Erfgoeddrager: Lynn

‘Toen ik naar Nederland kwam, was dat wel iets anders dan vakantie’

De dag na Sinterklaas zijn Philippa, Lynn en Alissa welkom bij Angelica Goyenechea (Mexico-Stad, 1972). Zij is in 1997 vanuit Mexico naar Nederland gekomen. In haar mooie huis nemen de leerlingen van basisschool Strijp Dorp plaats op de bank en kijken hun ogen uit. Aan de muren hangen kleurige schilderijen, er staan antieke meubels, een grote, rijk versierde kerstboom en een opvallend groot poppenhuis. Ze zijn benieuwd welke rol dat poppenhuis speelt in haar leven.

Waarom bent u weggegaan uit Mexico?
‘Dat is echt een leuk verhaal. Wij hadden een vriend in Mexico die in Australië op reis was geweest en daar een Nederlandse man had leren kennen. Die Mexicaanse vriend had deze man uitgenodigd om naar Mexico te komen. Toen kreeg mijn zus de sleutels van zijn auto en heeft zij de Nederlander het hele land te laten zien. Mijn zus werd verliefd op die man. Zij is toen binnen 1,5 jaar getrouwd en op die trouwerij, ín Eindhoven, heb ik een vriend van hem leren kennen op wie ik verliefd werd.

Toen ik in 1997 naar Nederland kwam, was dat wel iets anders dan vakantie. Want nu moest ik de taal leren, mijn eigen plek vinden en werk zoeken. Soms ontmoet je leuke mensen en soms ook geen leuke mensen. De familie van mijn ex was bijvoorbeeld niet leuk voor mij. Ze hadden allerlei vooroordelen over mij en ze dachten dat ik voor het geld was gekomen. Na twee jaar zijn wij uit elkaar gegaan, overigens niet met ruzie hoor, en toen ben ik gewoon hier gebleven. Op de Markt in het centrum van Eindhoven heb ik mijn huidige man leren kennen bij de Tuna. Dat is een muziekvereniging die, gekleed in kostuum, Spaanse en Latijns-Amerikaanse liedjes speelt. Met hem heb ik een dochter gekregen.’

Wat deed u graag vroeger in Mexico?
‘In Mexico hield ik van oude films in zwart-wit. Mexico had een grote filmindustrie, en die films uit de jaren veertig en vijftig kwamen dan op tv. Soms ga ik naar YouTube om die oude films te kijken. Ik hield ook veel van tekenen. Toen ik klein was kreeg ik van mijn oma een grote doos potloden. En dan lag mijn oma daar en zat ik gewoon te tekenen.

Ik was fan van een Noorse groep en die heette A-ha, ik was hartstikke verliefd op die zanger. Ik heb hem één keer persoonlijk ontmoet in Mexico. Hij was ontzettend knap, nog knapper dan op tv! Dat was een van de mooiste personen die ik ooit heb gezien…

We hadden ook een mooie traditie in Mexico, we vierden er Diá del Muertos, de dag van de doden. Ik ben geboren op 2 november en heb daarom altijd iets met die dag. Het is een dag van herdenking. Je maakt een altaar met foto’s van de overledenen en dan bereid je eten dat zij lekker vonden. Daar zet je bloemen blij. En die dag, zeggen ze, komen de doden naar beneden om het eten met de levenden te delen. Het eten mag je zelf opeten. Sommige mensen maakten zelfs altaren op de begraafplaats.

Maar ik hoef niet terug naar Mexico, want ik heb hier mijn dochter, mijn man en mijn huis.’

Wat is dat poppenhuis?
‘Dat poppenhuis heb ik met mijn vader gebouwd. Alleen de buitenkant al duurde een paar maanden. Ik had van die kleine meubeltjes en ik speelde daarmee. Mijn moeder heeft het poppenhuis met een container hier laten komen, en toen heb ik hem gemaakt zoals ik hem wilde, zoals ik hem in mijn gedachte had als kind. De vloer heb ik van sigarendoosjes gemaakt. De poppen zijn nu aan het verbouwen voor de kerst. Dit is veel werk, maar het geeft mij rust. Andere mensen doen yoga, rennen of meditatie, maar ik doe ‘poppenhuis’.’

Erfgoeddrager: Lynn

‘We liepen helemaal naar Strijp om naar school te gaan’

Met een lijst vol vragen, spiekbriefjes, een bedankje, goeie zin en vol verwachting lopen Tygo, Maya, Lynn en Ties van hun school De Hasselbraam in Eindhoven naar Den Biest, waar Cor Sprengers woont. Ze moeten even zoeken naar de ingang van de juiste galerij. Boven worden ze hartelijk ontvangen. Meneer Sprengers blijkt een prachtige én uitvoerige verteller te zijn. ‘Het was wel moeilijk om de volgorde van vragen aan te houden, want soms liepen de verhalen door elkaar’, reageren de kinderen naderhand. Toch zijn ze tevreden.

Hoe was het leven voor de oorlog?
‘Dat was heel anders dan tegenwoordig. Zo fijn. Geen telefoons, dus we konden echt met elkaar praten. Ik ben op 3-jarige leeftijd bij Philips begonnen, op de Philips kleuterschool. Daar was het heel gezellig. Dat veranderde in 1939. Ik was ruim 5 jaar toen de oorlog uitbrak.

Toen moest mijn vader ineens weg. Alle oud-militairen die na februari 1904 geboren waren, moesten weer in militaire dienst, daar hoorde mijn vader bij. Mijn vader stapte daarom op de trein naar Rotterdam.

Een dag nadat de oorlog uitbrak in Nederland gingen mijn moeder, ik en mijn broer naar Zeist. Daar was iemand 12,5 jaar getrouwd en dat gingen we vieren. Toen was het in de nacht ineens oorlog. Alle bruggen waren opgeblazen. Wij konden niet naar huis. We hebben nog een maand of twee, drie op school gezeten in Zeist. Later is mijn vader ook naar Zeist gekomen. Met de trein en dan met bootjes over de rivieren. Dat was een heel ander leven.’

Met wie woonde u op de Iepenlaan?
‘Vader, moeder, mijn broer en ik. En in 1943 kwamen daar twee mensen bij. Dat waren onderduikers. Een neef kwam omdat hij gezocht werd in Rotterdam. Hij had papieren vervalst voor de ondergrondse. En er woonde bij ons een mevrouw, dat was een Jodin. Het was het laatste jaar van de oorlog. Ons was verteld dat we een logee kregen: de 62-jarige tante Mientje, mijn moeder heette ook Mien, dus dat was makkelijk. Ze bleef aanvankelijk veertien dagen bij ons en toen was ze een week weg. Toen ze terugkwam hadden we pas door dat er iets aan de hand was. Tante Mientje had haar eigen stoel. Ze zat altijd in een hoekje van de huiskamer zodat ze moeilijk te zien was. Als er iemand achteromkwam, dan liep ze meteen de trap op naar boven. Het is wel voorgekomen dat ze op de trap een uur stil zat, omdat de treden zo kraakten. Maar het is allemaal goed gegaan. Iemand had haar natuurlijk kunnen horen. Zo zijn we de laatste jaren van onze bezetting doorgekomen.’

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat gebeurde op 6 december 1942. Toen zaten mijn broer en ik op de zondagsschool in de Lijnbeekstraat. Dat was aan de andere kant van het spoor, tegenover PSV-terrein. We waren net aan het zingen over ruisende wolken en toen kwam er echt ruis aan: een bombardement. Wij stonden in de gang met allemaal kinderen. De muren gingen heen en weer, stof kwam naar beneden. Er waren drie aanvalsgolven van de Engelsen, die Philips bombardeerden omdat ze bij de fabriek voor de Duitsers producten moesten maken. We zijn naar huis gelopen en kwamen we onze vader tegen, en samen doorgelopen. Overal was brand. Toen ik thuiskwam, was er weer een aanval. Dat was wel heel erg. We moesten daarna naar een broer van mijn vader, die woonde in Tongeren. ’s Morgens vroeg liepen we dan helemaal naar Strijp om naar school te gaan.’

Wat deed u toen u bevrijd was?
‘Toen we vrij waren, ‘s avonds rond een uur of zes, is mijn moeder met tante Mientje in het donker een blokje om gegaan. In de oorlog mocht je in het donker niet meer buiten. Of je moest een Ausweis (ID-kaart) hebben. Maar dan was je niet goed, want dan was je van de verkeerde partij. Nadat we op 19 september bevrijd waren, stak tante Mientje haar hoofd uit het raam en wenste de buurvrouw goedemorgen. Dat ging ineens door de buurt… Tante Mientje kon eindelijk naar buiten. Later die dag stond mijn moeder heel erg te huilen in de keuken, echt heel erg. Iemand had gezegd: ‘De Van Sprengers zullen er wel heel rijk van geworden zijn’. Terwijl we de onderduik echt uit medemenselijkheid deden.’

Erfgoeddrager: Lynn

‘Ik werd met laken en al het bed uit gesleurd’

In het lokaal naast de koffieruimte van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost bespreken Louis, Olav, Woud, Marijn en Lynn nog een laatste keer de vragen. Als zij een paar minuten later met Bernadette Nyst kennismaken blijkt dit totaal niet nodig te zijn. Een uur lang is er een levendig gesprek waarin ze geboeid luisteren naar de verhalen van mevrouw Nyst, over haar broer, de onderduiker en geheime ruimtes in haar oude huis. Maar de kinderen laten zien ook zelf veel van de oorlog te weten. Ze vertellen over hun opa’s en oma’s, stellen slimme vragen en weten zelfs wat een ‘boterham met tevredenheid’ is.

Hoe is uw broer opgepakt?
‘Ik was de jongste van zes kinderen, drie jongens en drie meisjes. Mijn oudste broer werd opgeroepen om te werken in Duitsland. Hij moest van de Duitsers werken in een kamp. Ik heb altijd een hele sterke band met mijn oudste broer gehad, dus ik miste hem heel erg. Ik wist ook niet waar hij zat. Nu weet ik dat hij in Buchenwald heeft gezeten en daar vreselijk behandeld is. Ik herinner mij ook wel dat mijn vader en moeder hem wat voedsel mochten sturen. Dat moesten ze in een kist doen en dan opsturen. Toen kregen ze een paar weken later die kist terug en hadden de Duitsers alle boter eruit gegeten. Uiteindelijk is mijn broer, met behulp van een arts uit Nijmegen, ontsnapt.

‘Hij kwam broodmager terug uit het kamp en moest onmiddellijk onderduiken. Anders werd hij zo weer opgepakt. Hij is toen ondergedoken bij twee oude tantes van mijn vader. Ik wist dat destijds niet. Omdat ik nog klein was, waren mijn ouders bang dat ik het misschien op school zou doorvertellen. Dat is natuurlijk heel gevaarlijk, want dan zou hij misschien verraden worden en dan kwamen de Duitsers hem weer ophalen. Nu weet ik precies waar hij ondergedoken heeft gezeten. Dat is niet ver van hier. Ik kijk nog altijd naar dat huis als ik er langskom en dan denk ik: daar heeft hij gezeten.’

Leeft uw broer nog?
‘Nee, mijn broer is al dood. Anders zou hij nu 97 zijn. Na de oorlog is hij gaan studeren, want hij wilde priester worden. Toen heeft hij tbc (tuberculose) gekregen. Hij heeft thuis heel lang in bed gelegen. Toen genezen was kreeg hij het opnieuw. Dat was omdat hij in dat kamp zo’n honger geleden heeft en zo slecht behandeld was. Hij heeft nooit over de oorlog willen praten. Hij is ook pas laat getrouwd, maar dat was een goed huwelijk. Zijn vrouw heeft hij er wel over verteld. Zij is later overleden.

‘Mijn broer was graag bij ons, ik was zijn lievelingszus. Hij at dan bij ons, maar over de oorlog praatte hij niet. Dan zei hij zelfs: dat heeft mij niks gedaan. Dat was zijn grootste punt, hij kon het niet uitten. De oorlog vrat zijn leven lang aan hem. Op het einde wilde hij ook niet meer verder. Hij zei: ik wil niet nog een keer een winter meemaken. Hij heeft zijn verhaal echt in het graf meegenomen.’

Heeft u wel eens wat gemerkt van de kanonnen bij het park Frankendael?
Jazeker, daar stond afweergeschut. Die stonden vlakbij Jeruzalem. Dat was toen nog allemaal land, zonder bebouwing. Soms werd er geschoten en dan moesten wij naar de badkamer om te schuilen. Dat kon op elk moment van de dag gebeuren. Ik herinner me nog dat ik op een gegeven moment met laken en al het bed uit werd gesleurd. Dan zaten we met zijn allen te schuilen in de badkamer tot het schieten gestopt was. Dat maakt natuurlijk wel indruk als je jong bent.

Wij hadden ook een geheime ruimte. Op de eerste verdieping hadden we twee kamers, voor en achter. In het midden had je de badkamer. Voor die badkamer, in de gang, stond een hele diepe kast. Daar hing kleding in. Maar het was een hele diepe kast. En achter de kleding zat een muurtje, en daarachter konden wij schuilen. Dus als de Duitsers aan de deur kwamen dan ging mijn vader gauw in die kast achter dat muurtje staan. Het was een hele mooie schuilplaats.’

Erfgoeddrager: Lynn

‘Veel kinderen waren niet angstig, maar ik was altijd bang’

Gonnie Verhoeven-Nijs sprak met Lynn, Tengiz en Anton van basisschool Beppino Sarto in Eindhoven. Mevrouw Verhoeven-Nijs was in de oorlog erg angstig. Haar moeder is aan het einde van de oorlog gestorven aan borstkanker. Haar vader werkte veel. Ze had weinig mensen om zich heen om op terug te vallen, vertelt ze aan de kinderen. Na afloop van het interview zegt Lynn: ‘Ik heb medelijden met haar, omdat zij zoveel mee heeft moeten maken’.

Heeft u zelf een bombardement van dichtbij meegemaakt?
‘Ja, ons huis is gebombardeerd. Het stond in een rijtje van vijf. Voor onze voordeur viel een splinterbom, die spatte uit elkaar. De vijf huizen waren helemaal plat. De bedden van de ene kamer vielen over de bedden van de andere kamer. Alle spulletjes die we hadden waren ook kapot. Poëziealbums, schoolrapportjes, boeken van de bibliotheek, alles was weg. Het sterke aan dit verhaal is dat mijn vader dit bombardement aan zag komen. Vlak voor het bombardement liep hij nog naar boven, om zijn koffertje te pakken waarin al zijn belangrijke papieren zaten. Vader zei tegen mij en mijn andere broers en zussen dat we de schuilkelder in moesten. Zelf ging hij terug om dat koffertje te halen. Net toen hij de poort uit was, vlogen alle spullen hem tegemoet. De bom was ontploft. De kozijnen, de gordijnen, de pannen alles vloog hem achterna. Hij had geen minuut later moeten zijn of hij was er niet meer geweest. Daarna kwam mijn vader ook naar de schuilkelder, hij was helemaal in shock, hij trilde enorm. Met z’n allen hebben we toen in de schuilkelder gebeden op een goede afloop.’

Wat gebeurde er na het bombardement?
‘Wij hadden geen huis meer. Gelukkig mochten we die nacht slapen bij een van de buren, wiens huis niet was geraakt. Hierna zijn we naar een ander huis gegaan, van een NSB’er, een landverrader. Voor 7 gulden 50 gaven zij mensen die ondergedoken zaten, aan bij de Duitsers. Dat is het gemeenste volk dat je je kunt voorstellen: je eigen mensen verraden voor geld, in zo’n moeilijke tijd. In die tijd waren wij bijna bevrijd, en de NSB’ers waren in de minderheid. Toen wij aankwamen, stond het eten nog op tafel, het was nog warm. De NSB’ers hadden een waarschuwing gekregen en waren gevlucht.’

U vertelde over uw neef, die na drie jaar terug kwam uit Duitsland, hoe was dit?
‘Op een middag was ik met een vriendinnetje buiten aan het spelen. Opeens komt er een man aanlopen. Ik vond hem erg onverzorgd en vies, hij had een lange baard en kapotte schoenen, de lappen van zijn kleding kon je zien hangen. De man vroeg aan mij: ’Ken je me niet meer, jij bent toch Gontje?’ Ik zei: ‘Ik… ik ken u niet meneer…’ ‘Ik ben Piet, van tante’, zei de onverzorgde meneer. Toen herinnerde ik me inderdaad iets. Dat was mijn neef die al drie jaar in Duitsland had gewerkt! Hij vroeg aan mij of ik aan mijn tante en zijn vriendin wilde vertellen dat hij eraan kwam. Want als mijn neef plotseling voor hen zou staan, zouden ze zich enorm schrikken. Niemand wist of hij nog terug zou komen. Ook zag hij er heel anders uit, onverzorgd, broodmager en vermoeid. Ik liep naar mijn tante en riep: ‘Piet is thuis!’ Ze konden het niet geloven. Toen liepen ze elkaar tegemoet, dat was z’n mooi moment. Ze zagen elkaar eindelijk, na al die tijd, weer terug.’

Erfgoeddrager: Lynn

‘Al het eten in de oorlog was grauw’

Vier paar nieuwsgierige oogjes staren Wout Hol al aan als hij zijn auto aan de overkant van de school parkeert. Iedere schooldeur wordt voor hem opengehouden door Stefan terwijl Roan, Mirthe en Lynn hem naar het technieklokaal begeleiden. Zijn jas wordt netjes aangenomen en de koffie ingeschonken. ‘Wilt u ook een koekje?’ vraagt Lynn. En dan vertelt hij de leerlingen van de Van den Brinkschool het verhaal over zijn oorlog, die begon toen hij pas drie weken oud was.

Bent u geëvacueerd?
‘Jazeker. Bij de tweede evacuatie is heel Bennekom leeggeruimd vanwege de Slag om Arnhem. Ook wij moesten ons huis verlaten. Ik heb een gehandicapte zus en daardoor konden wij niet heel ver reizen en ook ik was nog erg klein. We zijn redelijk dichtbij, in Ede, ondergebracht. We mochten op een graanzolder slapen samen met een andere familie uit Wageningen. We sliepen op bedden van stro. Ik herinner mij nog een ochtend heel goed daar op de graanzolder. Het was een zondag en iedereen kwam terug van de kerk behalve mijn vader. De Duitsers hadden hem eruit gepikt. Het was een jonge, sterke kerel waardoor hij perfect was om te werken in een werkkamp. Hij werd naar Mooiland gebracht, maar wist al na een paar dagen te ontsnappen. Bij het afmarcheren is hij de bosjes ingedoken en heeft het op een lopen gezet. Een paar dagen later werden we wakker en lag onze vader gewoon weer in zijn bed te slapen, alsof hij niet was weggeweest.’

Was u heel bang voor de Duitsers?
‘Ik was voor zo ver ik mij kan herinneren niet heel bang, ik was tenslotte maar een klein jochie. Wel wist ik dat je uit de buurt van de soldaten moest blijven. Mijn vader zat hem wel regelmatig te knijpen, hij was natuurlijk uit een kamp ontsnapt en kon ieder moment weer worden teruggestuurd als ze hem ontdekten. Zo stond er op een middag plotseling een Duitse officier met een paard in de kamer. Hij was een rondje aan het rijden toen hij plotseling werd beschoten vanuit de lucht. Hij schoot toen met zijn paard ons erf op en reed zo naar binnen. Mijn vader wist natuurlijk niet hoe snel hij weg moest komen. Hij pakte mij op en rende naar de slaapkamer. Daar hebben we ons verstopt totdat de militair weer weg was. Toen was ik wel bang en mijn vader misschien nog wel erger.’

Kent u mensen die zijn vermoord?
‘Mijn buurman heeft het niet overleefd. Hij had zijn koeien meegenomen naar zijn evacuatieadres, maar die hadden niet genoeg te eten. Hij is daarom teruggegaan naar Bennekom om daar zijn gras te maaien. Bennekom was verboden terrein. Hij is door Duitse soldaten opgepakt en doodgeschoten. Ze lieten hem in de greppel achter. Na de oorlog, tijdens het uitbaggeren van de sloot, hebben ze hem gevonden.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Ik weet nog goed het moment dat we werden bevrijd. Er kwamen rijen en rijen met militaire auto’s en tanks uit Lunteren. Het was een hele lange weg dus het was heel indrukwekkend om naar te kijken. Ik maakte er met mijn vriendjes een sport van om zigzaggend tussen de tanks door te rennen. Er waren heel veel geallieerden die hun tenten opzetten in de omgeving. Er stond een soldaat brood te smeren. Heel veel mooie plakken brood mét boter erop! Hij zag me en ik kreeg toen ook zo’n mooie snee brood waar ik ontzettend blij mee was. Ik rende ermee naar huis en heb het lekker met mijn moeder samen opgepeuzeld. Ik had nog nooit echt brood gehad. Wij hadden in die tijd oorlogsbrood. Ik weet niet precies hoe je dat maakt; het was een beetje grijzig. Al het eten in die tijd was grauw.’

Erfgoeddrager: Lynn

‘Met de stenen van de kerkmuur bouwende we een huisje’

Op een besneeuwde ochtend in Eindhoven komen Rital, Lynn en Liam op bezoek bij Wies van de Somme-de Haan. De leerlingen van basisschool De Trinoom hebben hun vragen voorbereid, maar ook Wies (1934) heeft zich nog een keer goed ingelezen. Het is natuurlijk al lang geleden, maar ze herinnert zich alles nog goed. Iedereen vindt het een beetje spannend, maar ook wel bijzonder om deze ontmoeting mee te mogen maken. De oorlogsverhalen uit eerste hand worden steeds zeldzamer en dat beseft iedereen vandaag.

Wat miste u het meeste tijdens de oorlog?
‘Snoepjes! Ik was natuurlijk pas zes, dus voor mij was dat echt een gemis. Die snoepjes waren er niet tijdens de oorlog en dat vond ik maar stom! Om de hoek hadden wij een bakker en die had een uithangbord met daarop een beschuitje met jam. De hele oorlog heb ik gedacht: als ik toch óóit weer eens een beschuitje met jam zou kunnen eten, zou dat echt heeeeeerlijk zijn… En nu na al die jaren eet ik nog iedere ochtend ean beschuitje met jam en ik weet zeker dat niemand dat met zoveel smaak opeet als ik! Bijzonder dat zoiets gewoons, zo speciaal kan worden.’

Kon u een beetje omgaan met de oorlog?
‘Ja, al krijg je als kind er natuurlijk maar de helft van mee. Maar wat me wel goed is bijgebleven, is de manier waarop er naar kinderen van NSB’ers gekeken werd. Op een dag had ik een heel mooi winterhulp-speldje gekregen van een vriendinnetje. Toen ik dit aan mijn moeder liet zien, gooide ze het direct in de prullenbak. Ze vertelde wat de NSB was en dat dit speldje hiervan afkomstig was. En dat ik die dus echt niet mocht dragen. Later wilde een jongen verkering met mij, maar ik heb hem afgewezen omdat zijn ouders NSB’ers waren. Iets waar hij niks aan kon doen, en waar hij het misschien ook niet mee eens was. Ik heb me daar altijd over verbaasd, want is een kind schuldig omdat zijn of haar ouders NSB’ers zijn?’

Wanneer werd de oorlog echt vervelend?
‘Op 6 december 1942 was ik bij mijn buurmeisje om te kijken wat zij had gekregen van Sinterklaas, toen het luchtalarm afging. We moesten snel schuilen. Iedereen dook onder tafel, maar voor mij was er geen plek meer. Dus toen moest ik onder de naaimachine kruipen. De bommen vielen vlak naast ons. Het halve plafond kwam zelfs naar beneden. We hebben heel veel geluk gehad!
Een paar keer viel er een bom vlak naast ons huis. Daardoor werd onze tuin, die grensde aan de kerk, ineens een doorgang recht de kerk in. Met de stenen van de kerkmuur hebben wij kinderen een huisje in de tuin gebouwd. Ook gingen we verstoppertje spelen op de plek van het altaar. Je reinste heiligschennis natuurlijk! Maar voor ons was het een avontuur.’

U kreeg thuis ook vrienden van uw broer te logeren?
‘Mijn broer was te werk gesteld in Duitsland. Toen hij terugkwam, omdat de oorlog hier in het Zuiden voorbij was, waren zijn vrienden waar hij in Duitsland mee verbleef nog daar. Maar mijn broer had tegen zijn vrienden, die ook te werk gesteld waren, gezegd dat als het ooit nodig was ze welkom waren bij zijn ouders in Eindhoven. Dus stonden er zo nu en dan vrienden van hem voor de deur en die kregen dan te eten en mochten zo lang ze wilden blijven. Mijn ouders hadden tien kinderen dus iemand meer of minder maakte niet uit. Mijn moeder was heel gastvrij. Aan het eind van de oorlog kwam er een Duitse soldaat huilend bij ons aan de deur en ook hij werd in huis genomen. Zo’n jongen kon er toch ook niks aan doen?’

      

Erfgoeddrager: Lynn

‘Zo’n mooi woord, mobilisatie. Dus ik noemde mijn pop Mobilisatie, afgekort Mobi.’

Mijn man en ik kenden elkaar niet in de oorlog, maar we hebben wel exact dezelfde V2-raket zien tollen en rare toeren zien uithalen, voordat deze neerstortte in de buurt van het huis van mijn oom.

Hoe was het voor u toen de oorlog uitbrak?
Toen de oorlog uitbrak was ik 5 jaar oud. Mijn vader werd opgeroepen voor de mobilisatie. Mijn moeder werd daar erg verdrietig van. Ik natuurlijk ook, maar ik vond het zo’n mooi woord, mobilisatie. Zo mooi, dat ik mijn pop de naam Mobilisatie gaf, afgekort Mobi. Ik had ook nog twee andere poppen. Die had ik Beatrix en Irene genoemd. Maar dat mocht niet meer, omdat dat natuurlijk de namen van de prinsesjes waren, dus noemde ik ze Trix en Renée.

Wanneer was u bang?
Mijn ouders lieten altijd een lampje branden. Na 8 uur ’s avonds was er geen elektriciteit meer. Dat zetten de Duitsers uit. Dus werd het donker in huis. Ik had daar niet zoveel last van, omdat ik jong was en ik tegen die tijd al in bed lag. Maar als de Duitsers wat van plan waren, werd de elektriciteit weer aan gezet en ging dat lampje dus weer branden. Zo wisten mijn ouders meteen dat de Duitsers eraan kwamen. Mijn vader moest dan meteen naar de benedenbuurman, melkman Siem Straathof. Hij had een soort luik in zijn vloer. Daar ging mijn vader onder liggen. Mijn moeder zei dan tegen mij: mond houden en alleen maar lief lachen, zodat ik mijn vader niet kon verraden. Elke keer als mijn vader onder de grond moest, was ik vreselijk bang. Ik wist nooit hoe dat af zou lopen. Mijn moeder en ik keken vanuit het torenraam van ons huis over de Mient en wachtten tot de Duitsers weer vertrokken. Zo zagen we daar de razzia’s. We durfden pas te kijken als de Duitsers weer weg gingen. Dan liepen Nederlandse mannen tussen Duitse soldaten, die met getrokken geweren op hen gericht, schreeuwend wegliepen naar de vrachtwagens. Dat was vreselijk om te zien.

Heeft u ook spannende dingen meegemaakt?
Jazeker. Mijn moeder was heel dapper en inventief. Zij had bijvoorbeeld de radio verstopt door wat plankjes in een kast los te maken. Zo konden we naar Radio Oranje luisteren. Ik hoor nog de openingstune. Heerlijk! Mijn moeder heeft paspoorten vervalst om mannen onder de Arbeitseinsatz uit te laten komen. Zo maakt ze mijn vader 10 jaar ouder op zijn paspoort en verfde ook zijn haar grijs. Daardoor werd hij nooit meegenomen om verplicht in Duitsland te werken. Ook sprak mijn moeder erg goed Duits. Als Duitse soldaten aan de deur kwamen voor razzia’s of andere controles dan deed mijn moeder allercharmantst, lachte vriendelijk en stond de soldaten in correct Duits te woord. Daardoor kwam er eigenlijk nooit een soldaat ons huis binnen. Ik heb een beetje van haar dapperheid mee gekregen. We stapten op een middag in de tram. En daar zat een Duitse soldaat. Naast hem was er nog een plek vrij. Ik riep direct heel hard: “Maar daar ga ik niet naast zitten!” Mijn moeder siste dat ik mijn mond moest houden. Maar gelukkig werd de soldaat niet kwaad.

Ons gezin was koningsgezind en juichten om de berichten van de geallieerden, ook weer zo’n mooi woord. Maar buitenshuis hielden we dat voor ons. Dat was veiliger.

Erfgoeddrager: Lynn

‘’… en ik was verliefd natuurlijk’’

Wij hebben mevrouw van Louw geïnterviewd. Wij vonden het bijzonder dat het leek of mevrouw van Louw in de oorlog nooit bang geweest was, terwijl haar verzetsverhalen heel spannend waren.

Was uw familie al sinds het begin van de oorlog in het verzet?
“Mijn hele familie was betrokken bij het verzet en ikzelf ook een beetje, ik was heel jong natuurlijk. Als er thuis een pak van die illegale blaadjes kwam, vouwde ik die met mijn grootmoeder. Ze moesten natuurlijk onmiddellijk de deur uit, want als je een huiszoeking kreeg, ging je meteen mee naar Duitsland, naar het kamp. Zo is mijn vader eigenlijk ook gepakt. Hij was bij de schoenmaker om zijn schoenen te halen, toen er daar een inval kwam. Mijn vader werd gefouilleerd en de Duitsers vonden het krantje dat hij toevallig in zijn binnenzak had. Hij werd opgepakt en meteen meegenomen. Zijn knecht probeerde nog te helpen door te zeggen: ‘Ah die man kan er niks aan doen, zijn vrouw zit in het verzet’. Toen werd mijn moeder ook gezocht en moesten wij allemaal onderduiken.”

Is er bij u thuis weleens een inval geweest?
“Een paar keer. Eén keer toen we een Joodse onderduiker hadden, Bram, die eigenlijk niet helemaal goed bij z’n hoofd was. Professor in de letteren, hij kon wel 40 talen, maar voordat hij iets begreep moest je het wel 100 keer uitleggen. Dat was gevaarlijk. Mijn oma had een heel raar hoog houten bed met een ruimte onder het matras. Daar hebben we hem verstopt. Eerst herhaalden we wel een half uur: ‘Bram, je mag niet boven komen, alleen als wij roepen.’ De Duitsers kwamen in die kamer, heel spannend, maar het is goed gegaan.”

Wat deed uw man tijdens de oorlog?
“Tja. Ik ontmoette mijn man een paar jaar na de oorlog. Hij had voor de Duitsers gewerkt, gevaren op de Zuiderzee. Aan het eind van de oorlog is hij met de Duitsers gevlucht. Later moest hij in België in een kamp van de Amerikanen in de mijnen werken. In de winter, heel zwaar. Toen ik hem leerde kennen vond hij dat hij niet met mij kon omgaan: hij was toch fout geweest in de oorlog. Maar door zijn verhaal begreep ik hem; ik realiseerde me dat hij destijds nog heel jong was, 17 jaar. Hij had het thuis heel slecht, al vanaf het begin van de oorlog was er vreselijke honger, hij zat in nood. En ik was verliefd natuurlijk. Bij mij thuis was het eerst een ramp, maar later accepteerden ze hem. Zelf heeft hij nooit spijt gehad van zijn werk in de oorlog: ‘Anders was ik waarschijnlijk doodgegaan van de honger’ zei hij.”

 

 

Oorlog in Mijn buurt, 3 februari 2016, interview met mevrouw van Louw, foto’s: Katrien Mulder

 

Erfgoeddrager: Lynn

‘Een dappere dame’

Wij zijn Lynn, Dulan, Daniel en Green. Wij mochten in Café ‘t Mandje op de Zeedijk Diana Van Laar interviewen, het nichtje van Bet van Beeren. Bet van Beeren was tijdens de oorlog eigenaresse van ‘t Mandje. Ze was een heel bijzondere, dappere dame, met een goed hart, die tijdens de oorlog veel heeft meegemaakt en veel deed voor haar medemens. Ze was lesbisch en was daar heel open over, niet vanzelfsprekend en best gevaarlijk in die tijd. Maar Tante Bet was nergens bang voor.

Wat gebeurde er in ‘t Mandje tijdens de oorlog?
“In ‘t Mandje kwamen allerlei soorten mensen. Niet alleen homoseksuele mannen en vrouwen, maar ook buren, mensen uit de provincie, boeren die naar een beurs waren geweest, stewardessen, piloten, acteurs en zelfs de burgemeester. Het was – en is trouwens nog steeds – een café waar iedereen kon zijn zoals hij of zij was. Er zaten veel Joodse vrouwen in ‘t Mandje. Tante Bet verstopte ook Joden in het café. Sommige mensen zeggen dat ze in de kelder zaten, maar ik denk dat ze op zolder waren en dat tante Bet in de kelder wapens verstopte voor haar broer, die in het verzet zat. Vlakbij het café, bij de Nieuwmarkt liep een prikkeldraadversperring als grens met de Joodse wijk. Joodse mensen konden er niet uit. Duitse soldaten mochten niet in de buurt van het café komen, omdat het in de hoerenbuurt was en het gevaar bestond, dat ze zich alleen nog maar met die dames bezig zouden houden. Maar de hoge officieren kwamen wel en dronken weleens een drankje bij Bet.”

Hoe deed Bet tegen de Duitsers?

“Bet van Beeren had een heel speciaal karakter. Ze pikte niet wat de Duitsers deden, ze verstopte wapens en had mensen in huis, maar deed net alsof er niets aan de hand was. De Duitsers vonden haar wel leuk en hielpen haar om aan goederen te komen, zoals bijvoorbeeld Jenever. Als de Duitsers een razzia hielden op de Zeedijk, kwam er vaak iemand langs rennen om te waarschuwen. Tante Bet heeft toen een keer de stoppen eruit gedraaid en tegen de Duitsers gezegd ‘Alles kaput’. De mannen konden niets zoeken in het donker, dus zijn ze maar weer doorgelopen. Een andere keer wilde een officier boven controleren. Ze liep met de man naar boven en halverwege de trap riep ze ‘Heil Hitler’, en fluisterde tegen de man: ‘Dat mogen ze beneden niet weten’. Zo dacht die Duitser dat ze aan zijn kant stond, ook hij is toen doorgelopen. Zo is er nooit iemand achter gekomen dat er in t Mandje Joden ondergedoken zaten. De persoonlijkheid van Tante Bet schrok de Duitsers waarschijnlijk af, ze hebben haar zelfs nooit opgepakt vanwege haar homoseksualiteit.”

Wist de familie van Bet wat ze deed voor de onderduikers?
“Ik geloof het niet. Tante Bet wilde mensen natuurlijk beschermen. Bet was de oudste uit een gezin van 14 broers en zussen, ze ging hen niet vertellen dat ze mensen verstopte. Ze nam dat risico niet, het had gekund dat een van die broers en zussen niet deugde en het door zou vertellen. Ze moest de onderduikers, haarzelf en haar familie beschermen. De familie kwam er na de oorlog pas achter wat tante Bet allemaal had gedaan.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892