Erfgoeddrager: Mohammed

‘Schildpaddensoep’

Wij hebben meneer Piet Sijtsma geinterviewd over zijn ervaringen tijdens de oorlog. Toen de oorlog begon was meneer Sijtsma ongeveer drie jaar oud en woonde hij aan de Wagenaarstraat in Amsterdam. Meneer Sijtsma had veel te vertellen over de oorlog. Het was een heel leuk en informatief interview met een paar bijzondere verhalen.

Bent u bang geweest in de oorlog?
“Ik geloof dat ik nooit echt bang was. Ik weet nog wel dat er Duitse soldaten door de straat reden in open jeeps. Ze zaten dan op banken achterin, meestal zo’n acht soldaten bij elkaar. Tussen hun benen hadden ze een mitrailleur recht omhoog staan, klaar om in actie te komen. Dat voelde erg bedreigend. Iedereen werd dan angstig en maakte dat hij weg kwam. Mijn oudere broers zeiden tegen mij dat ik weg moest wezen als de auto de straat in kwam rijden. Zij bleven dan buiten staan om alles in de gaten te houden.”

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
“Ik heb nooit echt honger gehad. Ik was het jongste kind in de familie. Mijn twee broers en mijn zus hielden mij de hand boven het hoofd, ik kreeg altijd wel een extraatje. Ook was mijn moeder heel slim, zij ging naar het platteland om daar dingen te ruilen voor eten. Mijn familie vertelde mij later dat ik als kleine jongen een truc had om aan meer eten te komen. Zij smeerde voor iedereen boterhammen – toen die er nog waren, en legde deze op de keukentafel. Ik liep daar dan naartoe en als 4-jarige was ik precies zo groot dat ik goed zicht had op alle boterhammen, ik kon goed zien welke het dikste was. Die wilde ik dan en kreeg ik ook nog, niemand vond dat erg. Tijdens de oorlog had ik een huisdier, een schildpad. Mijn vader was schipper en had deze meegenomen van een van zijn reizen. Ik weet nog dat ik vaak met het beest speelde. Op een dag ben ik met een smoesje weggelokt naar het huis van mijn opa en oma. Daarna vertelde mijn moeder dat de schildpad was weggelopen. Dat vond ik als kind heel logisch, maar nu denk ik dat ze de schildpad hebben opgegeten. Misschien is hij wel schildpaddensoep geweest?”

Wat weet u nog van de Bevrijding?
“De Bevrijding was een groot feest. Alle vlaggen hingen uit in onze straat. Ook mijn vader kwam na de oorlog eindelijk weer thuis. Hij was schipper op een vrachtschip en mocht tijdens de Tweede Wereldoorlog niet terug naar Nederland komen. Anders zou het schip in Duitse handen vallen. Het moet dus de eerste keer zijn dat ik mijn vader heb gezien, dat blijft merkwaardig, ik was toen bijna zeven jaar oud. Ik kan me het moment niet herinneren dat ik hem voor het eerst zag, maar ik weet wel dat ik het geweldig vond om opeens een vader te hebben.”

Erfgoeddrager: Mohammed

‘Mijn vader en ooms hebben tijdens een razzia in een wijnvat verstopt gezeten.’

Als de ouders van de kleine Els de vliegtuigen nog niet kunnen horen, begint het vierjarige meisje al te huilen. Gehuil dat snel daarna wordt opgevolgd door het ronkende geluid van overvliegende luchtvoertuigen. Het gezin van Els Vlek woont in het centrum van Den Haag, bij de wijnhandel en distilleerderij van vader Vlek.

Hoe was het leven in de oorlog voor u?
Eigenlijk ging het leven voor ons gewoon door, maar ik was wel altijd bang. De Duitse soldaten deden niks vervelends tegen ons, maar toch kreeg ik de rillingen van die uniformen en helmen.
Ik werd ook bang van het luchtalarm. Als dat afging, moest je rennen naar een schuilplaats. Op school was dat onder de trap. Een keer liep ik buiten over het plein bij de Grote Kerk met mijn kleine broertjes op weg naar school. Zij gingen naar de kleuterschool in de Oude Molstraat en ik naar de St. Willibrordusschool in dezelfde straat. Plots ging het luchtalarm. De portier van de boekhandel op de hoek van de Prinsestraat riep snel alle kinderen op het plein naar binnen, de winkel in. Daar moesten we wachten tot we de dubbele toon van het alarm hoorden, het sein dat het veilig was.

Kende u joodse kinderen?
Ik zat op een katholieke school. In die tijd was dat allemaal zo gescheiden van elkaar. Ik kende helemaal geen joodse kinderen. Maar omdat joden op een gegeven moment de ster moesten dragen, zag ik opeens heel veel sterren door onze buurt lopen. Ik wist daarvoor helemaal niet dat zij joods waren. Wij woonden vlakbij de joodse buurt van Den Haag, die rondom de synagoge in de Wagenstraat was.
Ik kreeg een keer op school van een klasgenootje een speldje van de ‘winterhulp Nederland’. Dat vond ik werkelijk prachtig. Het leek net of licht gaf in het donker. Ik liep er dolblij mee naar huis, maar eenmaal thuis moest ik de broche inleveren van mijn moeder. Daar werd ik zo verdrietig door. Pas veel later begreep ik dat de winterhulp bij de NSB hoorde. Mijn moeder wilde niet dat mensen zouden denken dat wij daarbij hoorden, als ik dat speldje droeg. Blijkbaar zat de familie van dat vriendinnetje wel bij de NSB.

Heeft uw familie gevaar gelopen tijdens de oorlog?
Mijn vader en ooms wel. Zij moesten in Duitsland werken, omdat ze jonger dan veertig jaar waren. De Duitsers pakten deze mannen op tijdens razzia’s. Mijn vader en ooms hebben tijdens zo’n razzia in een wijnvat verstopt gezeten in de zaak van mijn vader. Twee Duitsers kwamen aan de deur. Eén van de twee bleef bij ons, kinderen, de andere nam mijn moeder mee. Zij moest hem door het hele huis meenemen om te bewijzen dat mijn vader er niet was. Vlak voor de wijnvaten zat een hek, met een heel klein slotje erop. Mijn moeder zei dat ze de sleutel niet had. De Duitser zei: ‘Schon gut’, het is al goed. Later brak de hongerwinter uit. Omdat mijn vader producten nodig had voor zijn wijn en sterke drank, en de Duitsers dit graag afnamen, kreeg hij extra voedselbonnen. Daar konden wij en het personeel van eten. Dat was ons geluk.

Erfgoeddrager: Mohammed

‘Ik was heel bang dat ons huis gebombardeerd zou worden’

Wij zijn Kimora, Mounir en Mohammed en we interviewden Leo Barlag in zijn huis aan de Halfweg. We vonden het heel leuk dat meneer Barlag zo goed voorbereid was op het interview, want hij kon bewaarde kogels, hulzen en bonkaarten laten zien en we mochten zijn uniformjasje passen. Ook gaf hij ons een wijze les mee: “Verspil nooit voedsel!”

 

Hoe was de oorlog voor uw familie? 
“In het begin was ik niet bang; als je 9 jaar bent krijg je er niet veel van mee. Mijn moeder waarschuwde ons wel, maar we gingen toch gewoon naar buiten. Later, toen we veel scherpe granaatscherven en kogelhulzen vonden, zagen we het gevaar pas. Ik was heel bang dat ons huis gebombardeerd zou worden, net zoals de vliegtuigen die we hadden zien vliegen Schiphol gebombardeerd hadden.

Met mijn moeder, twee broers en twee zussen hadden we een tuinderij, dus we hadden altijd eten genoeg. Mijn vader is in 1939 overleden. Mensen kwamen vaak groenten halen, maar er was altijd kans dat de Duitsers bij de Sloterdijk alles weer afpakten. Dus zaten die mensen op de Osdorperweg tuinbonen te doppen, zodat ze die gemakkelijk in hun binnenzakken en broekspijpen konden verstoppen. Niet alleen voedsel, maar ook al het koper moest afgegeven worden aan de Duitsers. Wij begroeven het, zodat de Duitsers er geen kogels van konden maken. Doodgeschoten worden met je eigen koper? Nou nee, liever niet!”

Kende u ook NSB’ers?
“Niet veel, maar er zat wel een jongen in mijn klas wiens vader bij de NSB zat. Wat mij altijd opviel aan NSB’ers was hoe ze marcheerden. Ze zwaaiden hun armen namelijk niet aan de zijkant van hun lichaam heen en weer, maar voor hun buik langs van links naar rechts. In het Sectorpark lieten ze na de bevrijding NSB’ers ‘s avonds optreden, en die moesten dan voor het grote publiek in hun zwarte uniform marcheren als vermaak voor de mensen die op de dijk zaten. En maar met die armen zwaaien. Iemand die wij kenden moest daar aan meedoen. Leuk zal dat niet geweest zijn voor hem.”

Waren er wel eens Duitsers in uw huis?
“Dat waren ze wel van plan. Mijn broer van 18 moest naar Duitsland om te werken, maar hij ging niet. Hij ging met al zijn vrienden onderduiken in de schuur bij ons achter, allemaal jongens tussen de 18 en 22 jaar. Een keer stonden de Duitsers bij ons aan de deur voor zo’n controle, maar we hadden net allemaal difterie gehad, een heel besmettelijke keelziekte. Dus toen mijn moeder schreeuwde “Difterie! Difterie!” waren die Duitsers meteen weer weg.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892