Erfgoeddrager: Dean

‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen’

Frank Latour heeft foto’s van vroeger en bijzondere spulletjes meegenomen naar de interviewlocatie, waaronder een Surinaamse pop en een telraam waarmee vroeger in winkels in Suriname de bedragen werden opgeteld. Met deze spulletjes en foto’s zal hij tijdens het interview zijn jeugd in Suriname, zijn reizen op zee en zijn opleiding op Terschelling illustreren. Dean, Franka en Jip van het Rudolf Steiner College in Haarlem luisteren vol belangstelling en stellen goede vragen. Ze ontmoeten elkaar in een knus tuinhuisje in de tuin van ‘Lieflijk Indië’, een Indische woongroep vlakbij school. Meneer Latour heeft lang in Haarlem gewoond en woont nu met zijn vrouw in Velserbroek. Hij werd in 1947 geboren in Paramaribo in Suriname. Hij is opgevoed door zijn opa en oma, omdat zijn ouders jong waren en toen niet voor hem konden zorgen.

Wat weet u over uw voorouders?
‘Ik heb wortels in verschillende landen. Mijn voorouders zijn in de slavernijtijd geboren. Mijn opa kwam uit Suriname en mijn oma uit Indonesië. Mijn opa vocht in de Atjeh-oorlog namens het Nederlandse leger en ontmoette in die tijd daar in Indonesië zijn vrouw. Hij heeft mij de kogelgaten in zijn been laten zien. Ze hebben mij streng opgevoed. Als er visite was, moest ik stil zijn. Als ik iets niet mocht horen, spraken ze in het Indonesisch met elkaar. Ook op school waren de leraren in die tijd streng. Nu worden kinderen veel liefdevoller opgevoed dan toen.

Welke taal sprak u thuis?
‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen. Ik ken geen enkel land waar een moskee, een kerk en een synagoge zo naast elkaar staan. Binnen die groepen spreekt men hun eigen taal, maar op straat spreekt iedereen dezelfde taal, het Surinaams. Dit is een mengelmoes van woorden uit alle talen. Omdat er zoveel verschillende mensen in Suriname wonen die allemaal een eigen taal hebben, hebben ze een taal gemaakt die iedereen kon spreken. ‘Mi lobi joe’ betekent ‘I love you’. Ik sprak thuis en op school Nederlands, maar op straat met mijn vrienden Surinaams. Het was overigens altijd wel duidelijk dat Nederland de baas was in Suriname. Er was een Nederlandse gouverneur die het land bestuurde en Nederlandse militairen bewaakten het land. Nu nog steeds worden Nederlandse militairen getraind in de Surinaamse oerwouden.’

Hoe bracht u uw vrije tijd door?
‘Na schooltijd was ik altijd aan het voetballen. Ook ging ik met vrienden de bossen in om te kamperen en namen we een hangmat mee. Dat was heel erg leuk! Suriname bestaat voor het grootste deel uit oerwoud, bijna iedereen woont in Paramaribo. Veel mensen kenden elkaar, dus als een jongen en een meisje verkering hadden, werd er altijd gekeken of je niet toevallig familie was. De eerste vraag was altijd: wie is je vader en wie is je moeder?’

Heeft u discriminatie meegemaakt?
‘Mijn opa besliste dat ik een Zeevaart opleiding ging doen en ging varen. Ik wilde dat zelf ook graag. De reizen waren schitterend! Ik voer op een vrachtschip naar het Caribisch gebied en ook bijvoorbeeld via de Mississippi naar Louisiana. Daar hingen bij cafés bordjes met ‘Only White’ of ‘Only Black’. In de bus mocht ik alleen maar achterin zitten en de witte mensen voorin. Toen dacht ik daar niet zo bij na, maar later wel en vond ik dat heel gek. In Nederland was de discriminatie meer onzichtbaar. In Amerika was het heel duidelijk.’

 Hoe was het leven in Nederland?
‘Mijn opa stuurde mij naar Terschelling om op de Zeevaartschool verder te studeren. Ik kwam aan met het vliegtuig en had niet zoveel moeite om de weg te leren kennen. In Suriname hadden we veel geleerd over Nederland. Ik wist precies hoe ik met de trein van Amsterdam naar Harlingen moest komen. Ik vond Terschelling een prachtig eiland. Als je er eenmaal de weg kent en de mensen kennen jou, dan wil je niet meer weg. Het waren mooie jaren. Later ging ik in militaire dienst. Op een gegeven moment werd gevraagd of ik hogerop wilde. Ik had meteen ‘ja’ moeten zeggen. Wie weet hoe mijn leven dan was gelopen. Misschien was ik wel een hoge generaal of een kapitein geworden. Ik ben in Nederland gebleven en getrouwd. We kregen twee kinderen. Ik bleef niet varen, maar ging werken in de Tandtechniek. Ik heb mijn moeder nog maar weinig gezien, dus ik heb ook niet echt een band met haar opgebouwd. Ze is onlangs in Suriname overleden. Als ik terugkijk op mijn eigen leven, heb ik geen grote problemen gehad of hele nare dingen meegemaakt. Ik heb een interessant leven gehad in Suriname, op zee en in Nederland.’

 

Erfgoeddrager: Dean

‘Ze zeiden me dat ik mijn naam moest vergeten en gaven me een andere naam’

Nanny Spier was 2 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde met haar vader, moeder en haar oudere zus. Van de eerste jaren kan ze zelf niet zo veel herinneren, daar was ze te jong voor. Maar haar oudere zus heeft haar later veel verteld. Jasmin, Dean en Bruno van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid interviewen haar in het bijgebouwtje in de speeltuin. Ze heeft een boek geschreven, en de brief die haar ouders hebben achtergelaten laat ze aan de kinderen zien.

Hoe verliep de oorlog voor u?
‘Ik woonde met mijn vader, moeder en mijn negen jaar oudere zus in Scheveningen. We hadden een leuk huis met een grote tuin, vlakbij het strand. In de oorlog moesten we daar weg; we kwamen in de Rivierenbuurt te wonen. Die buurt noemden ze ook wel het getto van Amsterdam. Je moest een ster op en veel mocht niet meer. Op een dag was er een razzia. Mensen werden een voor een uit hun woningen gehaald, ook mijn ouders. Mijn zusje en ik wilden mee, maar dat mocht niet. We stonden voor het raam en zagen hoe ze in een vrachtwagen werden gestopt. Ze mochten niet eens zwaaien. Die avond waren we alleen thuis, er was niets te eten. We zijn samen in het grote bed gaan slapen en plasten in ons broek van angst. De volgende dag zijn we lopend naar mijn tante in Amsterdam-Oost gegaan; mijn zus mocht als Joodse tiener niet met de tram. We hebben daar een paar maanden gewoond. Als er een razzia was, zat ik in de kolenkast. Ik wist heel goed dat ik dan muisstil moest zijn. Maar het werd te gevaarlijk en toen zijn we gaan onderduiken op verschillende adressen in Nederland.’

Wat gebeurde er bij het onderduiken?
‘Niet iedereen die onderduikers had was aardig. Bij mensen waar ik onderdook werd ik een keer in een bezemkast gestopt omdat ik mijn eten niet lustte. Dit onderduikgezin maakte mij bang. Ze krabden op de deur zodat het net leek of er muizen in de kast zaten. Ik zat in het donker, in die kast en was doodsbang. Deze mensen wilden eigenlijk helemaal niet helpen. Ze wilden vooral gratis hulp in de huishouding. Daarom waren ze blij met mijn grote zus, maar niet met mij. Ik was met mijn 4,5 jaar nog te jong om te helpen. Uiteindelijk zijn we door deze mensen zomaar op straat gezet terwijl er een razzia was in de buurt. Daar sta je dan als twee Joodse kinderen.’

Mocht u wel bij uw zus blijven?
‘Het eerste deel van de oorlog waren mijn zus en ik samen, maar we zijn ook een tijd gescheiden geweest. Mijn grote zus was erg belangrijk voor me. Ze was een soort moeder. 1,5 jaar lang waren wij uit elkaar toen we bij verschillende onderduikadressen in Zeeland werden ondergebracht. Ik kwam in een gezin in Goes. Het was gevaarlijk om als Joods kind je eigen naam aan te houden daarom kreeg ik van mijn nieuwe pleegouders een andere naam: Elsje Zuidervliet. Dat vond ik als klein meisje heel vreemd. Van de ene op de andere dag kreeg ik te horen: ‘Je moet nu je eigen naam vergeten, je mag niet meer weten hoe je heet. We geven je een andere naam. En je mag niet meer praten over je ouders.’ Ik wist als kind dat het het veiligste was als je alles vergat, dan kon je je ook niet verspreken. Toen Zeeland was bevrijd ging ik terug naar mijn tante in Amsterdam. Dat vonden mijn Zeeuwse pleegouders heel erg. Die wilden niet dat ik wegging. Ze waren zich aan mij gaan hechten.’

Waarom ging u bij uw tante wonen?
‘Een half jaar na de oorlog kregen we een brief van het Rode Kruis dat onze ouders twee maanden na de razzia in Auschwitz vermoord waren. Ik ben dus helemaal zonder ouders opgegroeid. Ik woonde bij mijn tante, die al wat ouder was en zelf geen kinderen had. Ik heb het niet echt leuk gehad, maar ik paste me aan. Er woonden veel NSB’ers in die buurt en hun kinderen zaten ook gewoon bij ons op school. Mijn tante had voor mij een regenjasje gemaakt en op een dag was daar door die kinderen een hakenkruis op getekend. In de oorlog mocht je niks onthouden, dus leren was voor mij lastig. Van mijn familie zijn 72 mensen omgekomen in de oorlog. Ik leef nog en ik heb een heel leuk leven.’

Erfgoeddrager: Dean

‘Ik zag die boer wegrennen en schuilen bij het oude dorpshuis in Driemond’

Door de regen wandelen Sem, Jenelle en Déan naar de Lange Stammerdijk in Driemond, naar autogarage Niesing. Henk Niesing (1943) is al jaren een verzamelaar van allerlei spullen uit de oorlog die hij zelf heeft gevonden, opgegraven of gekocht. Tjark Keizer is een lokale historicus en samen staan ze de leerlingen van de Jan Woudsmaschool buiten al op te wachten. Via een smalle trap in een van de garages lopen ze het mini-museum van meneer Niesing in. Twee kamers liggen, hangen en staan helemaal vol met kogels, bommen, gasmaskers, helmen, parachutes, oude foto’s en zeep. De kinderen zijn sprakeloos, er is zo veel te zien.

Wat is het meest bijzondere dat u heeft gevonden?
Meneer Niesing heeft een hele wand met opgravingen uit loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. ‘Kijk’, zegt hij, ‘dit is een helm, die heb ik twintig jaar geleden opgegraven in Frankrijk bij Verdun. Daar zat het hoofd en lichaam van een Duitser nog in. Dat klinkt best wel luguber en dat was het ook. Ik heb dat lijf weer teruggelegd natuurlijk. Ik heb er wel een foto van gemaakt. Aan zijn gebit te zien was die man niet ouder dan 20 en daar denk ik dan aan: zo jong als ze nog waren.’

Heeft u zelf ook de oorlog meegemaakt?
‘Ik ben in het huis hiernaast geboren in 1943, daar woont nu mijn zoon in. Ik woonde daar samen met mijn ouders en mijn oudere broer. Ik heb niet heel veel herinneringen. Mijn vader had een handel in hooi en stro, maar er was niet meer zoveel te doen voor hem. In 1944 moesten alle mannen boven de 18 jaar werken in Duitsland. Hier in Driemond kwam een razzia. Ze gingen alle huizen langs en de mannen die er waren, werden meegenomen. Mijn vader wilde natuurlijk helemaal niet mee. Later heb ik bij het renoveren van het huis een luik met een ruimte erachter ontdekt, waar hij dan in lag. Als de razzia voorbij was, kroop hij weer uit zijn schuilplaats.

Het enige wat ik me herinner is de enorme hoeveelheid vliegtuigen die ’s avonds overvlogen, wel zevenhonderd, allemaal richting Duitsland. En ik weet nog dat ik een keer, ik was een jaar of 4, een boer zag rijden met paard en wagen. Ineens kwam er een jager aangevlogen, een Engelsman of een Amerikaan dat weet ik niet, maar die begon te schieten op die kar. Ze dachten destijds: alles wat beweegt is Duits en daar schieten we op. Dat paard werd geraakt, dat lag plat en bloedde dood. Ik zag die boer wegrennen en schuilen bij het oude dorpshuis.’

Tjark Keizer vertelt:
‘In Driemond waren niet zoveel mensen die last hadden de Hongerwinter als in de steden. Al het voedsel kwam van de boeren en die woonden voornamelijk hier in Driemond. Maar ik heb een oude buurvrouw, ze was 5 jaar in de oorlog, en zij woonde destijds in de Burgemeester Bletzstraat. Ze waren met acht kinderen thuis. Haar vader ging bij alle buren langs om een beetje melk te vragen of een stukje vlees. Om de beurt mochten de kinderen bij opa en oma eten. Dat bekent dus dat ze maar eens in de acht dagen een beetje fatsoenlijk eten te eten kregen. Een van haar broers is een paar keer bewusteloos van de honger langs de weg gevonden.’

‘Tijdens de oorlog waren er hier achter op de weilanden in Driemond, Weesp en Muiden regelmatig voedseldroppings.’ Meneer Niesing laat intussen parachutes en koekjes zien die in blikken zaten die uit de vliegtuigen werden gegooid. Op de blikken stond een datum 1942 – 1943. De blikken heeft meneer Niesing inmiddels verkocht maar de koekjes niet, die heeft hij zelfs nog geproefd en waren nog te eten.

Tjark Keizer gaat verder: ‘Er was hier in het dorp ook een drukkerij, in de Burgemeester Bletztraat. Louis Beekveld, die daar woonde, drukte er met een steendruk illegaal kranten en blaadjes. Op een gegeven moment werd het hem te link en heeft hij die steen waarmee gedrukt werd, verstopt in een holle ruimte onder de vloer van zijn bovenverdieping. Jaren later heeft nieuwe bewoner die steen gevonden.’

Erfgoeddrager: Dean

‘Als kind wist ik niet beter dan dat mijn zus gewoon mijn zus was’

Jake, Dean, Alyssa en Vera van Basisschool Tamarinde vinden het huis in Amsterdam- Noord waar Marian Schaap woont, echt een gezellig ‘oma-huis.’ Er hangen allemaal zwart-wit foto’s aan de muur en mevrouw heeft heerlijke brownies gebakken. Mevrouw Schaap is in maart 1944 geboren, dus van de oorlog herinnert ze zich natuurlijk niks. Ze heeft een Joodse pleegzus die vorig jaar 80 jaar geworden is en daar gaat haar verhaal over.

Hoe is uw zus bij uw ouders terechtgekomen?
‘Mijn zus is in een Joodse buurt in Amsterdam geboren. Haar ouders kregen in juni 1943 een oproep dat ze zich moesten klaarmaken omdat ze naar een kamp moesten. Voordat ze werden opgehaald heeft haar moeder mijn zus in een dekentje gewikkeld met het trouwboekje en één foto erbij. Zo hebben ze haar naar de buren gebracht, dat vind ik wel heel dapper. De buren hadden contact met het verzet. Mijn ouders hadden via de kerk laten weten dat ze wel een onderduiker in huis wilden nemen, wat ik ook heel knap van ze vind. Dus zo is mijn zusje als baby’tje van tien maanden als eerste kindje bij mijn ouders in Zaandam terechtgekomen. Mijn moeder was toen net zwanger van mij. We schelen maar anderhalf jaar. Haar ouders zijn via Kamp Westerbork naar Sobibor gestuurd. Daar zijn ze vrijwel direct vermoord in de gaskamers. Haar moeder heeft nog wel een briefje uit de trein gegooid. Dat is via het Rode Kruis bij mij ouders beland. In het briefje stond dat ze ‘het liefste wat ze had.. niet bij zich had’. Daar bedoelde ze natuurlijk mijn zusje mee.’

Wat voor werk deed uw vader?
‘Mijn vader werkte bij de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord. Die was overgenomen door de Duitsers. Er waren wel eens mensen die vroegen: ‘waarom ga je nou daar nog werken voor de Duitsers?’ Maar vader had een kantoorbaan daar en dan zag hij wel eens een lijst voorbijkomen waarop stond welke werknemers naar Duitsland zouden worden gestuurd om als dwangarbeider te gaan werken. Dan lichtte mijn vader die mannen in: ‘denk erom, je staat op die lijst dus als het even kan, duik onder.’ Dat vond ik ook dapper van hem, want hij had ook verraden kunnen worden natuurlijk.’

 Is hij ook verraden?
‘Nee, want anders had ik hier misschien niet gezeten. Mijn ouders dachten daar wel over na. Toen mijn zus een paar maanden bij mijn ouders was, hebben ze een foto van haar laten maken. Want stel dat haar vader en moeder pas over een paar jaar weer terug zouden komen, dan zouden ze haar via die foto kunnen herkennen. Dat vond ik wel slim van ze.’

Hoe bent u er achter gekomen dat uw zus niet uw echte zus was?
Als kind wist ik niet beter dan dat mijn zus gewoon mijn zus was. Toen ik een jaar of twaalf was, zag ik een papier op tafel liggen met de naam van mijn zus erop, maar met een andere achternaam. Ik schrok en ben vragen gaan stellen aan mijn moeder en zij vertelde in stukjes uiteindelijk het hele verhaal. Het was te veel om in één keer te vertellen. Ik vond het onvoorstelbaar dat haar ouders niet meer terug zouden komen om haar weer op te halen. Ik kon het maar niet begrijpen dat mensen zomaar werden weggehaald en vermoord. Dat baby’tjes werden weggeven. Ik bleef maar vragen stellen en wilde alles weten, waarschijnlijk werd mijn moeder daar ook wel een beetje gek van.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Dean

‘Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan’

Frank Meelker arriveert bij de Lidwinaschool waar Zeno, Dean, Puck, Ischa en Charley hem alles gaan vragen over zijn grootvader. Die zat in het verzet en hielp zo mensen. Hij was leraar op de Kraaipanschool in Amsterdam-Oost en heeft onder andere Joodse kinderen laten onderduiken op de school. Op een dag is hij verraden door iemand die hij had geholpen en naar kamp Westerbork gedeporteerd en daarna naar Auschwitz. Ook zijn oma heeft wat dappers gedaan en het leven van een tweejarig meisje gered. Meneer Meelker wist niet dat zijn grootouders zoveel goede dingen hebben gedaan in de oorlog en heeft later geld ingezameld voor een monument voor hen, en voor de andere mensen uit de oorlog. Hij vindt dat we niet moeten vergeten wat deze mensen deden.

Hoe oud was uw grootvader toen de oorlog begon?
‘Mijn grootvader is geboren op 5 januari 1902. Toen de oorlog begon was hij 38 jaar oud.’

Op welke manier hielp uw grootvader de mensen?
‘Al voordat de oorlog begon, in 1933, kwam Hitler aan de macht, werden er mensen onderdrukt en wilden ze vluchten uit Duitsland. Mijn grootvader hielp samen met een groep goede vrienden deze mensen de grens over naar Nederland. Een van de mensen die ze geholpen hebben is Willy Brandt, de oud-minister-president van Duitsland.

Toen de oorlog begon in Nederland ging hij daarmee door. Als je over straat wilde lopen had je een persoonsbewijs nodig. Die hadden de vluchtelingen niet. Mijn overgrootvader stal persoonsbewijzen uit zwembaden of openbare plekken en vervalste ze. Er moest een nieuwe foto en naam op en dit was een heel precies werkje. De Duitsers mochten het verschil natuurlijk niet zien. Later in de oorlog kreeg je ook voedselbonnen, ook deze werden nagemaakt door de groep verzetsstrijders van mijn grootvader.

Mijn grootvader was hoofd van de Kraaipanschool in Amsterdam-Zuid en gaf les aan de zesde klas, wat we nu groep acht noemen. Op deze school waren in de avond en nacht Joodse kinderen en mensen ondergedoken. Overdag moesten ze helaas naar buiten, omdat er lesgegeven moest worden.’

Wat voor dappers heeft uw oma gedaan?
‘Mijn oma wist niet precies wat mijn opa deed, in de oorlog wist je niet wie je kon vertrouwen. Stel je voor: iemand wordt gearresteerd en gemarteld, dan konden ze je misschien verraden. Ze wist wel dat hij mensen hielp, maar wat hij precies deed en dat hij in een illegale drukkerij werkte, wist ze waarschijnlijk niet.

Maar mijn oma had wel dezelfde ideeën als mijn grootvader. Mijn grootouders hadden zes kinderen. In de loop van de oorlog werden er razzia’s gehouden, mensen werden daarbij uit hun huizen gehaald en meegenomen. Ook twee mensen met een klein meisje van twee werden op die manier opgehaald. Dat meisje sliep in een kast. Haar ouders hebben haar laten liggen in de hoop dat iemand haar zou vinden en voor haar zou zorgen. De volgende ochtend werd ze wakker en begon ze te huilen. De buren van het meisje vonden haar en brachten haar naar de Joodse Schouwburg, tegenover Artis. Mijn oma hoorde dit verhaal en is toen met een smoes naar de Joodse Schouwburg gegaan. Blijkbaar was ze zo overtuigend dat ze het meisje mee kon nemen. Ze heeft haar mee naar huis genomen en opgevoed alsof het haar eigen dochter was. De buren wisten natuurlijk wel dat er iets niet helemaal klopte. Ineens hadden mijn grootouders een dochter van twee jaar oud erbij, maar ze hebben haar niet verraden.

Het meisje is tegenwoordig een oude vrouw, en woont in Australië. Ze heeft mijn oma altijd als haar moeder gezien. Als ze in de Joodse schouwburg was gebleven had ze het niet overleefd. Het was natuurlijk wel een risico dat mijn oma heeft genomen. Ze had zelf al zes kinderen thuis en als de Duitse bewakers haar smoes niet hadden geloofd, was ze opgepakt.’

Wat gebeurde er toen uw overgrootvader aankwam in Westerbork?
‘Mijn grootvader is verraden door een van de mensen die hij had geholpen en werd afgevoerd naar Westerbork. Hij zat op het allerlaatste transport vanuit Westerbork naar Duitsland. In het najaar van 1944. Hetzelfde transport als waar Anne Frank op zat onderweg naar Auschwitz.

Toen hij daar aankwam, zat Auschwitz al erg vol. Mijn grootvader wist dat hij Auschwitz niet ging overleven. Ze vroegen vrijwilligers die naar een ander kamp wilden en mijn grootvader ging mee. Helaas zat dat kamp ook vol en werd er opnieuw gevraagd of er handige mensen waren die mee wilden naar een ander kamp. Mijn grootvader was onderwijzer, maar hij dacht: als ik hier blijf gaat het mis.

In december 1944 was het ijskoud, zeker in Polen. De mensen werden vervoerd in open goederenwagons met weinig kleding en geen voedsel. Uiteindelijk kwam hij aan bij een kamp in de buurt van Frankfurt, na een vreselijke reis vol kou en honger. Waarschijnlijk is hij overleden toen hij nog in de trein zat of zodra hij aankwam, maar hij is op 11 januari 1945 doodgegaan of vermoord en in het kamp in een massagraf begraven. Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan, om zo aan je einde te komen.’

Erfgoeddrager: Dean

‘Ik voel nog steeds het trillen van de aarde’

Joris, Dean en Silas van basisschool ’t Karregat in Eindhoven wonen heel dichtbij het appartementencomplex van Floris van Bomers (84), die in de oorlog nog in Fuchsiastraat woonde. In zijn appartement staan nu hele mooie, oude spulletjes. Van leeftijdsverschil of generatiekloof is geen sprake als meneer Van Bomers levendig begint te vertellen. Na afloop krijgen de kinderen een chocoladereep mee en beloven die zo lang mogelijk te bewaren, net zoals de kleine Floris deed kort na de oorlog, toen hij van de Engelsen deze traktatie kreeg.

Hoe bent u van Amsterdam naar Eindhoven gevlucht?
‘Wij zijn in 1942 met de trein naar Eindhoven gevlucht. Ik was toen 4 jaar. In Amsterdam was een grote spoorwegstaking geweest en de mensen die daaraan hadden meegewerkt, ook mijn vader, kregen het advies om te verdwijnen. Een broer van mijn vader werkte in Eindhoven bij de gemeente en die heeft ervoor gezorgd dat we hier een huis kregen. Later is mijn zusje in Eindhoven geboren.

Ik was nog jong en kreeg niet alles bewust mee van de oorlog, maar van de gevolgen des te meer, de honger en de armoede. Er was niks meer, hè. Fietsen en radio’s werden in beslag genomen. In de krant stonden leugens, de Duitsers vertelden wat er gepubliceerd moest worden. Ik speelde met andere kinderen de hele dag op straat, dat was leuk want er reden toen bijna geen auto’s. We hadden ook geen speelgoed, we maakten het zelf. Door doeken aan elkaar te binden, maakten we een voetbal en daar speelden we mee.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ja, dat waren we zeker. Op het landgoed Kortonjo, met een hele lange laan, stond een rij tanks. Dat trok onze nieuwsgierigheid dus wij ernaartoe… Een van de Duitse soldaten, een grapjas, pakte zijn geweer schoot omhoog om ons schrik aan te jagen. Dat hakt er dus wel in hè.

Het heftigste wat ik heb meegemaakt heb, was de dag na onze bevrijding, op 19 september 1944. De Duitsers kwamen terug om Eindhoven weer in te nemen. Mijn vader en moeder zijn toen met vier kinderen door de sloot gevlucht naar het Sint Joseph Ziekenhuis. Daar hebben we tijdens de bombardementen met veel mensen uit de buurt een hele nacht in de kelder gezeten. Ik zal die tocht door de sloten nooit meer vergeten, de bommen vielen kilometers verderop en de aarde trilde hevig. Mijn moeder was bang maar ook heel dapper. Ze gooide ons iedere keer op de grond en ging dan boven op ons liggen om ons te beschermen. Ik voel nog steeds het trillen van de aarde en de angst van mijn moeder, dat heeft een enorme impact op me gehad en nog steeds.’

 

Zijn er familieleden of kennissen van u gestorven tijdens de oorlog?
Wij woonden als enige van onze familie dus in Eindhoven. De rest woonden in Amsterdam tijdens de oorlog en er was geen contact mogelijk. In Amsterdam woonde boven ons de familie Van Halteren. Na de oorlog hebben mijn moeder en mevrouw Van Halteren elkaar briefkaarten gestuurd. Eén brief heb ik twee jaar geleden gevonden, die is uit 1945. Als je deze kaart leest dan weet je precies wat er speelde in die tijd…

“Beste familie, uw briefkaart in de beste staat ontvangen. Ook hier is alles nog goed. Onze laatste brief was 22 oktober 1944 met de geboorte van onze jongste zoon Robert, die zal u wel niet ontvangen zal hebben. Ook de beide oma’s zijn nog in leven maar vreselijke vermagerd dat begrijpt u. Mijn zwager van de Overtoom is gefusilleerd door de moffen op 7 maart 1945. Dit is dan wel heel erg nu er vijf kinderen zonder vader en moeder zijn. Frans van mijn zuster Marie hebben we sinds september ‘44 niets van gehoord dus hopen we daar ook het beste van. Nu beste mensen, we zijn 25 juni 12 ½ jaar getrouwd en ik hoop dat dan de treinen rijden en jullie van de partij kunnen zijn. De drie oudste kinderen zijn boeren om aan te sterken dus hebben we op het ogenblik maar drie kinderen thuis. Van ons allemaal de hartelijke groeten, Familie van Halteren. ”

Als je dit leest typeert het de oorlog; op een kleine briefkaart wordt een enorme geschiedenis verteld.’

 

Erfgoeddrager: Dean

‘Voor mijn vader stopte de oorlog niet op 5 mei 1945’

Dick Neijssel is de zoon van Dirk Neijssel. Dirk was achttien toen de oorlog begon en woonde op het Meerhuizenplein. Al vroeg ging hij in het verzet. Zijn zoon Dick vertelt zijn verhaal, maar is ook docent buurtgeschiedenis bij het lesproject Oorlog in mijn Buurt. ‘Weten jullie nog wat ik jullie verteld heb?’ vraagt hij als ze elkaar weer ontmoeten, nu in interviewsetting op het Miep Giesplantsoen. Meysa, Dean, Pelifio en Younes van de Rivierenschool weten zijn lessen van de buurtwandeling nog goed. Dit keer hebben ze vooral vragen over zijn vader.

Hoe was de jeugd van uw vader?
‘Mijn vader groeide op in een arm gezin op Kattenburg, een wijk vlakbij het Scheepvaartmuseum. Zijn vader werkte op een schip en was heel veel weg. Mijn vader was best een pienter jongetje, maar moest na de lagere school gaan werken bij een fietsenmaker om mee te helpen geld te verdienen. Toen hij vijftien was, ging zijn broer naar Spanje om in de burgeroorlog daar te vechten tegen dictator Franco. Via zijn broer hoorde mijn vader over het fascisme daar en in Duitsland. Zo was hij al vroeg op de hoogte van de ideeën van Hitler en van het feit dat mensen die anders dachten, zoals communisten en socialisten, in Duitsland in concentratiekampen als Dachau werden gestopt. Dat gebeurde al vanaf 1933.’

Wat vindt u ervan dat uw vader in het verzet zat?
‘Ik vind het eigenlijk wel heel erg geweldig. Hij deed iets heel gevaarlijks. Hij kon opgepakt worden en in die tijd kreeg je geen eerlijk proces. Je werd soms gemarteld en je kon worden doodgeschoten. Dus als je in het verzet zat, was je heel heldhaftig. En er waren niet zoveel heldhaftige mensen in Nederland. De mensen die verzet pleegden, dat was maar een hele kleine groep. Dus ik ben wel trots op mijn vader. Maar het had ook een keerzijde. In het begin zat mijn vader in het gewone verzet. Hij zorgde dat De Waarheid, een geheime krant, werd verspreid, hij hielp Joodse mensen onderduiken en hij deelde pamfletten uit tijdens de Februaristaking aan mensen die op tram stonden te wachten die maar niet kwam. In dat pamflet, met de oproep ‘STAAKT! STAAKT! STAAKT!’, werd uitgelegd waarom de tramconducteurs en veel andere mensen staakten. De Amsterdammers protesteerden zo tegen de slechte behandeling van hun joodse medemens. In 1942 ging hij in het gewapend verzet. Hij kreeg toen een Walther, een pistool. Eerst om zichzelf te verdedigen, vanaf 1943 ook om mee te doen met liquidaties, het neerschieten van mensen. In deze buurt en in De Pijp woonden heel veel Jodenjagers. Dat waren mensen die op Joden jaagden en daar kregen ze veel geld voor. Dat kun je je niet voorstellen, dat mensen dat doen. Dat waren foute mensen.’

Hoe kwam uw vader aan eten tijdens de oorlog?
‘Dat was weer een voordeel als je bij het verzet zat, want daar werd voor gezorgd. Het verzet bestond meestal uit kleine groepjes, meestal vier mannen en een vrouw. Zij kregen eten via het verenigd verzet. Dat was weer een overkoepelende verzetsgroep die voor de andere groepen zorgde. Deze verzetsgroepen pleegden bijvoorbeeld overvallen op Duitse gebouwen waar wel voldoende voedsel was. En dat verdeelden ze over de andere kleine verzetsgroepen. Hij hoefde dus niet zelf voor eten te zorgen.’

Wat vond uw vader het engste tijdens de oorlog?
‘Hij was vooral bang als hij een situatie niet zelf in de hand had. Het engste dat hij meemaakte was zijn arrestatie in 1941. Amsterdammers gingen protesteren tegen de bezetting en mijn vader hing op de Albert Cuypmarkt spandoeken op met teksten tegen de Duitsers. Hij is toen opgepakt en naar de Duitse inlichtingendienst aan de Euterpestraat gebracht. Hier werden mensen van het verzet vastgehouden en ook gemarteld. Als je daar naartoe moest, was dat foute boel. Mijn vader werd er verhoord. Van wie hij dat moest doen en wie er nog meer in het verzet zaten. Hij wist dat hij niets mocht zeggen. Hij wilde niemand verraden. Hij werd gemarteld en was bang, omdat hij niet wist hoe het zou aflopen. Uiteindelijk is hij via een bevriende Duitse buurman vrijgekomen.
Hij kreeg ook opdrachten van het verzet om iemand te liquideren. Dat vond hij vooral vooraf eng. Enger dan op het moment zelf. Na afloop was het weer eng, omdat de Duitsers dan op zoek gingen naar de dader. Zouden ze erachter komen dat hij dat gedaan had? Dat angstige gevoel is de rest van zijn leven, tot aan zijn dood, bij hem gebleven. Voor hem stopte de oorlog niet op 5 mei 1945.’

   

Erfgoeddrager: Dean

‘Ik wilde graag de straat op om de bevrijding te vieren’

Kyra, Dean, Raf en Deliana van basisschool de Kring in Maastricht staan vol van verwachting voor de dichte deur van de Arriva-bus die op hun schoolplein geparkeerd staat. In deze bijzondere omgebouwde bus zit Netteke Costongs (1931), veilig maar goed zichtbaar achter een spatscherm, in een sierlijke fauteuil, nippend aan een kopje koffie te wachten op haar erfgoeddragers. Trots vertelt ze de kinderen bij binnenkomst dat zij zichzelf vorig jaar herkende op een bevrijdingsfoto op de achterkant van deze lijnbus.

Hoe bent u op de bevrijdingsfoto beland?
‘Toen de Amerikanen met jeeps de straten in reden om Maastricht te bevrijden, wilde ik graag de straat op om de bevrijding te vieren. Maar mijn ouders vonden me te jong en ik moest weer naar binnen komen. Toch werd ik samen met mijn vriendinnetje, buurjongen én de Amerikanen vastgelegd op een foto op de hoek van de Wycker Grachtstraat, schuin tegenover waar ik woonde tijdens de oorlog. Op de foto stond ook de grootvader van de vrouw van gouverneur Theo Bovens. De ouders van deze vrouw waren ingekwartierd bij mijn ouders. Na het bombardement in Wyck lag deze hele buurt plat. Er waren ongelofelijk veel doden. De lijken werden onder het puin gehaald en naar het Vrijthof gebracht. De kisten met de overledenen stonden daar opgestapeld onder de bomen. Ik herinner me nog goed wat een vreselijke reuk dit gaf. Nadat ik mezelf op de foto van de bus herkende, mocht ik bij de gouverneur op de koffie komen. Voor het eerst ging ik praten over de oorlog, daarna ben ik flink ziek geworden. Wel zes weken lang. De dokter vertelde mij dat ik een trauma heb, maar toch vond ik het heel gezellig bij de gouverneur.’

Hebt u veel soldaten gezien?
‘Naast de Amerikaanse soldaten die ons uiteindelijk bevrijd hebben, stonden er voor ons huis dagenlang twee Duitse soldaten. Mijn ouders hadden een bakkerij en toen er een groep Belgische soldaten passeerden die bijna niet meer op hun benen konden staan van de vermoeidheid, heeft mijn vader hun brood toegegooid. Toen kwamen er twee soldaten van de SS met een geweer die mijn vader vertelden dat ze hem op de plaats zouden neerschieten als hij meer brood zou gooien. Ze hebben drie dagen lang voor onze deur de wacht gehouden, en mijn vader durfde geen brood meer weg te geven. Gelukkig hebben wij nooit honger gehad, dat hadden ze wel boven de rivieren. Daar aten ze zelfs bloembollen. Maar wij hadden brood en konden dit ruilen met de buren, die hadden een kaaswinkel. In de straat was ook een frituur, deze hadden de Duitsers gevorderd. Iedere avond kookten zij daar voor de compagnie. Het eten dat achterbleef in de keuken, werd door de eigenaren van de frituur via een luik s’ avonds uitgedeeld aan de buurt. Naderhand verbleven de Amerikanen in deze keuken, toen heb ik voor het eerst Amerikaans eten geproefd.’

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Zolang het luchtalarm niet afging, konden wij gewoon buiten spelen. Ik was te jong om mee te krijgen wat de impact van de oorlog was. Wél voelde ik de angst van mijn moeder, dat vond ik vreselijk. Dit werd helemaal duidelijk toen de bommen vielen. Ze hadden de brug kapot gebombardeerd dus we konden ook niet naar school. Vanaf dat moment heb ik drie maanden les gehad in de Rechtstraat, waar twee winkels werden gebruikt als klaslokalen. Mijn moeder besloot toen om mij naar Heerlen te brengen, naar mijn tante. Daar zouden we veilig zijn. Na vijf dagen keerden we terug naar Maastricht. Toen begonnen de bombardementen op Heerlen, we waren net weg. We hebben geluk gehad. Terug in Maastricht naderde het einde van de oorlog. Twee jongens die gevlucht waren uit Den Haag en zich verschuilden in onze kelder, zijn tot aan het einde van de oorlog bij ons thuis geweest. Maar de bovenbuurvrouw ontving Duitse soldaten. Zij namen de jongens mee, schoren hun hoofd kaal en namen ze gevangen op het Vrijthof. Aan het einde van de oorlog werden veel mensen verraden.’

Erfgoeddrager: Dean

‘Met z’n allen schuilden we op de wc’

Emy van den Dool schenkt limonade in en vertelt aan Thijmen, Dean en Eline van de Bos en Vaartschool wat er in de oorlog in de buurt is gebeurd.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. We woonden aan de Schreveliusstraat 48. Mijn vader was kleermaker en we waren met 7 kinderen. Mijn jongste zusje was net twee jaar. In het begin was ik me nergens van bewust. Ik hoorde vliegtuigen en stond met mijn moeder te kijken in de tuin. Ik had nog nooit een vliegtuig gezien. Mijn ouders zeiden: ‘Nu is het oorlog, er is een vijand in het land.’
In het begin gingen we nog gewoon naar school. In de klas zat Eva een tafeltje voor mij. Ze had van dat mooie zwarte lange haar, dat vergeet je nooit. Opeens was ze er niet meer. We vroegen het de meester, maar hij zei, ’Die komt niet meer, klaar.’ We hebben nooit meer iets van haar gehoord.’

Was u wel eens bang?
‘Wanneer er luchtalarm was moesten we op de wc onder de trap gaan zitten. Dat was de veiligste plek van het huis. Mijn vader op de wc, mijn moeder bij hem op schoot en wij met z’n zevenen er omheen. Mijn zusje was zo bang, ze gilde: ‘Nou gaan we er allemaal aan!’
Mijn ouders leerden mij altijd voorzichtig te zijn, niemand iets te vertellen. Onze overbuurjongen, Jilles Oudhof, werkte voor de ondergrondse. De SS’ers, jonge jongens kwamen hem halen. Ze staken de bajonet van hun geweer door onze brievenbus. Ik vond het doodeng. Jilles vluchtte via onze achterdeur. Hij klom over het hek maar bleef hangen in het prikkeldraad. Ze schoten hem dood. Dat vergeet je je leven niet.
Mijn zus Mientje en mijn broertje Wim kwamen op een dag helemaal overstuur uit school. Ze moesten verplicht kijken hoe mensen tegen de muur werden gezet en doodgeschoten. Daarna hadden de Duitsers twee huizen in de fik gestolen. In één daarvan woonde mijn tante. Het was een represaille van de Duitsers omdat de verrader Fake Krist was doodgeschoten vanuit de Bavoschool. De Duitsers deden dat om angst te zaaien.’

Kende u NSB’rs?
‘Ik kende een meisje en haar ouders zaten bij de NSB. Zij moest van hen naar de jeugdstorm maar wilde niet. Haar buurvrouw haatte de NSB ook en hielp haar. Als ze van huis wegging in haar uniform, kon ze bij de buurvrouw gewone kleren aantrekken. Als ze weer naar huis ging, deed ze het uniform weer aan. Haar ouders hadden niets door.’

Hoe overleefde u in de hongerwinter?
‘Het was behelpen. Met een fietslamp aan de naaimachine maakten we een beetje licht in de woonkamer. We moesten om beurten draaien. Mijn vader maakte een lange pijp aan het noodkacheltje, zodat het meer warmte straalde. Ik woog 20 kilo en had het koud. Je zat maar een beetje te zitten, had nergens puf voor. We waren ondervoed. Bij een mevrouw haalde mijn moeder aardappelschillen, die maakte ze schoon en kookte ze op het noodkacheltje. Dan kreeg je een schilletje, heerlijk was dat. Via de kerk ben ik met mijn zusje Mientje en mijn broertje naar Drenthe gestuurd. Voor we de vrachtwagen ingingen, kregen we achter een gordijn (zodat onze ouders dat niet zagen) een bord havermoutpap met suiker. In Drenthe moest ieder kind met een gezin mee. Ik wilde bij mijn zusje Mientje blijven maar dat mocht niet. Ik moest haar achterlaten en ze heeft het vreselijk gehad. Ze was 8 jaar en ging zelf alle boerderijen langs op zoek naar mij.’

Erfgoeddrager: Dean

‘Ik ben tot twee keer toe aan een razzia ontsnapt’

Henk Post woonde met zijn familie in de Shackletonstraat in de Baarsjes. Inmiddels is meneer Post bijna 93, maar Bodhi, Dean en Milan van de Admiraal de Ruyterschool vinden hem er nog heel jong uit zien wanneer ze hem ontmoeten voor het interview. De jongens hopen dat als zij later 93 zijn, ze nog net zo energiek als Henk zullen zijn.

Had u ook leuke tijden in de oorlog?
‘In het begin nog wel, maar later mocht niks. We mochten niet meer dansen, niet meer feesten. Je kon wel naar de bioscoop, maar daar draaiden ze alleen maar propagandafilms. Ik had wel een vriendinnetje, dat was wel leuk. Dan gingen we samen boodschappen doen. De vader van mijn vriendinnetje was communist. Die werd heel snel opgepakt en in een concentratiekamp gezet. Hij kwam na de bevrijding gelukkig weer terug. Tijdens de hongerwinter ben ik dat meisje eigenlijk uit het oog verloren. Iedereen had zijn eigen problemen. Er lagen duizenden mensen dood op straat, omgekomen van de honger. Mijn vader deed aan zwarte handel om aan extra eten te komen. Hij verkocht tabak. Met de bakkersknecht zou hij tabak ruilen voor brood, maar mijn vader heeft dat brood nooit gekregen. Uiteindelijk heeft hij stiekem een brood gestolen uit de bakkerskar. Hij kwam lijkbleek thuis en verstopte snel het brood. Hij vond het zelf een enorme misdaad die hij had begaan. De honger was zo erg, dat we zelfs ons eigen konijn hebben opgegeten die winter. Helaas is mijn vader uiteindelijk ook overleden door de honger in maart 1945.’

Heeft u een razzia meegemaakt?
‘Tot twee keer toe. De eerste keer waren we in de kerk geweest in de Chasséstraat. Toen we terug naar huis liepen, kwam een buurman ons waarschuwen. Alle mannen en jongens in onze straat werden opgepakt. Ik ben stiekem om de hoek gaan kijken. Al die mannen kwamen na een paar dagen terug. Mijn broer en ik hebben geld ingezameld in de straat om de boetes te kunnen betalen, die ze allemaal hadden gekregen. Ook stonden we een keer in de rij op het Leidseplein om een voorstelling te zien in het City theater, wat nu een bioscoop is. Er kwamen plotseling een paar grote auto’s voorrijden en alle mannen werden ingeladen. Ons hebben ze laten staan in die rij. Mijn vader, oom en ik werkten in een wapenfabriek. Daarom hadden wij een ausweisgekregen en hoefden wij niet in Duitsland te werken. Op datzelfde Leidseplein was tijdens de oorlog een gevangenis. Daar zat onder andere een tramconducteur gevangen. Die man maakte in de tram altijd grappen over de Duitsers, dus het was wachten totdat hij een keer opgepakt zou worden. Direct na de bevrijding ben ik gaan kijken hoe alle gevangenen werden vrijgelaten. De tramconducteur kwam ook naar buiten en riep heel hard ‘hoera’!’

Hoe pakte u het leven weer op na de oorlog?
‘De bevrijding was echt een feest, behalve op de Dam. Daar waren de mensen bij elkaar gekomen om feest te vieren en te luisteren naar een toespraak van de burgemeester. Op de Dam had je een groot pand op één van de hoeken, waar Duitse marine officieren verbleven. Een paar van die Duitsers begonnen te schieten op de menigte. Toevallig fietste ik net op dat moment vlak achter de Dam, op de Raadhuisstraat. Daar waren allemaal lege panden waar ik hout uit sloopte. Toen ik de Raadhuisstraat passeerde, zag ik dat de Binnenlandse Strijdkrachten, een soort verzetsgroep, die Duitsers oppakten. Er werd ook iemand dood geschoten, zo voor mijn ogen! Ook zag ik na de bevrijding hoe vrouwen werden kaalgeknipt en met teer ingesmeerd werden, alleen maar omdat ze met Duitse soldaten waren omgegaan. Ik vond dat verschrikkelijk om te zien. Ik heb zelfs gezien hoe één van die vrouwen zich uit het raam liet vallen toen ze haar kwamen halen. Ze heeft het wel overleefd, maar heeft de rest van haar leven mank gelopen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892