Erfgoeddrager: Levi

‘We moesten vluchten uit Venlo, maar konden Fikkie niet meenemen’

Juul, Elise, Levi en Ralf zijn leerlingen van basisschool de Wilderen. Hun school bevindt zich op fietsafstand van het huis van Louis en Yvonne Kuyper. Ze kijken er naar uit om meneer Kuyper te interviewen over de oorlog, maar vinden het ook wel spannend. Ze zijn heel benieuwd of hij weleens een echt bombardement heeft gezien. Het hartelijke welkom van het echtpaar stelt ze al snel op hun gemak. Meneer Kuyper was 2 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in Venlo. Toen iedereen moest vertrekken uit het grensgebied, belandden ze in Berlicum.

Wat is uw meest verdrietige herinnering aan de oorlog?
‘Gelukkig heb ik geen familieleden verloren. Wel zijn we onze hond kwijtgeraakt. We moesten vluchten uit ons huis in Venlo, maar konden onze hond Fikkie niet meenemen. Daarom moesten we hem doodschieten. Zelf heb ik het gelukkig niet gezien maar ik krijg nog steeds een ontzettend naar gevoel als ik daaraan denk. Maar hem achterlaten en laten verhongeren was nog erger geweest.

Wat ik me ook levendig kan herinneren is het zien van een man die op straat onder schot werd gehouden. Deze Nederlandse man probeerde te vluchten en kreeg daarom een geweer op zich gericht door een Duitser. Als hij zou bewegen zouden ze schieten. Gelukkig bleef hij staan.’

Heeft u weleens een bomexplosie gehoord?
‘Explosies waren op een gegeven moment een dagelijkse gang van zaken, vooral ’s nachts. Wij woonden aan de Duitse grens bij een vliegveld waar veel bombardementen plaatsvonden omdat dit een strategische plek was. In het begin was het natuurlijk enorm beangstigend en spannend, maar het went ook. Overdag konden we gelukkig wel gewoon buiten spelen.’

Waarom pakten de Duitsers eigenlijk alle fietsen af?
‘Een fiets is uiteraard een vervoersmiddel en de Duitsers wilden ons zoveel mogelijk beperken en op dezelfde plek houden. Zonder fiets was je natuurlijk veel minder mobiel en minder snel. Vervoer was sowieso schaars in die tijd.’ 

Hoe merkten jullie dat de bevrijding begonnen was?
‘Wij waren toen in Leeuwarden en verbleven bij een nicht van mijn vader die een steenfabriek had. Voor de veiligheid sliepen we in een steenoven van de fabriek. Op een ochtend hoorden we een hoop kabaal en stormden er militairen met geweren binnen. Deze mannen spraken Engels en geen Duits. Dit was dus erg goed nieuws omdat dit aantoonde dat de bevrijding begonnen was. Ik kan het me toch niet herinneren als een vreugdig tafereel. Als kind besef je niet in wat voor bizarre tijd je toen eigenlijk leefde. De Nederlanders waren natuurlijk ontzettend opgelucht, maar de Duitsers werden niet altijd even vriendelijk afgevoerd. Ondanks alles maakte dat geen fijne indruk op mij. Er waren voor mijn gevoel ook geen feesten of festiviteiten.

Toen wij terugkwamen in Venlo bleek dat ons hele huis leeggeroofd te zijn en waren alle houten meubels opgestookt. We moesten toen echt weer met helemaal niets beginnen.’

Erfgoeddrager: Levi

‘We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop’

Morris, Levi, Elisa en Floortje van basisschool De Talisman ontmoeten Bea Lap (1930) in een ontmoetingsruimte van verzorgingshuis Vitalis Wissenhaege in Eindhoven. Na de limonade met een koekje branden ze los met hun vragen over de Tweede Wereldoorlog.

Ging u naar school in de oorlog?
‘In de oorlog was ik 10 jaar oud en ik woonde met mijn ouders, mijn twee broers en twee zusjes in Arnhem, vlakbij de Rijn. Ik was de jongste van ons gezin. In het begin van de oorlog konden we nog wel naar school, maar op een gegeven moment waren de schoolgebouwen gebombardeerd en konden we nergens heen om les te krijgen. Mijn oudste broer moest eigenlijk examen doen voor de middelbare school, maar ook dat ging niet. Toen heeft hij zo zijn diploma gekregen, zonder er iets voor hoeven te doen.

Toen we na de bevrijding weer terugkwamen in Arnhem, waren er veel gebouwen kapot gebombardeerd, ook veel schoolgebouwen. Dus toen konden we nog niet naar school. Maar na een paar jaar kwamen er weer schoolgebouwen, zodat we weer naar school konden. Wij blij!’

Is er iets gebeurd met uw familie?
‘Ja, iets heel ergs, want we kregen bericht dat we uit ons huis moesten. Dat was in september 1944. ’s Morgens om 9.00 uur zeiden ze dat we ons huis voor 12.00 uur moesten verlaten. We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop. Daar werden we met andere vluchtelingen opgevangen in de kerk, waar we mochten slapen. De volgende dag moesten we weer verder want er kwamen steeds meer mensen die op de vlucht waren. We liepen toen naar Barneveld. Hier sliepen we weer in een kerk. Er lag nog stro van paarden en daar konden we op slapen. Zo gingen we steeds verder, totdat we uiteindelijk bij een boerderij kwamen in Barneveld, waar we een tijd konden blijven. Mijn vader en broers moesten op de boerderij werken, zodat wij daar onderdak en eten kregen.’

Hadden jullie hongersnood?
‘Nee, we hebben geen honger geleden. Bij de boer hadden we voldoende eieren, vlees en brood. Eieren waren toen wel duur: 2,50 gulden per stuk, dat is omgerekend 1 euro. Ik heb daar roggebrood leren eten. Je weet wel, van dat hele donkere brood. Er waren wel mensen die honger leden. Toen wij in Velp in de kerk sliepen, zag ik een vrouw naar de tas van mijn vader kruipen. Daar zaten boterhammen in en potjes jam. Die vrouw pakte een strootje van de grond en wist daarmee wat jam uit het potje te lepelen.’

Heeft u erge herinneringen?
‘Ja, vooral van de bombardementen. Toen we moesten vluchten, had ik mijn babypop meegenomen. Die kon ‘mama, mama’ zeggen. Door een bom ging het hoofd van de babypop eraf, tot mijn grote verdriet. Gelukkig bleef ikzelf ongedeerd.

Wat ook erg was, was dat we tijdens het vluchten niet naar links en niet naar rechts mochten kijken. Daar lagen allemaal mensen die uit het vliegtuig waren gevallen. Het waren gewonden of mensen die iets strafbaars hadden gedaan. Hoewel we niet mochten kijken, deed ik het stiekem toch.

De oorlog was heel erg en er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd, maar gelukkig zijn we allemaal in leven gebleven: mijn ouders, mijn broers en zussen en ikzelf. Na de bevrijding kregen wij een huis via het Rode Kruis, want ons eigen huis was kapot gebombardeerd. Toen kregen we weer een eigen bedje en een eigen stoel.’

Erfgoeddrager: Levi

Shakuntala’s oma werd in India opgepakt, in een loods gegooid en de volgende dag op de boot gezet naar Suriname om daar als contractarbeider te werken op de plantages

Bojana, Levi en Timo zijn het laatste groepje dat gaat interviewen. Bij Shakuntala moeten eerst de schoenen uit en heeft ze lekkere geurtjes en kaarsjes in een schaal met water en  bloemblaadjes  voor een goede energie. De pers is erbij dus het is extra spannend! Ze interviewen zelfs zonder briefjes!

Hoe was het op school?

Ik ging naar een Hindoestaanse school, maar kinderen uit allerlei culturen gingen daarnaartoe.

Suriname is een smeltkroes van allerlei culturen omdat tijdens de slavernijperiode mensen vanuit allerlei landen naar Suriname gebracht zijn om te werken op de plantages.

De tot slaaf gemaakte werden meestal afschuwelijk behandeld en het was heel hard werken. Er waren er ook die weigerden en de bossen invluchten, zij heten de Marrons. De Marrons woonden nog steeds in de bossen toen ik daar opgroeide en ze kwamen af en toe bij mij in de klas. Ook Boutersen ging bij ons naar school.

Op school stonden de ramen altijd open en in de klas zat je in de knappe rij, de midden rij, de domme rij of de hele domme rij. Als je in de hele domme rij zat was dat heel erg, want dan wist iedereen dat.

**

U was Hindoestaanse; waarom besloot u om moslim te worden?

Ik kreeg een goede vriendin die moslim was. Toen zij ging vasten nam ze me daarin mee. Dat vond ik zo geweldig, die discipline van het vasten. Zelf ben ik van geboorte hindoestaanse. Maar wanneer we vroeger met hindoestaanse rituelen bezig waren giechelde we heel erg en werden we vaak weggestuurd.

De traditie van het vasten maakte ik echt met haar mee en kon ik serieus nemen.

**

Welke culturen en geloven waren er in Suriname?

Er waren Indianen die natuurgodsdiensten hadden en in bomen goden zagen. Er waren Afrikanen dei hun eigen natuurreligie hadden. En er waren kolonialisten, de Nederlanders, die rooms-katholiek waren en de natuurvolken probeerden te kerstenen, kerstenen is deze volken laten bekeren naar het christendom. Maar ook waren er Hindoestanen uit India en Boeddhisten uit Indonesië.

Wat vindt u van die geloven?

Ik herinner me dat ik een tijdje op een Rooms-katholiek internaat zat. Daar waren heel veel beelden. Heel eng! En dan moest je ook nog knielen voor al die beelden!

Maar ik heb veel onderzoek gedaan naar de overeenkomsten tussen de verschillende geloven. Dat is interessant, om te zoeken naar overeenkomsten i.p.v. naar verschillen en elkaar daarmee te lijf gaan.

**

Welke tradities heeft u meegenomen naar Nederland?

Ik hou ervan om lampjes te branden. Ik doe daar geklaarde boter in met een lontje die we branden voor zonsopkomst. We hebben ook een lichtjesfeest eind oktober waarbij we de maanstanden gebruiken.

De schalen op tafel met water, bloemblaadjes en kaarsjes zijn om een fijne energie in huis te creëren. Dat doen we ook met geuren.

Wat deden jullie met verjaardagen in Suriname?

Iedere verjaardag werd er een verjaardags-bus gehuurd waarmee we door de stad gingen touren met veel lawaai!

**

Uw oma kwam naar Suriname om op de plantages te werken. Hoe kwam ze daar terecht?

Mijn oma woonde in India en was Hindoestaanse. Bij de hindoestanen is het zo dat de schoonouders van de man met wie je trouwt alles met je mogen doen, dus zij mochten je slaan en mishandelen. Mijn oma had een dochtertje van 3 en werd dus zwaar mishandeld door haar schoonouders. Keer op keer keerde ze terug naar haar ouders, maar die stuurden haar meteen weer terug naar haar man en schoonfamilie.

Op een dag was ze onderweg naar huis en ontmoette ze mensen die haar zeiden kom lekker hier zitten. Toen ze nee zei hebben ze haar gewoon opgepakt, in Calcutta in een loods gegooid en de volgende dag op de boot gezet en naar Suriname. Die reis duurde 99 dagen!

Er werden in die tijd hele groepen van straat geplukt in India. Er werd ze gezegd dat ze naar god siram gingen. Dat geloofden de mensen maar later kwamen ze erachter dat het heel zwaar werk was in Suriname. Na 5 jaar zware arbeid op de plantages mochten de contractarbeiders weer terug en kregen ze een gratis ticket naar huis. Maar als je een kind had moest je voor dat kind wel de overtocht betalen. Als je dan geen geld had bleef je in Suriname. Wel kreeg je dan in plaats van het ticket een stukje grond.

Werkte u ook op plantages in Suriname?

Ja, ik werkte daar omdat ik het leuk vond! Dat was een hele andere tijd!

Zelf heb ik rijst geplant en gesneden en in de moerassen gelopen.  In de moerassen werkte ik graag als het heel heet was, lekker koel met al dat water. Ik ving vissen en garnalen in mijn handen als kommetjes.

Op de plantage was een heel irrigatiesysteem met heel veel sluizen, dus dat was heerlijk!

Hoe bent u opgevoed?

Heel streng! Ik mocht niet alleen op straat lopen omdat ze bang waren dat ik een leuke jongen tegen zou komen en een vriendje zou krijgen.

Mijn ouders hielden me constant in de gaten, daar was ik aan gewend. We mochten in de vakantie ook nergens naar toe, behalve naar de bioskoop en de klimles met een chaperonne, dus onder begeleiding. Dat klinkt vervelend maar ik wist niet beter.

Ik had wel stiekem een vriendje…. maar daar mocht ik niet mee trouwen omdat hij moslim was.

 

Erfgoeddrager: Levi

‘We kwamen met de laatste trein die nog naar Nederland reed’

Ginger, Isis en Levi interviewen Gaby Piller op hun school, de Dongeschool in Amsterdam-Zuid. Mevrouw Piller komt een uur te vroeg aangelopen, ze heeft zich vergist in de tijd. Maar gelukkig woont ze op 5 minuten lopen, dus gaat ze nog even naar huis. Als het echt tijd is, haalt Levi haar op.

Wat was de reden dat u uit Duitsland naar Nederland verhuisde?
‘Ik ben geboren in 1936 in Berlijn. Mijn vader had voor de oorlog een goede vriend met wie hij een stoffenzaak in Berlijn was begonnen. Hij was een Hollandse Joodse meneer en mijn moeder was een niet-Joodse Duitse mevrouw. Mijn ouders hebben elkaar dus in Berlijn ontmoet. En nu zit ik hier, want Hitler kwam aan de macht en in 1939 werden alle Joodse winkels in Berlijn door de nazi’s kapot geschoten. Mijn vader had niets meer. We moesten weg en vluchtten naar Amsterdam. Mijn vader was in Nederland geboren en opgegroeid, dus hier woonde familie van hem. Ik was inmiddels vijf jaar. We kwamen met de laatste trein die nog naar Nederland reed, in Amsterdam aan. Later mochten er geen treinen meer rijden. Ik was heel ziek; ik had een dubbele longontsteking. Toen ik naar Nederland kwam, sprak ik alleen Duits, maar ik moest wel naar school en ik werd daarom vreselijk gepest. Omdat mijn moeder een Duitse was, werd ze moffin genoemd en omdat mijn vader een Jood was, werden we met de nek aangekeken. Ik was erg alleen. Als Hitler niet was gekomen, was ik in Duitsland opgegroeid en had ik daar gewoond en geleefd.’

Hebben uw ouders de oorlog overleefd?
‘Mijn ouders hebben gelukkig allebei de oorlog overleefd. Maar de hele familie van mijn vader is afgevoerd en vergast. De enige vriendjes die ik had waren mijn neefjes, Hans en Dolf, kinderen van de zus van mijn vader. Op een dag waren Hans en Dolf niet op school. Toen ik dat thuis vertelde aan mijn moeder zei ze: ’Dat weet ik niet, ze zijn misschien weg’. Ik vroeg niet waarom. Ook de volgende dag waren ze niet op school. ‘Ja’, zei mijn moeder, ‘ze zijn weg, ze komen ook niet meer terug.’ We hebben de hele familie nooit meer gezien.

Ik had een oma, de moeder van mijn vader, een lieve kleine oude dame in de Rivierenbuurt. Toen wij werden gewaarschuwd dat er een razzia kwam, pakte mijn moeder me op en gingen we daarnaartoe. Ik zag dat er een grote vrachtwagen stond. Joden werden uit hun huizen gesleept, en ik zag ook hoe mijn oma in de rug geschopt werd en de trap af viel. Mijn moeder, als Duitse moffin, niet Joods, heeft heel hard geschreeuwd. Het heeft niet geholpen. We hebben oma nooit meer gezien.’

Heeft u ook ondergedoken gezeten?
‘Ik ben geen Anna Frank, ik heb niet opgesloten gezeten zoals zij. We hadden wel honger, ik heb bloembollen gegeten omdat er niets meer was en we aten een keer een kat. Eindelijk een stukje vlees, dacht ik. Maar ze vertelden pas achteraf dat het de kat van de buren was. In de laatste anderhalf jaar van de oorlog zat mijn vader wel ondergedoken en hij zat ook in het verzet. Omdat mijn ouders bang waren dat ik me zou verspreken, heb ik twee jaar bij twee Duitse dames ,’tantes’, gewoond in Haarlem. We hadden daar geen honger want er was een stuk land met eten aan de overkant. Twee keer kwamen de Duitsers een razzia houden en moest ik snel naar huis lopen. En ik had geluk, ik werd niet opgepakt.’

Bent u nog wel eens teruggeweest in Berlijn?
‘Mijn kleindochter, die twee jaar politicologie studeerde in Berlijn, heeft het huis gevonden waar ik geboren ben. Ze had het uitgezocht op de computer en we zijn er samen heen gegaan, het stond er nog. Op de plek waar de winkel van mijn vader was, staan nu flats en huizen.’

Erfgoeddrager: Levi

‘Hij trok zijn handschoenen uit, pakte ze bij elkaar in één hand en sloeg ons daarmee links en rechts in ons gezicht, mijn broertje en mij’

We zien een sportieve man de Basisschool Tamarinde binnen stappen. Shorts, fietshelm en bidon in de hand. Het is meneer Nieuwenhuijse die eerst door zijn oude buurt in Zaandam is  gefietst. Er worden koekjes neergezet en Marit, Danilo, Levi, en Renate kunnen met het intervinterview beginnen!

Wim  van Nieuwenhuijse werd voor de oorlog geboren in Zaandam, in 1938. Zijn ouders, oma, tantes en oom zaten allemaal bij het (communistisch) verzet. Zijn vader hielp Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Later doet hij ook mee met het gewapend verzet in de Zaanstreek. Wim zelf was daar nog te jong voor.

Kunt u iets vertellen over deze buurt?
‘De Jonge Arnoldusstraat was echt een arbeidersbuurt. Hier woonde bijvoorbeeld de familie Kuiper en zij hadden onderduikers in huis en als er alarm was moesten ze via de steeg verdwijnen. Hier woonde ook Frans Oort, hij was een communist die bij de Nationale Brigade ging om tegen Franco (dictator van Spanje) te vechten. Toen die man terugkwam, werd hem zijn Nederlander-schap ontnomen.’

‘Op 11 mei 1940 begon de Duitse aanval op de Grebbeberg, op 14 mei 1940 werd Rotterdam gebombardeerd. Zo’n tachtigduizend vluchtelingen… Zij werden allemaal in de omgeving opgenomen.
Mijn vader was in 1938 al bezig met het onderbrengen van Duitse vluchtelingen die illegaal over de grens kwamen. De communistische partij in Zaandam en die in de Achterhoek organiseerden met elkaar sluipwegen, zodat de mensen wel binnen konden komen.’

Moest u vroeger onderduiken?
‘Ik ben ondergedoken op een boerderij in Haaldersbroek en ook in een molen naast het Kalf. Met mijn broertjes en moeder ben ik daar ondergebracht.’

Zijn er wel eens Duitsers bij jullie thuis geweest?
‘Er zijn twee verhalen binnen mijn familie. Mijn vader, moeder en tante zaten in het verzet en er was huiszoeking op het Vissershop waar mijn oma woonde. Mijn oma was een moedige vrouw. Ze riep tegen de Duitsers; ‘kom niet verder, want ik ben ziek. Anders krijg je dezelfde ziekte.’ Mijn oma lag bovenop de illegale kranten die mijn tante bezorgde; de (illegale) Waarheid. De Duitsers gingen gelijk weg.’

‘Als er een auto van de Duitsers in de straat stond, moesten we altijd door lopen. Bij een huiszoeking was mijn vader snel door het zolderraam gekropen. Daar heeft hij bijna een hele dag op het dak in de goot gelegen om niet ontdekt te worden. Na de oorlog had hij daar een trauma van. Mijn moeder, broertje en ik werden tijdens de huiszoeking door een Duitser met zo’n groene leren jas aan neergezet en toen kregen we van hem chocola. Maar dat wilden we niet aannemen. Je nam van een Duitser niets aan in die tijd, althans bij ons niet. Hij trok zijn handschoenen uit en pakte ze bij elkaar in één hand en sloeg ons daarmee links en rechts in ons gezicht, mijn broertje en mij. Ik heb daar zelfs nog een litteken van.’

Heeft u ook iets positiefs meegemaakt in de oorlog?
‘De saamhorigheid met elkaar, dat je op elkaar aankon. Net als goede vrienden. Je weet dat je altijd een beroep op je vriend of vriendin kan doen. Er zijn veel nare dingen gebeurd in de oorlog, maar wij kregen ondersteuning van het fonds dat gecreëerd werd om verzetsmensen te ondersteunen.’

Kende u ook NSB’ers?
‘Naast ons woonde een verpleegkundige en daarnaast woonde het hoofd van de NSB in Zaandam. Dus wij woonden eigenlijk in de gevarendriehoek. Hij is na de oorlog veroordeeld. Zij hadden wel te eten en ik kreeg ook soms wat. Ze hadden ook een zoon en daar speelde ik mee. In die tijd had je de zogenaamde ‘puttenzuigers.’   Alle ontlasting kwam in een tank terecht die door deze puttenzuiger geleegd werd.
Na de oorlog waren er allemaal feesten bij ons in de straat. Op een dag heb ik de zoon in die put met poep geduwd, maar heb hem er ook weer eruit gehaald, hoor. Mijn eigen frustratie, toen ik erachter kwam wat ze allemaal hadden gedaan in de oorlog. Later bleek dat die jongen totaal niet op zijn vader leek.’

 Bent u bij de Februaristaking geweest
‘Mijn moeder vervoerde voor het verzet allerlei spullen in de kinderwagen, illegale folders en misschien ook wapens. Mijn vader had tussen twee spijlen een plank gemaakt, waar ik op kon zitten. Mijn broertje kon lekker in de wagen slapen. In de luierbak lag altijd een luier met poep en als de Duitsers controles deden, keken ze niet verder als ze die luier zagen.  Zo ben ik met mijn moeder naar de Februaristaking gegaan op de Burcht.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Levi

‘De kokki rook voor mij naar moeder’

Jamy, Levi, Sem en Cybrail interviewen Henk Heikoop in buurthuis het Schouw, niet ver van hun school, de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord. Meneer Heikoop is 87 jaar en heeft een bijzonder koloniaal verleden. Tot zijn zevende woonde hij in voormalig Nederlands-Indië samen met zijn ouders en zijn broer die anderhalf jaar ouder is. En in 1945 werd zijn vader uitgezonden naar Curaçao, dus verhuisde Henk met zijn familie daarheen.

Hoe was uw kindertijd?
‘In 1930, toen er hier in Nederland een crisis was,dacht mijn vader: ik ga lekker geld verdienen in Nederlands-Indië. Hij vond een baan bij BPM (de Bataafse Petroleum Maatschappij), een dochteronderneming van Shell, en vertrok naar Java. Na een half jaar ging ook mijn moeder daarheen. In 1933 ben ik daar geboren. We leidden een echt koloniaal leven. We hadden vier bediendes.

‘Als je bij de Shell werkte, ging je altijd in de buurt op vakantie. Maar eens in de drie jaar ging je terug naar Nederland op verlof. Dat was dan om je familie weer te zien. In 1940 gingen we met Europees verlof, ik was toen 6 jaar. We logeerden bij familie in Den Haag. Op een ochtend kwam mijn vader de slaapkamer van mij en mijn broer binnen en zei: ‘We kunnen niet terug naar Java, want het is oorlog’. ‘Maar’, antwoordden we, ‘we moeten terug, dat hebben we beloofd aan de kokki.’

U heeft eigenlijk 3 hoofdstukken meegemaakt in uw jeugdige leven. Welke titel zou u ze geven?

‘De tropische kinderdroom’ op Java
‘We leidden op Java een verwend leven. We woonden in een groot huis met vier bedienden. De kokki was een vrouw die iedere ochtend naar de passar, de markt, ging om eten te kopen. Dan kookte ze een rijsttafel op drie houtskoolvuurtjes. Ze had een waaier om het vuur mee aan te wakkeren, dat heette een kipas, en daar zat ze dan de hele dag die rijsttafel te maken. De baboe deed de was en zorgde voor ons. De djongos hield het huis schoon en de kebon hield de tuin bij. We hadden een hele grote, prachtige tuin.

‘Wij hielden eigenlijk meer van onze bedienden dan van onze ouders. Onze ouders waren namelijk altijd weg, naar een receptie of tennissen, of ze gingen borrelen. De bedienden waren hele lieve zachte mensen. Ze werkten bij ons voor een appel en ei. De kokki rook voor mij naar moeder. Ze rook naar zweet en knoflook. Later leerde ik dat dat stonk, maar als ik nu een mengsel ruik van knoflook en zweet denk ik aan kokki… wat voor mij staat voor moeder. Wij spraken ook eerst Maleis en daarna pas Nederlands, tot grote frustratie van mijn ouders.’

‘Een gevaarlijke periode’ toen we weer in Nederland waren
‘In 1940 konden we vanwege het uitbreken van de oorlog niet meer terug naar ons huis in Java en moesten we in Den Haag blijven. Mijn ouders waren heel streng gelovig. Gereformeerd. Ik mocht niet omgaan met kinderen die bijvoorbeeld katholiek waren, zo streng was het. De allersaaiste dagen van mijn leven waren zondagen in de oorlog. We moesten dan wel twee keer die dag naar de kerk en voor de rest mochten we die niks. Moet je voorstellen: we zitten met z’n vieren aan de keukentafel. Mijn vader las altijd de Bijbel, mijn moeder een boek uit de bibliotheek en mijn broer en ik zaten daar maar wat aan die tafel. En de uren gingen maar niet voorbij.

‘De laatste jaren van de oorlog hadden we het best wel zwaar, vooral tijdens de Hongerwinter. Mijn moeder gaf ons dan ieder twee boterhammen en daar moesten we het de hele dag mee doen. We gingen ook naar de gaarkeuken om eten te halen. Daar stond je dan uren voor in de rij, eerst mijn moeder een uur en dan mijn broer een uur en dan ik een uur. Vaak was dat eten bedorven, dan had je eindelijk je eten en kwam je thuis en dan rook het heel zuur en kon je het weggooien. Dat was verschrikkelijk.

‘Ik had ook geen kleren. Vanuit Java had ik alleen tropenkleren bij me maar ik was wel in de groei, tussen m’n zesde en elfde. Mijn moeder maakte uit een oud gordijn een broek, dat kribbelde heel erg. De bevrijding in mei 1945 herinner ik me nog goed. Het was een zomer vol feesten. Er kwamen hele gezonde bruinverbrande Canadese soldaten in prachtige uniformen in trucks door de straten gereden. Iedereen werd gek van geluk, eten chocola, prachtig.’

‘Een pubertijdshemel’ op Curaçao.
‘Een half jaar later vlogen we met vliegtuig naar Curaçao. Daar deden we vier dagen over. Mijn vader was er al eerder heengegaan en kwam ons ophalen van het vliegveld. Ik weet nog dat we uit het vliegtuig stapten in het donker. En dan stap je in een vreemde auto in een nieuw land, en je ziet alleen maar verlichte ramen voorbij flitsen. Je hebt geen idee hoe dat nieuwe land eruit ziet. Je ruikt dat het vochtig is en tropisch. De volgende ochtend werd ik wakker en zag voor het eerst dat nieuwe land, met palmbomen en strand en weer een bediende. Ik heb daar gewoond tijdens mijn middelbare schooltijd, dus van mijn twaalfde tot mijn achttien, negentiende. Dat was eigenlijk de tijd dat ik het gelukkigst was. Het was een soort bounty eiland, er was toen nog geen drugs of criminaliteit zoals nu.’

Erfgoeddrager: Levi

‘Zij waren wit, dus zij waren beter’

Als Nellie Bakboord (1953) aan komt lopen, merkt Nina op dat ze op haar Surinaamse oma lijkt. Op haar beurt vertelt Nellie dat haar kleindochter ook Nina heet. Toeval bestaat niet! Levi, Aiba en Nina van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Zuid zitten om mevrouw Bakboord heen en het ziet eruit als een gezellig gesprek bij oma op de bank. Maar denk maar niet dat het gesprek niet over serieuze zaken gaat.

Wat weet u van uw voorouders?
‘Ik houd me daar de laatste tijd heel erg mee bezig. De familie van mijn moeders kant was een bijzondere familie in Suriname, met Joods, Creools en Chinees bloed. Daarom zie je in mij ook zo’n hele mix. Je kan mij niet in een hokje stoppen, wat mensen wel eens doen. We hebben ontdekt dat de voorouders van mijn moeder zelf ook slaven hadden. Daar schrokken we eerst best wel van. Maar in veel Surinaamse families heb je een mix van slavenhouders en tot slaaf gemaakten. Laatst vonden we een foto van de grootmoeder van mijn vader; zij was geboren in slavernij. Ik was zo blij daarmee, want we waren al jaren op zoek naar een foto van haar. Het is een prachtige foto van de stammoeder van onze familie.’

Hoe zag uw jeugd eruit?
‘Alles was Nederlands. We spraken beter Nederlands dan de Nederlanders hier, vonden we. De teksten in de schoolboeken waren ook allemaal gericht op Nederland. Ik leerde over molens en schoorstenen en dat de Rijn bij Lobith ons land binnenkomt. Maar over de Surinaamse rivieren bijvoorbeeld wist ik niks. Gelukkig is dat nu wat verbeterd. Het is veel meer gericht op Suriname, maar nog steeds ook wel op Nederland.
Ik groeide op in een straat met heel veel kinderen. Iedereen ging heel goed met elkaar om. Na schooltijd speelden we graag bij elkaar op het erf. Mijn vader was lief, maar ook heel streng. Kinderen mochten eigenlijk nooit bij ons op het erf spelen. Als hij er niet was, deden we de poort open en dan kwam iedereen bij ons. Als we hem dan hoorden aan komen rijden, rende iedereen weg en was het hele erf stil. Het was best fijn dus dat hij al een jaar voor ons naar Nederland ging. Mijn leukste jeugdherinnering is het zwemmen met vriendinnen in Parima, een groot zwembad in Paramaribo. In de kantine kochten we bami voor vijf cent.’

Wat vond u van Nederland?
‘Uit Suriname vertrekken vond ik eigenlijk niet zo leuk. Ik was elf jaar, net als jullie nu. Ik had heel veel vriendjes en vriendinnetjes en je bent gewend aan je eigen buurt. In Nederland kwamen we in een kleine kamer bij een hospita. Het was een ontzettend aardige mevrouw. De buurt verklaarde haar voor gek dat ze ons – mijn vader, moeder en acht kinderen – in huis nam. Het leukste vond ik de patatzaak, waar we elke dag naartoe gingen. In Suriname kenden we dat niet. Hier zag ik ook voor het eerst witte vuilnismannen. Daar schrok ik van. In Suriname hadden de Nederlanders altijd de mooiste huizen en de beste banen. Ze waren wit, dus ze waren beter. Je keek tegen ze op. Dat die mensen hier vuilnis ophaalden, had ik niet verwacht. Zo zie je wat het kolonialisme doet. Het waren bij ons grote boeven. Als je een Nederlander bent en je hebt altijd geleerd dat wit beter is, dan ga je je ook zo gedragen. En als je tegen zwarte mensen zegt dat ze minder zijn, ga je dat ook geloven. In Nederland werd ik uitgescholden voor poepchinees. Vreemden kwamen op me af en voelden aan m’n huid, wilden weten of ik niet afgaf. Ze zaten aan mijn haar en vroegen we of we wel kleren droegen in Suriname. Ze wisten hier niks van Suriname. Ze vroegen ons of we wel eens op de fiets of brommer naar Curaçao gingen.’

Wat vindt u ervan dat Suriname onafhankelijk is?
‘Het is beter onafhankelijk te zijn. Suriname had ook veel meer moeten eisen dan dat beetje geld wat ze gekregen hebben, dertig of veertig miljoen. Dat was zo op. Nederlanders zijn heel goed in onderhoud. Ze hadden meer geld moeten geven voor achterstallig onderhoud. Ze hadden betere bruggen, schoolgebouwen en ziekenhuizen moeten bouwen en de Surinamers moeten opleiden voor het onderhoud. En ook moeten investeren in de infrastructuur. De wegen in Suriname zijn beroerd. Bij een flinke regenbui komt het water in huis soms tot je knieën. De binnenstad staat dan helemaal onder water, daar kun je niet meer lopen. Als we toen meer hadden geëist, hadden we nu een beter land gehad. Het zou zo netjes zijn geweest van Nederland. Als je hier in Amsterdam al die prachtige grachtenpanden ziet. Die zijn allemaal gebouwd met geld verdiend met de plantages.’

   

Erfgoeddrager: Levi

‘We hebben ons zelf bevrijd!’

Als verrassing zette Gerda de Jongh een grote picknickmand klaar vol snoep en pakjes drinken. Dat hadden Emma, Livia, Karel en Levi van de Bos en Vaartschool niet verwacht. Het interview kon beginnen.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 6 jaar toen de oorlog uitbrak en de jongste van 7 kinderen. We woonden aan de Kleverlaan 113 en zat op de Tetterodeschool. Mijn vader was scheepsbouw technisch ingenieur en werkte als leraar op de HTS.
Mijn vader maakte een groot zeiljacht, een platbodem, waar we met de hele familie op konden slapen. In de zomer van 1939 zijn we nog op en neer naar Londen gevaren! Een maand later brak de oorlog uit. Als we op dat moment nog in Engeland waren geweest, was mijn leven totaal anders verlopen.

Al heel vroeg had mijn vader door dat Haarlem geen veilige stad was. Op 6 mei 1941 werd zijn collega, meneer Potma opgepakt en naar Dachau gestuurd. Mijn vader probeerde ergens anders werk te krijgen. Hij kon terecht in Dordrecht, waar hij was opgegroeid. We verhuisden naar de Singel in Dordrecht. Ik ging naar een andere school en maakte nieuwe vriendinnen. We hadden het best goed, want we hadden een bootje en daarmee kon mijn vader spullen vervoeren en ruilen. Hij kende de kooikers, de eendenhoeders in de Biesbosch. We hadden een huishoudster, ze kwam uit Den Haag en was Joods. Ze heette Hetty Katan.’

Heeft u ook iets spannends meegemaakt?
‘In oktober 1944 was er een bomalarm. Mijn zussen hadden net een lekker brood gebakken en we zouden aan tafel gaan. Mijn zussen en ik doken met mijn moeder de kelder in. Het huis schudde… Er hingen dode eenden in de kelder en je zag die koppies heen en weer gaan. Er waren enorme dreunen, de deurbel bleef maar klingelen en de granieten vloer golfde omhoog. Toen we boven kwamen lag er een dikke laag stof op de tafel en het verse brood. En het hele achterhuis was weggeslagen. Het was een wonder dat we het hadden overleefd!
Voor en achter het huis lagen blindgangers. We hebben de kraters ervan dichtgegooid met zand. Levensgevaarlijk, dat hadden we nooit mogen doen.’

Waar moest u toen heen?
‘We gingen op de boot wonen in de haven van Hoge Zwaluwe. De boot heette De Bruinvis. Mijn vader schilderde de boot zwart, zodat ie minder opviel. In 1943 gaf mijn vader nog les in Dordrecht. Hij zei tegen de jongens: “Jullie moeten niet meer naar school komen, dat is niet veilig. Jullie kunnen worden opgepakt bij een razzia en dan moeten jullie naar Duitsland.” Eén van die jongens was de zoon van de schooldirecteur, hij was NSB’er. Mijn vader werd ontslagen, maar met behoud van salaris! Dus toen hij zich op zijn verzetszaken toeleggen. In de Biesbosch waren veel crossings van gestrande Engelse piloten. We woonden op de boot met zeven slaapkamers, en soms sliepen er piloten.

Toen werd eindelijk het zuiden bevrijd. Wij lagen met de boot bij de Vischplaat bij Hoge Zwaluwe. Dat was niet ver van het bevrijdde deel van Nederland.In die tijd was er nog een groot verschil tussen eb en vloed. Met een beetje geluk konden we met de boot over de krib varen. Dat is gelukt in een nacht in november 1944. Zo hebben we onszelf bevrijd! Het was wel heel spannend want onderweg werden we beschoten vanaf de Moerdijkbrug.

We woonden in Breda en gingen daar ook naar school. Daar heb ik het Poolse volkslied geleerd, want de Polen hebben Breda bevrijd. Nog steeds kan ik dat meezingen. In 1946 keerden we weer terug, we gingen in Heemstede wonen en ik ging naar de HBS, waar nu de Raaks is.

 

 

Erfgoeddrager: Levi

‘Een uur voor de bevrijding werd onze onderduiker doodgeschoten’

Amelia, Dylan en Levi van de Rosa Boekdrukkerschool mochten Ena Breukelaar (1934) interviewen over haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ena zat een tijdje ondergedoken om de hoek bij de school vanwege het gevaarlijke verzetswerk wat haar vader deed. Tijdens het interview liet ze mooie foto’s van vroeger zien en een mapje met bonkaarten uit de oorlog. Ook had Ena haar pop Klompenhannes bij zich waar ze een leuk liedje van vroeger bij zong.

Wie kon u het meest vertrouwen in de oorlog?
‘Je was altijd op je hoede. Mensen die in het verzet zaten, die kon je vertrouwen. Maar zelfs dat was niet altijd het geval. Mijn vader zat in een verzetsgroep. In die verzetsgroep zat een vrouw die de hele boel tot twee keer toe verraden heeft. Mijn vader heeft gelukkig kunnen vluchten met nog een paar mensen. Hij heeft wel gezien hoe er een paar mensen van zijn verzetsgroep werden doodgeschoten. Dat zijn vreselijke dingen. De tweede keer kon hij ook vluchten, maar een derde keer was er geen ontkomen aan en moest hij naar de gevangenis in Scheveningen, het Oranje hotel. De verrader wist dat mijn vader een dochter had die ondergedoken zat. Toen de groep naar de gevangenis gebracht was, is de politie naar mijn onderduikadres gekomen om mij ook op te halen. Mijn onderduikfamilie heeft mij onder een stapel dekens gestopt aan het voeteneind van het bed. Ik moest heel stil blijven liggen en mocht geen geluid maken. Ook maakten ze de verduistering kapot in die kamer. Zo konden de mannen van de politie niet het licht aan doen, want dat mocht alleen als de ramen verduisterd waren. Gelukkig ben ik niet ontdekt.’

Waarmee speelde u in de oorlog?
Voor de oorlog speelde ik vaak buiten, vooral met Leo en David. Dit waren joodse jongetjes. Zij zijn met hun ouders en zus uit huis gehaald en naar Auschwitz gebracht. Alleen hun zus heeft het overleefd. Tijdens onze onderduikperiode mocht ik niet spelen. Ik kwam uit een heel streng gezin. Mijn vader zei altijd dat ik niet mocht spelen want ‘van spelen leer je niks’. Ik moest breien, haken, borduren, boekjes lezen, maar spelen was er niet bij. Ik kon natuurlijk ook geen kinderen bij mij thuis uitnodigen, want ik zat ondergedoken. En het was in die tijd ook te gevaarlijk om buiten te spelen. Omdat we vrij plotseling ons eigen huis hadden moeten verlaten, had ik niks aan speelgoed mee. Toen heeft mijn moeder aan mijn opa gevraagd, want die woonde een straat verderop, of hij een pop voor mij kon halen uit ons oude huis. Dat was Klompenhannes. Ik hield hem stevig bij me zodat ik niet alleen was toen ik onder de dekens verstopt lag voor de politie.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Aan het einde van de oorlog was er geen eten meer. Het eten wat er nog was, moest zo veel mogelijk worden afgegeven aan de Duitsers. Je had bonkaarten, maar je kon er niks mee want er was geen eten meer in de winkels. In Amsterdam is het vreselijk geweest. Er zijn heel veel mensen doodgegaan van de honger. Omdat mijn vader gevangen zat, moest mijn moeder alleen voor ons zorgen. Ze ging eens in de week op de fiets met houten banden naar mijn oom toe, hij was namelijk boer. Daar kreeg ze altijd wat melk en groenten mee. Eén keer kwam ze met een half kalf thuis. Dat was heel bijzonder. Vlees was er al heel lang niet meer. Ook ging mijn moeder door met illegaal werk. We hadden onderduikers in huis, onder andere meneer Dam. Omdat mijn vader in de gevangenis zat, was meneer Dam een soort vaderfiguur. Hij is met Dolle Dinsdag richting zijn huis op de Veluwe vertrokken. Daar is hij herkend en verraden. Hij is gevangen genomen. Op 5 mei hoorden we ’s morgens om acht uur dat we bevrijd waren, en hij is die ochtend om zeven uur uit zijn cel gehaald en doodgeschoten.’

         

Erfgoeddrager: Levi

‘Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten’

Luka, Levi en Amelie van basisschool Oscar Carré ontmoeten mevrouw Bartelsman-Logchies bij haar thuis in Slotermeer. Daar vertelt ze over het gemis van haar vader en broer die moesten onderduiken, over de houtblokjes die ze ’s nachts ging stelen en ook over een leuke herinnering aan de oorlog.

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Mijn vader werkte bij de Spoorwegen. De nazi’s wilden dat hij de treinen naar de concentratiekampen reed. Toen is ie ondergedoken, want dát wilde hij niet. Ook mijn oudste broer moest onderduiken toen ie was opgeroepen om in Duitsland te werken. Mijn moeder had veel verdriet om hun afwezigheid. We woonden met mijn tien jaar oudere zus, die als kapper werkte, en twee andere broers in de Pijp aan de Tweede Jacob van Campenstraat. Mijn zus heeft ook een tijd ergens ander gewoond, omdat mijn moeder bang was dat ook zij opgepakt zou worden. We woonden namelijk heel dicht bij Duitse soldaten in de buurt. Onder ons waren garages. De garagemedewerkers waren eruit gezet en de garages waren gevorderd door de Duitsers om er hun auto’s te stallen. Die auto’s reden op hout of antraciet. Tijdens het vullen van de generator met houtblokjes vielen er wel eens blokjes op de grond. Dat vullen gebeurde ’s nachts. Ik werd dan wakker van het geluid van de auto’s en ging dan naar beneden om er snel en stiekem bij te zijn als er blokjes op de grond vielen. Die konden wij goed gebruiken voor ons fornuis!’

Ging u nog naar school in de oorlog?
‘Ik zat op school waar nu het badhuis bij de Albert Cuypstraat is. Op een gegeven moment hadden we teveel honger om nog naar school te gaan. Ook was de school bezet door Duitse soldaten. De hongerwinter was erg. We waren vel over been en we waren bang. Ze dachten dat ik dood zou gaan. Op een gegeven moment kwamen er parachutisten, uit andere landen, die dropten voedsel vanuit de lucht!
In de vrije tijd die ik had struinde ik winkels af om te kijken of er wat te jatten viel, op zijn Amsterdams gezegd. Ik heb mijn vader na de oorlog eens horen zeggen ‘Die gepenkop heeft ons gered! Door haar hebben we geen honger gehad.’ Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten. Mijn vader was eigenlijk ook een held. Wij waren hartstikke ‘rijk’, want wij hadden een fiets. Daarmee ging mijn vader ’s avonds laat op jacht, richting de boeren in de polder, naar eten. Mijn moeder gaf hem twee sneetjes brood mee; geen idee waar ze dat vandaan had gehaald. Mijn vader bleef de hele nacht weg en sliep bij de boeren. Dat deden heel veel mensen. Een keer heeft een medeslaper al het eten dat hij had bemachtigd uit zijn fietstassen gestolen. Dat gebeurde ook in de oorlog…
Het ergste uit die tijd was dat mijn oudste broer uiteindelijk is opgepakt. Ook de zoon van de buurvrouw was opgepakt. Mijn moeder huilde steeds, en ik ook, omdat het zo gemeen was. Nu begrijp ik dat de Duitsers die dat deden ook onder dwang stonden. Gelukkig kwam mijn broer weer vrij! Toen hij thuiskwam, was het groot feest.
Het ergste na de oorlog was dat de Nederlanders jonge vrouwen oppakten en kaal schoren, omdat ze waren omgegaan met een Duitse soldaat. Ze lieten die vrouwen door de straten lopen. Dat heb ik heel heftig gevonden.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Er kwam in het laatste jaar een bakker met een kar in de buurt van de Sarphatistraat. Daar woonden de deftige mensen. Die kar werd beschermd door de Duitsers. Mijn broer nam me daar mee naartoe. “Die gepenkop is er vanmiddag niet hoor, wij gaan brood halen!” zei hij tegen mijn moeder, en daar gingen we, naar dat buurtje met die deftige mensen. Er werd gezegd dat dit verkeerde mensen waren die heulden met de Duitsers. Mijn broer legde me uit wat we gingen doen. Als de klep van de bakkerskar open zou gaan, moest ik snel een brood pakken. En niet meer loslaten. En zo deed ik. We kwamen allebei met een brood thuis. Je snapt, dat was feest!’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892