meer. Tot ik een keer werd gepakt. Bij de portier moest je namelijk elke keer bij het weggaan uit een kauwgomballenautomaat die gevuld was met rode en groene stuiterballen een bal trekken. Meestal was dat groen, dan kon je door, maar bij rood werd je gefouilleerd. Op een keer was de bal die ik trok rood! Ik moest mee, mijn diefstal kwam aan het licht en… de Duitser daar zei ‘Je bent nog maar een kind, ga maar.” Ik mocht weg en rende naar huis! Pas nu, later, besef je het risico dat je toen nam.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Er zijn een paar nare dingen gebeurd in mijn omgeving. Zo werd de familie Douwma verraden en door de Duitsers opgepakt. Israel stond bovenaan de trap en weigerde op commando naar beneden te komen. Hij werd door een Duitse soldaat doodgeschoten. Zelf zijn we aan de dood ontsnapt. We waren nog maar net verhuisd, omdat mijn moeder het niet veilig vond in Noord, toen er een bom op ons huis viel. Die was van de Engelsen en bedoeld om de Fokkerfabriek aan de overkant op te blazen. Als we niet waren weggegaan, waren we allemaal dood geweest. Mijn moeder probeerde ook de twee zussen van mijn vader duidelijk te maken dat ze moesten onderduiken. Dat deden ze niet, ze dachten dat ze alleen maar moesten werken in een kamp. Maar ze zijn daar vergast.’

 

School: De Visserschool

‘Door dat geluid van toen heb ik nog altijd een hekel aan vuurwerk’

Herbert Gunst is van 1931 en maakte de oorlogstijd in De Baarsjes bewust mee. Uitkijkend over het schoolplein aan de Balboastraat en voor de deur van zijn ouderlijk huis aan de Marco Polostraat vertelt hij Rüstem, Sara en Sophie van de Visserschool hoe de buurt eruit zag tijdens de oorlog.

Hoe was dit plein in oorlogstijd?
‘Dit was een korfbalveld totdat de Duitsers in mei 1940 de stad inkwamen en het gebouw aan het plein overnamen. Hier op het sportveld oefenden ze, parkeerden ze hun auto’s en hadden ze ook een smeerbrug om de auto’s van onderaf op te knappen. Ik was een jaar of tien, vond het prachtig wat ik zag en was hier vaak te vinden samen met mijn vriendje Wimpie. Indrukwekkend waren de marcherende, liederen zingende soldaten en de knallen van de oefengranaten, die wel knalden maar alleen los kruid bevatten. Maar soms was het echt. Dan hoorde je de kanonnen die vanaf de Ringdijk  op de overvliegende bommenwerpers schoten. Je hoorde het knallen van het luchtdoelgeschut en het rinkelen van de granaatscherven op straat. Door dat geluid van toen heb ik nog altijd een hekel aan vuurwerk. De ochtend erna gingen kinderen scherven zoeken. Als je vroeg was, en dat was ik nooit, had je de mooiste en die lieten we dan op school aan elkaar zien. Ik heb er een bewaard.’

Wat hebben Wimpie en u nog meer meegemaakt?
‘Op een dag vroeg een Duitse militair ons om ijsjes te halen, en gaf ons geld. In de Jan Everstenstraat, aan het eind van de Marco Polostraat en dan aan de overkant, zat ijssalon Koco. Maar daar stond een bordje op de deur: ‘Für Wehrmacht verboten’. Dus gingen we een stukje verderop bij Scholten, een banketbakker op de hoek van de Admiralengracht en de Jan Evertsenstraat, ijs halen. Bij terugkomst vroeg de soldaat waar we de ijsjes hadden gehaald. Bij Scholten dus. Maar hij zei dat hij ijsjes van Koco wilde. Ik zei nog in mijn beste Duits – mijn moeder is Duitse van oorsprong – dat dat van een Joodse winkelier was. Maar nee, hij moest echt ijs van die winkel hebben. Ik vraag me nog af of dat een kleine daad van  verzet was van die soldaat.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Het spelen met Wimpie, mijn buurjongen, die ik met een gefloten deuntje vanaf de veranda kon roepen. En de bevrijding is natuurlijk een mooie herinnering. Toen stonden er geen Duitsers maar Canadezen op het sportveld! En er was overal feest. We hadden gehoord dat de bevrijders naar de Dam zouden komen op 7 mei. Dus wij daar naartoe. Ik klom in een lantaarnpaal om goed zicht te hebben. Opeens hoorden mijn vriendje Tonny en ik een geluid dat leek op zweepslagen. Er werd geschoten en iedereen rende weg. Bij beddenzaak Woltering vernielden  mensen het ijzeren hek om via deze winkel – met een uitgang op de Nieuwendijk – te kunnen ontkomen. Ik zag nog net voor die winkel een vrouw in een plas bloed liggen, ze was dood denk ik. Tonny en ik zijn weggerend en stonden pas stil in de Jordaan. Daar merkte ik dat ik gewond was aan mijn been. Een mevrouw die daar woonde heeft me geholpen met water en verband, waarna ik naar huis ben gegaan. Toen was de oorlog pas echt voorbij.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892