School: De Hasselbraam

‘De vader kwam ons een vreselijk verhaal vertellen’

Als Vik, Juul en Odin uit groep 8 van basisschool de Hasselbraam in Eindhoven binnenlopen bij meneer Guus de Kok, staan er al wat schaaltjes met hapjes uit de oorlog voor hen klaar. Zo kunnen ze ook een stukje van de oorlog letterlijk proeven. Meneer De Kok was 5 jaar oud toen de oorlog begon en kan er veel verhalen over vertellen.

Hebben jullie goed gegeten in de oorlog?
‘Ja, wij woonden wel in Eindhoven, maar meer aan de rand op de Geldropseweg. Vroeger stonden daar enkele boerderijen, waar ze koeien en varkens hielden. In oktober was het slachtmaand en dan werden er varkens geslacht. En die hingen ze dan aan een ladder. Mijn vriendje was een boerenzoon en als ik daar ging spelen, kreeg ik een pakketje vlees mee en ook reuzel. Reuzel is gesmolten vet van het varken. Wij smeerden dat op brood in plaats van boter. Als je reuzel smelt, dan krijg je kaantjes en daar kon je lekker op knabbelen, want wij hadden geen zoute pinda’s. Mijn moeder was slagersdochter en die wist wel raad met die verschillende onderdelen van een dier. Van de varkenskop maakte ze zult, dat ligt hier ook op tafel. Proef maar eens! Soms vermengden wij de reuzel met stroop en dat smeerden we ook op brood. Zult eet ik nog steeds. Als er geen vlees was, kocht mijn moeder wel eens stokvis, dat is gedroogde kabeljauw. Die liet zij weken in water en die aten we dan met boterjus en aardappelen als warm eten.’

Wat is er eigenlijk gebeurd met de aardappelboer?
Wij hadden thuis een groot gezin met zes kinderen en we hebben ook nog een tijdje een onderduiker gehad. Dat was een student rechten, die niet in de Arbeitseinsatz wilde. Dus wij hadden veel eten nodig. En vooral veel aardappels, omdat er weinig vlees beschikbaar was. In Geldrop had je de bakker, de slager en de aardappelboer. De zonen van de aardappelboer kwamen met een paard en wagen iedere week bij ons aardappels brengen. Op een gegeven moment kwamen ze niet meer. Wij wisten niet wat er aan de hand was. Maar toen kwam de vader ons een vreselijk verhaal vertellen. Zijn dochter had verkering met een Duitse sergeant. Maar haar broers haatten de Duitsers zo erg dat ze die sergeant hebben vermoord. Alle vier de broers zijn toen gearresteerd. De twee oudsten, die het gedaan hadden, zijn geëxecuteerd. De andere twee zoons zijn uiteindelijk vrijgelaten.’

Kunt u het verhaal vertellen over de Duitsers en de mop van de papegaai?
Bij onze buren kwamen regelmatig Duitse soldaten op bezoek, want ze hadden daar twee leuke dochters. De Duitse dienstplichtige soldaten waren ook maar gewone jongens, die in het Duitse leger moesten om in de oorlog te vechten. En ze misten natuurlijk ook hun familie en vrienden. Daarom zochten ze hier de gezelligheid van het familieleven op. Op een dag was mijn broer Frans ook bij de buren, toen de Duitse soldaten er waren. Eén van de Duitse soldaten vroeg aan Frans of hij een mooie mop kende. ‘Ja’, zei Frans, ‘die ken ik wel’ en hij begint te vertellen: ‘Een vrouw heeft een papegaai. Dan komt er een Duitse officier bij haar op bezoek en de papegaai zegt: ‘Hitler is dood, Hitler is dood’. Dat vindt die officier niet leuk en hij zegt tegen die vrouw:’Als hij dat volgende keer weer zegt, draai ik zijn nek om’. De vrouw moet huilen en juist komt de pastoor voorbij. Die zegt tegen haar:’Weet je wat? Ik heb ook een papegaai, laten we ruilen van papegaai.’ Zo gezegd, zo gedaan. Dan komt de Duitse officier weer op bezoek bij die vrouw en hij zegt tegen de papegaai:’Zeg het nog eens!’ Maar de papegaai zegt niks. En de officier zegt:’Durf je nog een keer te zeggen ‘Hitler is dood?’ en de papegaai zegt:’Laat ons danken’. De Duitse soldaat, waaraan Frans deze mop vertelde, moest er heel erg om lachen. Maar de buren hadden doodsangsten uitgestaan, dat de mop niet goed zou vallen bij de Duitse soldaten.’

School: De Hasselbraam

‘Het was net een spookverhaal’

Als Lily, Nanna, Ties en Jesse uit groep 8 van de Hasselbraam in Eindhoven komen aangefietst, staat mevrouw Joke van der Vliet al in de deuropening om hen enthousiast te ontvangen. Je zou niet zeggen dat de gastvouw al bijna 100 jaar oud is. Als de kinderen binnen zijn in haar gezellige huisje, kan het interview beginnen.

Hoe begon de oorlog voor u en hoe kwam u aan spullen?
‘Mijn vader stond ’s morgens aan ons bed en hij zei: ’Het is geen leuke morgen, want we zijn in oorlog. Vannacht is de oorlog begonnen. En nu gaat jullie leven helemaal veranderen.’ We kregen een andere regering en iedereen, die anti-Duits was, werd opgepakt. Op die dag zelf was het heel gek. Er reden oorlogswagentjes, helemaal dichtgemaakt met ijzer. Het was net een spookverhaal, echt waar! Je moest er heel erg aan wennen. Ik wilde weten hoe het met mijn vriendinnen ging en zocht ze op. We liepen samen richting de stad. We durfden niet ver en daar zag je ze aankomen, met motortjes, met wagentjes. Het was doodeng. We gingen maar weer gauw naar huis.’
‘In de oorlog kon je moeilijk aan spullen komen. Je had bonnen nodig voor brood, maar ook voor kleding en schoenen. Maar vaak waren er helemaal geen schoenen in de winkel en dan kon je nog niks met die bonnen. Af en toe kwam er een lading schoenen uit Amerika. Dan hing er een briefje op de winkelruit ‘Er zijn schoenen binnengekomen’. Dan ging ik snel kijken. Maar helaas, de maten waren allemaal te klein voor mij. Toen had ik nog niks! Maar er waren wel goede instanties, zoals Het Rode Kruis, die de mensen hielpen met spullen.”

Was er bij u wel eens luchtalarm? En was u bang?
Ja zeker. Als het luchtalarm afging, gingen wij allemaal samen schuilen in de kast onder de trap in de gang. “Wij”, dat waren mijn vader, moeder, mijn drie zussen, mijn broertje en ik. Als het luchtalarm afgelopen was, dachten wij : ’Hè hè, wij hebben het weer gehaald.’ En dan kwam je buiten en dan zag je dat er een huis ingestort was. We waren ook vaak bang, omdat je niet wist wie je kon vertrouwen. Er was in de buurt een gezin verraden omdat zij Joodse onderduikers in huis hadden.’

Heeft u kunnen hockeyen in de oorlog?
Jazeker, maar we moesten alles zelf regelen. We hockeyden met jongens en meisjes door elkaar van verschillende leeftijden. Als we gingen hockeyen, spraken we af dat steeds één van ons op de uitkijk ging staan, voor het geval de Grüne Polizei langskwam. Die waren op zoek naar jongens en jonge mannen voor het Duitse leger en dat wilden wij niet! Als de Grüne Polizei eraan kwam, sloegen we alarm en dan konden de jongens snel via een achteruitgang verdwijnen.’

Kreeg u een brief van de koningin van Engeland?
Ja, inderdaad heb ik een brief gekregen van de koningin van Engeland. Ik weet ook niet waarom, misschien omdat ik lid was van het Jeugd Rode Kruis. In die brief stond een verzoek om naar Engeland te komen, om daar Nederlandse kinderen op te vangen, die moesten bijkomen van de oorlog. Mijn vader liet me niet graag gaan, maar mijn moeder zei: ‘Ze heeft een goed stel hersens en het Rode Kruis zal haar wel helpen en ik denk dat ze moet gaan.’ Zo ging ik op de boot naar Engeland. De boot werd begeleid door mijnenvegers, want de Noordzee lag vol met mijnen. Wel spannend, maar ik besefte dat toen niet. In Engeland kregen we nieuwe kleding, schoenen en regenjassen. We werden daar in een vakantiepark ondergebracht. In ieder huisje zat een groep kinderen met twee begeleidsters. Vier jaar heb ik daar gewerkt en ik was er heel gelukkig. Ook ik kon daar de oorlog een beetje vergeten. Na vier jaar kreeg ik bericht, dat mijn moeder ernstig ziek was en toen ben ik weer teruggegaan.’

School: De Hasselbraam

‘Mijn dappere, krachtige mami’

Hamit, Roosmarijn en Mats uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven mogen mevrouw Sheila Meinhardt interviewen in een lokaal op hun eigen school. Mevrouw Meinhardt heeft schilderijen en boeken meegenomen om haar verhaal te kunnen illustreren. Ze vertelt het verhaal van haar oma, haar mami.

Wat zijn Roma en Sinti en waarom werden ze opgepakt?
Veel mensen denken dat dit hetzelfde volk is, met eenzelfde cultuur. De Roma en de Sinti hebben een gezamenlijk land van herkomst; India. Vanuit daar zijn ze gaan rondtrekken, we weten niet echt waarom. De Roma zijn naar de Balkan getrokken. De Sinti zijn naar Europa getrokken. Ze hebben van veel verschillende talen iets meegenomen. De Sinti zijn meer de muzikanten. Mami, mijn oma, was van de Sinti-kant. Mami is geboren in Heerlen in 1920. Tijdens de WOII woonden ze op woonwagenkamp de Zwaaikom in Eindhoven. Op 16 mei 1944 werden de woonwagenbewoners opgepakt. De Sinti werden, net als de Joden, gediscrimineerd en racistisch behandeld, omdat ze een andere afkomst hadden. Maar over de vervolging van de Sinti is veel minder bekend en daarom vind ik het zo belangrijk erover te vertellen. Want als niemand dit vertelt vergeet iedereen de gruwelijkheden die ons volk heeft meegemaakt.’
‘Op 16 mei 1944 is Mami opgepakt samen met familieleden. Ze was zwanger en haar dochtertje Hélene was 1 jaar.  Ze werden heel vroeg in de ochtend opgeschrikt en wisten niet wat er gebeurde. Ze wisten niet waar ze naartoe werden gebracht. Kunnen jullie je voorstellen hoe angstig dit moet zijn geweest? Daar denk ik vaak aan; hoe zou kleine Helena zich hebben gevoeld?’

Hoe is het in Auschwitz geweest voor uw oma en hoe heeft ze het overleefd?
‘Via een doorgangskamp in Westerbork zijn ze weggevoerd naar Auschwitz. Ze hebben drie dagen een verschrikkelijke reis meegemaakt, zonder eten of drinken. In Auschwitz zijn haar kinderen, inmiddels was Josef ook geboren, van haar weggerukt en vermoord. Daarna vonden de nazi’s haar nog ‘goed genoeg’ en stuurde haar naar het werkkamp. Daar moesten ze zwaar werk doen, zoals stenen sjouwen. De angst blijft altijd bij je, zo durfde mijn Mami nooit meer in een trein.’
‘Door de overplaatsing naar het werkkamp heeft Mami de massamoord op 3000 Roma en Sinti overleefd. Door de kracht, die ze had, heeft ze kunnen doorgaan en volhouden tot in mei 1945 de Amerikanen Auschwitz bevrijdden. Ik weet nog een verhaal dat Mami was flauwgevallen en dat een Amerikaan haar bij heeft gebracht met een ui. Na de oorlog is ze teruggegaan naar de Zwaaikom in Eindhoven, waar ze haar man Johan Meinhardt weer heeft gevonden. Hij had een zware tijd gehad in kamp Vught.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
Bij terugkomst begon eigenlijk pas het verdriet. Mami kwam terug zonder haar twee kinderen. Ook zonder andere familieleden. Het hele kamp was afgebroken, bezittingen vernield of verbrand. Alles moest opnieuw worden opgebouwd. Maria en Johan zijn ondanks al het verdriet doorgegaan en hebben samen nog elf kinderen gekregen, waaronder Tata, mijn papa. De Sinti hebben een hechte gemeenschap, waarbij het fijn is samen met de familie te zijn en te eten. Er werd vroeger niet gesproken over de wonden, die de oorlog had achtergelaten. Ik weet dat mijn Mami weleens helemaal alleen in een weideveld ging liggen en dan alles eruit schreeuwde. Ik heb zelf vaak pijn en verdriet gevoeld en nooit goed gesnapt waar dat vandaan kwam. Nu begrijp ik dat dit het verdriet is van de generaties voor mij, van mijn Mami. Dit noemen ze transgenerationeel trauma; een trauma wat doorwerkt. Wanneer ik me zo verdrietig of bang voel, ga ik schilderen. Niet met een plan, maar vanuit mijn hart. Er komen dan vaak dingen vanuit de oorlog op het doek. Maar ook bijvoorbeeld een schilderij van kleine Josef, als hij niet was vermoord. Ik wil heel graag het verhaal levend houden en traumawonden helen. Ik denk elke dag aan mijn oma en hoe het zou zijn geweest als Hélene en Josef nog hadden geleefd. Ik vind het heel belangrijk dat dat discriminatie en racisme stopt. Dat haat op basis van achtergrond nooit meer mag voorkomen. Dat ieder mens gelijk is en evenveel waard.’

 

 

School: De Hasselbraam

‘Ik kreeg nergens antwoord op’

Saar, Levi, Isis en Sebas uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij meneer Rolf Loewenstein. Ze worden verwelkomd met limonade en een stroopwafel. Meneer Hasselbraam heeft veel te vertellen; over Hitler, de Eerste Wereldoorlog, over waardevermindering van geld en over de jodenvervolging.  De kinderen hebben zich goed voorbereid op het interview.

Hoe bent u in Eindhoven terecht gekomen?
‘Ik ben geboren in Duitsland. Al lang voordat de oorlog begon, zijn mijn Joodse ouders gevlucht uit Duitsland. Ze hadden daar een schoenenwinkel. Er was veel onvrede onder de mensen en Hitler zei dat alles wat niet goed ging de schuld was van de Joden. De mensen geloofden dat. Op een dag werden ramen van onze winkel ingegooid en leuzen zoals: ‘Niet van Joden kopen’ op de gevel geklad. Mijn vader deed aangifte bij de politie, maar werd weggestuurd. De politie wilde hem niet helpen, omdat hij een Jood was. Iedereen was bang om Joden te helpen. Bang om naar een strafkamp gestuurd te worden.’
Toen zijn we met zijn allen naar Eindhoven gevlucht. Mijn vader en moeder en mijn opa en oma, mijn boer Helmut en ik.  Mijn ouders begonnen toen weer een schoenenwinkel. Midden in de stad op de Demer. Toen kwam de oorlog.  In de oorlog zijn op de Demer bommen gevallen en onze hele winkel was vernield. Het werd ook steeds gevaarlijker voor Joodse mensen. Ze mochten ook niks meer. Niet meer werken, niet meer in de parken komen.  Uiteindelijk zijn we moeten onderduiken.’

Waar zijn jullie toen ondergedoken?
‘We zijn gevlucht en ondergedoken bij een boer. Die had op het land van die hooimijten staan.  Ik weet niet of jullie dat kennen? De boer liet gras drogen op het weiland. Op een hoge stapel.  Als het droog was werd het hooi, voedsel voor de dieren. Mijn vader, moeder en mijn broertje Helmut en ik mochten van de boer niet in de boerderij schuilen. Dat vond hij te gevaarlijk.  We moesten met het hele gezin buiten in die hooiberg slapen. In die berg hooi hebben we een gat gemaakt en daar hebben mijn opa en oma, mijn vader en moeder en ik en mijn broer geslapen. Maar vroeger waren de winters veel kouder dan nu en schijnbaar hebben ik en mijn broer gehuild. Wij hadden het in de winter koud natuurlijk. De boer zei: ‘De kinderen moeten hier weg. Die kunnen hier niet blijven. Dat is te gevaarlijk als ze zoveel huilen.’ Maar wij waren nog baby’s, ik was 2 of 3 jaar en mijn broer was 6 jaar. En toen hebben ze gezorgd dat wij ergens anders onder konden duiken. Bij vreemde mensen. Mijn broer en ik zijn met een mevrouw meegegaan. Die vrouw heeft mijn broer verkocht voor zeven gulden vijftig aan de Duisters. Mijn boer is naar Auschwitz gebracht en dezelfde dag vermoord. Ik heb geluk gehad dat ik bij hele goede mensen in Apeldoorn in huis ben gekomen. De hele oorlog door.  Ik heb een hele mooi tijd gehad daar. Ik herinner me vooral de kinderen van het gezin. Het meisje bracht me achter op haar rug naar boven als ik naar bed moest. Ik had een andere naam gekregen, zodat ik niet gevonden kon worden door de Duitsers. Ze noemden me Wimpie. Ik wist niet wat er met mijn boer was gebeurd.’

Kunt u iets vertellen over uw moeder?
‘Mijn moeder heette Hilda. Na de oorlog kwam ze me ophalen in Amersfoort. Ze kwam met een militaire wagen. Ik herkende haar niet meer.  Ik zag een vrouw met heel lang zwart haar. Ik moest met haar mee en heb alleen maar gehuild in die militaire vrachtwagen. Ik was bang voor haar. Dat moet ook wel heel moeilijk voor haar geweest zijn. Haar enige zoon die ze terugvond huilde alleen maar.’
Mijn moeder begon toen weer een kleine schoenenzaak in een noodwinkeltje op de Demer.
Ik denk dat mijn moeder nog zeker vijf jaar gedacht heeft dat mijn vader nog terug zou komen. Ze had helemaal geen geld. Ik moest dus gaan werken toen ik 15 jaar was. Eigenlijk had ik liever willen studeren maar dat kon niet.’
Als ik iets aan mijn moeder vroeg over mijn broertje of mijn vader zei ze alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Ik kreeg nergens antwoord op. Ook als ik iets over mijn vader vroeg, bijvoorbeeld of het een lieve man was kreeg ik geen antwoord. Alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Mijn moeder was een hele stille vrouw. Erg vriendelijk en opgewekt was ze niet. Ik heb haar nog nooit zien lachen. Mijn opa en oma woonde ook bij ons in huis. Er werd helemaal niet gepraat en gelachen bij ons thuis. Als ik te laat thuiskwam, werd ik geslagen met een bezemsteel. Ik had een heel onvriendelijke moeder. Misschien was ze getraumatiseerd door de oorlog.’

Bent u nog iets te weten gekomen over uw Vader?
Na de oorlog ben ik zelf uit gaan zoeken wat er gebeurd is met mijn vader. Onder andere door naar het Rode Kruis te schrijven. Ik heb er jaren over gedaan om het uit te zoeken en ben nog steeds niet zeker over het verhaal. Naar alle waarschijnlijkheid is er een Engels vliegtuig door de Duitsers bij Maarheeze uit de lucht geschoten. De ‘Moffen’ zijn op de boerderij gaan zoeken naar de Engelse piloot van het vliegtuig. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ze mijn vader toen meegenomen, omdat ze dachten dat hij de Engelse piloot was. Toen zijn ze erachter gekomen dat hij Joods was. Hij is gedeporteerd en nooit meer teruggekomen. Ik heb mijn vader niet gekend en kan hem me ook niet herinneren.’

School: De Hasselbraam

‘Toen brak de hel los! Echt de hel brak los’

Billie, Rebecca en Fen uit groep 8 van de Hasselbraamschool in Eindhoven brengen een bezoek aan meneer Peter Buddemeijer.  Hij was 4 jaar oud toen de oorlog begon en woonde toen in de Lijmbeekstraat in Eindhoven. Onder het genot van een drankje beantwoordt meneer Buddemeijer alle vragen over de oorlog. Hij vertelt zeer boeiend met een lach en een traan, iedereen is aan zijn lippen gekluisterd.

Hadden jullie Joodse onderduikers op zolder?
Ik moest met mijn broertje bijna altijd binnenspelen. Wij mochten bijna nooit naar buiten vanwege de veiligheid. We hadden wel een grote tuin waar we speelden. Als het te koud was, zei mijn moeder: ‘Ga maar naar boven toe’. Naar de zolder, bedoelde ze. En daar lag van alles, een viool en boeken van mijn vader, maar ook een beetje speelgoed. Mijn broer en ik vermaakten ons altijd daar. We hadden een overloop met een deur. Daarachter zat de trap naar de zolder. Op een dag was die deur op slot. Mijn moeder zei dat er zwarte pieten boven zaten. Daar waren we bang van. Wij geloofden dat je meegenomen zou worden in de zak van zwarte piet als je stout was geweest. Mijn moeder zei: ‘Wees maar stil, want die Pieten zitten boven en het is er niet een, maar wel twee of drie. Wees lief en blijf van de deur af.’
Toen de oorlog voorbij was en wij een beetje groter waren zeiden mijn ouders: ’Het waren geen zwarte pieten, maar twee Joodse mensen.’ Dat was heel spannend voor hen geweest. Mijn ouders riskeerde de doodstraf.’
Mijn moeder was vreselijk bang in de oorlog. Mijn vader was nergens bang voor. De Joodse mensen op zolder verstoppen, durfde hij dus ook. Ze hebben er een of twee maanden gezeten. Mijn vader heeft die meneer en mevrouw daarna naar een boer in Eersel gebracht. Daar hebben ze de oorlog overleefd. Toen de oorlog was afgelopen, zijn ze nog een keer bij ons geweest om te bedanken.’

Wat gebeurde er bij het Sinterklaasbombardement?
Toen had ik echt schrik. Sinterklaas werd vroeger op 6 december gevierd; de echte feestdag van de Heilige Nicolaas. Midden op tafel stond een Toverlantaarn voor mijn broertje en mij en er stonden twee cyclamen op de tafel met een briefje ‘voor oma’. Toen we hadden gegeten, zei mijn vader: ‘Jongens, we gaan die bloemen wegbrengen naar oma’. Oma woonde gelukkig ook in Eindhoven, in de Hoofdstraat. Mijn moeder en kleine zusje bleven thuis. Mijn broertje zat voorop in het kinderstoeltje en ik achter op de fiets. We moesten allebei een cyclaam vathouden. We kwamen op de Boschdijk bij een spooroverweg. De slagbomen waren dicht en dus moesten we wachten. Er stonden heel veel mensen; allemaal fietsers, niemand had een auto.’

Rond half een brak de hel Los! Echt de hel brak los.’

‘Van de kant van het PSV-stadion kwam een geluid, dat ik nog nooit had gehoord. Heel veel vliegtuigen kwamen zo laag over dat je de cijfers die erop stonden, kon lezen en de hoofden van de piloten kon zien. Ze lieten vlak voor onze neuzen allemaal bommen vallen, op de Phillips fabrieken was de bedoeling, maar veel vielen ernaast en ontploften.’
‘Op de Phillipstoren stond zwaar afweergeschut met een stuik of zeven Duitse soldaten erbij en die begonnen op die vliegtuigen te schieten en op de bommen die vielen. De soldaten werden door de luchtdruk naar beneden geblazen.  Er vielen bommen op de Demer, op de Phillipsfabrieken, op de Emmasingel, op de Witte Dame, op de Bruine Heer. En een heleboel vuur. Overal vuur, vuur, vuur. Een deel van die bommen waren fosforbommen en die fosfor brandt altijd. Alle mensen wilden vluchten. We zijn naar een paar huizen gelopen, naar een dokterspraktijk. Een paar sterke mannen trapte de deur in. Toen kwamen we met 25 tot 30 mensen in een gang. Het hout om de deur begon door de fosfor te branden. We moesten steeds verder naar achteren de gang in. Via een kapotgeslagen raam zijn we allemaal naar buiten gegaan.’
‘Mijn vader heef ons over de muur getild.  Het was een grote puinhoop! We zijn zonder fiets en zonder cyclamen naar huis gelopen. Toen we thuiskwamen, lagen de ruiten eruit en de voordeur stond open. Mijn moeder was met mijn zusje naar de buren gevlucht. De deur was door de luchtdruk van de ontploffende bommen naar binnen geduwd door het ijzeren slot heen.’

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
Op 17 september 1944 begon de bevrijding. Toen hebben we boven de keuken op het platdak gestaan. De lucht zag zwart van de Amerikaanse vliegtuigen. Allemaal Dakota’s. Ze landen op de Sonse Heide. Uit de vliegtuigen kwamen soldaten en voertuigen. Er waren veel parachutisten.’
Op 18 september kwamen de Amerikanen, die in Son geland waren, via de Frankrijkstraat en de Boschdijk, richting de stad. Op de hoek van de Boonstraat en de Boschdijk heb ik bijna drie dagen gezeten. ‘s Nachts niet natuurlijk en ik moest ook naar huis om te eten. De Amerikanen gooiden uit de tanks en de auto’s allemaal biscuits. Daarin zaten alle vitamines, die een mens nodig heeft. Ik propte alle koekjes in m’n zakken en achter m’n shirt. En iedere dag leerden we een aantal Engelse woordjes; ‘Please cigarette for papa’, ‘please chocolate’, ‘please biscuits’. Als ik dan veel koekjes had, rende ik vlug naar huis en kwam ik de buit afgeven aan m’n moeder. Daarna ging ik weer snel terug naar de Boschdijk. Dat heb ik op 18 en 19 september gedaan.’
Op 19 september waren er tot de avond nog steeds feestende mensen, maar toen kwam er een verschrikkelijk bombardement door de Duitsers. We zijn weggevlucht uit het huis naar Waalre met wat we konden dragen. We mochten meerijden met de buurman, met zijn paard en wagen. In Waalre hebben hebben we drie nachten in een veestal geslapen. De boerin heeft goed voor ons gezorgd. Toen konden we terugkeren naar huis.’
‘Op de Demer stond niet een winkel meer. Er waren alleen bomkraters’.

 

 

School: De Hasselbraam

‘Plas maar in de koektrommel’

Ian, Lyla en Mei uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij mevrouw Nel Machiels. Zij hebben zich goed voorbereid en onder het genot van een glaasje fris, branden ze los met hun vragen. Mevrouw Machiels heeft zich ook voorbereid door het een en ander op papier te zetten over haar ervaringen als kind in de tweede wereldoorlog.

Kunt u iets vertellen over het Sinterklaasbombardement?
Het Sinterklaasbombardement was op 6 december 1942. Ik weet het nog goed. Ik had van Sinterklaas een boek gekregen van Puk en Muk. En mijn vader was aan het voorlezen uit dat boek, toen het luchtalarm ging. Dan moest je naar de schuilkelder, maar wij hadden geen schuilkelder. Mijn vader schoof de zware eikenhouten eettafel onder het raam en daar gingen wij met zijn allen onder zitten. Mijn vader, moeder, mijn broertjes en ik. Toen het luchtalarm ophield, mochten we weer onder de tafel uitkomen en waren we opgelucht dat er bij ons niks gebeurd was.’

Wat is uw leukste herinnering van de oorlog?
De leukste herinnering is de bevrijding! Toen was het feest! Van alle kanten kwamen de soldaten, die ons kwamen bevrijden. De Amerikaanse parachutisten waren geland in Son. De Engelsen kwamen vanuit België en de Canadezen via Eindhoven. Het 101ste Airborne divisie kwam binnen en iedereen was uitgelaten. Met mijn moeder liep ik naar de Markt in Eindhoven. Daar was iedereen blij aan het dansen in een ronde kring.’
‘Na de bevrijding kregen wij Engelse soldaten in huis en dat vonden wij heel fijn, want dat waren onze bevrijders. Ik kreeg een keer een stukje chocolade van één van die soldaten. Maar dat mocht ik niet opeten. Dat moest ik mee naar huis nemen en op de boterham schaven. Dan had je tenminste wat beleg op je boterham.’

Is er iemand dood gegaan, die u goed kende?
Jazeker, mijn buurjongen. Na het bevrijdingsfeest op 18 september, zagen wij op 19 september allemaal oranje ballonnen in de lucht. Wij dachten dat het feestballonnen waren om de bevrijding te vieren. Maar dat was niet zo! De buurman waarschuwde ons dat we snel naar binnen moesten gaan, want die oranje ballonnen waren een voorbode van het Bevrijdingsbombardement door de Duitsers. Zij wilden zoveel mogelijk Engelse en Amerikaanse soldaten en hun oorlogsvoertuigen treffen. Wij gingen snel naar binnen en zijn toen onder de eettafel gaan zitten. Ik moest naar de wc, maar ik mocht niet onder de tafel uit. ‘Plas maar in de koektrommel’, zei mijn vader, maar dat wilde ik niet, want dan zou ik nooit meer koekjes lusten als we bleven leven. Dat koektrommeltje heb ik nog steeds.’
Bij het Bevrijdingsbombardement zijn veel inwoners van Eindhoven omgekomen. Bij ons in de straat waren zeven mensen getroffen. Mijn buurmeisje had een scherf in haar been en we zijn met haar naar de EHBO-post gegaan in het Villapark. Daar hebben ze die scherf uit haar been gehaald. Toen we terugkwamen bij haar thuis, lag haar broer Jan in de woonkamer te sterven. Hij was ernstig gewond geraakt door het bombardement en ik zie hem nog steeds in de kamer liggen. Hij heette Jan van der Linden en zijn naam staat nu op een monument op het Stadhuisplein in Eindhoven.’

School: De Hasselbraam

‘Moeders gaven in Amsterdam hun kinderen mee’

Mevrouw Betty van Galen was 5 jaar oud toen de oorlog begon. Ze woonde niet in Eindhoven maar in Lemmer, Friesland. Ze is de dochter van een brandstoffen- en steenkolenhandelaar. Daarom waren ze het enige gezin uit de straat dat door de Duitsers niet hun woning werden uitgezet tijdens de bezetting. Ze woonden in een huisje op de dijk aan het IJsselmeer, waar dagelijks de boot aanmeerde uit Amsterdam. Bastiaan, Pepijn en Wies uit groep 8 van basisschool de Hasselbraam uit Eindhoven interviewen mevrouw Van Galen.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik weet dat er weinig auto ’s waren. Alle huizen werden opgeëist door de Duitsers. De Duitsers herinner ik me als aardige mensen, die van Hitler de oorlog in moesten om te vechten. Lemmer ligt recht tegenover Amsterdam, wij hadden redelijk goed te eten, er kwamen veel mensen uit Amsterdam, die weinig tot niets te eten hadden. Die mensen staken bij ons het IJsselmeer over om eten te bemachtigen.  Bij ons in het dorp was een gaarkeuken. Alles was op de bon in die tijd. Je moest naar de bakker, groenteboer, melkboer. Er was geen supermarkt, waar je alles tegelijk kon kopen. De Duitsers hadden ook de school ingenomen, dus we hadden maar af en toe les.’
‘Met name aan het einde van de oorlog werd er regelmatig gevochten in ons dorp.
‘Wij hadden niet zo ’n groot huis, mijn zus en ik sliepen samen in een bed. Familie uit Noord-Holland wilde bij ons wonen, omdat er bij ons nog wel eten te koop was. Mijn moeder kon dat heel goed klaarmaken. We hebben niet echt hongernood gehad in Friesland. De Duitsers, die naast ons woonden, hadden de kelder vol met kur liggen. Dat is een soort desembrood dat lang houdbaar is. Als we daar voorbij wandelden, kregen we altijd een stuk kur mee. Ons huis was voor de helft kantoor. Daarom mochten we niet binnenspelen, we speelden altijd buiten. We hadden een Joods dienstemeisje, die werd Jodinnetje genoemd. Ik was te jong om te begrijpen wat dat betekende.’

Kunt u ons ook vertellen over uw opa die kinderen met honger meenam?
‘Mijn opa was hofmeester op de ‘Jan Liefing’, daar verzorgde hij de catering, het eten en drinken. Deze boot voer van Lemmer maar Amsterdam en meerde dan aan achter het centraal station in Amsterdam.  Moeders gaven in Amsterdam hun kinderen mee aan mijn tante, die dan voor de kinderen zou zorgen. Mijn tante had geen man en kinderen wilde ze helpen. De moeders wisten dat ze in Amsterdam geen kans hadden op eten. Mijn tante had soms tien kinderen in huis. Ik mocht dan soms de kinderen rondrijden in de kinderwagen. Dat vond ik heel leuk.’
‘Er waren ook veel mensen op de boot die verder Friesland in gingen en de boeren langs gingen om aardappelen te halen. Ik herinner me ook nog dat er in de onderste ruimten van een aantal vrachtschepen kinderen zaten, die geld gaven om voor hen eten te kopen. Die hadden zo’n honger. Die kinderen werden opgevangen en bij mensen in huis geplaatst. Wij hadden ook drie kinderen in huis omdat ze thuis geen eten hadden. Wij vonden het soms wel vervelend dat we met vier of vijf kinderen in een bed moesten slapen. Wij hadden altijd een huis vol met kinderen. We werden niet echt vriendinnetjes met de kinderen, die we opvingen.’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Dan werden wij uit bed gehaald en moesten we naar de kelder. Dan was ik altijd bang, dat heeft mijn tante mij later via een brief laten weten. De kelder was onder het huis, maar er was een raampje naar de oprit, waar je de granaten hoorde neervallen. Daar zat je dan soms de hele nacht in. Dat was wel een heel veilig stukje.  Ik zat niet vaak in de schuilkelder. Dat gebeurde vooral aan het einde van de oorlog’.

Hoe verliep het eind van de oorlog voor u?
‘De Duitsers hadden ook van veel boten in de haven de masten afgezaagd, zodat de mensen er niet zelf mee weg konden varen. Als de Engelsen of de Canadezen zouden komen, zouden de Duisters naar de boten gaan om er mee weg te varen, zodat ze niet gevangen werden genomen. De laatste avond toen de Engelsen binnen vielen, zagen we Duitsers met paarden en wagens naar de haven vluchten om te zorgen dat ze nog weg konden komen. Ik was toen pas 10 jaar dus kan me niet meer alles herinneren. Toen we werden bevrijd werd er feest gevierd we kregen lolly’s. Die hadden we de hele oorlog niet gehad.’

Hoe was het bombardement in Eindhoven op 19 september voor uw oom?
‘Er werd op 18 september in Eindhoven de bevrijding gevierd, Mijn oom woonde op kamers op de Biesterweg in Eindhoven. Op 19 september was daar een bombardement. Toen het luchtalarm afging vluchtte alle mensen uit de buurt naar de schuilkelder van de Biesterweg. Mijn oom ook. Maar hij rende nog snel naar huis, omdat hij iets vergeten was. Toen viel er een bom vlak voor de ingang van de schuilkelder, waardoor 41 mensen, die in de kelder zaten, om het leven kwamen. Mijn oom die nog buiten liep, is ook geraakt door een scherf en daarbij omgekomen.’

 

School: De Hasselbraam

‘Do you know what the word ‘scatter’ means?’

Isis, Ellus, Shayrad en Pip uit groep 8 van basisschool de Hasselbraam in Eindhoven zijn op bezoek bij meneer Ad Penning en zijn vrouw. De leerlingen interviewen meneer Penning over de oorlog en hoe hij deze als jonge jongen heeft beleefd. Hij was 13 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in de Elzentlaan in Eindhoven. Dit is vlak bij de Biesterweg, waar 41 mensen werden gedood bij een bombardement. Dit verhaal maakt zo’n indruk op de kinderen dat ze besluiten om op de terugweg langs de plek te lopen waar deze mensen zijn begraven.

Hoe was het voor u toen de oorlog begon? 
‘Tegenover ons huis was een veldje waar we altijd speelden. Op een dag ging ik de deur uit en waren er Amerikanen op dat veld bezig. Die plaatsten daar een kanon, een bazooka. Ik sprak geen Engels natuurlijk en zij geen Nederlands. Ik vroeg: ‘Wat is dat?’  Hij zei:’ The Germans are coming.’ Hij zei dus dat de Duitsers eraan kwamen. Toen zei die ene Amerikaan tegen mij: ‘Do you know what the word ‘scatter’ means?’ Als je dat hoort, moeten jullie wegwezen! Dat was het eerste Amerikaanse woord dat ik kende. Ze waren wel een beetje gespannen, die Amerikanen. Ze wilden natuurlijk niet dat er kinderen in de buurt waren als de Duitsers kwamen. Met die bazooka wilden ze de Duitsers tegenhouden. Ze hadden zelfs een soort kuil gegraven om zich in te verstoppen. Op een gegeven moment kwam er een luchtalarm en moesten we op een veilige plek in huis gaan zitten. We hebben toen dus ‘gescattered’. Eindhoven werd op dat moment door de Duitsers gebombardeerd. Toen is een bom op een schuilkelder aan de Biesterweg gevallen. Dat is hier vlakbij en al die mensen waren dood’.

Hoe kwam u aan het eten?
‘We hadden altijd een beetje honger, want er was niet veel te eten. We praatten ook veel over eten. En over snoep, want dat soort dingen waren er niet in de oorlog. Er waren nog geen supermarkten zoals nu. De wereld was totaal anders. De boeren brachten het eten naar de markt en daar kochten we het eten van de boer. Maar er was niet veel. En als de boer niks had, hadden wij ook niks. Een wereld zonder supermarkt vinden jullie wel een beetje gek natuurlijk?’
Mevrouw Pennings vult aan dat als de boer niks had, zij ook niets hadden. Ze gingen op de fiets langs de boer en dan vroegen ze om een aardappel. Vervolgens fietsten ze langs alle boeren om overal een aardappel op te halen. ‘Daar waren we al heel gelukkig mee. Soms kon je ook een wortel krijgen of een ui.  We waren echt arm toen. Wij weten nu niet meer goed wat echt arm is.’

Wat zag u als er een vliegtuig neerviel?
‘Dan gingen we altijd kijken in de buurt, want een vliegtuig stort natuurlijk niet in zijn geheel naar beneden, maar in allemaal stukjes. Dus in de buurt van waar het neergestort was, kon je van alles vinden. Dat verzamelden we dan en ruilden we met vriendjes. Zo had ik een chyroscoop. Vaak kregen we ook patronen, kogels en granaatjes. Dat was ons speelgoed. Heel interessant vonden we dat. We haalden dat ook uit elkaar. Dat was natuurlijk wel gevaarlijk, maar we deden het wel. Buskruit gaf van die grote vlammen. We vonden het heel interessant om te onderzoeken hoe de munitie in elkaar zat.’

Wat is het ergst dat is gebeurd in de oorlog?
 ‘Dat is een beetje moeilijk, maar ik denk dat ik het ergste vond dat een van onze leraren door de Duitsers is doodgeschoten.  We waren daar niet bij, maar er werd een lijst opgehangen waarin stond: ‘Vannacht hebben wij gefusilleerd (zo heette dat)….’ En dan een lijst met namen. Daar stond de naam van onze leraar tussen. Ze vonden dat hij iets niet goed had gedaan en daarmee was hij weg.’

Had u ook veel vrienden op school?
‘Ja dat is wel een leuke vraag! De Duitsers wilden dat hun vriendjes overal de baas werden en daarom hadden ze in Eindhoven een NSB-burgemeester. Meneer Pulles. En ik zat in de klas met het zoontje van meneer Pulles. Dat was een echte ‘Duitservriend’ die Pietje Pulles. Met Pietje had ik een weddenschap. Ik zei: ‘Pietje, jullie Duitsers gaan de oorlog verliezen.’ Pietje zei: ‘Deen sprake van! De Engelsen gaan het verliezen!’ ‘Nou dan maken we een weddenschap. Als de Duitsers het verliezen, krijg ik van jou een gulden. Als de Engelsen het verliezen, krijg jij van mij een gulden.’ Daar is natuurlijk nooit iets van gekomen. Pietje is uiteindelijk verdwenen met de NSB-ers. Die zijn uiteindelijk allemaal gevlucht.’

 

 

School: De Hasselbraam

‘Achteraf was het natuurlijk helemaal geen feest’

De 91-jarige Bernard van de Moosdijk is de dagen voorafgaand aan het gesprek heel ziek geweest, maar heeft er alles aangedaan om beter te worden. Hij wilde de kinderen niet teleurstellen door het gesprek af te zeggen. En een teleurstelling was het zeker niet. Met veel enthousiasme vertelt hij Sem, Olivier, Pien, Chahd en Hidde van OBS De Hasselbraam hoe hij de oorlog in Eindhoven heeft beleefd.

Wat deed u overdag tijdens de oorlog?
‘Ook tijdens de oorlog moesten we gewoon naar school. De Duitsers hadden bepaald dat geschiedenis een verplicht vak was. Onze leraar vertelde ons wat hij volgens de Duitsers moest vertellen, maar stiekem ook het verhaal zoals het voor de oorlog in de boeken had gestaan. De Duitsers vervalsten dus eigenlijk een beetje het echte verhaal. Als we niet naar school gingen, ging ik vaak voetballen. Maar je moest dan wel oppassen. Als de politie je op straat zag werd de bal afgepakt en kon je ook een boete of gevangenisstraf krijgen. Dat wilden we natuurlijk niet. We moesten in ieder geval altijd voor 5 uur thuis zijn.’

Wanneer ging u naar een schuilkelder?
‘In het begin van de oorlog hadden we nog geen schuilkelder. Als we dan wilden schuilen voor het schieten, gingen we de kelder in. Later kwam er wel een schuilkelder van metalen koepels in de buurt om ons te beschermen tijdens de bombardementen. Daar gingen we dan naartoe als we een sirene hoorden. We waren met veel katholieken dus gingen we vaak bidden. Gelukkig duurden de bombardementen nooit heel lang, dus ik heb er nooit hoeven slapen. Maar ja, het kwam wel voor dat je ook moest poepen als je daar was. Dat is natuurlijk niet fijn met al die mensen om je heen. Als er weer een andere sirene ging, wisten we dat het veilig was en dat we weer naar huis mochten.’

Had u tijdens de oorlog huisdieren?
‘Mijn vader was een vogelliefhebber. Het voer kostte natuurlijk geld en dan kan je dat maar beter goed besteden. Voor de eieren zijn we daarom overgestapt op kippen. Vanwege zijn werk mocht mijn vader nog fietsen. Hij had ergens een lammetje kunnen kopen, maar dat moest ook eten. Ik maakte iedere dag een touw aan het schaap vast en liep dan over straat langs de bermen zodat het gras kon eten. Ik moest dan goed uitkijken dat niemand ons zag, want anders werd het schaap in beslag genomen. Later kregen we een varken dat aardappelschillen at. Aan het einde van de oorlog hebben we hem geslacht.’

Wat vond u van het Bevrijdingsfeest?
‘Het Bevrijdingsfeest was op 18 september en dat was geweldig! Een paar dagen daarvoor hoorden we veel schoten in België. Het geluid kwam steeds dichterbij. Op een gegeven moment waren er heel veel vliegtuigen en daar vielen allemaal dingen uit. Het bleken parachutisten en motoren te zijn van de Amerikanen die ons kwamen helpen. We gingen naar de markt en zagen voor het eerst een parachutist. Elke Amerikaan werd omhelsd door de meisjes. Iedereen op de markt was blij om elkaar te zien en mensen gingen dansen. Maar er was geen eten, drinken of muziek dus het was ook niet een feest zoals we dat nu kennen. Achteraf was het natuurlijk helemaal geen feest. Opeens zagen we mooie oranje ballen in de lucht. Het was een soort vuurwerk. Toen was het feest snel voorbij en moesten we wegwezen want dat bleken Duitse bommen te zijn. Gelukkig waren wij net op thuis, maar een paar schoolvriendjes van mij zijn toen naar een schuilkelder op de Biesterweg gevlucht die niet zo goed was. Doordat er vlakbij een bom viel is er heel veel zand opgewaaid en over die schuilkelder gekomen waardoor ze allemaal gestikt zijn. Dat was heel verdrietig.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Het heeft nog wel een jaar of vijf geduurd voordat alles weer een beetje normaal was. Er was natuurlijk weinig geld en er was veel kapot. Je kon bijvoorbeeld maar eens in de twee jaar nieuwe schoenen kopen. Dus tussendoor werden die opgelapt. Maar steeds meer mensen gingen ook op klompen lopen. Die waren veel goedkoper. Ik had naar de middelbare school ook klompen aan.

Er braken ook veel ziektes uit, die soms ook heel besmettelijk waren. Die mensen moesten dan allemaal bij elkaar gezet worden om verdere verspreiding te voorkomen. Hier werd ook onze school voor gebruikt. Omdat wij toch les moesten krijgen, gingen wij naar het stadswandelpark. En dat was natuurlijk veel leuker. We wilden eigenlijk niet meer terug naar school.’

Aan het einde van het gesprek kijkt meneer Van de Moosdijk de kinderen aan, steekt zijn vuist in de lucht en zegt: ‘Nu allemaal: wij willen geen oorlog, wij willen geen oorlog, wij willen geen oorlog… Laten we het hopen.’

School: De Hasselbraam

‘Wij wisten van niks, Lex en Edo waren ineens weg’

Om de hoek van het huis waar de 86-jarige Wim Coolen als kind woonde, staat de oude katholieke basisschool waarin hij beschutting vond tijdens het bombardement op Eindhoven. De gevel, het plein, de trap en de kelder brengen hem terug naar zijn kindertijd. Inmiddels woont in deze voormalige school een gezin, en aan de keukentafel praten Jip, Ties, Nena en Alicia van OBS De Hasselbraam met meneer Coolen over de tijd van toen.

Hoe reageerde u toen u hoorde dat het oorlog was?
‘Ik was 3 jaar toen de oorlog begon en groeide op in oorlog, ik maakte het gewoon mee. Er veranderde kleine dingen. We moesten bijvoorbeeld betalen met bonnen in de winkel, maar dat was gewoon zo. Alleen in de nacht… dan hoorden we bommen. We kropen dan allemaal bij pa en ma in bed. Maar dat was in de ochtend weer over.

Mijn eerste echte herinnering aan de oorlog was het inleveren van onze radio. Niemand mocht meer luisteren naar de Nederlandse radio. De deuren van de gymnastiekzaal stonden open en de radio’s stonden er stapels hoog. Ik zie mijn vader nog lopen met onze radio in de bolderkar, hij moest hem in die gymzaal neerzetten. En ik herinner me het marcheren, het marcheren van Duitse soldaten en NSB’ers door onze straten.’

Wat voelde u toen u het luchtalarm afging?
‘Het luchtalarm was in de Nutsschool in de Ploegstraat, hier om de hoek. Op het Edenplein waren de schuilkelders. De mensen van Phillips kwamen dan met de platte kar met paard ervoor om daar te schuilen. Het waren er maar een paar, te weinig voor iedereen. Als we op school waren moesten we naar de speelplaats, maar meestal gebeurde het ’s nachts. Eigenlijk gebeurde er niet zoveel als het alarm afging, we moesten gewoon naar buiten. We keken dan wel naar boven, naar de vliegtuigen. Dat waren de Tommy’s, zo noemden we de Engelse en Amerikaanse soldaten.

Er waren ook echte bombardementen. We wisten dat de Duitsers het vliegveld gingen bombarderen, daarom kwam mijn oom bij ons. Ik kon de toren van de kerk zien, in een keer zag ik daar oranje bollen. Ik riep mijn oom en hij zei dat dat bommen waren. We zijn snel het gangetje ingevlucht en kort daarna viel er een bom voor de deur. We zaten nog steeds in dat gangetje, inmiddels met een hele groep. Toen zijn we naar de school gevlucht. Het raam van de school was nooit helemaal dicht en er stond een trapje zodat men daar kon schuilen. Toen zijn we naar binnen gegaan en in de kelder gaan schuilen. Door het raampje konden we zien dat het huis hierachter in brand stond. De volgende morgen werden we wakker in ons eigen huis, samen op één kamer. De hele voorgevel was verwoest.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde aan het verlengde van de schooltuin. Mijn vader heeft het schoolhoofd gevraagd of hij de tuin mocht huren. Hij heeft er toen tabaksplanten gezet. Er waren namelijk geen sigaretten verkrijgbaar. Ze brachten de gedroogde bladeren naar het sigarettenfabriekje. Een tabaksplantage in de schooltuin…’

Speelde u nog veel met vrienden tijdens de oorlog?
‘Ah, daar heb ik foto’s van! Maar ná de oorlog werd het anders. We konden toen niet meer spelen rond de school. Eerst werden in deze school NSB’ers opgesloten en de jeeps werden hier geparkeerd. Op het Edenplein werden de grote voertuigen gerepareerd, daar hingen we rond. Rooie Sid, de Engelse soldaat daar, was onze vriend. Hij repareerde ons speelgoed.

Hier is nog een speciale foto, kijk de foto van het tentje. Daar zitten ook twee Joodse jongetjes in. Lex en Edo, zij woonden in de Staringstraat. Op een zeker moment kwamen ze niet meer op school. Ze zijn samen met achttien andere Nederlandse kinderen door de Duitsers gebruikt voor medische experimenten. Na de oorlog wilden de Duitsers niet dat dit aan het licht kwam en toen hebben ze de jongens opgehangen. Nu is er in Eindhoven het Lex en Edo Hornemannplantsoen. Wij wisten van niks, ze waren ineens weg. Nu liggen er in de Staringstraat nog struikelstenen voor deze jongens.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892