‘Op 21 maart 1945 vertrok de nachtboot naar Lemmer’


Fatima, Romy, Shimali, Moestafa vertellen het verhaal van Riki Simonis
ElzenstraatAmsterdam-Noord

Met de auto rijden Fatima, Romy, Shimali en Moestafa van de Oranje Nassauschool in Amsterdam-Noord naar Osdorp. De oma van Moestafa woont ook in Osdorp, vertelt hij onderweg. Romy kon maar moeilijk slapen van de zenuwen. Vannacht om 2 uur bedacht ze nog allemaal vragen voor het interview met Riki Simonis-Van den Broek. Mevrouw Simonis woont samen met haar man Tom in een mooie ruime flat. Ze zijn al 65 jaar getrouwd. Vroeger woonde ze in de Elzenstraat. Dat is vlakbij de Oranje Nassauschool.

Heeft u ooit met NSB’ers gepraat?
‘Voordat ik in 1943 naar Amsterdam-Noord verhuisde, woonde ik met vader, moeder, zus en broer in Amsterdam-West. Het was een trappenhuis met drie gezinnen boven elkaar. Wij woonden op drie hoog. Op één hoog woonde een familie waar we veel mee omgingen. Mijn vader ging altijd vissen met die man. Ineens sloot hij zich aan bij de NSB en toen kregen ze ruzie met elkaar. We mochten geen contact meer met ze hebben. Ik was heel blij dat we naar Noord verhuisden. In het blok waar we kwamen te wonen, bleek niemand NSB’er te zijn. Ze vroegen ons wel of wij van ‘het handje’ waren. Dat betekende van ‘Sieg Heil’, de groet die Hitler en ook de NSB’ers maakten. Na de oorlog hoorde ik dat mijn aangetrouwde oom ook bij de NSB zat en zelfs bij de NSKK, dat was een soort legerafdeling van de NSB. Ze hebben hem in 1944 dood in een trein gevonden. Mijn oma zei dat dit zijn verdiende loon was.’

Moest u ook onderduiken?
‘Ik niet. Maar mijn broer was 18 jaar, en alle jongens en mannen tussen de 18 en 40 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken in de fabrieken. Mijn broer leerde voor onderwijzer en had daarom een speciale pas, waarop stond dat hij niet opgepakt kon worden omdat onderwijzers heel belangrijk waren. Maar wij vertrouwden dat toch niet helemaal, dus mijn vader had een schuilplaats gemaakt op de bovenverdieping onder het schuine dak. Daar lag ook een matras en een deken. Als er een razzia was, verstopte mijn broer zich daar. Ik weet dat er een keer een hele grote razzia geweest is op de Kamperfoelieweg. Er zijn toen een heleboel mannen en jongens meegenomen. Hierna heeft onze buurt een alarmsysteem bedacht. In het wijkje waar wij woonden waren vier huizenblokken, die lagen tussen de Clematis-, Elzen-, en Berberisstraat en het Mosveld en de Wingerdweg in. Ze waren van woningbouwvereniging Ons Belang. Iedere morgen om 6 uur gingen twee mannen bij de pont staan met de fiets. Ze wisten: als er een razzia komt, dan is die heel vroeg in de ochtend. De Duitsers kwamen via de pont, want dat was de enige manier om in Noord te komen. Als er Duitsers op de pont waren, fietste er één heel snel de wijk in en riep dan heel hard ‘ARIE, ARIE’. Dat betekende: attentie, Duitsers op de pont. Om 8 uur gingen ze dan weer naar huis en riepen ze HEIN, dan mocht je je schuilplaats weer uitkomen.’

Hoe hielden jullie je warm in de Hongerwinter?
‘Daar waar nu het Mosveld is, waren vroeger de voetbalvelden van de Volewijckers. Dé voetbalclub in Noord die zelfs landskampioen is geworden in 1944. Om de voetbalvelden stonden hekken, gemaakt van balken hout met gaas ertussen. Op een gegeven moment is iemand begonnen dat hek te slopen. Ineens werd het – en dat klinkt misschien heel raar – een heel gezellig feestje. Ik weet nog dat we dat toen met een heleboel mensen zijn gaan doen. We hebben het hele hek gesloopt om dat hout eraf te halen voor in de kachel. De Duitsers zagen dat we dat deden, maar ze zeiden er niks van.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘In de Hongerwinter mocht ik bij mijn oom en tante in Groningen gaan wonen. Daar was namelijk wel genoeg eten. Je kon je bij een organisatie aanmelden, die de reis erheen regelde met een boot. Maar het was alleen voor kinderen onder de 15. Ik was toen nog 14 jaar. Mijn vader en moeder gingen in de Hongerwinter altijd op de fiets naar de Wieringermeerpolder om daar bij een oom eten te ruilen. Ze waren dan drie dagen weg van huis en wij waren in die dagen alleen thuis. Mijn broer paste dan op ons. Op 21 maart 1945 vertrok de nachtboot naar Lemmer vanaf de De Ruijterkade, maar mijn ouders zaten nog in de Wieringermeer. Ik heb ze niet gedag kunnen zeggen. Dat vond ik heel erg. Bij mijn oom en tante had ik het wel fijn, er was daar ook een nichtje met wie ik goed kon opschieten. Op 17 april, ik was er nog, is Groningen bevrijd. Voor die bevrijding is er drie dagen nog flink gevochten. Mijn oom werkte bij de elektriciteitscentrale en mocht zijn gezin meenemen naar de centrale omdat het er veiliger zou zijn. Ik kreeg spontaan diarree en ging overgeven en riep dat ik dat niet wilde. Mijn tante voelde zich verantwoordelijk voor mij, en bleef met mij en mijn nichtje drie dagen en nachten in de schuilkelder aan de overkant van de straat. We waren heel erg bang. Toen kwam mijn oom terug – dat beeld van hem zal ik nooit vergeten – zag hij er verschrikkelijk aangeslagen uit. Hij zei: ‘Riki, wat ben ik jou dankbaar dat jullie niet mee zijn gegaan, het was de hel’. Die tocht op de boot alleen naar Lemmer, die drie dagen en nachten in die schuilkelder en later het besef wat ik mijn oom aangedaan had, vond ik echt verschrikkelijk.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892