School: Van den Brinkschool

‘Mijn moeder kletste de Duitsers zo omver’

Cors Janssen zit al klaar als Arthur, Maxime en Liene van de G.J. van den Brinkschool in Wageningen goed voorbereid het technieklokaal binnenkomen. Met een vragenlijst in de hand stellen ze zich voor. ‘Zeg maar je en jij tegen me hoor’, zegt meneer Janssen. ‘En mijn voornaam is Cors.’ Toch beginnen de vragen elke keer in de beleefde vorm.

Wat vond u ervan dat het oorlog was?
‘Ik kon me er niet zoveel van voorstellen. Ik werd wakker van gesuis en gebrom in de lucht. Het was half vier, vier uur. De lucht was zwart van de vliegtuigen. Uit angst vloog ik mijn bed uit, naar de slaapkamer van mijn moeder. Die lag niet in bed. Ze stond met mijn zus in de tuin. Ik zie het nog zo voor me; ze huilde. Dat was afschuwelijk, om haar te zien huilen. Ik vroeg waarom en ze zei: “Het is oorlog”. Het woord oorlog kende ik wel, maar ik wist niet wat het nou echt betekende. Nu weten we dat wel. Je hoeft de televisie maar aan te zetten of er komt wel een keer een oorlog of een andere onvrede voorbij. Dat kenden we toen niet. Het was een hele andere tijd waar geen enkele communicatie was behalve de post. Nu heeft zowat iedereen een telefoon en internet en zou je er zo achter zijn wat er aan de hand is. Dat was er allemaal niet.’

Hoe was de tweede evacuatie voor u?
‘Dat was afschuwelijk. We moesten vlak ervoor wéér evacueren, omdat Wageningen spergebied was. We liepen vanuit Wageningen naar de Kraats bij Veenendaal. Daar zaten we eerst in een boerderij en daarna in een schoolgebouw, in Veenendaal zelf. Ze waren zo bang voor infecties dat we eerst werden gewassen. We hebben daar een week of zes gezeten. Vervolgens gingen we naar Leersum. Daar hadden we het fantastisch. We kregen goed te eten en drinken. Maar ook dat werd spergebied en dus trokken we naar Zeist. Achteraf gezien gingen we de verkeerde kant op, omdat we naar een plek gingen waar veel minder eten was. Daar bleven we tot eind 1944.’

Hoe beleefde u de Hongerwinter?
‘Tussen Kerst en Oud en Nieuw was er geen eten meer. Thuis hadden we nog eten, ingemaakte groenten, staan. Ik ben toen samen met mijn moeder lopend door de sneeuw van Zeist helemaal naar Wageningen gegaan. Bij de grens van het spergebied werden we echter tegengehouden door de Duitsers. We moesten een huis in en daar aardappels schillen, terwijl we vanaf daar ons eigen huis al konden zien. Mijn moeder heeft net zo lang gepraat tegen de Duitsers totdat ze ons toch maar naar huis lieten gaan. Vanaf daar zijn we met ons karretje vol eten naar kennissen in Ede gelopen en de volgende dag naar Zeist terug. Maar de honger bleef. Het tafelkleed hoefden we niet eens meer uit te kloppen, want er lag geen kruimel meer op. Van de Duitsers waar mijn vader werkte, kreeg hij elke dag een heel klein vierkant stukje boter en twee plakjes Duitse kuch, een soort koek. Dat deelden we met ons vijven.’

Waar was u tijdens de Bevrijding?
‘In januari 1945 kwam er een kinderuitzending om kinderen onderdak te bieden in de streek boven de IJssel. Mijn ouders wilden het eerst niet, maar mijn zus en ik wilden graag. Het was wel spannend, want we wisten niet voor hoelang en het was nog steeds oorlog. Mijn jongere broertje bleef bij mijn ouders. We kwamen terecht in Hengevelde, ieder op een ander adres. Ik kwam bij een gezin met drie dochters van midden twintig en ik leefde er als een prins. Ze waren heel voorzichtig met mij, want ik was heel mager geworden. Ik werd er ontzettend verwend als klein jochie. In juni werd geregeld dat we weer van Hengevelde naar Zeist werden gebracht. We gingen naar het adres waar we eerder hadden gezeten, maar onze ouders waren toen al terug naar Wageningen. We werden gelukkig hartelijk ontvangen, hebben er overnacht en zijn de volgende dag met z’n tweeën lopend naar Wageningen gegaan. Ik was toen tien jaar.’

School: Van den Brinkschool

‘Ik moest vroeg naar bed zodat een Joodse familie eruit kon’

Hanna, Hidde, Marley en Beau mogen mevrouw Gonnie Bergman interviewen. Toen de oorlog uitbrak was ze vier jaar oud en woonde ze midden in Amersfoort. Ze hadden veel onderduikers in huis en daar kwam ze op een dag achter. Aan de leerlingen van de Van den Brinkschool in Wageningen vertelt ze daarover en over haar hondje Moppie, de soldaat die haar iets vroeg en het feest tijdens de Bevrijding.

Heeft u een keer moeten vluchten?
‘Nee, ik heb nooit hoeven vluchten. Wel zijn we een keer geëvacueerd, in het begin van de oorlog, naar een plek in de buurt van Alkmaar. Tijdens de evacuatie mocht je geen huisdieren meenemen en ik had een klein wit hondje, Moppie. Mijn vader zei: “We nemen hem toch mee!” Dus stopten we Moppie in een doos met gaten en namen haar mee. Moppie zag er heel schattig uit maar stiekem was ze een heel vals hondje. Dat komt door mij, ik deed haar allemaal kleertjes aan en dat vond ze vast niet zo leuk.’

Wist u dat er onderduikers verstopt zaten in huis?
‘In het begin niet. Maar ik ben een keer achter een vreemde man aangelopen die in ons huis aan het rommelen was en zo de kelder inliep. Daar stonden allemaal bedden en er zaten mensen die ik niet kende. Hier schrok ik toen wel een beetje van. Daarna hoefden ze niet meer stiekem te doen voor mij en aten ze met ons mee en zaten ze vaak in de woonkamer. De kelder was niet de enige plek waar mijn ouders onderduikers hadden verstopt. Ik mocht nooit mee naar het schuurtje. Mijn vader zei dat ik door de vloer zou zakken, omdat het niet stevig was. Maar zelf bracht hij er iedere dag wel kolen naartoe. Wat bleek nou: op de zolder van dat schuurtje zat een Joodse familie met twee dochters. Hier wist ik helemaal niets van. Wel moest ik altijd heel vroeg naar bed. Daar kon ik heel boos om worden, want mijn vriendjes en vriendinnetjes hoefden dat helemaal niet! Maar wat ik niet wist is dat die familie dan even naar beneden kon komen.’

Wat vond u het spannendste moment?
‘Ons huis was heel lang en had heel veel deuren. Hierdoor kon je de Duitsers wel eens op het verkeerde been zetten. Er zat een tussendeur naar de buren in en via hen kon je in de gewelvenkelder komen. Dat was een hele lange gang onder de grond, onder de straat door. Ik speelde altijd met vriendjes door dit huis. Je kon er goed tikkertje spelen. We gingen dan altijd door de deur van de buren. Op een dag lieten we de deur openstaan. We renden en knalden zo tegen een Duitse soldaat aan. Mijn vriendjes wisten niet hoe snel ze weg moesten komen. De soldaat vroeg me waar Vonk woonde. Ik zei: “U bent verkeerd, hier woont geen Vonk, hier woont Jagers.” De soldaat haalde zijn schouders op en draaide zich om want inderdaad stond op de deur de naam Jagers. Dit was wel een heel spannend moment. Als hij naar binnen was gegaan, had hij de onderduikers gezien. Ze zijn wel een keer binnen geweest. Vlak naast ons woonden namelijk NSB’ers die ons goed in de gaten hielden. We hebben wel eens huiszoekingen gehad, maar de Duitsers hebben nooit wat gevonden. We hadden namelijk een alarmsysteem: mijn moeder had een belletje onder de toonbank waardoor in huis een alarm afging. Drie keer bellen betekende wegwezen. Zo werden de onderduikers gewaarschuwd voor gevaar. Ze moesten dan supersnel de gewelvenkelder in. Dat was echt een doolhof, een goede verstopplaats.’

Wat vond u van de Bevrijding?
‘Dat was één groot feest! Mannen liepen in rokken op straat en speelden hele lelijke muziek. Dat waren Schotten die op een doedelzak speelden. Dat mensen daarvoor gingen klappen en juichen vond ik maar gek. Ook werd er gevierd dat de koningin terugkwam. Ook dat vond ik gek want ik had nog nooit een Koninginnedag gevierd. We moesten het Wilhelmus zingen en dat kende ik helemaal niet. Gelukkig had ik een heel bijdehand vriendinnetje dat uit volle borst mee kon zingen, dus daar heb ik mee geoefend.’

   

School: Van den Brinkschool

‘Die boeren profiteerden van het leed van anderen’

De koekjes staan op tafel naast de blaadjes met de vragen voor Cor Zeldenrust. Saar, Sam,Yanna en Florentine van de Van den Brinkschool in Wageningen zijn er klaar voor. Meneer Zeldenrust was dertien jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen aan de rand van de stad in de Nude.

Besefte u dat er oorlog was?
‘Ja, dat besefte je wel. Je hebt het nog nooit meegemaakt en je weet ook niet hoe het zal verlopen, maar je weet zelfs als kind al dat het niet goed is. En je merkt het aan veel. Er vlogen vaak vliegtuigen over Wageningen en ze lieten ook in de buurt bommen en granaten vallen. Ik lag dan doodsbenauwd te trillen in mijn bed. In het donker kon je de vliegtuigen niet zien, maar je kon ze goed horen. Misschien is dat zelfs nog erger. Ik ben heel vaak heel bang geweest in de oorlog’

Had u honger in de oorlog?
‘Ik heb gelukkig niet zo veel honger gehad. Alles ging op de bon in die tijd. Als je nu iets nodig hebt of je hebt trek in iets dan kijk je of je genoeg geld hebt en dan ga je naar de winkel. Tijdens de oorlog kon dat niet. Alles kocht je met geld én een bon. De gewoonste dingen waren niet te koop. En zeker zonder die bonnen kreeg je niets. Distributie was toen een woord dat je dagelijks hoorde en jullie kennen het nauwelijks. Tijdens de Hongerwinter was ik geëvacueerd. Ik woonde toen op een boerderij en daar was gelukkig altijd iets te eten. Het was wel eenzaam daar voor me. Mijn vrienden zaten op een ander adres en ik had geen mensen van mijn leeftijd in de buurt. Ik stond er een beetje alleen voor. Ik weet nog dat er soms mensen uit het westen van Nederland langskwamen. In de grote steden was er nauwelijks nog eten en ze hebben daar echt honger geleden. De mensen zagen er echt verschrikkelijk uit soms; heel mager en grijs. De boeren hebben aan hen echt geld verdiend door de zwarte handel. Voor een liter melk die normaal een dubbeltje kostte, werd twee gulden gevraagd. Die mensen betaalden dat ook graag. Alles beter dan doodgaan. Dat vond ik echt verschrikkelijk, profijt slaan uit het leed van anderen.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Ik was zeventien en in het dorp waar ik tijdelijk zat, woonde een meisje dat ik heel leuk vond. Na de oorlog ging ik de militaire dienst in en ging ik voor drie jaar naar India. In die tijd hebben we brieven naar elkaar gestuurd. En later werd zij mijn vrouw! Ik had haar nooit ontmoet als we in Wageningen waren gebleven. Er gebeurt altijd van alles en nog wat in je leven en ook wel goede dingen. We zijn in totaal 59 jaar getrouwd geweest.
En natuurlijk was de Bevrijding heel mooi. Als je vijf jaar onder bezetting leeft, wat is dan mooier dan dat daar een eind aan komt. De mensen waren gek van geluk. De Engelse soldaten werden geknuffeld door de meisjes.
Wat ik jullie nog wil meegeven, is dat het belangrijk is om aardig te zijn tegen mensen. Je kunt een kat beter aaien dan schoppen, en zo is het met mensen ook.’

 

 

 

School: Van den Brinkschool

‘Mijn moeder werd geraakt en is overleden door die bomaanslag’

Wes, Noora, Ties en Ivon vinden het maar wat spannend dat ze Co de Bruijn gaan interviewen. Bij het hek van de Van den Brinkschool in Wageningen wachten ze hem op. Hij heeft een doosje met boekjes en papieren bij zich. Mevrouw De Bruin, die in Velp woonde tijdens de oorlog, is er ook bij en luistert op de achtergrond mee.

Hoe voelde u zich in de oorlog?
Als een kind. Ik was vijf toen het begon. De eerste jaren zagen we hier weinig Duitse soldaten. Er was geen kazerne of legerplaats. De bomaanslag in het Rode Dorp was de eerste keer dat ik als kind echt met oorlogsgeweld te maken kreeg. Veel later, op zondag 17 september 1944, gebeurde weer zoiets. Mijn vader ging met mijn oudste broer naar de kerkdienst. Mijn twee jongere broertjes en ik bleven thuis met mijn moeder. We vroegen of we naar buiten mochten om kastanjes te zoeken. Mijn jongste broertje was nog heel klein. Normaal gesproken mocht hij nooit mee, maar nu mocht het toch en ik moest als oudste goed op hem letten. Een buurjongen klom in de boom en begon te schudden. Op dat moment viel er een bom in onze woonwijk. We zijn toen snel in de goot gaan liggen, met vijf of zes kinderen. We hadden geluk dat we niet thuis waren. Maar mijn moeder werd wel geraakt en is overleden. Dat was natuurlijk wel heel verdrietig. Het was een bom van de Engelsen. Ze wilden die bij het Lexkesveer gooien, want daar stond Duits afweergeschut. Maar ze maakten een verkeerde inschatting en dus viel de bom op onze wijk. Het was niet bedoeld om burgers te treffen.’

Wat gebeurde er daarna met u?
‘Na het bombardement konden we niet meer in ons huis wonen. De hele wijk was onbewoonbaar en werd afgesloten. Alles was kapot. Iedereen moest weg. Dat er zomaar veertig mensen om het leven kwamen en gewonden waren in een kleine wijk in Wageningen… Vrienden van mijn vader hebben de overblijfselen van mijn moeder gezocht en geborgen. De overblijfselen van alle omgekomen mensen werden naar de Aula gebracht, vlak bij Hotel de Wereld. Na vier dagen was de begrafenis. Lopend gingen we vanaf de Aula naar het kerkhof. Die dag waren er in Renkum Engelsen geland en er waren heel veel vliegtuigen in de lucht. Toen we aankwamen bij het kerkhof stortte heel dichtbij een vliegtuig neer en je hoorde mitrailleurvuur. De begrafenis werd gestaakt, het was te gevaarlijk. Iedereen moest maar zien thuis te komen en we moesten maar hopen niet onderweg geraakt te worden.
We konden niet meer thuis wonen en werden twee weken bij een kennis aan de Eekmolenweg ondergebracht.’

Hoe vond u het om vervolgens nog een keer geëvacueerd te worden?
‘Het evacueren was niet zo leuk, omdat het snel na het bombardement was. Het was ook spannend. Wij gingen lopend naar Bennekom, maar ook daar werd het gevaarlijk. Dat was echt heel eng. Op een nacht moesten we met alle grote mensen samen bij de dikste muren van de boerderij blijven staan. We mochten niet slapen, want er werd gebombardeerd. Aan het geluid hoorden we precies of een bom verweg of dichtbij viel. We hebben geluk gehad, er viel geen één dichtbij. De volgende dag gingen we naar een boerderij in Barneveld. Maar daar was al een ander gezin uit Wageningen. Toen wij aankwamen, moesten zij weer verder, want zoveel mensen paste niet. Juist ook omdat onze moeder er niet was, mochten we blijven en daar zijn we heel gelukkig mee geweest. Het waren hele aardige mensen die ons heel goed hebben opgevangen. Ik vond vanaf de eerste dag die boerderij al leuk. We bleven er tot na de Bevrijding.’

School: Van den Brinkschool

‘We kregen maar 450 gulden voor schade aan ons gebombardeerde huis’

Tijmen, Fenna, Maartje, Ivan en Sil van de G.J. van den Brinkschool zijn zo enthousiast over het interview dat ze bijna op de verkeerde vrouw afstappen die langs school fietst. Gelukkig verwelkomen ze daarna de echte mevrouw Riet Kühn op het schoolplein. Nadat ze haar iets te drinken hebben aangeboden, gaat het interview van start.

Hoe was het om te evacueren?
‘Tijdens de eerste evacuatie in 1940 moesten alle inwoners van Wageningen hun huissleutels inleveren bij de burgemeester. Dat deed iedereen braaf, dat kun je je nu niet meer indenken! Iedereen moest lopend naar de boten die in de haven klaarlagen. Ik was toen nog maar een baby, ik ben geboren in 1939, dus mijn moeder liep met mij in de kinderwagen. We mochten niet veel spullen meenemen, dus ook de kinderwagen kon niet mee aan boord. Mijn moeder heeft mij toen op haar arm genomen en de kinderwagen bij de haven in het water gerold. Als ze ooit nog een kinderwagen opvissen, dan is het de mijne! De boten waren erg smerig, omdat ze normaal gesproken werden gebruikt voor het vervoeren van kolen of cement. Toen we in Tienhoven van de boot afstapten, had de helft van Wageningen een zwart gezicht van de kolen en de andere helft een wit gezicht van het cement. Er was één boot die wel schoon was. Die was voor de rijkere mensen uit Wageningen Hoog of van de Landbouwhogeschool.’

En hoe was de tweede keer?
‘In 1944 moesten we voor de tweede keer evacueren. Dit keer moesten we gewoon zelf op de fiets. Ik ging achterop bij mijn vader, mijn broertje zat bij mijn moeder achterop. We zijn eerst in Zeist beland, waar we bij de kerk een adres toegewezen kregen. Dat was bij een huis met een klein winkeltje eraan, maar daar konden we maar één nacht blijven. Daarom zijn we naar een ander adres in Zeist gegaan en daar zijn we een tijdje gebleven. Toen zei mijn opa dat we naar Ederveen konden komen. Daar kwamen we terecht bij een boer, waar het heel vies was. We moesten elke dag kammen om de luizen uit ons haar te krijgen. Dat was een drama met mijn krullenbol. De zoon van de boer was ook niet aardig, want die wilde vechten met mijn vader. Daar zijn we dus gauw weer weggegaan. Mijn moeder was ook nog eens zwanger in die tijd. In een school hadden ze een noodziekenhuis gemaakt, waar mijn zusje is geboren. Ze woog nog geen vier pond, dus ze maakten een geïmproviseerde couveuse in een rek waar normaal eierkisten instaan, met vier kruiken om haar heen om haar warm te houden.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de oorlog?
‘In de oorlog moest je eten halen met voedselbonnen. Ook aten we soep en pap uit de gaarkeuken. Je kreeg af en toe een bon om bijvoorbeeld een nieuwe jas te kopen. Mijn moeder had geen jas, want ze had voor mij een jasje gemaakt door haar jas binnenstebuiten te doen en er een klein jasje uit te maken. Mijn vader werkte op het distributiekantoor waar ze de bonnen uitgaven. Hier heeft hij veel voedselbonnen achterover gedrukt voor studenten in Wageningen. Dat was wel link. Bij het gezin in Ederveen kregen we niet zoveel te eten. We snoepten de hagelslagjes die naast hun borden waren gevallen. Ook gaf de man van het gezin ons alleen poters, de knollen van aardappelen, die hij over had.’

Hoe was het tijdens en na de Bevrijding?
‘Tijdens de Bevrijding waren we in Lunteren. Van de Canadezen kregen we chocola en van mijn vader kreeg ik een kleurboek. We konden weer vrij op straat rondlopen en heel Lunteren rook naar Engelse sigaretten die iedereen rookte. Toen we terugkwamen in Wageningen was ons huis verwoest door het bombardement op de wijk Sahara. Veel van onze spullen waren meegenomen. We kregen maar 450 gulden schadevergoeding om het huis weer op te bouwen en 277 gulden voor schade aan het bedrijf. Omdat ons huis onbewoonbaar was, mochten we tijdelijk in een conciërgewoning naast Huize de Born in Bennekom wonen. Daar werden Canadezen opgevangen die moesten wachten tot zij met de boot weer naar Canada konden. Daar hebben we ons goed vermaakt. Mijn moeder heet Riek en dat vonden ze maar een rare naam. Ze was rossig, dus als er eten was, riep de kok altijd: “Red!” Ik leerde daar mijn eerste Engelse woorden. “Chocolate, please,” zeiden we dan tegen de Canadezen, en meestal kregen we wel wat. Die jongens vonden het volgens mij wel leuk. Zij hadden waarschijnlijk ook kinderen thuis die ze misten.’

School: Van den Brinkschool

‘Boven op de kazen voeren we stiekem mee naar huis’

Ella, Evy, Petr en Jorrit van de G.J. van den Brinkschool zijn een beetje gespannen voor het interview met Paulien. Dat gaat al snel over als ze haar iets te drinken aanbieden en ze samen van een koekje genieten. Mevrouw Meier is geboren in Utrecht en op haar negende naar Wageningen verhuisd, waar haar vader een sigarenfabriek begon. Ze heeft het dagboek meegenomen dat ze tijdens de oorlog heeft bijgehouden en toen overal mee naartoe nam.

Hoe was het om geëvacueerd te worden?
‘In zekere zin was het voor kinderen een avontuur. In 1940 zijn we vanuit de haven van Wageningen geëvacueerd. Wij moesten op de ziekenboot, omdat mijn zus net een blindedarmoperatie had gehad. In de omgeving van Streefkerk zijn we ingedeeld bij een boerengezin. Het waren wel hele gierige mensen. We moesten zelfs voor het water betalen. We sliepen in de varkensschuur op een paar bosjes stro. Er zaten gelukkig geen varkens in, dan zou je mij er niet in hebben gekregen! Wij vonden het eigenlijk fantastisch daar. Met het karretje waar mijn zieke zus op gelegen had, gingen wij zo de dijk af het hele land over. Bij de tweede evacuatie zijn we eerst een tijd bij mijn grootouders in Soestdijk geweest, maar zij waren oud en de voedselvoorziening kwam in de knel. Toen zijn we met een vrachtwagen naar Amsterdam gegaan en daar op de Lemmerboot gestapt. Uiteindelijk zijn we met een boerenkar in Sint Nicolaasga in Friesland terechtgekomen.’

Had u geheime spullen in de oorlog?
‘Ja, dat hadden we, dus die moesten verstopt worden. In Friesland hadden we een kast met een bodem erin. De bodem hadden ze losgemaakt en daarin stond een radio. ’s Avonds kwam het nieuws van Radio Oranje uit Engeland en dan ging de hele familie bij de radio zitten. Je moest van alles en nog wat verzinnen. In Soestdijk is er een keer een huiszoeking geweest. Mijn grootvader, die er nog heel goed uitzag, moest in bed gaan liggen en ik moest een wit schortje voor. We hadden een paar medicijnflesjes op zijn nachtkastje gezet, zodat ze hem niet zouden meenemen, omdat hij er ziek uitzag. In Soestdijk heb ik ook een keer een dag op het politiebureau gezeten. Er waren geen kolen voor de kachel meer en dus gingen we op zoek naar hout. Met vriendjes hebben we toen een heleboel bomen omgezaagd. Dat was verboden en toen werd ik opgepakt. Na een dag mocht ik weer naar huis.’

Had u onderduikers in huis?
‘Tijdens de oorlog hadden wij een Joodse vrouw in huis. Ik ben opgegroeid in een gezin met acht kinderen, eerst zes meisjes en toen twee jongens. De vrouw leefde bij ons in het gezin met acht kinderen als hulp in de huishouding. Zij had een valse naam, overgenomen van een overleden vrouw met dezelfde leeftijd als zij. Het bericht dat die vrouw was overleden was uit het gemeentearchief gehaald. Mijn ouders wisten natuurlijk dat ze Joods was, maar wij kinderen niet, zodat we er niet over konden praten met vriendjes en vriendinnetjes. Nadat we bevrijd waren zijn we er pas achter gekomen. Ze had, hoorden we toen, een kindje van dezelfde leeftijd als mijn jongere broertje en dat was in Amsterdam ondergedoken. Dat moet vreselijk voor haar geweest zijn, dat ze de jeugd van haar kindje heeft gemist. Na de oorlog heeft ze in Leeuwarden bij het bureau van Civil Affairs gehoord dat haar man vlak voor het eind van de oorlog is vermoord in een concentratiekamp. Dat was wel heel erg voor haar.’

Hoe was het tijdens de Bevrijding?
‘Ik was toen in Friesland. Er gingen geruchten dat er Canadezen onderweg waren. Wij dachten dat het een hele strijd zou worden, dus we wachtten totdat de storm van granaten en kogels zou losbarsten, maar alles was stil. Op een gegeven moment zagen we in de verte vanuit Joure lage militaire voertuigen aankomen. Dat bleken de Canadezen te zijn, die ons van alles en nog wat gaven. Sokken, chocola, dingen die we in tijden niet gehad hadden. Het was enorm feest, we gingen iedere avond dansen op de markt! Het heeft heel lang geduurd voordat we weer in ons huis in Wageningen konden. Het was zwaar beschadigd, veel meubels waren gestolen of werden een paar straten verder teruggevonden. Mijn vader kreeg toestemming om terug te gaan naar Wageningen. Hij had in Friesland veertig kazen laten maken om te gebruiken als ruilmiddel, want aan geld had je niet zoveel in die tijd. Wij mochten eigenlijk niet mee, maar mijn oudste zus en ik zijn onder een zeil bovenop de kazen gaan liggen. Zo zijn we stiekem de rivier bij Deventer overgestoken. We hadden thuis alleen nog geen matrassen, dus sliepen we op het ijzeren raster van ons bed. We sliepen best goed, omdat we moe waren van het opknappen van ons huis overdag.’

 

School: Van den Brinkschool

‘Al het eten in de oorlog was grauw’

Vier paar nieuwsgierige oogjes staren Wout Hol al aan als hij zijn auto aan de overkant van de school parkeert. Iedere schooldeur wordt voor hem opengehouden door Stefan terwijl Roan, Mirthe en Lynn hem naar het technieklokaal begeleiden. Zijn jas wordt netjes aangenomen en de koffie ingeschonken. ‘Wilt u ook een koekje?’ vraagt Lynn. En dan vertelt hij de leerlingen van de Van den Brinkschool het verhaal over zijn oorlog, die begon toen hij pas drie weken oud was.

Bent u geëvacueerd?
‘Jazeker. Bij de tweede evacuatie is heel Bennekom leeggeruimd vanwege de Slag om Arnhem. Ook wij moesten ons huis verlaten. Ik heb een gehandicapte zus en daardoor konden wij niet heel ver reizen en ook ik was nog erg klein. We zijn redelijk dichtbij, in Ede, ondergebracht. We mochten op een graanzolder slapen samen met een andere familie uit Wageningen. We sliepen op bedden van stro. Ik herinner mij nog een ochtend heel goed daar op de graanzolder. Het was een zondag en iedereen kwam terug van de kerk behalve mijn vader. De Duitsers hadden hem eruit gepikt. Het was een jonge, sterke kerel waardoor hij perfect was om te werken in een werkkamp. Hij werd naar Mooiland gebracht, maar wist al na een paar dagen te ontsnappen. Bij het afmarcheren is hij de bosjes ingedoken en heeft het op een lopen gezet. Een paar dagen later werden we wakker en lag onze vader gewoon weer in zijn bed te slapen, alsof hij niet was weggeweest.’

Was u heel bang voor de Duitsers?
‘Ik was voor zo ver ik mij kan herinneren niet heel bang, ik was tenslotte maar een klein jochie. Wel wist ik dat je uit de buurt van de soldaten moest blijven. Mijn vader zat hem wel regelmatig te knijpen, hij was natuurlijk uit een kamp ontsnapt en kon ieder moment weer worden teruggestuurd als ze hem ontdekten. Zo stond er op een middag plotseling een Duitse officier met een paard in de kamer. Hij was een rondje aan het rijden toen hij plotseling werd beschoten vanuit de lucht. Hij schoot toen met zijn paard ons erf op en reed zo naar binnen. Mijn vader wist natuurlijk niet hoe snel hij weg moest komen. Hij pakte mij op en rende naar de slaapkamer. Daar hebben we ons verstopt totdat de militair weer weg was. Toen was ik wel bang en mijn vader misschien nog wel erger.’

Kent u mensen die zijn vermoord?
‘Mijn buurman heeft het niet overleefd. Hij had zijn koeien meegenomen naar zijn evacuatieadres, maar die hadden niet genoeg te eten. Hij is daarom teruggegaan naar Bennekom om daar zijn gras te maaien. Bennekom was verboden terrein. Hij is door Duitse soldaten opgepakt en doodgeschoten. Ze lieten hem in de greppel achter. Na de oorlog, tijdens het uitbaggeren van de sloot, hebben ze hem gevonden.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Ik weet nog goed het moment dat we werden bevrijd. Er kwamen rijen en rijen met militaire auto’s en tanks uit Lunteren. Het was een hele lange weg dus het was heel indrukwekkend om naar te kijken. Ik maakte er met mijn vriendjes een sport van om zigzaggend tussen de tanks door te rennen. Er waren heel veel geallieerden die hun tenten opzetten in de omgeving. Er stond een soldaat brood te smeren. Heel veel mooie plakken brood mét boter erop! Hij zag me en ik kreeg toen ook zo’n mooie snee brood waar ik ontzettend blij mee was. Ik rende ermee naar huis en heb het lekker met mijn moeder samen opgepeuzeld. Ik had nog nooit echt brood gehad. Wij hadden in die tijd oorlogsbrood. Ik weet niet precies hoe je dat maakt; het was een beetje grijzig. Al het eten in die tijd was grauw.’

School: Van den Brinkschool

‘Ik mocht spelen, maar mijn zus werd ingezet als huismeid’

Niko, Sarah en Noor van de Van den Brinkschool in Wageningen zijn best wel een beetje zenuwachtig voor het interview met mevrouw Schoorl. Dat ze gewoon ‘echte’ onderduikers in huis heeft gehad is toch wel bijzonder. Tijdens het voorstelrondje wordt duidelijk dat de broer en opa van mevrouw Schoorl ook Niko heten, en dat is heel modern want tegenwoordig heeft iedereen maar één naam. Maar dan is mevrouw Schoorl ook héél modern, zij heeft er ook maar een! Het wordt even stil in de ruimte want stiekem vindt mevrouw Schoorl het ook wel een beetje spannend… Snel haalt ze haar hobby tevoorschijn, een ‘painting’ met daarop een druppel met een gezichtje. Het is het coronavirus en ze heeft er wel 65 geschilderd!

Wat deed u toen de oorlog begon?
‘Ik was 8 jaar toen de oorlog in mei uitbrak. Wij woonden in een heel mooi huis, de Soetendael in Bennekom. Niet lang daarna is Wageningen geëvacueerd, en vertrok men met boten richting het westen. Wij zijn naar het oosten getrokken, want dat vonden mijn ouders veel verstandiger. Het was beter om áchter de troepen te gaan zitten dan vóór de troepen uit te trekken, zo hadden we geen last meer van de gevechten. Wel was ik doodsbang! Na een weekje mochten we terugkeren. Om de tijd door te komen, speelde ik met meikevers in de struiken, of met papiertjes. Ook verzamelde ik sigarenbandjes. Mijn opa rookte veel waardoor ik er makkelijk aan kon komen. En op straat lagen de sigarenbandjes gewoon voor het oprapen. Maar ik pakte ook sigaren op van de grond en maakte er figuurtjes van.’

Hoeveel onderduikers had u in huis?
‘Even een hele diepe zucht, want jeetje dat waren er veel. Een aantal is opgepakt en vermoord. Dit is een heel verdrietig onderwerp, waar ik soms nog om moet huilen. Mijn vader werkte in Amsterdam. Hij werkte bij Polak & Schwarz, een fabriek die geur- en smaakstoffen produceerde, ook parfum. Dit bedrijf deed veel voor Joodse mensen, ook mijn vader nam Joodse kinderen mee op de trein om ze over een aantal adressen in Bennekom te verdelen. Hij is zelfs een keertje opgepakt omdat hij een paspoort had afgegeven aan Joodse mensen. Hij is toen gevangengezet in kamp Vught, een vreselijk gevangenkamp. De nacht waarin hij werd opgepakt, herinner ik mij nog heel goed want mijn moeder had net ons varken geslacht. Dat was heel geheim want vee moest je afstaan aan de Duitsers, daarom hadden we het vlees verstopt in pannen over de keuken. De Duitsers zijn gelijk ons huis binnengekomen om het in beslag te nemen. Wij hadden toen al onderduikers, die zijn via de heg in onze tuin weggekomen. Soms denk ik nog wel eens terug aan dit moment…de oorlog en alle mensen die het niet hebben overleefd, het is gewoon verschrikkelijk.’

Waar zat u tijdens de evacuatie van Wageningen?
‘Wij zijn toen gevlucht met onze oom. Onze woning was geraakt door een bom. Mijn ouders waren daarbij gewond geraakt en moesten midden in de nacht naar het ziekenhuis. Toen zijn wij met mijn oom op de fiets de volgende dag richting Zeist gegaan. Onderweg kwamen we de auto van het Rode Kruis met mijn ouders tegen, en een aantal Joodse mensen die helemaal in het verband gewikkeld waren of geschminkt waardoor je niet aan hun uiterlijk kon zien dat ze Joods waren. Daarna hebben we op veel verschillende plekken overnacht, maar uiteindelijk heb ik onderdak gekregen bij de familie Duyvis. Tussen de verdiepingen van hun woning waren ruimtes aangebracht waar mensen zich konden verstoppen. Niemand is gevonden. Wel miste ik mijn familie heel erg. Mijn zus zat een dorpje verder dan ik, maar zij werd bij haar huis ingezet als huismeid en moest veel huishoudelijke taken doen. Ik mocht gelukkig kind blijven en spelen. Ik ben heel goed bevriend geraakt met hun dochter: zij is nog steeds een vriendin van mij.’

School: Van den Brinkschool

‘De couveuse van mijn zusje was een eierkist’

Even alles uitpakken. Er komen brieven op tafel en boekjes met talloze foto’s. Riet Kühn heeft veel meegenomen naar de Van den Brinkschool in Wageningen. Ze woonde tijdens de oorlog in Wageningen, toen was ze nog maar 1 jaar oud. Lion, Annemijn en Azra kijken hun ogen uit want, wauw, wat heeft mevrouw Kühn veel bewaard. ‘Kijk, dit zijn mijn broertje en ik’, begint ze.

Wat deed u tijdens de evacuatie in Wageningen?
‘Tijdens de eerste evacuatie zat ik nog in een kinderwagen, ik was namelijk ook pas 1 jaar. Wij zijn toen met allemaal boten de Rijn afgegaan. De hele wijk moest met zijn allen in een boot. Het was ontzettend krap en kinderwagens mochten absoluut niet mee. Mijn moeder heeft mijn kinderwagen in het water gegooid zodat de Duitsers hem niet konden inpikken. Tijdens de tweede evacuatie gingen we zelf op de fiets, ik zat bij mijn vader achterop en mijn broertje bij mijn moeder. We hadden onze huissleutels ingeleverd en Duitse soldaten zijn toen in ons huis getrokken. Na onze fietstocht zijn we bij mijn opa in Ede-Veen beland, hij heeft ons via via ondergebracht in de buurt. Hier zijn we een hele tijd gebleven want mijn moeder was ook nog zwanger. Mijn zusje woog bij de geboorte veel te weinig. In het noodhospitaal hebben ze toen een couveuse gebouwd van eierkisten. We konden niet anders, maar het ging wel heel goed.’

Wat at u tijdens de oorlog?
‘We hadden niet veel te eten. Er waren zelfs dagen dat we helemaal niet wisten wat we moesten eten. Wel kwam mijn opa af en toe wat brengen. Brood bijvoorbeeld, maar waar hij het vandaan haalde mag Joost weten want het was al een hele tijd niet te verkrijgen. Ook had hij een stuk worst en een stuk vlees mee. Later kwam de man van de schuur waarin wij woonden, vertellen dat hij nog wat kleine aardappelen te eten had. Een groot feest want dit hadden we al heel lang niet meer gegeten, terwijl het eigenlijk heel vies was. Maar alles beter dan de soep of pap van de gaarkeuken. Mijn opa was slager waardoor we soms wel wat lekkers te eten meekregen. We moesten het allemaal van hem hebben want mijn vader had een hele grote wond aan zijn been van het houthakken. Die genas maar langzaam want we aten niet zoveel voedzame dingen.’

Uw huis stond pal naast de Sahara, en is ook geraakt door een bom. Weet u hier nog iets van?
‘Dit was nog voor de tweede evacuatie. Gelukkig was er toen niemand thuis en hebben we snel een ander huis geregeld. Wel had het huis aan de Sahara veel grond. Op de foto’s zie je hoe de bom ons huis heeft verwoest. Het hele dak is eraf geblazen! Ook zaten er veel gaten in de muur. Toen mijn vader dit hoorde gingen we er automatisch vanuit dat we niets meer overhadden. Ons huis was onbewoonbaar. Na de oorlog zijn we teruggegaan om te kijken of er nog wat van onze spullen in huis lagen. Ook hadden we belangrijke zaken begraven in de schuur, maar dat was allemaal meegenomen. In huis was ook niet veel meer: meubels meegenomen, deuren waren weg, muren ingestort en de woonkamer was een puinhoop, alles was overhoop gehaald. Later kregen we vergoeding voor de schade aan het huis en het land. Maar dit was echt heel weinig: slechts 450 gulden, hier konden we geen nieuw huis van kopen.’

School: Van den Brinkschool

‘Het eten van de katten was lekkerder’

Jan, Silvie, Rembrand en Gloria ontvangen mevrouw Bos op de Van den Brinkschool in Wageningen. Dikkie Bos, die volgende week 92 jaar wordt, is normaal gesproken iedere dag druk bezig, maar heeft nu tijd om over de oorlog te vertellen. De leerlingen genieten van de eierkoeken die ze voor hen heeft meegenomen. Tijdens de oorlog is mevrouw Bos twee keer geëvacueerd vanuit haar woonplaats Wageningen.

Hoe was het om te evacueren?
‘Tijdens de eerste evacuatie was ik 11 jaar en had ik twee jongere zusjes. Je denkt er niet zo over na wat je meeneemt, want je probeert zo vlug mogelijk weg te komen. We hadden konijnen, maar ik weet niet waar die gebleven zijn. Die zullen de Duitsers wel meegenomen hebben! De vliegtuigen vlogen maar over ons heen en we waren bang dat ze bommen en granaten lieten vallen. Mijn vader ging niet met ons mee, omdat hij meehielp het vee weg te brengen. Daardoor zat mijn moeder alleen met drie kinderen, van wie er één ziek op bed lag. Mijn zusje had problemen met haar nieren en kon dus niet mee met de boot. Ze vergaten haar eerst op te halen, maar ze is uiteindelijk met het Rode Kruis meegegaan naar Nieuwpoort. Mijn moeder wilde haar niet achterlaten, dus we zijn pas over de dijken naar de haven gelopen toen de grote groep al vertrokken was. Daar stonden hele grote boten klaar, van die platschuiten. Onderin de schuit lag je met z’n allen bij elkaar. Moest je nodig naar de wc, dan moest je het op een emmer doen achter een gordijntje. Eén keer wilde een oude man, die een klein kruidenierswinkeltje had bij ons in de buurt, de emmer leeggooien in de rivier, maar toen hij bijna bovenaan de trap was, liet hij de emmer kieperen. De mensen die onder de trap lagen, zagen er niet zo fris meer uit!’

Wat at u in de oorlog?
‘Nou, je at wat je kreeg. Het kon een half sneetje brood zijn, het kon een kopje koolsoep zijn. Ik ben heel vaak flauwgevallen van de honger. Toen we voor de tweede keer evacueerden, zijn we eerst vanuit Wageningen naar mijn tante in Bennekom gegaan. Met een handkar met wat spulletjes erop zijn we via Scherpenzeel in Zeist beland, waar we bij het kasteel weer werden verdeeld. We kwamen terecht bij een boerderij in Bilthoven, waar ze een bakhuisje hadden staan waar wij mochten zitten. De boer was niet zo leuk. Hij gaf eten aan de Duitsers en wij kregen niks. De katten voerde hij wel goed, dus als de boer de katten kwam voeren, dan gingen mijn zus en ik de trap af en aten de bakken van de katten leeg. Omdat ik de oudste was, moest ik in Bilthoven met een pannetje eten gaan halen. Er werd koolsoep uitgedeeld in het dorp. Lekker was dat niet, het eten van de katten was lekkerder! En één keer was ik bij iemand, dat was niet netjes van me, maar die had spek hangen en daar heb ik stiekem een plakje afgejat. Het was heerlijk, maar het zit me nog dwars! Ik eet eigenlijk ook geen spek meer.’

Waar was u toen u hoorde dat de oorlog geëindigd was?
‘In Bilthoven. Meisjes die bevriend waren met Duitsers werden op de markt allemaal kaalgeschoren. Toen ik ging kijken was er ook een meisje uit mijn klas. Eigen schuld, dacht ik toen ergens. De Engelsen kwamen binnen met allemaal tanks, dat was feest. Daarna moest iedereen terug naar z’n eigen woonplaats. Er was zoveel veranderd toen we terugkwamen in Wageningen. De Joodse mensen die ik kende van school of de buurt waren allemaal opgepakt. Alles was kapot en er was een granaat in onze slaapkamer gevallen. Het duurde wel een paar jaar voordat alles weer opgebouwd en normaal was.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
‘Al met al was het ook leuk. Ik probeer altijd de goede kanten te zien van het leven. Tijdens de oorlog lukte dat soms niet, als er vliegtuigen over kwamen vliegen. Dan was het gauw schuilen, voor ze bommen lieten vallen. Maar ik heb bijvoorbeeld een vriendin gemaakt tijdens het wandelen bij de tweede evacuatie. Ze kwam uit Rotterdam. Ik zou graag weten of ze er nog is. En in Bennekom zaten we dagen bij mijn tante in de kelder. Daar heb ik een hele hoop liedjes geleerd. Het liedje dat ik het leukst vond om te zingen was ‘in ‘t groene dal, in ‘t stille dal’. Ook wilde mijn vader voordoen hoe we via een raampje uit de kelder moesten komen als er wat aan de hand was. Maar toen hij het voordeed, zat hij klem en kon niet meer voor of achteruit.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892