Erfgoeddrager: Felix

‘In het Verzetsmuseum hangt nog altijd een grote foto van mijn opa’

‘Hier zou ik ook wel willen wonen’ zeggen Tyson, Milou, Reeva en Felix uit groep 7 van de Twiskeschool als ze bij het huis van Janny Praamsma aanbellen. Ze verwent de kinderen met wat lekkers. Mevrouw Praamsma heeft zelf de oorlog niet meegemaakt, maar haar ouders wel. Ze vertelt ook over haar ooms; Antoon en Bertus, Twee oudste broers van haar moeder. Ze werkten allebei in de Fokkerfabriek.

Hoe was het voor uw moeder om zoveel broers en zussen te hebben?
Mijn moeder groeide op in Amsterdam-Noord in een groot gezin. Ze was de middelste en had acht broers en zussen. Toen de oorlog net begon was mijn opa het er helemaal niet mee eens. Hij ging eigenlijk meteen al in het verzet. Hij zag de maatregelingen tegen de Joden en dacht; daar ga ik niet aan meewerken! Mijn opa werkte bij de tram, hij was tramconducteur in Amsterdam. Ze wisten toen nog niet precies wat er met Joodse mensen gebeurde. Hij was één van de eerste mensen bij de tram die gingen staken op dinsdagochtend 25 februari 1941. Dat heet nu de Februaristaking. Hij heeft zijn collega’s opgeroepen om hetzelfde te doen. Door het werk neer te leggen dachten alle mensen ineens wat gebeurt er nou de trams rijden allemaal niet.  De stakers zeiden: ‘we doen dit, omdat we willen dat iedereen weet dat wij ertegen zijn dat alle Joodse mensen worden opgepakt’. In het Verzetsmuseum hangt nog altijd een grote foto van mijn opa.
In diezelfde tijd werd mijn oma ziek, ze kreeg borstkanker waaraan ze overleed. Toen moest mijn moeder op haar 15e al voor het hele gezin zorgen. Best zwaar natuurlijk heeft zenniet verder kunnen leren. De oudste kinderen werkten al allemaal namelijk. De twee oudsten; Antoon en Bertus werkten allebei in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord.

Wat voor werk deden Antoon en Bertus precies bij de Fokkerfabriek?
‘I
n die fabriek in Amsterdam-Noord maakten ze vliegtuigonderdelen. Tijdens de oorlog dachten de Duitsers dat is handig zo’n fabriek, dus ze namen de leiding over.  Bertus en Antoon wilden helemaal niet voor de Duitsers werken. Ze verzamelden een groep van zeven man om zich heen en met z’n negenen hebben ze vliegtuigonderdelen gesaboteerd, expres verkeerd in elkaar gezet. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen, maar genoeg om schade aan te richten. Op een gegeven moment hadden de Duitsers in de gaten dat er iets niet goed was. Ze zijn toen naar het huis van mijn moeder gegaan en hebben het hele huis doorzocht op zoek naar aanwijzingen. Ze vonden niks maar ze hebben wel het hele gezin, alle kinderen en dus ook mijn moeder en mijn opa meegenomen en in de gevangenis gegooid. Er was op dat moment toevallig net een buurman die even een pan soep kwam brengen in de keuken. Hij werd ook meegenomen. De twee kleinste kinderen lagen op dat moment beneden in de kelder lagen te slapen. Die werden alleen achter gelaten. Mijn moeder die vond dat vreselijk. Het idee dat haar kleine broertje en zusje een paar dagen helemaal alleen thuis waren. Ze zijn allemaal ondervraagd. Gelukkig werden ze na een paar dagen vrijgelaten, omdat ze niks vonden. Maar Antoon en Bertus hebben een half jaar gevangen gezeten. Uiteindelijk is de hele groep die bij Fokker saboteerde doodgeschoten.  Op 19 november 1942 zijn mijn ooms in Soesterberg gefusilleerd. Antoon was toen 23 jaar en Bertus 21. In de Twiskebuurt in Noord is een verzetsheldenbuurt en daar is een straat vernoemd naar mijn ooms, De A. en B.Wolfswinkelweg. Als ik vroeger bij mijn opa binnenkwam, stonden er altijd foto’s van mijn ooms meteen in het zicht op de kast. Hij was ook vaak verdrietig. Hij had een speciaal fotolijstje gemaakt en daarin had hij de tekst gekerfd; ‘zij vielen opdat wij konden leven’.’

Hoe was het met uw vader in de oorlog?
Toen de oorlog uitbrak, moest mijn vader in het leger een vrachtwagen besturen. Hij had een groot rijbewijs. Hij vervoerde militairen van de ene plek naar de andere en maakte vreselijk dingen mee. Hij heeft alles opgeschreven. Net voor de oorlog trouwde hij met een Joodse vrouw. Ze werkte in een kapperszaak, maar zij is opgepakt en vermoord in een concentratiekamp. Mijn vader is uit verdriet en woede toen in het verzet gegaan. Hij heeft daar allerlei dingen gedaan; illegale kranten verspreid, spullen bezorgd. Hij moest ook onderduiken.  Via-via kwam hij mijn moeder tegen en werden ze verliefd.’

Wist u vader ook wie haar had verraden?
Ik heb gehoord dat er vlak na de oorlog een man naar mijn vader toe gekomen is die zei: ‘ik weet wie je vrouw verraden heeft. Kom maar mee dan laat ik je zien waar hij woont.’ Ze zijn toen een eind gaan rijden en bleven op een gegeven moment stil staan. Hij deed het handschoenenkastje open waar een revolver inlag. ‘Je hebt nu de kans, zei hij… Maar mijn vader heeft het niet gedaan.’

 

Erfgoeddrager: Felix

‘Mijn ouders vertelden ons niets over hun frustratie, pijn en achtergrond’

In de tram op weg naar de woning van Coba Tanasale nemen Aelys, Chris, Minke en Felix de vragen nog eens door en bedenken er snel nog een paar bij. Nadat mevrouw Tanasale ze hartelijk heeft ontvangen, nemen de leerlingen van de Amsterdamse Dongeschool plaats aan de grote tafel. Overal in de kamer zien ze boeken en kunstvoorwerpen. Op tafel heeft mevrouw Tanasale ook het een en ander klaargelegd, waarover zij de leerlingen graag vertelt.

Waar komt uw familie vandaan?
‘Mijn ouders, broers en zussen zijn op de Molukken geboren. Daar ligt een deel van mijn familiegeschiedenis. Mijn opa Jacob was regent op het eiland Nusalaut en in 1931 volgde mijn tante Jacoba hem op. Nu bestuurt een neef van mij het eiland. Opvolging gaat nog steeds via erfopvolging, wat ik eigenlijk een beetje vreemd vind.

De regent krijgt een budget van de overheid en daarmee moet hij alles doen wat het eiland nodig heeft. Dat bedrag is niet groot, eigenlijk niet genoeg, dus af en toe zamel ik geld via kennissen en vrienden in om zo allerlei kleine projecten te realiseren, zoals het schilderen van straten en de weg verbeteren.

Op 25 april wordt de onafhankelijkheid van de Molukken herdacht, de RMS. Jongeren die aan de herdenking meedoen, worden opgepakt en krijgen gevangenisstraf. De familie moet de gevangenen dan ondersteunen met eten. Daar sturen we ook geld voor op.’

Waar bent u geboren?
‘Mijn vader zat in het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. In 1950 kreeg hij van de Nederlandse rechter het dienstbevel om tijdelijk naar Nederland te gaan. Nederland had beloofd dat de Molukken een aparte republiek zouden worden, maar dat mislukte.

Mijn ouders kwamen met mijn broers en zusters met de boot naar Nederland. Ze werden vanaf de boot direct naar het voormalige Duitse werkkamp in de bossen van Well gebracht. De Molukkers woonden er in barakken, ze hadden een woon- en een slaapkamer. Daar werd ik geboren. In het kamp was een kampschooltje en daar ging ik tot mijn tiende jaar naar toe. We speelden in de bossen en ik vond het heel leuk om daar op te groeien. Als kind leefde ik gewoon, het was vrijheid, blijheid. De problemen van mijn ouders kende ik niet.

Vanaf mijn tiende ging ik met een busje naar de gewone Nederlandse school in Gennep. Als iemand van ons voor straf moest nablijven, dan wachtten wij allemaal voordat wij met de bus teruggingen. Pas op de Nederlandse school in Gennep kwam ik in contact met Nederlandse kinderen en kreeg ik Nederlandse vrienden.’

Wist u dat uw familie eigenlijk tijdelijk hier zou zijn?
‘Als kind weet je niet dat je ouders ergens anders vandaan komen. Mijn ouders vertelden niets over hun frustratie, pijn en achtergrond. Zij kozen ervoor hun kinderen niet met hun zorgen te belasten. Ik dacht er toen niet over na dat ik mijn opa’s en oma’s helemaal niet kende. Toen ik zelf oma werd, dacht ik: hoe moet dat eigenlijk, oma zijn?

Op de middelbare school ben ik pas gaan onderzoeken hoe de geschiedenis van de Molukkers in Nederland in elkaar zit. Van de organisatie Door de eeuwen trouw kreeg ik informatie. Ik vond het heel bijzonder dat zij ons ondersteunden.’

Erfgoeddrager: Felix

‘Toen ik klein was zag ik Nederland als een soort paradijs’

Sonny Caster (1948) is geboren op Aruba, en vertrok toen hij 16 jaar oud was in zijn eentje naar Nederland. Hij is gevormd door drie culturen: de Surinaamse cultuur omdat zijn ouders Surinaams zijn, de Arubaanse cultuur omdat hij jarenlang op Aruba heeft gewoond, en de Nederlandse cultuur omdat hij hier alweer zestig jaar woont. Aan Liyana, Felix, Gilaysa en Arjuna vertelt hij zijn verhaal.

Kunt u iets vertellen over uw familiegeschiedenis?
‘Mijn beide ouders zijn in Suriname opgegroeid. Toen ze begin 20 waren, zijn ze naar Aruba verhuisd omdat daar meer werk was. Op Aruba ben ik geboren en ik heb daar tot mijn 16e gewoond. Thuis spraken we Nederlands en Surinaams, op school Nederlands en buiten met mijn vrienden sprak ik Papiamento. Ik ben met drie talen opgegroeid en uiteindelijk ook gevormd door deze culturen. Ik haal datgene uit de cultuur wat het beste bij mij past. Zo heb ik zelf een beetje mijn eigen ‘roots’ gemaakt. Ik denkt nog wel altijd in het Papiaments. Die taal bindt nog steeds.

Ik heb een paar jaar geleden onderzoek naar mijn herkomst gedaan. Ik heb veel informatie kunnen vinden en een stamboom gemaakt die teruggaat tot 1803. Er waren twee zussen die uit Afrika waren gehaald. Van een van de zussen stam ik af. Ik ben de zesde generatie.’

Hoe was uw komst naar Nederland?
‘In Nederland ging ik naar de Zeevaartschool in Rotterdam om verder te leren, zonder mijn familie. Ik woonde bij een Nederlands gezin en heb zo heel snel kennisgemaakt met hoe alles hier werkt. Veel was anders dan bij ons. Er waren in die tijd weinig donkere mensen in Nederland. De kinderen in mijn straat vonden het heel interessant dat ik donker was, ze vroegen me van alles: hoe het kwam dat ik zo’n donkere huid had en zulke haren had… Ik liep vaak mijn huis voorbij want al die huizen leken hier op elkaar.’

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben met veel geweld om mij heen opgegroeid. Als er een conflict was dan ging je vechten, zowel de kinderen als volwassenen. Als je als kind iets deed wat niet mocht, dan kreeg je er goed van langs. Niet alleen van je ouders maar ook van de buren. Je leefde als het ware als één grote familie en iedereen hield alles in de gaten. Moeder dreigde altijd: wacht maar tot je vader thuiskomt, dan word je gerammeld. Dat was gebruikelijk. Dan liep ik snel weg en kreeg ik alsnog een pak slaag.’

Wat vindt u van uw leven in Nederland?
‘Toen ik klein was zag ik Nederland als een soort paradijs. Als iemand een beetje gestudeerd had, sprak hij Nederlands. Onder Surinamers werd Surinaams gezien als de taal voor het lagere volk. We leerden erover op school en de Nederlanders die op Aruba waren, hadden allemaal goede banen. Ik had net als iedereen de wens om naar Nederland te gaan om te studeren. Na mijn studie ben ik in Nederland gebleven en heb verschillende banen gehad. Na mijn pensioen ben ik gaan doen wat ik altijd al leuk vond: ik ben rijinstructeur geworden en doe dat elke dag met veel plezier. Ik vind mijn leven heel leuk en voel mij heel rijk.’

Erfgoeddrager: Felix

‘We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven’

 

Felix, Pilar, Noa, en Suzie van basischool Het Wespennest interviewen Mustafa Ayranci. Meneer Ayranci is 71 jaar en heeft een bijzonder levensverhaal. Hij groeide op in Turkije en kwam op 20-jarige leeftijd naar Amsterdam.

Kunt u ons iets meer vertellen over uw jeugd in Turkije?
‘Op mijn zevende ging ik naar een school waar iedereen Turks sprak. Ik sprak Koerdisch, en dat leidde tot problemen. Mijn meester kon ik niet verstaan en op een dag pakte hij me bij mijn haren en tilde me op. Die pijn draag ik nog steeds met me mee. Het was een keerpunt dat me motiveerde om te strijden tegen discriminatie in al zijn vormen.

Is Mustafa uw echte naam?
‘Mijn echte naam is Masta, dat betekent ‘hoge berg’. Maar door het verbod op Koerdische namen in Turkije werd het Mustafa. Mijn identiteit blijft geworteld in mijn Koerdische afkomst, maar mijn naam is veranderd voor een leven in vrijheid.

Was het moeilijk om Nederlands te leren?
‘Ik was 20 jaar toen ik naar Nederland kwam. In drie maanden leerde ik Nederlands dankzij mijn collega Henk. Hij legde overal briefjes neer met Nederlandse woorden en we herhaalden ze samen. Het was een intensieve, maar waardevolle leerervaring. Tot op de dag van vandaag is Henk nog altijd mijn beste vriend.’

U komt op voor de rechten van migranten in Nederland, hoe precies?
‘Ik streef naar gelijkheid. Voor mijn pensionering richtte ik de Turkse HTIB op, die streeft naar gelijke lonen en bescherming van de rechten van gastarbeiders. Nu help ik in mijn vrije tijd mensen in Amsterdam en verwijs ik discriminatiezaken door naar het Landelijk Meldpunt. Ik geef jullie graag mee; ‘wees lief en behulpzaam naar elkaar toe. We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven.’

 

Erfgoeddrager: Felix

‘Meestal deed discriminatie gewoon heel veel pijn’

Felix, Ollie, Matilda en Joep van van de Bosschool in Bergen fietsen naar de andere kant van het dorp en als ze aankomen bij het huis van de Afghaanse Sonya (49) worden ze hartelijk ontvangen. Haar dochter Marenga is erbij als tolk, voor het geval haar moeder het verhaal niet goed kan vertellen. De kinderen vinden het best ingewikkeld, een tolk erbij, ze switchen van de een naar de ander om te luisteren…

Wat was de reden om weg te gaan uit Afghanistan?
‘Vroeger was Afghanistan een modern land en waren we vrij. Maar toen de Taliban kwamen, veranderde alles. Zij behandelden iedereen heel slecht en we waren erg bang. Iedereen bleef binnen en niemand durfde naar buiten. Als je als vrouw naar buiten ging, dan moest je alles bedekken. Als je dat niet deed sloegen de Taliban je, het was dus heel gevaarlijk. Ze ontvoerden ook jonge mooie vrouwen wanneer ze daar zin in hadden. Ik herinner me dat de Taliban ons huis binnenkwamen met pistolen en ook mij wilden ontvoeren. Maar dat mijn moeder dat weigerde. Ze stond heel stevig in haar schoenen.

De situatie is nu net als toen ik vluchtte. Er is geen school, geen studie, geen telefoon, geen werk, het is verschrikkelijk.’

Hoe bent u gevlucht?
‘Ik vluchtte met mijn man en twee kinderen naar Pakistan, daarna via Thailand, Singapore en Indonesië naar Nederland. We deden er een maand over.’

Hoe was het in Nederland?
‘Heel moeilijk! We zaten drie maanden in een kamp in Den Haag en Groningen. Ik miste mijn familie erg en sprak de taal niet. Ik voelde me eenzaam. Wel werden we goed behandeld. Nederland is goed voor vluchtelingen. Later kregen we een huis in Bergen, leerden we Nederlands en voelden we ons minder eenzaam. Maar mijn familie mis ik nog steeds.’

Hoe was het om u aan te passen in Nederland? Hoe deed u dat?
‘Ik kwam uit een hele andere cultuur, dus dat is best wennen. Eerst moest ik de taal leren, dat was heel belangrijk. En ik vond het fijn om weer de vrijheid te voelen. Verder bemoeien Nederlandse mensen zich niet veel met elkaar en laten ze elkaar met rust. Dat vond ik ook fijn.’

Heeft u te maken gehad met discriminatie?
‘Ja zeker. Vroeger heel veel maar nu is het veel minder, gelukkig. Ik herinner me een oude man op de fiets die riep naar mij: Klootzak! En hij fietste hard door. Toen werd ik boos. Maar meestal deed het gewoon veel pijn. Mensen begrijpen vaak niet uit wat voor situatie je komt en waarom je hier bent.’

Wat is een Afghaanse traditie?
‘Als mensen trouwen is er een hele grote bruiloft met wel achthonderd mensen en het beste eten en drinken. De vrouwen dragen hele mooie kleurrijke jurken en dan doen ze de Afghaanse overwinningsdans: Atan. Maar nu mogen mensen niet meer muziek maken en dansen. De Taliban heeft alle muziekinstrumenten kapot gemaakt.’

 

Erfgoeddrager: Felix

‘Bij de Dam begonnen mensen te rennen en iedereen was in paniek’

Brinshu, Damian en Felix rijden van hun school in de Rivierenbuurt naar de Haarlemmerweg, waar Maya Klouwen op een met de auto bijna onbereikbaar plekje in een woonboot woont. Samen met haar grote Sint Bernardshond Bor begroet ze de kinderen hartelijk. Ze heeft allerlei lekkere hapjes en sapjes in huis gehaald en het grote boek Stad in Oorlog ligt op tafel, om later haar verhalen met foto’s te ondersteunen. De kinderen hangen aan Maya’s lippen en willen eigenlijk nog lang niet weg als het tijd is om weer terug naar school te gaan.

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Ik was 6 jaar toen de oorlog begon. Ik herinner me nog goed dat ik met mijn moeder uit het raam keek en de vliegtuigen over zag komen en dat ze me vertelde dat het oorlog was. In het begin maakte het allemaal nog niet zo’n indruk op me, maar op een gegeven moment werd dat wel anders. Ik woonde in de Rivierenbuurt, wat een echt Joodse wijk was, en er verdwenen steeds meer vriendjes en vriendinnetjes van me. Ik wist niet of ze waren opgepakt of ondergedoken, maar ik heb de meesten nooit meer gezien.

Het laatste jaar speelde ik ook niet meer buiten, dat was te gevaarlijk, het luchtalarm ging steeds af en er vlogen telkens vliegtuigen over. Ik had geen broers of zussen dus had thuis ook niemand om mee te spelen.’

Klopt het dat uw vader in het verzet zat?
‘Ja, dat klopt. Mijn vader zat met mijn oom en de buurman van mijn oom in een verzetsgroep en op een gegeven moment was er een inval bij hen. Mijn vader kon ontkomen, maar mijn oom en zijn buurman werden gevangengenomen. Een tijd later is mijn oom vrijgelaten, maar zijn buurman werd doodgeschoten door de Duitsers.

Vanaf dat moment was ik erg vaak bang. Ik had slapeloze nachten omdat ik me zorgen maakte om wat mijn vader allemaal deed, en om mijn vriendinnen die verdwenen waren. Het waren nare jaren.

Ik hielp mijn vader met het rondbrengen van verboden krantjes. Die verstopte ik onder mijn jas en ik wist precies naar wie ik die moest brengen. Naar mensen die ook tegen de Duitsers waren. Ook gaf ik geheime boodschappen door. Ik moest dan een gewone zin aan iemand doorgeven, maar die zin had stiekem een andere betekenis. Ik wist niet wat die zin eigenlijk betekende. Het was veiliger als ik dat niet wist. Hoe minder je wist, hoe beter dat was. Ik ben gelukkig nooit aangehouden. Ik vond het heel eng wat ik deed. Ook luisterden we thuis naar de illegale radio, die we verstopt hadden boven het plafond. We hadden een kaart waarop we bijhielden waar de Duitsers verslagen waren.’

Hoe overleefden jullie in de Hongerwinter?
‘De Hongerwinter was verschrikkelijk. Er was geen stroom en geen gas dus iedereen had het hartstikke koud. De school was dicht omdat het te koud was binnen. Wij hadden van een blik een kacheltje gemaakt en daar brandden we takjes in. Op dat blik zetten we een klein pannetje en daar konden we wat in koken.

Er was haast geen eten. Een keer per dag gingen we een pannetje eten halen bij de gaarkeuken. Verder kregen we voedselbonnen waar we maar één boterham per persoon per dag mee konden kopen. We hadden honger en we aten alles wat we maar konden vinden. We aten ook suikerbieten.

We fietsten naar de boerderijen in de omgeving en haalden met een karretje achter de fiets graan. Er zat een dubbele bodem in het karretje. We kochten of ruilden bijvoorbeeld graan. De dubbele bodem ging er weer op, ik ging erop zitten en zo fietsten we naar huis. Dan hadden we weer wat te eten.’

Kunt u zich de bevrijding nog herinneren?
‘Jazeker, de bevrijding, dat was een groot feest. Ineens mochten we weer vrij de straat op, dat was heel vreemd. ’s Morgens vroeg gingen we naar de Berlagebrug om de Canadezen te verwelkomen. Twee dagen na de bevrijding ging ik met een vriendinnetje naar het station om naar de treinen te kijken en op de terugweg kwamen we langs de Dam. Ineens hoorden we veel geschreeuw en werd er veel geschoten. Mensen begonnen te rennen en iedereen was in paniek. Wij wisten niet wat er aan de hand was maar we verstopten ons snel.

Pas veel later hoorden we wat er precies gebeurd was: een groep Duitse soldaten wilde het nog niet opgeven en probeerde nog veel Nederlanders te vermoorden. Daarna had ik nog lang nachtmerries en lag ik lang wakker van wat er gebeurd was.’

Erfgoeddrager: Felix

‘De buren hoorden haar huilen en brachten haar naar de Joodse Schouwburg’

In de lerarenkamer van de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost zitten Frank Meelker en Moos, Mas, Felix, Raja en Nayeli knus samen. De kinderen zitten er ontspannen en nieuwsgierig bij. Meneer Meelker vertelt het verhaal van zijn grootouders aan hen.

We hebben gelezen over uw opa, maar heeft uw oma ook wat goeds gedaan in de oorlog?
‘Ik vind het leuk dat je vraagt naar mijn oma. Mijn opa hoorde bij een verzetsgroep die persoonsbewijzen vervalste en hij liet Joodse mensen onderduiken op de zolder van een school waar hij hoofdonderwijzer was. Mijn oma hoorde niet bij die verzetsgroep. Als je bij een verzetsgroep zat, vertelde je niemand wat je deed want dan kon ook niemand je verraden. Ik denk dus niet dat mijn oma precies wist wat mijn opa deed.

In de oorlog had je razzia’s. Op een keer tijdens zo’n razzia werden er Joodse mensen die bij mijn opa en oma in de buurt woonden, weggevoerd. Dit echtpaar had een peutertje van een jaar of twee dat in een kast lag te slapen. Ze waren arm en dit kindje had geen bed maar een kast om in te slapen. Het meisje had niets gehoord en de ouders waren zo slim haar niet wakker te maken. Ze hoopten dat iemand haar zou vinden en redden. Toen ze wakker werd en er niemand was, begon ze te huilen. De buren hoorden dat, vonden haar en dachten: och, wat zielig zo’n meisje, we brengen haar naar de Joodse schouwburg. De Joodse schouwburg was een plek waar Joodse mensen verzameld werden voor ze afgevoerd werden naar Westerbork.

Mijn oma hoorde dit verhaal en dacht: het zal toch niet waar zijn, nu heeft dat kindje zo veel geluk gehad en dan brengen ze haar daarnaartoe en overleeft ze het waarschijnlijk alsnog niet. Mijn oma wist de naam van dat kindje en is daar toen heengegaan. Ze is langs de bewakers gelopen en met een smoesje heeft ze haar toen mee naar huis genomen en opgevoed. Het kindje is nu een mevrouw van 80 en woont in Australië. Ze heeft mijn oma altijd mama genoemd.’

Weet u wie uw grootvader verraden heeft?
‘Dat was door een Joodse man die uit Duitsland was gevlucht en hier werd opgepakt. Hij moest toen kiezen: of de Duitsers helpen of naar een concentratiekamp gaan. Hij koos ervoor de Duitsers te helpen en deed dat door zich voor te doen als gevluchte Jood zonder identiteit. Hij kwam toen bij mijn grootvader terecht want mijn opa vervalste persoonsbewijzen.Toen mijn opa hem het identiteitsbewijs gaf, werd hij gearresteerd door de Duitsers.’ 

Wat is er toen met hem gebeurd?
‘Hij is naar Westerbork gegaan, dit was een plek waar vooral Joodse mensen naartoe gingen voordat ze gedeporteerd werden naar de kampen in Duitsland en Polen. Hier is hij iets meer dan een jaar geweest. Het was een soort gevangenis. Er was ook angst want iedere week vertrok er een trein en werden namen omgeroepen van de mensen die mee moesten. Op de laatste trein die vertrokken is naar Auschwitz, dat is ook de trein waar Anne Frank inzat, moest mij opa ook mee.

Auschwitz was een vreselijke plek, het was het grootste vernietigingskamp dat er was. Toen mijn opa daar aankwam werd er gevraagd of er mensen konden timmeren, die konden ze nog wel gebruiken om in de fabrieken te werken. Mijn opa kon helemaal niet timmeren maar zei toch ‘ik’. Hij is toen naar een ander kamp gegaan en nog weer naar een ander kamp.

In de laatste winter van de oorlog ’44-’45 was soms wel min 20 graden. Mijn opa ging mee op een trein waar ze vervoerd werden in open wagons. Hij had niets te eten en te drinken en weinig kleren aan. Hij is toen ziek geworden en in het laatste kamp waar hij aankwam is hij begin 1945 van honger en ziekte doodgegaan. Hij heeft de oorlog dus niet overleefd.’

Hoe was het voor u om te ontdekken wat voor een dappere dingen uw grootouders deden?
‘Het was eigenlijk pas later dat ik dat ontdekte, ik wilde er eerst niets van weten, al die erge verhalen. Schrijver Bart Cort heeft een boekje geschreven over de verzetsgroep van mijn grootvader. Het boekje heet De Groep Gerretsen. Hierdoor wilde ik er later in mijn leven toch meer van weten. Ik wist niet dat hij zoveel goede dingen in de oorlog had gedaan. Ik heb uiteindelijk geld ingezameld voor een monument dat in 2007 onthuld is. Ik vind dat we niet moeten vergeten wat deze mensen deden. Mijn moeder is helaas een week voordat het monument werd onthuld overleden.’

Erfgoeddrager: Felix

‘Bij aankomst in Nederland hadden wij geen warme kleren’

Op donderdag 9 maart 2023 gaan Felix, Ro, Sjoerd en Mirko van het Etty Hillesum Lyceum / het Corberic in Deventer op bezoek bij de 84-jarige mevrouw Maartje Ririmasse. Ze worden hartelijk ontvangen in het huis van dochter Juliette, die bij het gesprek aanwezig blijft. Juliette geeft aan dat haar moeder het spannend vindt.

Hoe was het om in Indonesië te wonen?
‘We woonden niet in de Molukken, maar in Indonesië. We woonden daar in het Molukse militaire kamp. We hebben het leuk gehad in Indonesië in het kamp. Het was oorlogstijd. Het leven was niet makkelijk. Verschrikkelijk. Het was heel erg. Ik was toen nog klein, maar ik herinner me nog steeds die oorlog. Elke keer kwam er een vliegtuig en dan moest je je verstoppen. Ik woonde alleen met mijn moeder, mijn vader was allang overleden in de oorlog. Wij woonden alleen met mijn moeder met de drie kinderen. Drie zusters. Ik ben de tweede.’

Wat herinnert u zich van uw vader?
Ik weet me niet veel van mijn vader. Ik was nog te jong. Het enige dat ik me van mijn vader kan herinneren is zijn achterhoofd. Hij had een bult op zijn hoofd. Ik was een jaar of 2 toen mijn vader wegging op patrouille, in de oorlog. Toen is hij weggegaan en is nooit teruggekomen. Hij is onthoofd door de Japanners. Mijn zusje was nog niet geboren toen mijn vader … Ze is in de oorlog geboren.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘Wij moesten naar Nederland, omdat mijn vader militair was. En wij moesten met de militairen mee naar Nederland. Met de boot, ja.  Drie maanden. Het was gezellig, maar ik was nog klein. Ik was 12 jaar en kan me het niet herinneren. In Amersfoort kwamen we terecht. Daar moest iedereen doorgelicht worden en daarna ga je naar een kamp. Naar Grijpskerke bij Middelburg, zo’n klein dorpje. Dat is heel gezellig. Bij aankomst in Nederland hadden wij geen warme kleren. We hadden alleen zomerkleren. We kregen een cadeaubon van de CAZ (Commissariaat Ambonezenzorg). Dan kon je kleren uitkiezen.’

Hoe was het leven in een kamp in Nederland?
‘Dat was heel leuk. In een kamp en daar kregen we eten bij een gaarkeuken. Er wordt gekookt door de militairen.’ Mevrouw Ririmasse laat de pannetjes waarin het eten opgehaald werd. ‘Dan moest iedereen in de rij staan en dan moesten we eten halen. Eén keer per dag. We kregen soep en rijst en groenten. Aardappelen met vlees en ook brood en broodbeleg. Wij konden ook brood roosteren Wij mochten zelf geen boodschappen doen. Wij kregen alles van de keuken.
We gingen van het kamp in Grijpskerke naar het kamp in Breskens en van Breskens naar kamp Schattenberg. Met de trein. We wilden naar familie toe. Dus mijn moeder zei dat we naar onze oom in Schattenberg zouden gaan. Dat mocht je zelf kiezen. We hebben daar op strozakken geslapen. Drie meisjes met mijn moeder in één kamer. In 1961 zijn we naar Deventer verhuisd met mijn moeder. We zijn toen naar de Molukse wijk gegaan.’

Erfgoeddrager: Felix

‘Opeens hoorde ik het fluitje van mijn vader!’

Bosschoolleerlingen Anouk, Matilda, Antonius, Felix en Jasmijn hebben hun vragen voor Mieke Reinders goed voorbereid. Ze hebben er zin in en zijn een beetje zenuwachtig. De negentigjarige heeft al vijf stoelen klaargezet en schenkt na binnenkomst limonade in wijnglazen in. Cheers! Ze heeft veel verhalen over de oorlog en vindt het fijn die met de kinderen te delen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘Op een dag keken we uit het raam, over het weiland, en zagen we hoe de laag overkomende Duitse vliegtuigen het vliegveld bombardeerden. Heel vreemd was dat.’

Wat deed u tijdens de oorlog? Speelde u buiten, had u speelgoed?
‘Ik deed aan handvaardigheid; ik maakte van papier een puntje, rolde dat op en maakte daar kralen van. Verder knikkerden we, we schaatsten en we speelden tussen het hoge riet bij de sloot tegenover ons huis. Soms vlogen er F1’s over, dat was dan best eng. Dan vluchtte ik snel een huis in. Een keer school ik in een winkel en viel er doordat de vliegtuigen zo laag overvlogen een ruit naar buiten. Doodeng, want ik stond aan de binnenkant van dat ruit.’

Kende u iemand die stiekem naar de radio luisterde of kende u mensen in het verzet?
‘Wij hadden zelf een radio thuis. Die stond op de grond, met een rok er overheen met een kleedje en met onze poes erop. Later verstopte mijn vader de radio onder een plank in de vloer, dat was veiliger. Hij haalde hem eruit als hij wilde luisteren. Wij waren er alleen zo benauwd over dat mijn vader uiteindelijk niet meer luisterde waar wij bij waren. Mijn vader deed aan verzetswerk. Hij had van zijn werk op het postkantoor een stempel meegenomen met daarop de Duitse adelaar. Daarmee kon hij paspoorten veranderen, vervalsen dus. Een Duitse collega waarschuwde dat hij alles weg moest halen: “Reinders als je wat in huis hebt, moet je zorgen dat het weg is, want ik heb geruchten gehoord dat ze komen controleren!” Mijn vader zorgde toen dat alles weg was. En inderdaad kwamen er mensen bij ons thuis controleren. Ze keken in de tuin, haalden de bak met kolen overhoop, maar ze konden niets vinden. Dat was heel eng. Mijn vader is later toch een keer opgepakt. Met de trein is hij toen naar Amsterdam gebracht. Hij is meerdere keren ondervraagd, maar hij vertelde niets.’

Hoe was dat voor jullie, dat hij niet meer thuis was?
‘Mijn moeder moest nu in haar eentje voor mij en mijn zus zorgen. Ze deed heel erg haar best, maar we hadden geen geld en geen eten en moesten maar afwachten totdat vader weer terugkwam. Ik vond het heel erg dat mijn moeder zo slecht voor ons kon zorgen. Soms lag er ineens een brood voor de deur. Daar waren we dan heel blij mee! De Duitse collega die mijn vader gewaarschuwd had, kwam soms langs om te kijken hoe het met ons was. Ze vroeg waarom mijn moeder niet naar Amsterdam ging om onze vader op te zoeken. Die vertelde dat ze daar geen geld voor had en dat ze ook geen Duits sprak. De collega zei toen dat ze mijn moeder mee zou nemen en zes weken later zijn ze samen naar Amsterdam gegaan. Die dag liep ik van school naar huis, waar niemand was. Ik ben toen naar het station gelopen en heb daar in de kou lang staan wachten op de trein waarmee ze terug zouden komen. Maar hoeveel treinen er ook aankwamen, mijn moeder stapte niet uit. Toen ik terug naar huis liep zag ik een bus die in brand stond en liep daarheen om me op te warmen. En wat hoorde ik daar? Het fluitje van mijn vader! Daar kwam hij aangelopen! Het was zijn collega gelukt om hem vrij te krijgen, omdat er geen enkel bewijs was dat hij iets verkeerds had gedaan. Vervolgens werd die collega opgepakt omdat ze mijn vader geholpen had. Mijn vader is toen heel boos geworden en heeft er weer voor gezorgd dat zij vrij kwam. Zij heeft mij toen als aandenken een ringetje gegeven; dat draag ik nog steeds! In de gevangenis kauwde mijn vader zes weken op een knoopje. Mijn dochter heeft daar een hangertje van gemaakt, met prikkeldraad en een vogeltje als symbool dat je gedachten altijd vrij zijn.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘Het meest enge vond ik die keer dat ik melk ging halen en op die boerderij een deel was afgezet. Een jongeman zei: “Mijn vader en moeder zijn bang dat er wat gebeurt; kun je ze zeggen dat ik hier vastzit?” Dat heb ik toen gedaan en toen heeft de ondergrondse gezorgd dat hij naar huis kon. En heel eng vond ik ook die keer dat ik ging kijken bij een neergeschoten vliegtuig. Ik zag een overall met een schoen eraan in de bomen hangen. Ik vroeg me af waar de man zelf was gebleven.’

Erfgoeddrager: Felix

‘De lucht kleurde prachtig oranje…’

Met een doos chocolade en hun interviewvragen staan Freek, Felix, Senna en Joline voor de deur bij Lies Vogels. Ze zijn heel erg welkom en mogen plaatsnemen in de serre, waar ze uitzicht hebben op de vogeltjes die eten uit de voederbakjes die Lies heeft opgehangen. Appelsap en pepernoten staan op tafel. Ze mogen Lies’ leeftijd raden en dat lukt niemand. Lies Vogels is 92 en was elf jaar toen de oorlog begon, de leeftijd van deze leerlingen van De Hasselbraam. Ze woonde toen met haar ouders en vijf broertjes en zusjes in de kazerne tegenover die school in de Tuinstraat.

Hoe kwam u erachter dat het oorlog was?
‘Er kwamen allemaal Duitse soldaten Eindhoven binnen. Mijn vader was bij de marechaussee en wij woonden in de kazerne tegenover jullie school, in het huisje rechts ervan. Toen bekend was dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, vertrok mijn vader samen met anderen van de marechaussee lopend naar Frankrijk. Onderweg hebben ze mensen geholpen. Pas een maand later kwam hij in Engeland aan. Daar heeft hij midden in Londen vreselijke bombardementen meegemaakt. Hier bezetten de Duitsers al snel de kazerne, waar wij dus woonden. Ik herinner me dat een van de soldaten met mijn zusje van twee op schoot zat en vertelde dat hij zelf thuis ook kleine kinderen had. Dat was best zielig. Hij had ook niet gevraagd om die oorlog. Ik heb mijn vader vierenhalf jaar niet gezien. We hoorden niet veel van hem. Alleen dat hij in Engeland terechtgekomen was en af en toe kwam er een brief. Brieven versturen kon niet rechtstreeks. Dat ging via neutrale landen, zoals Zweden, Portugal of Zwitserland. Zo schreven wij ook terug. In die landen deden ze na ontvangst de brieven in een andere envelop waarna ze ze doorstuurden Als we een brief van vader ontvingen dan was hij altijd eerst opengemaakt en nagekeken door de Duitsers.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘We hadden niet veel eten meer. Alles was op de bon. Je kreeg maar een beperkt aantal bonnen en als het op was, was het op. Ook in de winkels was niet veel meer. De schappen waren leeg, dat kun je je nu niet voorstellen. We kregen per dag een paar sneetjes brood. Met soms een klein beetje boter. Je had ook geen thee, geen koffie. Je had van die vierkante blokken die nergens naar smaakten en dat noemden ze dan honing. Melk, kaas, jam, dat was er allemaal niet. Dus het was wel honger lijden. Ik ben veel naar de boeren in Nuenen, Nederwetten en Son gegaan om te proberen melk, brood of eieren te kopen. Dat deed je op zaterdag of woensdagmiddag als je geen school had.’

Kende u iemand in het verzet of Joodse mensen?
‘Over het verzet wist je niet als kind. Dat moest natuurlijk geheim blijven. Mijn moeder heeft een keer wapens, die mijn vader als marechaussee in huis had, aan iemand van de ondergrondse, die ook in de Tuinstraat woonde, gegeven. Ze moest toen bij de Duitse commandant komen. Ik weet niet hoe ze zich daar uit heeft gepraat, maar ze is gewoon teruggekomen.
Joodse mensen kende ik niet. Je zag ze wel buiten, met grote gele sterren op hun kleding. Op een gegeven moment miste je dan opeens mensen uit de buurt. Die bleken te zijn opgepakt. Onze buurman was niet Joods, maar is wel als gijzelaar opgepakt. Gijzelaars zaten bij elkaar in een groot gebouw in onder andere Sint-Michielsgestel. Als iemand uit het verzet iets tegen de Duitsers deed, kon het gebeuren dat ze dan als wraak een van de gijzelaars doodgeschoten. Onze buurman heeft het gelukkig overleefd.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘Dat was geweldig. Dat is iets dat je maar één keer meemaakt in je leven. Ik ben de hele dag in de stad geweest. Het was groot feest in Eindhoven. De Amerikaanse parachutisten landden in Son en zijn al vechtend helemaal te voet door Woensel naar Eindhoven gekomen. Zij waren de eerste die hier binnenkwamen. De volgende dag kwamen de Engelse bevrijders vanuit Valkenswaard over de Aalsterweg binnen en wij gingen ze verwelkomen. Ik had een handtekeningenboekje – dat had je in die tijd als meisje – en heb daarin handtekeningen van de bevrijders verzameld. De Duitsers hebben toen ‘s avonds nog gebombardeerd op Eindhoven. We stonden op straat met wat jongens en meisjes te praten en opeens kwamen er vliegtuigen over. Er werden lichtkogels gegooid. Die kleurden oranje en we vonden dat prachtig. Totdat een van de vaders naar buiten kwam en riep: “Naar binnen! Naar binnen! Dat zijn Duitse vliegtuigen!” We zijn bij vreemde mensen naar binnen gerend en daar de kelder ingegaan. Er zijn bij dat bombardement tweehonderd burgers omgekomen, ook een meisje uit mijn klas. Ik had haar die middag nog gezien tijdens het bevrijdingsfeest.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892