Erfgoeddrager: Fatima

‘We hadden een fiets in de woonkamer staan voor wat licht’

Mevrouw Ilse Schuurman komt naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West om geïnterviewd te worden door Nisanaz, Shannon, Fatima en Yassin uit groep 7/8. Mevrouw Schuurman vindt het erg leuk om alle verschillende scholen zelf te bezoeken en de kinderen staan klaar met hun vragenlijsten, vól met goede vragen.

Bent u in de oorlog naar school gegaan?
‘Ja maar pas vanaf dat ik vijf jaar was. In die tijd ging je nog niet naar de kleuterschool, er waren ook nog geen peuterspeelzalen en al helemaal geen baby-opvang. Kinderen waren gewoon thuis bij hun moeders totdat ze 5 of 6 jaar waren en daarna gingen ze naar school. Ik kon niet elke dag naar school, omdat de Duitsers ons schoolgebouw hadden ingenomen. Gelukkig waren er andere scholen die ons af en toe hun schoolgebouw lieten gebruiken. Zo konden we toch nog soms naar school.’
‘We hadden niet veel kleding en soms zelfs geen goede schoenen. Als je schoenen te klein werden sneden we de tenen van de schoen eruit, dan pasten ze weer even. Als onze kleren te klein werden, zetten onze moeders er een stukje stof tussen om het groter of langer te maken.’

Welke kleur had de lucht in de oorlog?
Was die rood door alle bommen en branden of wit door de rook van het vuur?
‘De lucht was meestal gewoon blauw, net als nu.  Maar ik heb wel eens een brandend vliegtuig zien vliegen. Dat was een vliegtuig waar de Duitsers op hadden geschoten. Ik kan me dit goed herinneren en ik was toen heel bang.  Ook was de lucht ’s avonds en ’s nachts helemaal donker. Iedereen moest ervoor zorgen dat er absoluut geen streepje licht van binnen naar buiten scheen. Wel waren er ’s avonds zoeklichten in de straten. Je mocht ’s avonds niet naar buiten.’

Heeft u ooit iets bijzonders meegemaakt?
‘De hongerwinter was wel heel bijzonder.  We hadden haast geen eten, tijdens de oorlog kon je sowieso niet zoveel spullen kopen. Je kreeg bonnen voor brandstof, bonnen voor eten. Als je wat kocht werd dat aangetekend op je bonnenboekje. Maar tijdens die laatste winter was er zelfs op de bon haast niets meer te krijgen. We aten de gekste dingen: soep van aardappelschillen, koekjes van suikerbiet. Bloembollen waren zogenaamd een traktatie.’
We hadden het heel koud, er waren geen kolen voor de kachel. We hadden ook geen stadsverwarming. Soms fietsten we helemaal naar Zaandam, omdat we hadden gehoord dat daar wat hout te krijgen was. Dan werden we warm van het fietsen en daarna konden we een tijdje ons noodkacheltje laten branden om wat warmte in huis te krijgen. Als wij wat hout hadden kwamen mijn tante en oom met hun kind naar ons huis om ook warm te worden bij ons noodkacheltje.
Er was die winter ook geen elektriciteit. We hadden dus ook geen licht in huis. Het wordt natuurlijk al vroeg donker in de winter dus de huizen waren heel donker. Wij hadden een fiets op zijn standaard in de kamer staan en dan fietsen we in de kamer om wat licht van de koplamp te krijgen. Ook hadden we wat zaklampen die niet op batterijen werkten maar daar moest je in knijpen om licht te krijgen: deze zaklampen heten knijpkatten.’

We lazen dat u erg ziek geweest bent tijdens de oorlog. Wat voor ziekte had u?
‘Ik had longontsteking. De dokter zei dat ik als medicijn zwarte koffie moest drinken. Wij hadden geen koffie, we hadden tarwe in onze koffiemolen zitten omdat we wat losse aren tarwe gevonden hadden. Die aren pelden we en maalden we in de koffiemolen. Dan hadden we meel waar we wat te eten van konden maken. Gelukkig hadden mijn oom en tante nog wat koffie en dat gaven ze aan mij. Dat was wel bijzonder: toen onze buren hoorden dat ik ziek was, gaven mensen om ons heen ons toch iets te eten. Terwijl ze zelf weinig hadden, maar toch kregen we een ei of een lepel boter bijvoorbeeld.’
Er waren wel veel mensen ziek in de oorlog, vooral tijdens de hongerwinter. We hadden geen zeep en geen warm water dus we konden ons niet goed wassen. De straten waren vies, de putten verstopt.  Er was ook veel ongedierte in de stad: ratten, vlooien en luizen. Mijn moeder deed een chloroform gaasje in de zomen van onze broeken zodat de vlooien weg bleven.’
‘Gelukkig was daarna snel de bevrijding. Er was een paar weken lang feest. Er werd een podium gebouwd in de straat. Wat wel heel erg was, was dat mijn man 14 jaar was toen de oorlog afgelopen was en hij was op de Dam aan het feestvieren dat Nederland bevrijd was toen de Duitsers ineens toch nog op mensen gingen schieten. Hij was heel bang en is hard weggerend. Dit gebeurde twee dagen na de bevrijding.’

Erfgoeddrager: Fatima

‘Op 21 maart 1945 vertrok de nachtboot naar Lemmer’

Met de auto rijden Fatima, Romy, Shimali en Moestafa van de Oranje Nassauschool in Amsterdam-Noord naar Osdorp. De oma van Moestafa woont ook in Osdorp, vertelt hij onderweg. Romy kon maar moeilijk slapen van de zenuwen. Vannacht om 2 uur bedacht ze nog allemaal vragen voor het interview met Riki Simonis-Van den Broek. Mevrouw Simonis woont samen met haar man Tom in een mooie ruime flat. Ze zijn al 65 jaar getrouwd. Vroeger woonde ze in de Elzenstraat. Dat is vlakbij de Oranje Nassauschool.

Heeft u ooit met NSB’ers gepraat?
‘Voordat ik in 1943 naar Amsterdam-Noord verhuisde, woonde ik met vader, moeder, zus en broer in Amsterdam-West. Het was een trappenhuis met drie gezinnen boven elkaar. Wij woonden op drie hoog. Op één hoog woonde een familie waar we veel mee omgingen. Mijn vader ging altijd vissen met die man. Ineens sloot hij zich aan bij de NSB en toen kregen ze ruzie met elkaar. We mochten geen contact meer met ze hebben. Ik was heel blij dat we naar Noord verhuisden. In het blok waar we kwamen te wonen, bleek niemand NSB’er te zijn. Ze vroegen ons wel of wij van ‘het handje’ waren. Dat betekende van ‘Sieg Heil’, de groet die Hitler en ook de NSB’ers maakten. Na de oorlog hoorde ik dat mijn aangetrouwde oom ook bij de NSB zat en zelfs bij de NSKK, dat was een soort legerafdeling van de NSB. Ze hebben hem in 1944 dood in een trein gevonden. Mijn oma zei dat dit zijn verdiende loon was.’

Moest u ook onderduiken?
‘Ik niet. Maar mijn broer was 18 jaar, en alle jongens en mannen tussen de 18 en 40 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken in de fabrieken. Mijn broer leerde voor onderwijzer en had daarom een speciale pas, waarop stond dat hij niet opgepakt kon worden omdat onderwijzers heel belangrijk waren. Maar wij vertrouwden dat toch niet helemaal, dus mijn vader had een schuilplaats gemaakt op de bovenverdieping onder het schuine dak. Daar lag ook een matras en een deken. Als er een razzia was, verstopte mijn broer zich daar. Ik weet dat er een keer een hele grote razzia geweest is op de Kamperfoelieweg. Er zijn toen een heleboel mannen en jongens meegenomen. Hierna heeft onze buurt een alarmsysteem bedacht. In het wijkje waar wij woonden waren vier huizenblokken, die lagen tussen de Clematis-, Elzen-, en Berberisstraat en het Mosveld en de Wingerdweg in. Ze waren van woningbouwvereniging Ons Belang. Iedere morgen om 6 uur gingen twee mannen bij de pont staan met de fiets. Ze wisten: als er een razzia komt, dan is die heel vroeg in de ochtend. De Duitsers kwamen via de pont, want dat was de enige manier om in Noord te komen. Als er Duitsers op de pont waren, fietste er één heel snel de wijk in en riep dan heel hard ‘ARIE, ARIE’. Dat betekende: attentie, Duitsers op de pont. Om 8 uur gingen ze dan weer naar huis en riepen ze HEIN, dan mocht je je schuilplaats weer uitkomen.’

Hoe hielden jullie je warm in de Hongerwinter?
‘Daar waar nu het Mosveld is, waren vroeger de voetbalvelden van de Volewijckers. Dé voetbalclub in Noord die zelfs landskampioen is geworden in 1944. Om de voetbalvelden stonden hekken, gemaakt van balken hout met gaas ertussen. Op een gegeven moment is iemand begonnen dat hek te slopen. Ineens werd het – en dat klinkt misschien heel raar – een heel gezellig feestje. Ik weet nog dat we dat toen met een heleboel mensen zijn gaan doen. We hebben het hele hek gesloopt om dat hout eraf te halen voor in de kachel. De Duitsers zagen dat we dat deden, maar ze zeiden er niks van.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘In de Hongerwinter mocht ik bij mijn oom en tante in Groningen gaan wonen. Daar was namelijk wel genoeg eten. Je kon je bij een organisatie aanmelden, die de reis erheen regelde met een boot. Maar het was alleen voor kinderen onder de 15. Ik was toen nog 14 jaar. Mijn vader en moeder gingen in de Hongerwinter altijd op de fiets naar de Wieringermeerpolder om daar bij een oom eten te ruilen. Ze waren dan drie dagen weg van huis en wij waren in die dagen alleen thuis. Mijn broer paste dan op ons. Op 21 maart 1945 vertrok de nachtboot naar Lemmer vanaf de De Ruijterkade, maar mijn ouders zaten nog in de Wieringermeer. Ik heb ze niet gedag kunnen zeggen. Dat vond ik heel erg. Bij mijn oom en tante had ik het wel fijn, er was daar ook een nichtje met wie ik goed kon opschieten. Op 17 april, ik was er nog, is Groningen bevrijd. Voor die bevrijding is er drie dagen nog flink gevochten. Mijn oom werkte bij de elektriciteitscentrale en mocht zijn gezin meenemen naar de centrale omdat het er veiliger zou zijn. Ik kreeg spontaan diarree en ging overgeven en riep dat ik dat niet wilde. Mijn tante voelde zich verantwoordelijk voor mij, en bleef met mij en mijn nichtje drie dagen en nachten in de schuilkelder aan de overkant van de straat. We waren heel erg bang. Toen kwam mijn oom terug – dat beeld van hem zal ik nooit vergeten – zag hij er verschrikkelijk aangeslagen uit. Hij zei: ‘Riki, wat ben ik jou dankbaar dat jullie niet mee zijn gegaan, het was de hel’. Die tocht op de boot alleen naar Lemmer, die drie dagen en nachten in die schuilkelder en later het besef wat ik mijn oom aangedaan had, vond ik echt verschrikkelijk.’

Erfgoeddrager: Fatima

‘Het apart behandelen van groepen mensen is vaak het begin’

Vanwege corona kan er geen echte ontmoeting plaatsvinden en gaat het interview via Zoom. Na een oefensessie zijn Fatima, Rwan en Kyosha van ROC TOP Amsterdam er klaar voor. Zodra Anne-Ruth Wertheim in beeld verschijnt, groeten ze haar hartelijk. Het ongemakkelijke van online ontmoeten gaat snel voorbij en voordat het interview begint, vraagt Rwan of mevrouw Wertheim het wel goed vindt dat ze haar vragen stellen over Indonesië en over het kamp. Rwan is zelf uit Syrië gevlucht en weet hoe het is om moeilijke vragen over haar ervaringen te krijgen. Anne-Ruth antwoordt dat ze het belangrijk vindt om erover te praten in de hoop dat mensen ervan leren en de strijd aangaan tegen discriminatie van groepen.

Hoe waren de jaren in de Japanse kampen met uw moeder, broertje en zusje ?
‘In de kampen was het leven heel moeilijk. De Japanners hadden strenge regels en we hadden niet genoeg te eten en nauwelijks water. Het was er heel vies en we liepen op blote voeten, die we ook niet konden wassen. Veel mensen werden ziek. Ook mijn broertje is heel erg ziek geweest. Er waren geen medicijnen; het is een wonder dat hij het heeft overleefd. Gelukkig was ik samen met mijn moeder, broertje en zusje daar. Dat was niet vanzelfsprekend, omdat mijn moeder niet Joods was en wij kinderen half Joods. Eigenlijk moesten we daarom naar verschillende kampen. Mijn moeder loog toen dat ze Joods was, waardoor we toch in hetzelfde kamp belandden. Het apart behandelen van groepen mensen is vaak het begin van discriminatie. Ik heb na het kamp altijd gevochten tegen hokjesdenken en discriminatie. En ik ben altijd blijven vechten voor de zwakkeren. Macht en brute kracht geeft mensen niet het recht om niet eerlijk te delen. Ik vind dat iedereen recht heeft op hetzelfde.’

Hoe was uw kindertijd voor de oorlog en het kamp?
‘Ik had een heerlijk leven. Ik zat op school, ging naar feestjes. Op school zaten alleen witte kinderen en een enkel gemengd kind. Indonesische bediendes kookten voor ons en reden me naar afspraken. Dat was in de koloniale tijd heel normaal. Wij Hollanders, die een klein deel uitmaakten van de bevolking, hadden het voor het zeggen. Wij kregen onderwijs en goede banen, de Indonesiërs niet. Het is een oneerlijk systeem en ik vind het heel logisch dat de Indonesiërs na de oorlog voor hun onafhankelijkheid streden.’

Wat heeft u geleerd van het opgroeien in een andere cultuur?
‘Het is heel belangrijk om elkaars cultuur en religie te respecteren. Ik heb een jaar in de Verenigde Staten gewoond. Toen mijn dochter werd geboren, ging ik met haar naar de dokter. Hij keek verbaasd naar haar ongeknipte nageltjes. Ik legde hem uit dat wij dat in Nederland niet doen in verband met gevaar voor infectie. De dokter antwoordde: “Wat verschrikkelijk achterlijk dat ze dat bij jullie denken”. En ook: “Ik ken een primitief volk waar ze het eerste jaar de haren van een baby niet knippen”. Ik vond dat heel ongepast. Nu achteraf vind ik het interessant dat ik in een ander land mijn kind gekregen heb. Daardoor begrijp ik heel goed hoe onbegrepen mensen uit een andere cultuur zich in Nederland soms kunnen voelen.’

Raakte u snel gewend toen u op uw elfde in Nederland kwam wonen?
‘Ik heb heel erg moeten wennen en vond het hier in het begin vreselijk. Het was koud en we werden ook een beetje gediscrimineerd. We kwamen een jaar nadat de oorlog in Nederland was afgelopen en de mensen hier waren al wat bijgevoed. Wij kwamen zwak en erg mager uit Indonesië terug en kregen daarom dubbele voedselbonnen. Sommige mensen konden dat niet hebben en waren jaloers. We werden weleens uitgescholden. Dan riepen ze: “Ga terug naar je apenland”.  Doordat ik dit zelf heb meegemaakt, kan ik goed begrijpen hoe het is als je racistisch behandeld wordt. Ik zie het als mijn allerbelangrijkste doel om racisme te bestrijden. En ik hoop dat jullie, als jullie de kans krijgen, daar ook tegen zullen vechten.’

   

Erfgoeddrager: Fatima

‘Altijd bezig of er iets te eten viel’

Siem Rosman moest in de oorlog, net als veel andere kinderen in die tijd, vaak van school wisselen. Hij had maar weinig les. Een keertje vroeg uit of een dag geen les is gaaf, maar jarenlang maar heel weinig school, dat vond eigenlijk geen kind in de oorlog leuk. Aan Fatima, Amani en Milan van de Singelschool in Schiedam vertelt hij dat schoolgebouwen vaak werden gebruikt door de soldaten, waardoor veel kinderen naar dezelfde school moesten. ‘Dit betekende dat je meestal alleen ‘s ochtends of alleen ‘s middags les had.’

Had u Joodse vrienden?
‘Die had ik niet. Onder de 65.000 mensen die in 1940 in Schiedam woonden, waren maar honderdvijftig Joodse gezinnen. Het was bijna toeval als je Joodse kinderen kende. Niemand had een idee van het lot dat deze mensen wachtte, zoals dat van de familie Van Praag. Het was al ver in de oorlog toen het gezin, dat schuin tegenover de school in de Nassaulaan woonde, werd weggevoerd. Mensen waren onwetend wat oorlog betreft. Toen de Duitse vliegtuigen op 10 mei 1940 kwamen, stonden we allemaal op straat. Achteraf dom, want het kon gevaarlijk zijn. Maar we hadden geen idee wat oorlog was. We wisten alleen iets door berichten op de radio.’

Zijn er ooit Duitsers bij u aan de deur geweest?
Siem: ‘Niet bij mij, maar wel bij mijn vrouw Fia.’
Fia: ‘Bij ons thuis waren ze gek op het koninklijk huis. Maar als de koningin of kroonprinses jarig waren, mocht je natuurlijk geen vlag buiten hangen. Dan hingen we in de kamer een krantenknipsel met foto’s aan de muur. We deden dit ook op 30 april 1942. Op 3 mei zei mijn vader: haal nu maar weg. Op 4 mei ‘s morgens om zes uur ging de bel. Mijn moeder keek van boven uit het raam en zag een Duitse officier en een Nederlandse agent aan de deur. ‘Openmaken!’ Mijn vader moest mee. ‘Hij wordt gegijzeld, geef hem eten mee voor een dag’, zeiden ze. Mijn vader was actief in de politiek. Hij was plaatselijk voorzitter van de partij CHU. Anderhalf jaar heeft hij gevangen gezeten. Onder meer samen met burgemeester Van Haaren. Die werd in december ‘42 vrijgelaten, mijn vader pas in december ‘43. Samen met nog honderdzestig mannen.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Ook wij aten tulpenbollen. Via de radio had de Nederlandse regering in Londen gezegd dat de spoorwegen moesten gaan staken. Zodoende reden er geen treinen meer die belangrijk waren voor het goederentransport. In Schiedam ontstond een tekort aan brandstof en voedsel. Er was geen verwarming meer, we gingen ook niet meer naar school. Ik ben eens de hele Rotterdamsedijk uitgelopen achter een Duitser aan die met paard en wagen was. Iedere keer als hij niet keek, haalde ik een paar bruinkoolbriketten van de wagen. Ik had daarvoor altijd een juten zakje bij me. Op Oudjaarsdag 1944 ben ik met mijn vader eten gaan halen, vanuit Schiedam lopend de Rotterdamsedijk uit naar Schiemond, met het pontje naar de overkant. We gingen naar Hoogvliet, tafellakens ruilen voor aardappelen. Een halve mud hadden we kunnen krijgen. Dat was flink sjouwen, want dat is 35 kilo, maar gelukkig hadden we een kinderwagen mee. De dag erna kwamen we bij het vliegveld op Rotterdam-Zuid Engelse bommenwerpers over vliegen. Die gingen echt heel laag. ‘Dit gaan we niet overleven’, dacht ik. Maar de vliegtuigen raakten ons niet. Toen bleek dat we de pont naar huis niet meer konden halen. We hebben een politieman gevraagd waar we konden overnachten. ‘Ja, bij mij op bureau’, zei die. Het werd een bijzondere jaarwisseling want de enige agent die de wacht hield ging naar huis, met ons tweeën hielden we de politiepost bezet. We hebben op de potkachel aardappels gepoft. En lekker dat dat is, zeker als je honger hebt. Om twaalf uur was het een drukte van belang, de Duitsers deden aan nieuwjaarsschieten.’

U bent ook nog tegen het einde van de oorlog naar Broek op Langendijk, in Noord-Holland, gegaan omdat er te weinig eten was. Hoe was dat?
‘Met vijftig kinderen scheepten we in, in een schuit met stro op de bodem. We waren twee dagen onderweg. Bij Amsterdam lagen we stil om te slapen. Aangekomen meerden we aan achter de kerk, waar de gezinnen kwamen om de kinderen af te halen. Ik was de oudste, dus mijn ouders hadden gezegd dat ik op mijn broertjes moest letten. Maar toen bleek ik ingedeeld in een ander dorp dan zij. Ik heb net zo lang gepraat tot ik kon ruilen met een ander gezin om toch bij hen in de buurt te blijven. In Broek op Langendijk was het die periode aardig weer, we kregen wel wat lessen van de hoofdonderwijzer, maar hadden ook veel tijd om bootje te varen en vogeltjes te kijken. En voor 3 cent kon je een boek lenen. Ik heb lekker zitten lezen.’

Erfgoeddrager: Fatima

‘’Op de zolder zat een Engelse seiner verstopt’’

Thea Hoff woonde tijdens de oorlog op de Kamperfoelieweg, niet zo ver van de basisschool De Klimop waar ze kwam vertellen over haar oorlogsjaren in Noord. Hussain, Fatima, Harry – die haar interviewden – vonden het knap dat ze helemaal niet bang was om erover te praten. Alles wat Thea Hoff zei, was interessant, vond Fatima. En ze vonden het leuk dat ze dankzij haar verhalen nieuwe woorden leerden. Nu weten ze bijvoorbeeld wat een ‘gijzelaar’ is.

 

Woonden er Joodse mensen bij u in de buurt?
“Ja, een paar straten verderop woonde een Joods echtpaar dat bevriend was met mijn ouders. Ik kwam er vaak spelen omdat ze een leuke zwarte poes hadden. We deden ook wel boodschappen voor hen omdat ze niet meer bij de winkels bij ons in de buurt mochten komen. Ze konden ergens onderduiken, maar die meneer zei over zichzelf dat ie nogal een ‘driftharses’ was. Hij was daarom bang dat hij de mensen waar hij zou onderduiken, in gevaar zou brengen. Dat wilde hij niet. Zijn vrouw wilde hem niet alleen laten. Op een avond zijn ze opgehaald en nooit meer teruggekomen. Na de oorlog kon mijn vader nog familie van hen opsporen. Hij wilde graag de boeken teruggeven die hij van het Joods echtpaar had geleend want misschien was dat wel het enige dat nog over was van hen. Zo hoorde hij dat ze in twee verschillende kampen zijn omgebracht.”

Kende u mensen die deel uitmaakten van het verzet?
“In het huis waar ik later ging wonen, ook aan de Kamperfoelieweg, zat op de zolder een Engelse seiner verstopt. Dat is een soort spion die geheime boodschappen kon doorgeven aan anderen. Op een zondagmorgen kwamen grote vrachtwagens door de straat. Dat viel wel op want de Kamperfoelieweg was in die tijd nog een rustig, doodlopend straatje. Achter die vrachtwagens reed een auto met opvangapparatuur en lange antennes. Kennelijk hadden ze een spoor van de seiner gevonden en zochten ze hem nu. Ze hebben heel Floradorp doorkruist, maar hem niet gevonden. Gelukkig maar want anders zou niet alleen hij maar ook de bewoners van het huis waar hij was verstopt, zijn opgepakt. Ze waren in ieder geval doodsbang. De volgende dag is hij verdwenen.”

Uw huis stond niet zo ver van Asterdorp. Wist u wat er gebeurde in Asterdorp?
“In Asterdorp werden eerst ‘asocialen’ opgevangen, mensen met weinig geld. Daarna kwamen er Joden die uit hun eigen huis waren weggehaald. Elke dag liepen er schoolkinderen uit Asterdorp langs ons huis. Zij moesten namelijk helemaal bij de Floraweg naar school. Op een dag zei mijn moeder: ‘Nou lopen er nog maar tien kinderen ’s morgens langs’. Een paar dagen later merkte ze op: ‘Nu zijn het nog maar drie kinderen’. En nog een tijdje later zei ze: ‘Ik heb vandaag geen kinderen meer zien langskomen’. Dat vonden we heel erg want we wisten dat die kinderen waren opgepakt en waarschijnlijk waren getransporteerd naar Westerbork.”

Erfgoeddrager: Fatima

‘’Op een dag zag ik hoe twee vliegtuigen die overvlogen, op elkaar schoten’’

Fatima, Ricardo, Erik en Laslo van de Montessorischool in Amsterdam-Noord vonden het bijzonder dat Hans van ’t Veer zo gemakkelijk over de oorlog kon vertellen. Want ze weten dat sommige mensen helemaal niet willen praten over deze tijd. Aan het einde van het interview kreeg Hans van ‘t Veer wel ‘vochtige ogen’, zag Erik.

 

Hoe kwamen jullie aan eten in de oorlog?
“Mijn vader had een slagerij in de Van der Pekstraat en dan ruilde hij wel eens stiekem vlees voor andere levensmiddelen, zoals aardappels, meel, bonen of fruit. Wij aten veel bonen. Vaak aten er andere mensen mee met ons. Soms zaten er ook Joodse mensen aan tafel. We hadden allemaal een stamkaart met bonnen zodat je eten kon ophalen. Daarmee kreeg je suiker en meel en andere etenswaar. Maar dat was erg weinig.”

Maakte u ook grappige dingen mee in de oorlog?
“Ja hoor, het was gelukkig niet alleen maar ellende. Door de bombardementen in 1943 op onze buurt waren er in de Van der Pekstraat allemaal kraters ontstaan, die bij regen vol met water liepen. Daar zwommen we met de buurtkinderen in, samen met de ratten. Mijn ouders werden dan wel boos op mij. Ik herinner me ook wel gebeurtenissen die ik als jongen best spannend vond. Op een dag zag ik hoe twee vliegtuigen die overvlogen, op elkaar schoten. Een van de piloten kwam met behulp van een parachute op het dak vlakbij ons huis terecht. Het was een Engelsman. Hij bleek zijn beide benen te hebben gebroken. De Duitsers hebben hem uiteindelijk in een vrachtwagen meegenomen.”

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
“De Canadezen en de Engelsen gingen naar De Dam om te paraderen. Mijn vader moest gewoon werken dus die kon niet mee. Wij kinderen kregen een reep chocolade… heel bijzonder want zoiets hadden we nog nooit gehad. De chocolade en ook al het andere eten, zoals blikken met voedsel, waren aan parachutes bevestigd en werden dan uit vliegtuigen naar beneden gegooid. En al dat eten konden de mensen weer bij onze slagerij kopen. In Amsterdam-Noord vierden we de bevrijding met een feest bij een platenwinkel op het Gentiaanplein. Na de bevrijding werd alles trouwens snel weer opgebouwd. Door de bombardementen van 1943 was er best veel schade in de buurt. Wij hadden een bom voor en een bom achter het huis gehad, en ook de ruiten waren er bij ons uit.”

Erfgoeddrager: Fatima

‘Ik zag de ene na de andere jongen uit de goederentrein springen en dacht: ‘dat kan ik ook wel!’’

Karel Hibbel was 18 jaar in de oorlog, en daarmee oud genoeg om in Duitsland aan het werk te worden gezet. Hij vertelt ons dat hij inderdaad op een dag werd opgepakt en op de trein naar Duitsland werd gezet, maar al snel wist te ontsnappen. Wij vinden het best dapper dat hij zomaar van een rijdende trein sprong.

Hoe kwam het dat u werd opgepakt ?
“Ik was met een paar jongens in de Damstraat om onze werkeloosheidsuitkering op te halen, toen we hoorden dat er in de buurt een razzia was. We verstopten ons snel in een fietsenzaak, maar na een paar uur ramden de Duitsers op de deur. De eigenares van de zaak die had geholpen om ons te verbergen, moest toen wel de deur opendoen. Een van de jongens van ons groepje probeerde nog via een wc-raampje te vluchten, maar werd neergeschoten door een Duitser en viel meteen op de grond. Ik zie het nog voor me. Met z’n vijven werden we naar het Damrak gebracht. Bij het Beursgebouw moesten we wachten op een schip dat ons naar Duitsland zou brengen. Maar dat schip kwam niet, en daarop besloten de Duitsers dat we dan met de trein naar Duitsland zouden gaan.”

Toen zag u uw kans schoon. Hoe was het moment dat u van de trein sprong?
“Ik had nog maar één gedachte: naar huis, terug naar mijn vrouw met wie ik net was getrouwd. De ene na de andere jongen zag ik uit de goederentrein springen en toen dacht ik: ‘Dat kan ik ook wel’. Je moest alleen zorgen dat je niet tegen een paal aan sprong. Ik heb een aantal koprollen gemaakt tot ik onderaan een dijk tot stilstand kwam. De Duitsers hadden onze schoenen afgenomen omdat ze dachten dat we dan niet zo snel zouden vluchten. De hele weg terug naar Amsterdam liep ik op blote voeten.”

Was het gevaarlijk om thuis te komen?
“In de oorlog was er spertijd, dus na acht uur ’s avonds mocht niemand meer buiten zijn. Het was allang acht uur geweest en de pont over het IJ ging niet meer, dus ik besloot naar mijn schoonouders te lopen. Zij woonden in de Uilenburgstraat, in de Jodenbuurt. Ik moest daarom dwars door de stad lopen, heel gevaarlijk. Mijn schoonvader mocht mij eigenlijk niet: ik was bankier en hij een schippersman. Maar toen ik die avond bij hen aanklopte, vloog hij me om mijn nek en gaf me er een paar zoenen bij. Vanaf toen sprak hij nooit meer een kwaad woord over mij.”

Erfgoeddrager: Fatima

‘Nog altijd eet ik m’n knäckebröd tot de laatste kruimel op’

Fatima, Yasmine en Sura uit groep 8 van de Rosa Boekdrukkerschool snuiven de geur van oma op bij binnenkomst. Het huis van de 87-jarige Netty Buijse ademt vroeger. Binnenkort neemt ze afscheid van Amsterdam en van het huis waar ze 52 jaar heeft gewoond. Twee straten verwijderd van waar ze opgroeide en als tiener de oorlog meemaakte.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Eigenlijk ging het leven gewoon door. Er was in het begin nog van alles, wel gingen brood en suiker op de bon. Daar kon je beperkt van kopen. De Duitsers eisten veel ervan op. Ik begon het ook te merken toen de leerlingen van een school aan de Admiraal de Ruyterweg bij ons, op de Willem Hovyschool aan de Jan Riebeekstraat, introkken. Zij hadden les in de ochtend, wij in de middag. Zo had je steeds minder les. En er was steeds minder eten. Dan fietste ik naar de boeren in de polder; meestal kon ik wel wat te eten regelen. En mijn moeder kon er altijd wel wat van maken. Van suikerbieten maakte ze koffie en pannenkoekjes.

Weet u iets over het verzet?
Tijdens de oorlog kwam er steeds meer verzet. Er werden identiteitskaarten vervalst, mensen hadden soms andere namen. Vaak wisten mensen niet elkaars echte naam. Hoe minder je wist, hoe minder je kon verraden als ze je zouden ondervragen. Zeker als kind was er veel geheimzinnigheid. Zo weet ik pas sinds vorig jaar dat mijn vader, die op de Admiraal de Ruyterschool werkte, op de zolder daar kinderen had laten onderduiken. Terwijl ik daar wel eens was geweest toen ik hem ergens mee hielp!

Hadden jullie honger?
Echte honger heb ik niet gehad, mijn ouders wel. Op de school van mijn vader was een gaarkeuken, maar het eten werd steeds minder; er was alleen nog soep van water met uien. Ik was toen al weg. We kenden een jongen, Henk, die iets moest regelen buiten de stad. Wat, dat wist je dus niet. Hij vroeg mijn oudste zus mee als beschermengel. Als ie dan werd aangehouden, kon ie zeggen dat ie haar moest wegbrengen, dan werd ie misschien niet opgepakt. Ze wilde niet, toen ben ik meegegaan. Er was zo weinig hier te eten en te doen, dat ik naar Friesland ging. En zo kon ik, veertien jaar oud, met hem mee. Het was een lange tocht met de fiets en het was koud in januari 1945. Onderweg had ik een lekke band en ging ik verder met een band met stro. Dat reed best lekker, al maakte het heel veel lawaai.

Heeft u ook iets leuks meegemaakt tijdens de oorlog?
Ik heb een hele mooie herinnering van Tweede Kerstdag. We liepen over de Admiralengracht naar de Bethelkerk bij het Balboaplein. We kwamen aangelopen in het donker en de hele kerk was van binnenuit verlicht. Die lichtzee was prachtig! En ik herinner me de gezellige avonden met spelletjes. Mijn drie jaar oudere zus had een vriendengroep en uitgaan was er niet bij. Daarom kwamen ze thuis samen. Mijn vader had, al was papier schaars, zelf spelletjes gemaakt. Bij een van de spelletjes prikt iemand zonder te kijken een letter in de krant. Bijvoorbeeld de d. Dan moest je allemaal zoveel mogelijk steden en dorpen met de letter d opschrijven. Maar vaker waren er dus nare dingen. De zoon van de schooldirecteur van de Admiraal de Ruyterschool werd doodgeschoten, van hem hangt een plaquette in de hal van de school. We zagen door de verduisterde ramen heen het licht van een bombardement bij het Willemina Gasthuis, het ziekenhuis bij de Overtoom. Mensen hadden geen kolen en haalden blokjes uit de tramrails om maar hun kacheltje te kunnen stoken en sloopten de huizen van weggehaalde Joden. En er was honger. Jaren haalde ik heel vroeg boodschappen, omdat ik altijd nog onbewust het idee had dat het op zou zijn. Nog altijd eet ik met een natte vinger elke kruimel van m’n knäckebröd!

Brandeisfotografie.nl

Erfgoeddrager: Fatima

‘Er was geen grotere daad van liefde mogelijk, dan te ontkennen dat ik bestond’

Rozette Kats is geboren in de oorlog. Als baby van Joodse ouders werd ze met acht maanden bij andere mensen ondergebracht waar ze opgroeide als hun dochter. Aan Fatima, Nikki en Roukaya van basisschool Oscar Carré vertelt ze haar verhaal.

Kunt u zich iets herinneren van de oorlog?
Een paar beelden. Het meeste heb ik gehoord. Ik ben geboren in 1942, mijn ouders waren Joods. Er waren toen al veel maatregelen om het normale leven van Joden moeilijk te maken. Overal waar het leuk was, zoals parken, zwembaden, speeltuinen, bioscopen, was het verboden voor Joden. Ook moesten in mijn geboortejaar alle Joden van zes jaar en ouder een gele ster op hun kleding dragen. Een Davidster, al duizenden jaren het symbool van het Joodse volk. Die Nazi’s zetten daar op een hele nare manier het woord ‘Jood’ in. Puur pesten en vernederen was dat. Je moest ze kopen voor 4 cent – dat was veel geld – en ze zelf op elk kledingstuk waarmee je buiten gezien kon worden, naaien. Niet met een veiligheidspeld, nee naaien. Dat was ook weer pesten.

U bent niet bij uw ouders opgegroeid, waarom niet?

Mijn ouders waren ze met mij als baby op enkele adressen ondergedoken. Het werd te gevaarlijk en met acht maanden ben ik naar een kinderloos echtpaar in de Zeeliedenbuurt gebracht. Hele  goede mensen, met het hart op de goede plek. Ik ben daar mijn hele jeugd blijven wonen. Ze noemden mij Rita en schreven die naam in hun trouwboekje, op de plaats waar eerder de naam van hun tweede overleden zoontje had gestaan. Vlak na mijn komst, werden mijn ouders opgepakt. Ze werden naar Westerbork gebracht, waar ze een zoontje kregen, mijn broertje dus. Vanaf daar zijn ze op transport gezet, zogenaamd om hard te werken ‘in het Oosten’. Maar ze gingen dus naar Auschwitz, waar ze zijn vermoord. Later ontdekte ik dat mijn moeder bij aankomst in Westerbork had aangegeven dat ze geen andere kinderen had. Er was geen grotere daad van liefde mogelijk; zo wilde ze mijn leven redden. Door te ontkennen dat ik bestond. Zoals ze me eerder had weggegeven aan onderduikouders, in de hoop dat die mij beter zouden beschermen dan zij op dat moment zelf kon.

Wist u dat uw pleegouders niet uw echt ouders waren?
Op mijn zesde verjaardag heb ik het hele verhaal gehoord. Mijn pleegvader vertelde het me en zei dat ik altijd bij hen mocht blijven. En dat we er verder niet meer over moesten praten.
Ik werd een heel braaf kind, uit angst dat ik anders niet mocht blijven. Ook bij vriendinnetjes was ik braaf, bang dat ze er achter zouden komen dat ik niet was voor wie ik me uitgaf. Praten is altijd mijn advies nu bij problemen. Als je geen ‘nee’ durft te zeggen, kun je je niet ontwikkelen tot wie je eigenlijk bent. Dat duurde bij mij lang. Ik kreeg contact met een oom in Vaals, maar op mijn vragen gaf hij geen antwoord. Toen ik 42 jaar was en hij heel ziek was, besloot ik nog één keer ernaar te vragen. Hij zei niks en gaf me een tas met een album erin waarop ‘prehistorie’ stond. Dat was een fotoalbum met foto’s van familie die hij is verloren. Mijn vragen waren te pijnlijk voor hem. Wel gaf hij me een foto van mijn ouders. Het album kreeg ik niet na zijn dood. Toen ik er uiteindelijk om vroeg, vertelde mijn tante dat niemand er naar omkeek en dat het album niet was bewaard. Daar werd ik zo ziek van dat ik in therapie ben gegaan. Tien jaar later vertelde de jongste zoon van mijn oom op een verjaardag dat hij het album uit de container heeft gered en op zolder bewaarde!

Bent u blij met uw pleegouders?
Mijn pleegvader meldde zich na de oorlog bij het Rode Kruis om te melden dat Rozetje Kats, ik dus, bij hen was. Er is toen in de rechtbank om mij gevochten. Mijn oom werd voogd, maar ik bleef bij mijn onderduikouders. Mijn pleegouders hadden mijn ouders gevraagd wat ze moesten doen als mijn ouders de oorlog niet zouden overleven. Mijn ouders hebben gezegd: “Zorg voor haar alsof het je eigen kind is”. Dat hebben mijn pleegouders verklaard in de rechtbank dat hebben zij ook echt gedaan. Het waren gewone mensen, maar ook helden. Samen met mijn pleegbroer, die na de oorlog is geboren, heb ik hen geëerd door hun de titel ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’ te laten geven door Israël. Mijn eigen ouders hebben we ook geëerd, want zij hebben mij in veiligheid gebracht. We hebben erna een groot feest gegeven.

We hoeven niet allemaal helden te zijn, maar je moet je bewust zijn van het feit dat mensen dit gedaan hebben. Je moet zorgen dat dit nooit meer gebeurt, door zelf het goede voorbeeld te geven.

Fotografie: Mirjam Schut

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892