‘De kokki rook voor mij naar moeder’


Jamy, Levi, Sem en Cybrail vertellen het verhaal van Henk Heikoop
Amsterdam-Noord

Jamy, Levi, Sem en Cybrail interviewen Henk Heikoop in buurthuis het Schouw, niet ver van hun school, de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord. Meneer Heikoop is 87 jaar en heeft een bijzonder koloniaal verleden. Tot zijn zevende woonde hij in voormalig Nederlands-Indië samen met zijn ouders en zijn broer die anderhalf jaar ouder is. En in 1945 werd zijn vader uitgezonden naar Curaçao, dus verhuisde Henk met zijn familie daarheen.

Hoe was uw kindertijd?
‘In 1930, toen er hier in Nederland een crisis was,dacht mijn vader: ik ga lekker geld verdienen in Nederlands-Indië. Hij vond een baan bij BPM (de Bataafse Petroleum Maatschappij), een dochteronderneming van Shell, en vertrok naar Java. Na een half jaar ging ook mijn moeder daarheen. In 1933 ben ik daar geboren. We leidden een echt koloniaal leven. We hadden vier bediendes.

‘Als je bij de Shell werkte, ging je altijd in de buurt op vakantie. Maar eens in de drie jaar ging je terug naar Nederland op verlof. Dat was dan om je familie weer te zien. In 1940 gingen we met Europees verlof, ik was toen 6 jaar. We logeerden bij familie in Den Haag. Op een ochtend kwam mijn vader de slaapkamer van mij en mijn broer binnen en zei: ‘We kunnen niet terug naar Java, want het is oorlog’. ‘Maar’, antwoordden we, ‘we moeten terug, dat hebben we beloofd aan de kokki.’

U heeft eigenlijk 3 hoofdstukken meegemaakt in uw jeugdige leven. Welke titel zou u ze geven?

‘De tropische kinderdroom’ op Java
‘We leidden op Java een verwend leven. We woonden in een groot huis met vier bedienden. De kokki was een vrouw die iedere ochtend naar de passar, de markt, ging om eten te kopen. Dan kookte ze een rijsttafel op drie houtskoolvuurtjes. Ze had een waaier om het vuur mee aan te wakkeren, dat heette een kipas, en daar zat ze dan de hele dag die rijsttafel te maken. De baboe deed de was en zorgde voor ons. De djongos hield het huis schoon en de kebon hield de tuin bij. We hadden een hele grote, prachtige tuin.

‘Wij hielden eigenlijk meer van onze bedienden dan van onze ouders. Onze ouders waren namelijk altijd weg, naar een receptie of tennissen, of ze gingen borrelen. De bedienden waren hele lieve zachte mensen. Ze werkten bij ons voor een appel en ei. De kokki rook voor mij naar moeder. Ze rook naar zweet en knoflook. Later leerde ik dat dat stonk, maar als ik nu een mengsel ruik van knoflook en zweet denk ik aan kokki… wat voor mij staat voor moeder. Wij spraken ook eerst Maleis en daarna pas Nederlands, tot grote frustratie van mijn ouders.’

‘Een gevaarlijke periode’ toen we weer in Nederland waren
‘In 1940 konden we vanwege het uitbreken van de oorlog niet meer terug naar ons huis in Java en moesten we in Den Haag blijven. Mijn ouders waren heel streng gelovig. Gereformeerd. Ik mocht niet omgaan met kinderen die bijvoorbeeld katholiek waren, zo streng was het. De allersaaiste dagen van mijn leven waren zondagen in de oorlog. We moesten dan wel twee keer die dag naar de kerk en voor de rest mochten we die niks. Moet je voorstellen: we zitten met z’n vieren aan de keukentafel. Mijn vader las altijd de Bijbel, mijn moeder een boek uit de bibliotheek en mijn broer en ik zaten daar maar wat aan die tafel. En de uren gingen maar niet voorbij.

‘De laatste jaren van de oorlog hadden we het best wel zwaar, vooral tijdens de Hongerwinter. Mijn moeder gaf ons dan ieder twee boterhammen en daar moesten we het de hele dag mee doen. We gingen ook naar de gaarkeuken om eten te halen. Daar stond je dan uren voor in de rij, eerst mijn moeder een uur en dan mijn broer een uur en dan ik een uur. Vaak was dat eten bedorven, dan had je eindelijk je eten en kwam je thuis en dan rook het heel zuur en kon je het weggooien. Dat was verschrikkelijk.

‘Ik had ook geen kleren. Vanuit Java had ik alleen tropenkleren bij me maar ik was wel in de groei, tussen m’n zesde en elfde. Mijn moeder maakte uit een oud gordijn een broek, dat kribbelde heel erg. De bevrijding in mei 1945 herinner ik me nog goed. Het was een zomer vol feesten. Er kwamen hele gezonde bruinverbrande Canadese soldaten in prachtige uniformen in trucks door de straten gereden. Iedereen werd gek van geluk, eten chocola, prachtig.’

‘Een pubertijdshemel’ op Curaçao.
‘Een half jaar later vlogen we met vliegtuig naar Curaçao. Daar deden we vier dagen over. Mijn vader was er al eerder heengegaan en kwam ons ophalen van het vliegveld. Ik weet nog dat we uit het vliegtuig stapten in het donker. En dan stap je in een vreemde auto in een nieuw land, en je ziet alleen maar verlichte ramen voorbij flitsen. Je hebt geen idee hoe dat nieuwe land eruit ziet. Je ruikt dat het vochtig is en tropisch. De volgende ochtend werd ik wakker en zag voor het eerst dat nieuwe land, met palmbomen en strand en weer een bediende. Ik heb daar gewoond tijdens mijn middelbare schooltijd, dus van mijn twaalfde tot mijn achttien, negentiende. Dat was eigenlijk de tijd dat ik het gelukkigst was. Het was een soort bounty eiland, er was toen nog geen drugs of criminaliteit zoals nu.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892