‘Boven op de kazen voeren we stiekem mee naar huis’


Ella, Evy, Petr en Jorrit vertellen het verhaal van Paulien
Wageningen

Ella, Evy, Petr en Jorrit van de G.J. van den Brinkschool zijn een beetje gespannen voor het interview met Paulien. Dat gaat al snel over als ze haar iets te drinken aanbieden en ze samen van een koekje genieten. Mevrouw Meier is geboren in Utrecht en op haar negende naar Wageningen verhuisd, waar haar vader een sigarenfabriek begon. Ze heeft het dagboek meegenomen dat ze tijdens de oorlog heeft bijgehouden en toen overal mee naartoe nam.

Hoe was het om geëvacueerd te worden?
‘In zekere zin was het voor kinderen een avontuur. In 1940 zijn we vanuit de haven van Wageningen geëvacueerd. Wij moesten op de ziekenboot, omdat mijn zus net een blindedarmoperatie had gehad. In de omgeving van Streefkerk zijn we ingedeeld bij een boerengezin. Het waren wel hele gierige mensen. We moesten zelfs voor het water betalen. We sliepen in de varkensschuur op een paar bosjes stro. Er zaten gelukkig geen varkens in, dan zou je mij er niet in hebben gekregen! Wij vonden het eigenlijk fantastisch daar. Met het karretje waar mijn zieke zus op gelegen had, gingen wij zo de dijk af het hele land over. Bij de tweede evacuatie zijn we eerst een tijd bij mijn grootouders in Soestdijk geweest, maar zij waren oud en de voedselvoorziening kwam in de knel. Toen zijn we met een vrachtwagen naar Amsterdam gegaan en daar op de Lemmerboot gestapt. Uiteindelijk zijn we met een boerenkar in Sint Nicolaasga in Friesland terechtgekomen.’

Had u geheime spullen in de oorlog?
‘Ja, dat hadden we, dus die moesten verstopt worden. In Friesland hadden we een kast met een bodem erin. De bodem hadden ze losgemaakt en daarin stond een radio. ’s Avonds kwam het nieuws van Radio Oranje uit Engeland en dan ging de hele familie bij de radio zitten. Je moest van alles en nog wat verzinnen. In Soestdijk is er een keer een huiszoeking geweest. Mijn grootvader, die er nog heel goed uitzag, moest in bed gaan liggen en ik moest een wit schortje voor. We hadden een paar medicijnflesjes op zijn nachtkastje gezet, zodat ze hem niet zouden meenemen, omdat hij er ziek uitzag. In Soestdijk heb ik ook een keer een dag op het politiebureau gezeten. Er waren geen kolen voor de kachel meer en dus gingen we op zoek naar hout. Met vriendjes hebben we toen een heleboel bomen omgezaagd. Dat was verboden en toen werd ik opgepakt. Na een dag mocht ik weer naar huis.’

Had u onderduikers in huis?
‘Tijdens de oorlog hadden wij een Joodse vrouw in huis. Ik ben opgegroeid in een gezin met acht kinderen, eerst zes meisjes en toen twee jongens. De vrouw leefde bij ons in het gezin met acht kinderen als hulp in de huishouding. Zij had een valse naam, overgenomen van een overleden vrouw met dezelfde leeftijd als zij. Het bericht dat die vrouw was overleden was uit het gemeentearchief gehaald. Mijn ouders wisten natuurlijk dat ze Joods was, maar wij kinderen niet, zodat we er niet over konden praten met vriendjes en vriendinnetjes. Nadat we bevrijd waren zijn we er pas achter gekomen. Ze had, hoorden we toen, een kindje van dezelfde leeftijd als mijn jongere broertje en dat was in Amsterdam ondergedoken. Dat moet vreselijk voor haar geweest zijn, dat ze de jeugd van haar kindje heeft gemist. Na de oorlog heeft ze in Leeuwarden bij het bureau van Civil Affairs gehoord dat haar man vlak voor het eind van de oorlog is vermoord in een concentratiekamp. Dat was wel heel erg voor haar.’

Hoe was het tijdens de Bevrijding?
‘Ik was toen in Friesland. Er gingen geruchten dat er Canadezen onderweg waren. Wij dachten dat het een hele strijd zou worden, dus we wachtten totdat de storm van granaten en kogels zou losbarsten, maar alles was stil. Op een gegeven moment zagen we in de verte vanuit Joure lage militaire voertuigen aankomen. Dat bleken de Canadezen te zijn, die ons van alles en nog wat gaven. Sokken, chocola, dingen die we in tijden niet gehad hadden. Het was enorm feest, we gingen iedere avond dansen op de markt! Het heeft heel lang geduurd voordat we weer in ons huis in Wageningen konden. Het was zwaar beschadigd, veel meubels waren gestolen of werden een paar straten verder teruggevonden. Mijn vader kreeg toestemming om terug te gaan naar Wageningen. Hij had in Friesland veertig kazen laten maken om te gebruiken als ruilmiddel, want aan geld had je niet zoveel in die tijd. Wij mochten eigenlijk niet mee, maar mijn oudste zus en ik zijn onder een zeil bovenop de kazen gaan liggen. Zo zijn we stiekem de rivier bij Deventer overgestoken. We hadden thuis alleen nog geen matrassen, dus sliepen we op het ijzeren raster van ons bed. We sliepen best goed, omdat we moe waren van het opknappen van ons huis overdag.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892