Erfgoeddrager: Lucas

‘Die man schoot op alles wat bewoog’

Harro, Lucas, Sebastiaan en Eden van het Zaanlands Lyceum gaan de heer Dolf Amade interviewen. Ze worden heel hartelijk ontvangen door meneer en mevrouw Amade. Met soesjes in hun gezellige huis waar herinneringen aan Nederlands Indië alom aanwezig zijn.

Hoe was het in de tijd dat Nederlands-Indië bezet was?

‘Ik was nog maar heel klein in die tijd. We woonden in Bandung, West Java en we hadden een rijtjeswoning, Tussen ons huis en dat van onze buren maakten de Japanners een soort “hoofdkwartier”. Er werd een Japanse vlag geplant, met een bewaker erbij. Als je naar buiten kwam, moest je buigen voor de vlag, anders kreeg je klappen. Dit heb ik zelf niet meegemaakt. Als je stal, werd die hand eraf gehakt. Maar daardoor stal niemand en kon je alles buiten laten staan.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de bezetting van de Japanners??

‘Mijn vader heeft in Birma gezeten, maar daar hoorde je weinig van toen hij terugkwam. Hij vertelde alleen de leuke dingen. Door de verhalen die je gehoord of gelezen had, wist je wat hij had meegemaakt. Hij was een gewone man. Toen hij daar vandaan kwam, herkende ik hem niet. Helemaal vermagerd. Hij had een staartvis meegenomen uit Thailand. Die vissen hebben zo’n hele lange staart met schubben. Als je jong bent, denk je niet aan geluid en maak je lawaai. Als hij dan lag slapen werd hij zo kwaad, dan kreeg je ervan langs en werd je helemaal opengeslagen, maar dat was dan gewoon een reactie van hem. Achteraf zou je zeggen: daar kan hij niets aan doen, maar op dat moment gil je van de pijn. Later heb ik die staart achter de commode verstopt, haha. Maar verder heb ik alleen maar goede herinneringen aan hem. Hij hield bijvoorbeeld veel van vissen. Hij gebruikte dan netten die hij zelf maakte in de rivieren en ik ging mee. Ik had met mijn vader juist heel goed contact na Birma. Daarvoor weinig, Hij bemoeide zich toen niet zo met de kinderen.’

Zijn er ook bekenden van u omgekomen in die periode?

In 1950 was er een Nederlandse kapitein, Westerling, om de wantoestanden te onderdrukken en dat heeft hij met harde hand gedaan. Ik zat nog op de lagere school. Op een dag zagen we in de straat een open jeep aankomen, met een mitrailleur en een man erachter. Die schoot op alles wat bewoog. Je zag op zijn gezicht dat lacherige. Van de juf moesten we op de grond gaan liggen. Toen zijn we toch uit het raam gekropen, want je wil gewoon naar huis, waarom weet je niet. De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken. Hij had gewoon iedereen neergemaaid. Toen we thuis kwamen was er nog niemand, dus gingen we weer terug. Alle lijken werden daar op grote vrachtwagens geladen, opgeruimd. Alles en iedereen zat onder het bloed. En een keer ging ik met mijn vriend mee naar huis en toen zagen we dat zijn vader opgepakt werd. En dat hij tijdens het klimmen op de truck vervolgens werd gespietst. Dat is een van de periodes die heel heftig zijn geweest. Zijn moeder is daardoor helemaal doorgedraaid. Ze is krankzinnig geworden door wat er met haar man gebeurd was. Het is al zo lang geleden, maar soms komt het weer terug en dan is het weer even die heftige periode. Later zakt het dan weer een beetje.

 

Erfgoeddrager: Lucas

‘En ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland”’

Mavis Hoogdorp (1949) zat al op de leerlingen te wachten toen we aankwamen, ze keek ernaar uit om hen te vertellen over haar leven in Suriname. Fleur, Sanna, Marianna, Jochem en Lucas stapten binnen bij een onbekende en we namen een uur afscheid van een mevrouw die ze naar ons idee heel goed kenden. Ze hebben veel geleerd van haar indrukwekkende verhalen, die ze vertelde met een hoop humor die ze niet snel zullen vergeten.

Hoe zag uw jeugd en opvoeding er uit?

‘Ik had een prachtige, maar beschermende jeugd. Dat hield in dat ik niet zo makkelijk kon spelen met andere kinderen. Ik werd liefdevol opgevoed, ook door opa en oma, ooms en tantes. Ik was best een verwend kind. Ik was gehoorzaam, dus het was niet nodig om streng tegen mij te zijn. Ik ben in een ‘familiehuis’ geboren, dat wil zeggen dat mijn hele familie daar woonden: moeder, opa, oma etc. Iedereen droeg een steentje bij aan de opvoeding en dat vond ik fijn. Dat huis stond in Paramaribo. Het was redelijk groot, maar had geen veranda. Mijn oma maakte altijd een grote pan eten zodat iedereen kon mee eten, zoals mijn neefjes en nichtjes.’

Hoe vond u het om naar Nederland te gaan en u aan te passen?

‘Ik had geen enkel probleem met de reis naar Nederland. Ik keek er onwijs naar uit! Ik dacht: hier is het al erg goed, maar er is altijd wel een plek die nog beter is. Een collega van mij kreeg een baan in Nederland aangeboden en ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland.” Zo gezegd, zo gedaan. Mijn collega en ik gingen een paar weken later met het vliegtuig naar Nederland. Ik was toen 21 jaar. Wij hadden in Paramaribo al heel veel gehoord over Nederland. Eenmaal hier aangekomen was het toch allemaal even wennen; er waren toch best wel veel verschillen. Alles was nieuw en ik moest veel dingen opnieuw ontdekken en leren. Alles achterlaten in Paramaribo vond ik niet heel moeilijk, want mijn familie en vrienden steunden mij volledig en ik wist dat ik naar een mooie plek ging.’

Vind u het fijner hier in Nederland dan in Suriname?

‘Het heeft allebei zo zijn charme. Jullie vragen dit vast omdat veel ouderen uit Suriname lichamelijk hier in Nederland zijn, maar geestelijk nog in Suriname. Het is een soort heimwee. Als je op vakantie naar Suriname gaat, dan lijkt het of de mensen niet zijn veranderd. Maar eigenlijk moet je Suriname en Nederland niet vergelijken.’

 

 

Erfgoeddrager: Lucas

‘De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken’

Harro, Lucas, Sebastiaan en Eden van het Zaanlands Lyceum gingen de heer Dolf Amade (1937) interviewen. Ze werden heel hartelijk ontvangen door meneer Amade en zijn vrouw in hun gezellige huis, waar de herinneringen aan Nederlands Indië alom aanwezig zijn. Ze kregen drinken en heerlijke soesjes.

Hoe was het in de tijd dat Nederlands-Indië bezet was?

‘Ik was nog maar heel klein in die tijd. Wij hadden een rijtjeswoning, de buren ook. Daartussen hadden de Japanners een soort “hoofdkwartier” gemaakt. Er werd een Japanse vlag geplant, met een bewaker erbij. Als je naar buiten kwam, moest je buigen voor de vlag, anders kreeg je klappen. Dit heb ik zelf niet meegemaakt. Als je stal, werd die hand eraf gehakt. Maar daardoor stal niemand en kon je alles buiten laten staan.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de bezetting van de Japanners??

‘Mijn vader heeft in Birma gezeten, maar daar hoorde je weinig van toen hij terugkwam. Hij vertelde alleen de leuke dingen. Door de verhalen die je gehoord of gelezen had, wist je wat hij had meegemaakt. Hij was een gewone man. Toen hij daar vandaan kwam, herkende ik hem niet. Helemaal vermagerd. Hij had een staartvis meegenomen uit Thailand. Die vissen hebben zo’n hele lange staart met schubben. Als je jong bent, denk je niet aan geluid en maak je lawaai. Als hij dan lag slapen werd hij zo kwaad, dan kreeg je ervan langs en werd je helemaal opengeslagen, maar dat was dan gewoon een reactie van hem. Achteraf zou je zeggen: daar kan hij niets aan doen, maar op dat moment gil je van de pijn. Later heb ik die staart achter de commode verstopt, haha. Maar verder heb ik alleen maar goede herinneringen aan hem. Hij hield bijvoorbeeld veel van vissen. Hij gebruikte dan netten die hij zelf maakte in de rivieren en ik ging mee. Ik had met mijn vader heel goed contact na Birma. Daarvoor weinig, Hij bemoeide zich toen niet zo met de kinderen.’

Zijn er ook bekenden van u omgekomen in die periode?

‘In 1947 was er een Nederlandse kapitein aangesteld om de wantoestanden te onderdrukken, Westerling. Dat deed hij met harde hand. De Nederlanders wilden Nederlands-Indië niet zomaar kwijt. Op een dag zagen we in de straat een open jeep aankomen, met een mitrailleur en een man erachter. Die schoot op alles wat bewoog. Je zag op zijn gezicht dat lacherige. Ik zat nog op de lagere school. Van de juf moesten we op de grond gaan liggen. Toen zijn we toch uit het raam gekropen, want je wil gewoon naar huis, waarom weet je niet. De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken. Hij had gewoon iedereen neergemaaid. Toen we thuis kwamen was er nog niemand, dus gingen we weer terug. Alle lijken werden daar op grote vrachtwagens geladen, opgeruimd. Alles en iedereen zat onder het bloed. En een keer ging ik met mijn vriend mee naar huis en toen zagen we dat zijn vader opgepakt werd. En dat hij tijdens het klimmen op de truck vervolgens werd gespietst. Dat is een van de periodes die heel heftig zijn geweest. Zijn moeder is daardoor helemaal doorgedraaid. Ze is krankzinnig geworden door wat er met haar man gebeurd was. Het is al zo lang geleden, maar soms komt het weer terug en dan is het weer even die heftige periode. Later zakt het dan weer een beetje.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Lucas

‘Ik wilde na de oorlog liever bij tante Jantje en ome Chris in Groningen blijven’

Op vijf hoog bij Nel Bons in Geuzenveld kijken Lucas, Maxime en Chivanel van De Boomgaard hun ogen uit over de stad. Nel was zes jaar toen de oorlog begon en woonde in die tijd aan het Van Beuningenplein. De kinderen kennen de speeltuin in die buurt, Nel kent de buurt van hun school waar zij heeft gekorfbald. “Voor dit uur mag je Nel zeggen, en neem lekker je chips en een pakje sap.”

Hoe merkte u dat het oorlog was en waar woonde u toen?
‘Als kind merkte ik er niet veel van. Wel herinner ik me dat we op de Prinses Julianaschool tijdens een luchtalarm in de gymzaal of kelder moesten schuilen. Onze ouders vertelden ons verder niets over de ellende. Pas later begreep ik wat er allemaal gebeurd was. In die tijd woonden we vlakbij het Westerpark, aan het Van Beuningenplein. Ik ben een schipperskind, geboren op de boot bij Halfweg. Mijn vader heeft nog een paar jaar gevaren, nadat we een gemeentewoning kregen in West. In de oorlog moest hij in Duitsland werken. We waren met zes kinderen thuis, zonder vader en dus zonder inkomen. Mijn moeder kreeg wel geld van de gemeente. Dat moest ze, met ons, lopend ver van huis ophalen. Zeggen dat je moe was, was er niet bij. En je had honger. Ik ging wel eens met mijn broers de polder, waar nu de Hemhavens zijn, in. Dan scoorde je soms een stukje brood. Maar als je pech had, pakten de Duitse soldaten dat af. Van een klein meisje! Ik herinner me ook de pannenkoekjes die mijn moeder bakte van gemalen suikerbieten. Je had niks, dus dat vond je lekker.’

Hoe ging dat in de Hongerwinter?
‘Toen er bijna niks meer te eten was, ben ik naar Winschoten (Groningen) gestuurd. Daar was voldoende te eten. Als ik nu bedenk hoe erg dat voor mijn moeder was. Dat ze daar gewoon maar op moest vertrouwen… Met zeker honderd kinderen ging ik onderin op een boot, een rijnaak genaamd, twee weken lang over het water. Als het luchtalarm afging, gingen we aan de kant. Aan boord was een ton met een plankje en een gat erin, daarop ging je naar de wc. Het stonk er naar urine! Wassen deden we met water van buiten. Nee, zeeziek was ik niet. De boot ging alleen over de kanalen, dat ging rustig. Maar ik zag weinig daglicht en toen we eraf kwamen, liepen de luizen zo mee van boord! Mijn pleegouders werden tantje Jantje en ome Chris. Zij hadden een zure bommenfabriek, zoals Kesbeke vlakbij jullie school. Ome Chris, moet je weten, was een NSB’er. Maar een brood-NSB’er, zoals ze dat noemden. Hij was aangesloten om zijn bedrijf veilig te stellen. Ik had het heel leuk bij mijn pleegouders. Na de oorlog wilde ik zelfs niet naar huis. Ik heb geschreeuwd dat ik bij ze wilde blijven. Ik kan er nog emotioneel van worden als ik aan dat moment denk. Wel mocht ik m’n konijntje mee. Alleen werd die thuis bij me weggehaald, ik denk om op te eten. Dat ie naar de dierenwinkel was, zoals mijn vader zei, geloofde ik niet.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
‘Toen was ik ongeveer jullie leeftijd. Eerst werd ik, kort na thuiskomst, naar een kamp in Den Dolder gestuurd om me weer te leren aanpassen. Ik vond het een strafkamp. We moesten zelf ons eten koken. Als je de aardappels te dik schilde, kreeg je de schillen op je bord om te eten. Als mensen het hebben over ‘die goede oude tijd’, roep ik altijd: die bestaat niet. En dan heb ik het niet eens over de oorlog. Ik had ook heel wat school gemist door de oorlogsjaren. Ik was zo dom als tante Truus! Ik ging op mijn veertiende naar de Nijverheidsschool. Daar leerde ik strijken en ik mocht thee zetten. Mijn moeder vond dat maar niks en hield me thuis om haar te helpen met het huishouden. Zonder al die apparaten die je nu hebt, was er veel te doen. Ik haatte de maandag, als al die bergen was er lagen. Nee hoor, goeie ouwe tijd zul je mij niet horen zeggen.’

             

Erfgoeddrager: Lucas

‘Terug in de tijd’

Wij interviewden meneer Jack Weil over het dagboekje en de foto’s van zijn moeders eerste man, Jules Loszynski. Meneer Weil vond deze unieke papieren nog niet zo lang geleden op de zolder van zijn overleden moeder. Een groot deel van de foto’s maakte Jules tijdens de oorlog in het Lloyd Hotel. Het hotel is vlakbij onze school, we spelen daar weleens verstoppertje. Jules heeft de oorlog niet overleefd, maar meneer Weil kon ons veel vertellen over hem en zijn bijzondere foto’s.

Hoe heeft u de foto’s en het boekje gevonden?
“Toen ik de zolder van mijn moeder aan het opruimen was, vond ik tussen haar koffers en oude lampen een paar enveloppen waar negatieven in zaten. Die bleken van foto’s te zijn die haar eerste man, Jules, had gemaakt in de oorlog toen hij een bijbaantje had in het Lloyd Hotel. Het zijn foto’s van Duits-Joodse vluchtelingen die daar werden opgevangen. Niemand had tot nu toe foto’s gezien van het Lloyd Hotel uit die tijd, heel veel mensen sprongen dan ook een gat in de lucht toen ik ze gevonden had.”

Wie staan er op de foto’s?
“Duits-Joodse vluchtelingen voor wie het na de Kristallnacht niet meer veilig was in Duitsland. Jules maakt van iedereen foto’s, van kleermakers, schoenmakers, bakkers en koopmannen. Het bijzondere aan de foto’s is dat je echt een idee krijgt van hoe het toen was. Bovenin het hotel waren grote slaapzalen. Zo zie je op een foto van de slaapzaal een man in bed liggen. Je ziet kleermakers aan het werk, in kleermakerszit. Op de foto van de keuken zie je grote pannen, er moesten ongeveer driehonderd man te eten krijgen. Ook is er een foto van een kinderfeestje. Daar wordt Poerim gevierd, een soort Joods carnaval, waarbij alle kinderen verkleed zijn. Een kindje is verkleed als piraat.”

Hoe zijn de spullen van Jules bewaard gebleven?
“Op een gegeven moment is Jules opgepakt, net als mijn moeder. Ze zijn toen via kamp Westerbork naar het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen vervoerd. Hier moest hij werken voor de Duitsers. Hij hield tegelijkertijd stiekem een dagboekje bij, wat in die tijd heel dapper was. Dat mocht helemaal niet! In het boekje schrijft hij het meest over eten en sigaretten. Ook dit boekje heb ik gevonden op de zolder van mijn moeder. Uiteindelijk is Jules op 3 december 1944 overleden in het kamp, nadat hij heel ziek werd. Maar zijn foto’s had hij toen allang verstopt bij vrienden in Amsterdam. Mijn moeder, die Bergen-Belsen wel heeft overleefd, is na de oorlog de foto’s gaan halen. Het dagboekje had ze uit het kamp mee teruggenomen.”

Welke foto spreekt u het meeste aan?
“Ze zijn eigenlijk allemaal heel bijzonder, want fotografie was in die tijd nog een hele toestand. Maar vooral de foto van Jules zelf spreekt mij erg aan. Het is een beetje een aparte vogel, met z’n vlinderdasje. Ook vind ik de foto’s van de werkplaatsen heel interessant. Ze nemen je echt terug in de tijd. Heel veel mensen die op de foto’s staan hebben de oorlog niet overleefd. Misschien maar een op de tien, zoals mijn moeder. Twee fototoestellen, dat boekje, wat brieven en deze bijzondere foto’s: dat is alles wat er over is van Jules Loszynski.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Lucas

‘Niemand verwachtte dat je juist op die plek stiekem met wapens zou lopen’

In oorlogstijd speelde John Geelof als klein jongetje met zelfgemaakte voetballen van oude autoband, gevuld met proppen krantenpapier. En soms raakte hij als kind zijdelings betrokken bij het verzet, waar zijn vader actief in was.

Kende u iemand bij het verzet?
“Mijn vader zat in het verzet. Op een dag moest hij wapens brengen naar een verzetsstrijder in Haarlem en ik mocht mee. Hij nam mij met opzet mee: zodat hij minder verdacht zou overkomen. In een café naast het station, een plek waar ook veel Duitsers kwamen, had hij afgesproken. Niemand verwachtte dat je juist op die plek stiekem met wapens zou lopen. In de wc van het café heeft mijn vader zijn contact ontmoet en het pistool afgegeven. Later had hij er spijt van dat hij mij had meegenomen. Als er iets mis was gegaan, hadden ze ook mij opgepakt.”

Kende u ook Joodse kinderen?
“In de klas had ik een paar Joodse kinderen. Op een dag
vertelde de juf dat er iets ergs was, drie Joodse kinderen uit mijn klas mochten niet meer naar school komen. En mijn vader en opa hebben me een keer meegenomen naar de jodenbuurt bij het Waterlooplein, waar alle Joden bij elkaar moesten wonen. Vooraf had mijn vader gezegd dat ik goed moest opletten op wat ik zag. Het zag er triest uit. De Joden mochten de wijk niet uit, maar wij konden er wel in, tussen de afzettingen met prikkeldraad door.”

Heeft u over de pontenbrug gelopen?
“Ik heb er enkele keren overheen gelopen want er was geen andere verbinding naar de stad. De ponten lagen achter elkaar, met de laadkleppen op elkaar geplaatst en zo kon je er overheen. Door de beweging van het water verschoven die laadkleppen weleens. Dat was een raar gevoel, een beetje zoals van een roltrap stappen.”

Erfgoeddrager: Lucas

‘Zo’n mooi woord, mobilisatie. Dus ik noemde mijn pop Mobilisatie, afgekort Mobi.’

Mijn man en ik kenden elkaar niet in de oorlog, maar we hebben wel exact dezelfde V2-raket zien tollen en rare toeren zien uithalen, voordat deze neerstortte in de buurt van het huis van mijn oom.

Hoe was het voor u toen de oorlog uitbrak?
Toen de oorlog uitbrak was ik 5 jaar oud. Mijn vader werd opgeroepen voor de mobilisatie. Mijn moeder werd daar erg verdrietig van. Ik natuurlijk ook, maar ik vond het zo’n mooi woord, mobilisatie. Zo mooi, dat ik mijn pop de naam Mobilisatie gaf, afgekort Mobi. Ik had ook nog twee andere poppen. Die had ik Beatrix en Irene genoemd. Maar dat mocht niet meer, omdat dat natuurlijk de namen van de prinsesjes waren, dus noemde ik ze Trix en Renée.

Wanneer was u bang?
Mijn ouders lieten altijd een lampje branden. Na 8 uur ’s avonds was er geen elektriciteit meer. Dat zetten de Duitsers uit. Dus werd het donker in huis. Ik had daar niet zoveel last van, omdat ik jong was en ik tegen die tijd al in bed lag. Maar als de Duitsers wat van plan waren, werd de elektriciteit weer aan gezet en ging dat lampje dus weer branden. Zo wisten mijn ouders meteen dat de Duitsers eraan kwamen. Mijn vader moest dan meteen naar de benedenbuurman, melkman Siem Straathof. Hij had een soort luik in zijn vloer. Daar ging mijn vader onder liggen. Mijn moeder zei dan tegen mij: mond houden en alleen maar lief lachen, zodat ik mijn vader niet kon verraden. Elke keer als mijn vader onder de grond moest, was ik vreselijk bang. Ik wist nooit hoe dat af zou lopen. Mijn moeder en ik keken vanuit het torenraam van ons huis over de Mient en wachtten tot de Duitsers weer vertrokken. Zo zagen we daar de razzia’s. We durfden pas te kijken als de Duitsers weer weg gingen. Dan liepen Nederlandse mannen tussen Duitse soldaten, die met getrokken geweren op hen gericht, schreeuwend wegliepen naar de vrachtwagens. Dat was vreselijk om te zien.

Heeft u ook spannende dingen meegemaakt?
Jazeker. Mijn moeder was heel dapper en inventief. Zij had bijvoorbeeld de radio verstopt door wat plankjes in een kast los te maken. Zo konden we naar Radio Oranje luisteren. Ik hoor nog de openingstune. Heerlijk! Mijn moeder heeft paspoorten vervalst om mannen onder de Arbeitseinsatz uit te laten komen. Zo maakt ze mijn vader 10 jaar ouder op zijn paspoort en verfde ook zijn haar grijs. Daardoor werd hij nooit meegenomen om verplicht in Duitsland te werken. Ook sprak mijn moeder erg goed Duits. Als Duitse soldaten aan de deur kwamen voor razzia’s of andere controles dan deed mijn moeder allercharmantst, lachte vriendelijk en stond de soldaten in correct Duits te woord. Daardoor kwam er eigenlijk nooit een soldaat ons huis binnen. Ik heb een beetje van haar dapperheid mee gekregen. We stapten op een middag in de tram. En daar zat een Duitse soldaat. Naast hem was er nog een plek vrij. Ik riep direct heel hard: “Maar daar ga ik niet naast zitten!” Mijn moeder siste dat ik mijn mond moest houden. Maar gelukkig werd de soldaat niet kwaad.

Ons gezin was koningsgezind en juichten om de berichten van de geallieerden, ook weer zo’n mooi woord. Maar buitenshuis hielden we dat voor ons. Dat was veiliger.

Erfgoeddrager: Lucas

‘Dansen tot lang na spertijd’

Wij zijn Lucia, Rosa, David en Lucas en wij interviewden Corry Dijkstra (met blauwe trui) en haar nichtje Dien Albers. Mevrouw Dijkstra was veertien jaar toen de oorlog begon. Ondanks de spertijd bleven zij en haar vriendin tot laat uit. Als ze ‘s avonds voor acht uur nog niet thuis waren, dachten ze: dan maar de ochtendtijd aanhouden! Haar nichtje Dien Albers was een stuk jonger, ze was zes toen de oorlog begon. Zij woonde niet ver bij haar familie vandaan.

Hoe zag de dansschool waar u naartoe ging eruit?
Mevrouw Dijkstra: ‘Ik ging met vrienden en vriendinnen uit de buurt lekker dansen in een dansschool aan de Admiraal de Ruijterweg. In de danszaal was een verhoging waar een live band speelde. Geen plaatjes maar echte live muziek, dat vonden we fantastisch! Onder dat podium bleek later munitie van het verzet te liggen. De dansschool was eigenlijk ook een verzetshol, maar dat was natuurlijk geheim.’

Heeft u veel honger gehad in de Hongerwinter?
Mevrouw Dijkstra: ‘Op een woensdag, zo rond een uur of vijf, gingen mijn vriendin en ik gauw even naar de Haarlemmerdijk toe om het een en ander op te halen. Toen kwam er een man aangefietst en die had duidelijk wat gedronken. De fiets waar hij op reed, slingerde alle kanten op en we zagen dat hij zijn aktetas verloor. Wij raapten vlug zijn tas op en renden hem achterna om zijn tas terug te geven. “Ach, donder toch op,” zei hij toen. Toen hielden we de tas maar zelf. Toen we thuis kwamen hebben we de tas opengemaakt en daar zat vlees in! Mijn moeder was destijds langdurig ziek. Toen we haar het vlees gaven, wist ze niet wat ze zag. ‘Dat wordt een feestmaal’ zei ze. We bakten het in olie die mijn vader stiekem van zijn werkgever had gepikt. We hebben dat toen samen met wat aardappeltjes en rode kool opgegeten. Als ik daar aan terug denk, loopt het water me nog in de mond.’

Heeft u ook mensen weggevoerd zien worden?
Mevrouw Albers: ‘Naast ons woonde in de oorlog een Duitse mevrouw. Op een dag kwam haar neefje bij haar aanlopen, die eigenlijk bij de marine had moeten dienen. Hij was gedeserteerd. ’s Avonds zijn daar toen Duitse soldaten binnengestormd om de jongen te halen. Die hebben toen ook geschoten, want er zat daarna bij ons een kogelgat in het raamkozijn. Mijn vader, die in ons huis onderdook omdat hij anders in Duitsland moest gaan werken, vluchtte het dak op omdat hij dacht dat ze voor hem kwamen.
Die soldaten hebben het neefje van onze buurvrouw zo geslagen, dat ik me zijn schreeuwen nog kan herinneren.’

Erfgoeddrager: Lucas

‘Pas in augustus 1945 konden wij terug naar Amsterdam’

Samen met haar vader en moeder, Louis Jacobi en Eva Jacobi-Siedner, vluchtte mevrouw Arens-Jacobi in 1937 uit Duitsland naar Nederland. Twee jaar later trokken haar grootouders bij hen in. Mevrouw Jacobi dacht als kind altijd dat hen nooit iets zou overkomen maar het liep heel anders. "Als kind denk je daar niet over na. Natuurlijk was ik wel eens bang, maar ik leefde vooral van dag tot dag.”

Hoe begon de oorlog voor u?
"In het begin ging ik nog gewoon naar school, ik zat in de derde klas van de Jekerschool en speelde met mijn vriendjes in de buurt. Begin 1943 werden mijn opa en oma door de Nazi’s weggehaald, ze kwamen in kamp Westerbork terecht. De foto waar ik met mijn ouders op sta stuurden wij naar mijn grootouders in Westerbork, als cadeau voor hun 60-jarig huwelijk. In de laatste brief die wij van hen ontvingen, bedankten zij ons uitgebreid voor de foto. ‘Waarop jullie ons zo vriendelijk en vredig aankijken’. Die brief heb ik nog steeds.
Mijn grootouders mochten van de kampcommandant een uurtje bij elkaar zijn voor hun 60-jarig huwelijk. Ze schreven dat de halve zaal de foto bekeek en dat iedereen het zo’n mooi plaatje vond.”

Werden u en uw ouders ook gedeporteerd?
"In 1943 werden ook wij gedeporteerd. In een afgesloten goederentrein werden we naar Westerbork gebracht. Toen we daar aankwamen, waren mijn grootouders er al niet meer..

We werden naar kamp Bergen-Belsen gebracht. Het was er verschrikkelijk…
April 1945 werden we weer in een trein gezet. We zouden naar andere kampen worden getransporteerd. Maar het was chaos in Europa en de trein kon nergens terecht. Twee weken lang zwierf de trein rond. We leefden in afgesloten treinkabines, met nauwelijks eten of drinken. Bij het dorpje Tröbitz stopten we, daar werden we door de Russen bevrijd. Ik herinner me nog goed hoe angstig ik was voor die schreeuwende mannen op kleine paardjes die ik niet kon verstaan.
Pas in augustus 1945 konden wij terug naar Amsterdam. Voor het eerst zat ik weer in een echte, mooie passagierstrein! Maar we hadden niets meer. Op het station kregen we 10 gulden om te overleven. In een paardenkoets werden we naar een opvanghuis gebracht. Bij aankomst rekende de koetsier 30 gulden af…”

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Leerlingen van de Anne Frankschool interviewen Annelies Arens-Jacobi

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892