School: De Botteloef

‘Ik keek mijn moeder angstig aan en zij zei alleen het woord bommen’

Op maandagochtend vertrekken Jayleesa, Aras, Emanuel en Enes van De Botteloef in Amsterdam-Noord naar Oostzaan, met de auto van juf Cyrelle. Daar woont Jan van der Linden. Ze hebben zich goed voorbereid. Ze zijn blij en tegelijk zenuwachtig. Zoals altijd worden de kinderen enorm in de watten gelegd. Ze krijgen chocomel, Fristi, koekjes, en later ook tomaatjes, kaasblokjes en worstjes. De jongens vinden het verhaal van meneer Van der Linden indrukwekkend en hij behandelt al hun vragen heel serieus.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘De oorlog begon op 10 mei 1941, maar voor mij begon de oorlog eerder, in 1939. De dreiging van de Duitsers werd groot en de Nederlandse regering riep alle jongens op die een geweer konden vasthouden. Ook mijn vader. Hij werd toen ingedeeld bij een regiment in Velsen, dat noemden ze ‘de mobilisatie’. Iedereen die soldaat kon worden, werd opgeroepen. Zodoende zocht ik samen met mijn moeder mijn vader af en toe op in Velsen. Als peutertje van 3 jaar liep ik rond op dat oorlogsterrein. Ook gingen we regelmatig wandelen in IJmuiden. De haven van IJmuiden moest bewaakt worden. Eind 1939, begin 1940 liep ik daar met mijn vader, bovenop een heuvel. We keken de haven in en zagen een colonne Duitse auto’s aankomen. Ik begreep er toen niks van, maar achteraf wist ik: toen was voor mij de oorlog begonnen…’

Waar speelde u mee in de oorlog?
‘We hadden niet veel speelgoed in de oorlog. Niet zoals jullie nu. Maar we verveelden ons niet. We deden spannende dingen, zoals stukjes granatenscherven zoeken.’

Had u Joodse vrienden?
‘Nee, dat niet. Ik woonde in de Nigellestraat en we hadden wel wat Joodse buren. We waren heel nieuwsgierig, want we hoorden dat ze waren weggehaald, maar waar naartoe? Dat wisten we niet. Later natuurlijk wel, toen de oorlog voorbij was. Dat is en blijft verschrikkelijk…’

Heeft u eens bommen gezien?
‘Jazeker, ik zal het nooit vergeten. Op een zaterdag in 1943 was mijn moeder me aan het klaarmaken om naar school te gaan. Op een gegeven moment hoorden we een hoop gerommel, we stonden helemaal te schudden. Ik keek mijn moeder angstig aan en mijn moeder zei alleen het woord ‘bommen’. Op dat moment was de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord dus gebombardeerd. Dat was een heel angstig moment. We konden niet meer naar school, want veel lokalen waren stuk.’

Hoe hebben jullie de Hongerwinter overleefd?
‘Tijdens de Hongerwinter was het eten op, maar ook de brandstof. Maar mijn vader was slim en erg handig. Hij liet een vriend een kacheltje bouwen, dat heb ik nog en zal ik jullie straks laten zien. Mijn vader werkte indertijd bij Shell. Daar stond een heel grote olietank. In het begin van de oorlog heeft die tank in brand gestaan en daardoor was die gescheurd. Het zandbed rondom de tank was doordrenkt van olie. In de Hongerwinter heeft mijn vader uit dat zand brokken olie gehaald, dat leek net appelstroop. Die oliebrokken kon je niet in de haard stoken en daarom had mijn vader ‘gebeunhaast’ en dit kacheltje laten maken. Dat ding ging alleen zo tekeer, het leek wel een motorboot. Als een tomaat, roodgloeiend.’

School: De Botteloef

‘Kun je het je voorstellen: twee meisjes in een vissersbootje naar Engeland?’

Sahiba, Anne, Imran en Linda interviewen Janny Praamsma op school, de Botteloef in Amsterdam-Noord. Ze vertelt dat ze na de oorlog is geboren, in 1946, maar dat het verhaal van haar ouders toch wel heel dichtbij is. In Noord is een aantal straten vernoemd naar haar ooms en naar andere jongens waarmee zij in de Fokkerfabriek in het verzet gingen, zoals De Gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.

Hoe was de oorlog voor uw familie?
‘Ik begin eerst het verhaal te vertellen van mijn moeder. Ze was het middelste kind en ze moest voor de kleintjes zorgen omdat haar moeder was gestorven door een ziekte. Mijn opa was een van de eersten die is begonnen met het verzet. Hoe doe je dat nou? Mijn opa begon met een aantal mensen met de Februaristaking. Twee dagen staakte het personeel van de trams en de treinen… alles stond stil. Zo begrepen de mensen dat ze in verzet gingen. Gaan jullie naar het Verzetsmuseum? Dan zien jullie mijn opa misschien, een foto van hem staat in de vitrine.

Opa’s twee oudste zoons werkten in de Fokker-fabriek in Noord. Dat zijn dus de broers van mijn moeder, dus ooms van mij. De ouders hadden meegegeven dat je nooit voor de Duitsers moest werken, dus toen de fabriek werd overgenomen door de Duitsers, wilden ze hun werk niet meer doen. Met een zevental andere jongens vormden ze een sabotagegroep en gingen ze onderdelen bewerken, zodat de vliegtuigen niet meer goed zouden functioneren. Op een avond werd iedereen met veel kabaal opgepakt en alle kinderen moesten afzonderlijk de gevangenis in. Wat wel heel goed was: die broers hadden niets gezegd, tegen niemand, dus de andere kinderen konden hun niet verraden. Ze werden dus ook allemaal vrijgelaten behalve de twee broers natuurlijk. Uiteindelijk is het toch uitgekomen en zijn ze samen met die andere jongens, alle negen, doodgeschoten.

‘Dit lijstje met de foto’s van mijn ooms zag je direct als je bij mijn opa binnenkwam. Hij heeft er ingekrast: ‘Zij vielen opdat wij konden leven’. Wat wel mooi is, is dat vlakbij school, bij het Twiske, een wijk is met straten die vernoemd zijn naar die negen jongens. Kijk maar hier op de plattegrond.’

Hadden ze vroeger radio bij familie?
‘Dat is wel een goeie vraag! Wat ze nu in de Oekraïne proberen is Facebook en internet af te sluiten voor mensen. Vroeger mocht je geen radio hebben. Bij mijn moeder hadden ze de radio onderin een kast onder planken verstopt, die tevoorschijn werd gehaald als ze naar de berichten konden luisteren van de koningin vanuit Engeland. Wat me ook nog te binnen schiet, is dat mijn moeder en haar oudste zuster geprobeerd hebben naar Engeland te varen. Dat was een vrij land. Kun je voorstellen: twee meisjes in een vissersbootje? Dat is natuurlijk niet gelukt.’

Hoe was het voor uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader was militair. Nadat mijn moeder was overleden, leerde hij een Joodse vrouw kennen. Jullie weten wat er met Joodse mensen gebeurde, dus ook zij moest er heel erg opletten en onderduiken. Op een avond, ze waren nog maar drie maanden getrouwd, gingen zij een avond uit naar het theater. Iemand heeft haar daar gezien en verraden. Kort daarna is zij op haar werk (ze was kapster) opgepakt en weggevoerd. Later bleek dat zij vergast is. Boos en verdrietig was mijn vader natuurlijk. Uiteindelijk is hij ook in het verzet gegaan; hij heeft heel veel voor Joodse mensen gedaan.

‘Jaren later heeft een man mijn vader verteld wie zijn vrouw heeft verraden. Hij reed in zijn auto met mijn vader naar een huis en opende het dashboardkastje waar een pistool lag. ‘Nu heb je de kans’, zei hij.’ ‘Wat zou jij doen?’, vraagt mevrouw Feenstra aan de kinderen.

Er ontstaat discussie: wel of niet iemand wat aandoen. De kinderen besluiten dat de dader boete moet doen, maar iemand doodschieten dat is toch wel heel wat anders dan straf geven. Mevrouw Feenstra vertelt dat haar vader het uiteindelijk niet gedaan heeft.

School: De Botteloef

‘Toen het Rode Kruis vertrok, moest iedereen weer vieze gevangeniskleren aan’

Lous Steenhuis komt naar basisschool De Botteloef in Amsterdam-Noord, waar Kris, Mina, Keshvi en Jiyan haar gaan interviewen. Ze heeft haar koffertje mee met knuffeltje Mies die net zo oud is als zij zelf! Net als het jurkje dat ze ooit droeg en het eerste paar schoentje, foto’s van kamp Westerbork, het eerste kamp van de drie kampen waar mevrouw Steenhuis is geweest als klein meisje… Alles wat zij en haar familieleden hebben meegemaakt maakt enorme indruk op de kinderen.

Waar gingen uw ouders onderduiken?
‘Mijn ouders gingen in Amsterdam bij een hele goede vriend, een kunstschilder, onderduiken. Toen het wat gevaarlijker werd besloten ze om op verschillende adressen onder te duiken. Ik ging naar een oom en tante in Bussum, die ik ‘papa en mama’ noemde. Kijk, in dit huis.. net een kasteeltje, daar woonden wij. Hier op de foto staan oom Saam en tante Rie, een gelukkig gezinnetje tot 1944. Toen moesten ook gemengde huwelijken geregistreerd worden bij de Joodse Raad. Mijn oom deed dat niet, maar ging onderduiken en ik ging dus naar een ander adres. Daar was een Joods meisje dat mij uiteindelijk heeft verraden.

‘Mijn moeder ging naar Haarlem en mijn vader bleef op hetzelfde adres. Ik heet Lous omdat ik naar mijn vader ben vernoemd die Louis heet, hij was onderwijzer. Hij is verraden, werd via Westerbork en gedeporteerd naar Auschwitz. Niet heel lang geleden ontdekte ik via een politierapport dat hij nog heeft geprobeerd te vluchten. Hij is geraakt door vijftien politiekogels, dus hij was vermoedelijk zwaargewond. Voordat de trein naar Auschwitz vertrok, heeft mijn vader een briefkaart uit de trein gegooid, met een ander adres natuurlijk, anders zou hij mijn moeder verraden. Dat kaartje is via het Rode Kruis bij mijn moeder terechtgekomen.’

Wat gebeurde er met u nadat u was verraden?
‘De Joodse mensen werden eerst naar een verzamelkamp Westerbork gebracht, vandaaruit naar die vreselijke kampen. Op deze foto zie je het weeshuis in Westerbork. Ik kwam daar terecht met vijftig andere kinderen, die op onderduikadressen verraden waren. En kijk hier, ik was zo’n boos en verdrietig meisje, zien jullie dat? Misschien weet je ook hoe belangrijk een knuffeltje dan is als je jezelf zo voelt. Dit is Miesje, mijn knuffeltje dat ik al jaren mee neem naar scholen. Ze is net zo oud als ik.

‘Je vroeg of ik Anne Frank heb ontmoet? Het zou heel goed kunnen, maar we verschilden wel veel in leeftijd. Wij werden wel naar hetzelfde kamp gebracht als waar zij en haar zusje zaten. Op een ‘kwade’ dag gingen wij naar Bergen-Belsen. Hierna was Westerbork leeg: wij waren de laatsten die daar vertrokken. In Bergen-Belsen was het heel vol en na een paar maanden gingen we naar een volgende kamp wat Theresienstadt heette, in Tsjechië.’

Hoe was Theresienstadt?
‘Het Rode Kruis had allerlei verhalen gehoord en wilde zien of de slechte dingen klopten. Voordat het Rode Kruis kwam, gingen ze het kamp mooi maken. Plantjes in de vensterbank, tuintjes aangeharkt. De kinderen kregen mooie kleren aan en er werden zelfs voetbalwedstrijden georganiseerd voor de bewakers. Het leek wel een soort vakantiekamp. Dat duurde één dag en er is een soort propaganda-film van gemaakt. Toen het Rode Kruis wegging, moest iedereen weer vieze gevangeniskleren aan. Loek, een van de jongens, vertelde dat, daar was hij nog heel boos over. Alles waardoor het er mooi uitzag, werd gewoon weer weggehaald. Hier waren geen gaskamers, maar vanuit Theresienstadt zijn wel heel veel Joden uiteindelijk weggevoerd naar Auschwitz.’

Heeft u nog contact met Loek of anderen?
‘Ja, zo’n 20 jaar geleden is de groep van 51 kinderen opgespoord. Een baby’tje was op weg naar Bergen-Belsen overleden. Dat was heel naar. Iedereen heeft de oorlog overleefd, en zo ontstond de Stichting onbekende kinderen. Bijna iedereen was trouwens wees. Elk jaar komen we bij elkaar op 13 september, dat was de dag waarop onze laatste trein vanuit Westerbork vertrokken was. Dan vieren we dat we nog leven.’

School: De Botteloef

‘Het was een daad van verzet dat ik mocht onderduiken’

Samuel de Leeuw komt naar basisschool De Botteloef in Amsterdam-Noord. Kawtar, Varalika, Chailyone en Azra kijken uit naar het interview met hem. Tijdens het gesprek zegt meneer De Leeuw tegen de kinderen: ‘Ik wil duidelijk maken dat je elkaar accepteert zoals je bent: of je nou Joods of islamitisch bent, homoseksueel of zwart.’

Hoe was het voor uw familie in de oorlog?
‘Mijn vader is met 350 andere Joodse mensen opgepakt bij de Hollandia Kattenburgfabriek in Noord, waar hij werkte. De mensen dachten ze daar veilig waren omdat ze Duitse uniformen maakten. Dat bleek dus niet zo te zijn en ze zijn allemaal weggevoerd. Mijn moeder heeft mij met een jong stel meegestuurd naar Limburg, omdat dat veiliger was. In Limburg leidde ik een gewoon leven. We woonden bij de hei, ik ging naar school en speelde buiten ‘cowboytje en indiaantje’. Bij mijn pleegouders zat ik op de katholieke school. Ik hoefde me dus niet te verbergen in de oorlog en ik kon gewoon naar buiten. Wel had ik wel een andere (schuil)naam: ik heette in die tijd Baukje.’

Hoe vond uw echte moeder u terug?
‘Het was eigenlijk een daad van verzet van mijn pleegouders dat ik bij hen mocht onderduiken. Als je gesnapt werd, kon je naar een kamp gestuurd worden. Op een dag was er een vrouw bij ons op bezoek en mijn pleegmoeder zei toen tegen me: dit is jouw mama. Mijn moeder nam mij heel af en toe mee naar Amsterdam en bracht me dan weer terug. Zo kon ik langzamerhand wennen. Het was natuurlijk een enorm verschil: dat rustige Limburg, en dan Amsterdam dat helemaal kapotgeschoten was. Mijn moeder heeft mij gevonden via een stichting waar je personen kon opvragen naar wie je op zoek was. Ze moest natuurlijk wel bewijzen dat ze mijn echte, mijn biologische moeder was.’ 

Was u bang in de oorlog?
‘Nee, ik was niet bang, maar ik was ook te klein. Ik denk zeker dat mijn familie bang was, maar eigenlijk was iedereen bang. Dat zie je nu in Oekraïne ook, vaders die achter moeten blijven om te vechten. Je familie, je broertjes, zusjes… zien zij die straks wel terug?’

School: De Botteloef

‘Er viel een bom voor en achter het huis’

Amani, Ara, Jahmaly en Halil verzamelen zich in het muzieklokaal van basisschool de Botteloef in Amsterdam-Noord. Ze hebben vragen voorbereid die ze aan Hans van ‘t Veer gaan stellen. Meneer Van ‘t Veer woonde in Amsterdam-Noord in de tijd van de oorlog, in de Van der Pekstraat 88-90. Als jongetje bracht hij wel eens verzetskranten rond.

Hoe was uw jeugd in de oorlog?
‘Toen de oorlog uitbrak was ik vier; ik wist helemaal niet wat oorlog was. Later mocht ik alleen met vriendjes uit de buurt spelen zodat we snel de schuilkelder in konden als het luchtalarm ging. We gingen dan bijvoorbeeld zwemmen in de bomkraters voor ons huis. Als het had geregend waren dat grote plassen geworden waar we in onze onderbroek in konden zwemmen. Mijn ouders vonden dat niet goed, maar eigenlijk alleen omdat er ratten in het water zwommen waar ik ziek van kon worden.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat was het bombardement in de Van der Pekstraat. Er viel een bom voor en achter het huis, het plafond was verdwenen, de ruiten lagen eruit, het was een grote puinhoop. Toen dat gebeurde was ik 5 of 6 jaar. Het huis stond er uiteindelijk nog wel. Ik werd ondergebracht bij familie in Bussum, daar moest ik blijven totdat mijn ouders het huis weer een beetje opgeruimd hadden. Ze hebben alle ruiten met planken dichtgetimmerd. Ik heb zo’n 5 weken in Bussum gewoond. De slagerij van mijn vader stond nog wel overeind.’

Heeft u in het verzet gezeten?
‘Nou, ik was destijds 6 jaar, dus ik heb niet in het verzet gezeten. Ik bracht wel verzetskranten rond, dat was een taak die mijn vader mij gegeven had. Die kranten waren illegaal, net zoals Radio Oranje. Een klein jongetje dat kranten rondbracht was minder verdacht dan een volwassen man. Ik denk dat als we hiermee waren gepakt, de Duitsers mijn hele familie hadden opgepakt. Gelukkig is dat niet gebeurd. De Duitsers waren in het begin van de oorlog vriendelijker, ze wilden geen opstanden in Nederland, Maar toen de Joden werden weggevoerd, werden de Nederlanders ook brutaler en kwamen er her en der opstanden.’

Hoe voelde u zich toen Nederland werd bevrijd en wat deed u na de oorlog?
‘Het was zo’n drie maanden feest, de straten waren versierd en er hing een vrolijke sfeer. In september moest ik voor het eerst weer naar school, ik heb twee jaar school gemist. Soms namen Duitsers de scholen in om als kazerne te gebruiken. Bovendien was het in de winter veel te koud in de scholen, er was wel een kachel, maar de kolen voor in de kachel waren er niet of nauwelijks. Na de oorlog was er veel vreugde, maar er was ook een grote afkeer voor vrouwen die een relatie met een Duitser hadden gehad. Er waren een soort optochten waarin die vrouwen op karren werden gezet en hun haar werd afgeschoren. Destijds als kind zag ik daar nog niet het erge van in, nu is dat wel anders.’

School: De Botteloef

‘Mannen in overalls kwamen ons uit het huis halen’

Els Kroese heeft in huis nog veel foto’s en heel veel spulletjes om te laten zien aan Hamza, Juvensley, Darin en Djah-Manio van de Botteloef in Amsterdam-Noord. Er zijn nog blikken met eten uit de oorlog en veel voedselbonnetjes. En zelfs een oude granaat waar een kruik van is gemaakt. De vader van mevrouw Kroese en zijn broer Ko hebben die granaat meegenomen uit Duitsland toen ze daar te werk werden gesteld.

Heeft uw vader in het leger gewerkt?
‘Nee, mijn vader zat niet in het leger. Hij werkte in de Hamerstraat bij Stork, dat was een grote machinefabriek. Hij was daar technicus. Maar omdat in Duitsland alle mannen in het leger moesten vechten, haalden de Duitsers uit Nederland mannen die in hun fabrieken moesten werken. Alle mannen ouder dan 18 jaar werden opgeroepen om naar Duitsland te gaan. Mijn vader is toen ook meegenomen. Ik weet daar niet zoveel van want ik was nog heel klein. Maar twee jaar geleden overleed mijn tante en toen kreeg ik een aantal fotootjes opgestuurd. Mijn oom Ko, de jongere broer van mijn vader, is mijn vader achterna gegaan. Hij dacht: ik ga naar Duitsland en ik ga hem zoeken. Hij heeft mijn vader gevonden in Lübeck, helemaal bij Hamburg, maar moest toen ook in de fabriek werken. Ze maakten oorlogstuig, dus wapens en zo. Af en toe mochten ze op verlof terugnaar huis om ons even te bezoeken, maar dan moest ome Ko daar blijven. Als mijn vader dan niet meer terug zou komen na het verlof, zou mijn oom worden gestraft. Mijn oom was best brutaal, hij had een grote mond. In de fabriek ging hij de boel saboteren. Hij maakte bewust de wapens kapot zodat ze niet meer zouden werken. Maar hij werd betrapt en kwam in de gevangenis terecht. Hij heeft wel geprobeerd uit de gevangenis te vluchten, maar dat is mislukt. Honden hebben hem gevonden en toen is hij in zijn eentje in een cel gestopt. Tegen het einde van de oorlog heeft mijn vader met nog een andere man hem uit de gevangenis gered. Met de laatste trein zijn ze richting het westen gegaan, en toen die stopte hebben ze het laatste stuk gelopen. En daar zijn die fotootjes van. Mijn vader hield veel van fotograferen, hij had altijd een klein fototoestelletje bij zich.’

Kende u ook mensen van de NSB?
‘Mijn opa en oma woonden aan de Leeuwarderweg, in een heel groot huis met een souterrain, een kelder en een tuin met schuur. Ze woonden er op de begane grond. Daarboven woonde mijn overgrootouders. En daar woonde ook een dochter bij in met haar man. Die zaten allebei bij de NSB. Ik ging wel eens logeren bij mijn opa. In de kelder had hij achter het bad een radio verstopt, en stiekem luisterden we naar Radio Oranje. Hij zei dan tegen me: dit mag je nooit tegen iemand zeggen. Dat heb ik ook nooit gedaan.

Na de oorlog zijn die oom en tante die bij de NSB zaten, opgepakt. Mijn oom is naar de gevangenis De Koepel in Haarlem gestuurd en mijn tante moest naar een vrouwenkamp. Wat ze precies deden bij de NSB is nooit bekend geworden. Het dossier is nog niet openbaar. Aan de ene kant had ik dus familie die oranje gezind was en aan de andere kant had ik familie die de Duitse kant had gekozen. Misschien kom ik er nog wel eens achter wat ze deden. Ik zou het wel willen weten. Ik heb namelijk wel goede herinneringen aan die tante en oom.’

Heeft u ook een bombardement meegemaakt?
‘Ja, in onze straat, de Spechtstraat in Noord, zijn bommen gevallen. Vanaf nummer 27 waren alle huizen weg. Ons huis was heel erg beschadigd. Mijn moeder was die dag eten aan het halen bij de boeren en mijn oma paste op mijn zus en mij. Ineens ging het alarm af. We zijn toen onder de tafel gekropen. Vanuit de kamer zijn we naar de wc gekropen en daarna werd er heel hard op de deur gebonsd. Maar we kregen de deur niet open want de sponningen waren helemaal scheef. Alle ramen waren er ook uit. De deur werd ingeslagen. Ik kan me nog herinneren dat mannen in overalls ons uit het huis kwamen halen.’

School: De Botteloef

‘Mijn vader vertelde de Duitsers dat in zijn tas een half kalf zat’

Gré Arkenbout woont in Amsterdam-Noord vlakbij De Botteloef, waar Youssef, Dylen, Rashely en Hind op school zitten. Het wordt de laatste keer dat ze meedoet met In mijn Buurt, omdat ze gaat verhuizen naar een ander stadsdeel. Het huis wordt te groot voor haar alleen. Ze vertelt hoe belangrijk ze het vindt om haar verhaal te delen met kinderen. Soms wordt het haar teveel en komen de nare herinneringen terug, maar daar moet ze maar doorheen, zegt ze.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Dat weet ik nog heel precies. Ik woonde toen in Oost, in de Indische buurt. Er was al heel lang spanning in huis. Ik hoorde het die dag op de radio, we hoorden dat er vijandelijke vliegtuigen waren waargenomen en richting Groningen vlogen. Mijn moeder moest huilen. Mijn vader probeerde mijn moeder te troosten, maar ik werd meteen ongerust. Ik was de oudste en mijn broertje en zusje lagen nog te slapen. Ik wist niet echt wat het was, ik was 10 jaar oud, maar ik wist wel dat vliegtuigen bommen konden gooien en dat er mensen moesten vechten.

‘Het eerste dat echt bedreigend was, gebeurde in 1941. Op 25 februari was er een staking in Amsterdam en die was heel groot. Ik ben op 26 februari jarig en mijn grootouders waren die dag op visite. Op straat was wat rumoer, wij woonden op één hoog. Er kwam een motor aan met Duitse soldaten. Terwijl wij gingen kijken, riep mijn moeder: ‘Niet bij de ramen, niet bij de ramen!’ Zij waren op zoek naar mensen die iets met die staking te maken hadden.’

Heeft u ook vrienden gehad die zijn verraden?
‘Ik had in de klas een Joods meisje. Op een dag was ze er niet meer. Er werd niks over gezegd, toen begrepen we dat ze weg was. We dachten dat ze naar een werkkamp moest, verder niks. Mijn vader en moeder zaten in een koor waar ook veel Joodse mensen bij zaten. Dat koor is op een gegeven moment gestopt omdat veel Joodse mensen werden opgepakt of omdat ze ondergedoken zaten. Van de 145 mensen is er maar één teruggekomen, de rest is allemaal vermoord.’

Wie heeft u geholpen tijdens de Hongerwinter?
‘Mijn grootouders woonden in Durgerdam en hadden daar een boerderij. Daar hadden ze koeien en dus melk en boter, maar ook een kleine tuin waar groenten werden verbouwd. Gelukkig had mijn vader een soort papier dat hij kon aantonen dat hij een fiets nodig had. Dus kon hij met de fiets naar Durgerdam en daar eten halen. Op een dag had hij een half kalf en groenten en wat houtjes bij zich in zijn fietstas. Hij werd gecontroleerd en dacht dat alles afgepakt zou worden. Er werd gevraagd wat er in die tassen zat en hij vertelde dat er een half kalf inzat. De Duitse bezetter moest vreselijk lachen en liet mijn vader door. Hadden wij even geluk!

‘Ook heeft hij een aantal hongertochten gemaakt Soms ging ik mee. Dat duurde heel lang, een hele dag om wat te eten te halen. We zagen dan mensen met handkarren en kinderwagens langs de weg lopen.’

Heeft u ook iets ergs gezien?
‘Wij woonden vlakbij het Muiderpoortstation. Daar werden mensen en kinderen verzameld om op transport te gaan. Ze stonden achter grote hekken of zaten te wachten op de treinen. Ze zaten daar echt opgesloten en gaven soms dingen door het hek. Ringen of andere waardevolle spullen. Ik begreep dat hier iets heel ergs aan de hand was. Eigenlijk mochten wij niet in de buurt komen, maar ik heb het gezien. Het was zo verdrietig, de mensen die daar zaten waren radeloos. Wij begrepen wat daar gebeurde, hoewel er niet over gesproken werd met kinderen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892