Erfgoeddrager: Anna

‘Als jij Alex bent, dan ben ik jouw vader, zei de man’

Alex Waslander, zoon van een marinier, werd in 1936 op Surabaya (Indonesië) geboren. Al voor de oorlog in Nederland begon, was zijn vader gelegerd op de Javazee waar hij in de beroemde slag heeft meegevochten. Tijdens de oorlog woonde Alex met zijn moeder en zusje aan de Dokter van Peltlaan vlakbij het centrum van Bergen. Aan Misha, Jamie, Julie en Anna van de Bosschool vertelt hij hoe ze aan eten kwamen, over de verdwaalde kogel en hoe hij na vijf jaar oorlog zijn vader weer zag.

Speelde u in oorlogstijd?
‘Veel was er niet. Uit Indonesië had ik één speelgoedautootje meegenomen en daar was ik heel zuinig op. Je speelde in die tijd veel buiten; van klei maakten we knikkers en we visten in de slootjes in de hoop iets te vangen, zodat je wat te eten had. Mijn zusje en ik werden er geregeld op uit gestuurd om bij de boeren om eten te bedelen. Al het tarwe en koren dat geoogst was, was voor de Duitsers bestemd, maar er bleef altijd wel wat liggen. Wij verzamelden die aren – ‘aren lezen’ noem je dat. De graankorrels daarvan kon je malen tot meel, waar je brood van kon bakken. Ook probeerden we bij het station kolen, die door stokers van de trein naar buiten werden gegooid, te bemachtigen. Elektriciteit hadden we niet, maar we maakten zelf licht. Met een fietsdynamo die door een propeller op het dak werd aangedreven, lieten we een fietslampje boven de tafel branden. Zo deed je dat in de oorlog.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Ik kan me herinneren dat mijn oom Dik ons kwam opzoeken in Koedijk. Toen hij terugfietste langs het kanaal werd hij geraakt door een verdwaalde kogel. Engelse Spitfires, jachtvliegtuigen, schoten daar op Duitse auto’s. Dat werd mijn oom fataal.
Ons huis was toen de oorlog uitbrak in beslag genomen door de Duitsers. We moesten verhuizen en zijn nog veel verhuisd in die jaren. Dat kreeg je niet van tevoren te horen. De weinige spullen die je had moest je soms plotseling s ’avonds bij elkaar pakken; de volgende dag gingen we dan weer ergens anders naartoe. Dat was niet leuk.’

Wat was het grappigste, als dat er was, dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Nou er was niks grappig aan de oorlog, maar je wist niet beter en je ging zo gewoon mogelijk door met leven en overleven. Toen de oorlog in mei 1945 afliep, was iedereen natuurlijk blij. We kregen van de Canadese soldaten af en toe wat lekkers, zoals een reep chocolade, toegestopt. Daar kon je dan enorm van genieten! Een maand later, in juni 1945, hoorden we op een avond van de politie dat mijn vader de volgende dag thuis zou komen. Ik kon me na vijf jaar helemaal niet meer herinneren hoe hij eruit zag. Negen jaar was ik inmiddels en ik ging hem op de kleine eilandjes achter de dijk opwachten. Van ver zag ik een man met een plunjezak aankomen. Toen hij dichterbij kwam vroeg ik: “Bent u mijn vader?”. De man zei: “Als jij Alex bent, dan ben ik jouw vader.”. Dat is natuurlijk heel vreemd. Ik kan daar nog steeds emotioneel van worden.’

      

 

Erfgoeddrager: Anna

‘Ik dacht dat ik mijn moeder nooit meer zou zien’

Vol spanning zitten Anna, Debora en Xander van De Morgenster te wachten op meneer Adri Frijlink. Ze gaan hem interviewen over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De spanning is meteen weg als meneer Frijlink vrolijk binnen komt lopen. Hij vertelt wie hij is en de kinderen mogen hem gewoon hem bij z’n voornaam noemen als ze dat willen. Hij krijgt van Debora een bekertje water aangeboden en het interview kan beginnen.

Hoe merkte u dat er oorlog was?
‘In het begin merkte ik er weinig van. Wel zag ik dat sommige kinderen niet meer naar school kwamen. Later bleken het joodse kinderen, die weggevoerd waren. Soms hadden we geen school, omdat de leraar of lerares niet kwam. Of de ouders moesten uit veiligheidsoverwegingen hun kinderen thuis houden. Maar dat vonden we als kind helemaal niet erg.
Tijdens de Hongerwinter in 1944 was er vooral in de grote steden voedselschaarste en werden er voedselbonnen uitgedeeld. Op een avond zei mijn moeder: “Morgen ga je naar Friesland, mama heeft geen eten meer.” Daar ben ik vier maanden gebleven, bij hele lieve mensen. Er was er genoeg eten, maar ik  was verdrietig omdat ik heimwee had. Ik dacht dat ik mijn moeder nooit meer zou zien. Dat gevoel vergeet ik nooit meer.’

Heeft u spannende dingen meegemaakt, was u bang?
Naar vond ik vooral de honger, en dat het zo bar koud was. Toch moest ik van mijn ouders iedere ochtend naar zwemles. Dat vond ik ook naar. En er waren spannende dingen. De Duitsers hadden zich de Fokkerfabrieken en scheepsbouwterreinen toegeëigend en ‘s nachts zag ik vanuit mijn slaapkamer het zoeklicht van de Duitsers. Ze probeerden de vliegtuigen van de geallieerden boven de fabrieksterreinen in beeld te krijgen. Dat gevoel van spanning werd later in de oorlog een gevoel van angst vanwege de bombardementen. Als je ’s morgens zag dat er huizen waren geraakt door bommen die niet voor deze plek bedoeld waren… Soms was de trap het enige dat over was. Als het luchtalarm ging, moesten we van mijn moeder allemaal op de trap zitten, want dat was de veiligste plek. De muren begonnen te trillen en de trekbel bleef maar rinkelen. Het gevaar was wel dat als er wat met de trap gebeurde, we met z’n allen ervan af werden geblazen!
Maar gelukkig, op 5 mei was de oorlog voorbij en op 7 mei was er feest op De Dam. Een drukte van jewelste. Mijn vader, mijn broer en ik gingen ook feest vieren. Ineens werd er door Duitsers op de menigte geschoten. Er vielen doden. We renden voor ons leven. Dat zal ik ook nooit vergeten.’

Denkt u nog weleens aan de oorlog?
‘Ja, vooral op 4 mei. Dan gaan er heel veel mensen naar de Dam om samen met de koning en andere notabelen de oorlog te herdenken. Ik zit dan altijd thuis bij de tv en wil dan niet gestoord worden. Tijdens de toespraak herinner ik mij alle ellende en gaan mijn gedachten terug naar heel lang geleden, dan kan ik wel huilen. Maar als ik eraan denk dat mijn familie er grotendeels nog is, ben ik blij.’

   

Erfgoeddrager: Anna

‘Ik bleef alleen achter in het kamp’

John Slier vindt het belangrijk dat de kinderen meer over de oorlog willen weten. Hij is geboren aan de Tugelaweg, maar woont nu in de Jordaan. Tijdens de oorlog werd John met zijn ouders afgevoerd naar Westerbork, waar hij alleen achterbleef en bijna twee jaar heeft gezeten. Hij is één van de drie leden van zijn familie die de oorlog hebben overleefd.

U bent met uw familie opgepakt; hoe is dat gegaan?
‘De Duitsers zaten achter een groep oproerkraaiers aan en daar zijn mijn vader, mijn moeder en ik in terechtgekomen. Wij zijn opgepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Dat was eind 1942. En in 1943 zijn mijn ouders en ik op transport gezet. Dat wilde zeggen, joodse mensen en andere mensen die de bezetter niet aanstonden werden op transport gezet in veewagens naar concentratiekampen. Wij werden vervoerd naar Westerbork en van daaruit zijn mijn vader en moeder, mijn opa’s, één oma, tantes, ooms verder gedeporteerd. Alleen ik, ik zeg altijd “ik sufferdje”, ik mocht niet mee. Ik ben achtergebleven in het kamp met veel andere kinderen bij een hele goeie man, met een goeie dame, dokter Cohen. Hij heeft veel Joodse kinderen in Westerbork in leven weten te houden. Eten was er nauwelijks, koolraap, en koolraap en koolraap en oud brood. 

Dus u heeft daar ook echt herinneringen aan?
‘Ik heb wel veel herinneringen weggestopt. Ik was een jongetje van vier jaar aan het einde van de oorlog. Toen kon ik niet meer lopen. Ik had dunne beentjes en armpjes, een dikke buik, ribbetjes en woog nog maar 12 kilo. Na de oorlog ben ik direct door het Rode Kruis naar Zweden gestuurd en daar heeft men mij weer mens gemaakt. Ik heb weer leren lopen, leren praten. Het ging allemaal weer. Maar in die tijd had ik een oorlog meegemaakt, als klein kind. Ik was mijn vader en mijn moeder kwijtgeraakt, die zijn in Auschwitz vermoord. Ik was ook mijn oma, ooms, tantes, neefjes en nichtjes kwijtgeraakt. En daar stond ik, na de oorlog, helemaal alleen.
Westerbork was een groot kamp met allemaal barakken. En er was een Duitse meneer, die was kampcommandant, meneer Gemmeker. De man had een vrouw, die was er ook en die woonden in een heel mooi huis. Ze hadden een paar grote herdershonden. Met gevaarlijk grote bekken! We wisten niet waar we banger voor waren, voor de honden of voor meneer Gemmeker. Hij had een zweepje bij zich en als hij je zag kreeg je een knal. En zijn vrouw was degene die aan het eten was, zo echt voor je neus. Jij zat te watertanden, of te bedelen voor een stukje brood of koek. En zij stond te eten. Dat zijn dingen die je leven lang bij je blijven.

Wat was het spannendste moment in de oorlog?
‘Dat was in 1943, in Westerbork. Toen werd mijn moeder op transport gesteld en mocht ik mee aan de hand in de rij naar de trein, ze werd er ingeduwd, ingeslagen. Maar ik mocht niet mee. Tot mijn geluk, tot mijn ongeluk. Mijn moeder is nooit meer teruggekomen.’

Wat deed u overdag in Westerbork?
‘Je deed niet veel. Je ging op onderzoek uit met een vriendje. De honden werden op je afgestuurd. Je rende voor je leven. Zo klein als je was, zo bang was je ook. Als kind werd je bang gemaakt door de ouderen, maar je zocht ook altijd een mogelijkheid om te spelen. We maakten ballen van van alles, van stenen, van papier met touw eromheen.’

Erfgoeddrager: Anna

‘Vader Joods, moeder niet-Joods’

Jacq Springer kwam uit een gemengd huwelijk, zijn vader was Joods, zijn moeder niet. Daardoor hebben ze de oorlog overleefd. Hij liet ons de Ausweis en Werkkaart van Westerbork van zijn vader zien. Ook nam hij een Jodenster mee: “Je had nog een soort trots, dat je uitverkoren was. Dat is natuurlijk een misrekening, want zo was het niet”. Veel van zijn familieleden hebben de oorlog niet overleefd. Een nichtje van hem is zelfs in februari ’45, aan het einde van de oorlog, nog verraden en twee dagen later vermoord.

Wat is er met uw vader gebeurd?
“Mijn vader werd doorgestuurd naar Westerbork. Hij moest eten in grote gamellen rondbrengen in de barakken. Omdat hij uit een gemengd huwelijk was kreeg mijn vader de keuze tussen worden doorgestuurd naar een werkkamp, of zich laten steriliseren. Daar moest hij zelf voor tekenen en hij moest het ook nog zelf betalen. Ik heb de originele kwitantie ook nog: 100 gulden. Heel veel geld was dat toen. Het was een hele zware operatie. Hij lag in het Weesperplein ziekenhuis, de Joodse Invalide. Je werd wel verminkt. Hij was pas 39. Kinderen krijgen ging daarna niet meer.”

Wat gebeurde er als de bonnen op waren?
“Dan kreeg je om de zoveel tijd weer nieuwe bonnen. Er was bij de Oudezijds Achterburgwal een bakkerij. Daar ging je met die bonnetjes naar toe en daar kon je brood op krijgen. Ik was een klein jongetje en ik was met mijn broertje, die was jonger dan ik. We stonden in de rij. Er kwam een zwangere vrouw naar ons toe die zei: “Kom kinderen, ik heb voorrang omdat ik in verwachting ben, geef mij die bonnetjes maar”. Ik gaf haar vier bonnetjes, ze kwam terug met maar drie broden. Nou ze hadden me vermoord als ik naar huis was gekomen met een brood minder, want daar moest je van leven. Ik ben haar net zo lang achterna gelopen tot op de Nieuwendijk de politie en een Duitse soldaat vroegen: “Wat is er, jongetje?” Ik legde het uit en toen zei die Duitser “Eruit dat brood, aan die kinderen teruggeven”. Toen kreeg ik het brood terug. Nou ik was dolgelukkig.”

Heeft u ook goede herinneringen aan de oorlog?
“Ik weet nog dat ik met mijn vader, toen hij eenmaal die operatie had gehad, eten ging halen met een handkar. Ik was een jongetje van 10. We gingen lopend met de handkar naar Noord met de pont, de polder in, richting de Beemster. We hadden dekens en textiel bij ons. Dat ruilden we met de boeren voor eten. We kwamen in Purmerend en ik had zulke blaren op mijn voeten. We werden opgenomen in een klooster. Daar mochten we slapen. Die zusters gaven ons stampot van andijvie. Dat vergeet ik nooit. Dat is nóg mijn lievelingskost. Dat zijn leuke dingen. Maar dat is natuurlijk in een rottige tijd gebeurd.”

Wat is er met uw grootouders gebeurd?
“Mijn grootouders woonden op de Jodenbreestraat, tegenover de Mozes en Aaronkerk, aan de achterkant van de Mozes en Aaronkerk.
Aan het begin van de oorlog is er een bom gevallen, hier op de Recht Boomsloot. De Engelsen gingen in Noord bombarderen. Duitse doelen. Waarschijnlijk is een verdwaalde bom op dat huis gevallen. Het waren kinderen die bij mij op school zaten. Dat was tragisch.
Mijn grootvader is zo geschrokken van dat bombardement dat hij een hartaanval kreeg, hij is ook overleden. Mijn grootmoeder kreeg TBC. Ze lag in het ziekenhuis, zij werd niet weggehaald door de Duitsers, want die waren bang dat ze besmet zouden raken. Zij is in ’42 overleden.

foto’s: Marieke Baljé

 

 

BewarenBewaren

Erfgoeddrager: Anna

‘Terug in de tijd’

Wij interviewden meneer Jack Weil over het dagboekje en de foto’s van zijn moeders eerste man, Jules Loszynski. Meneer Weil vond deze unieke papieren nog niet zo lang geleden op de zolder van zijn overleden moeder. Een groot deel van de foto’s maakte Jules tijdens de oorlog in het Lloyd Hotel. Het hotel is vlakbij onze school, we spelen daar weleens verstoppertje. Jules heeft de oorlog niet overleefd, maar meneer Weil kon ons veel vertellen over hem en zijn bijzondere foto’s.

Hoe heeft u de foto’s en het boekje gevonden?
“Toen ik de zolder van mijn moeder aan het opruimen was, vond ik tussen haar koffers en oude lampen een paar enveloppen waar negatieven in zaten. Die bleken van foto’s te zijn die haar eerste man, Jules, had gemaakt in de oorlog toen hij een bijbaantje had in het Lloyd Hotel. Het zijn foto’s van Duits-Joodse vluchtelingen die daar werden opgevangen. Niemand had tot nu toe foto’s gezien van het Lloyd Hotel uit die tijd, heel veel mensen sprongen dan ook een gat in de lucht toen ik ze gevonden had.”

Wie staan er op de foto’s?
“Duits-Joodse vluchtelingen voor wie het na de Kristallnacht niet meer veilig was in Duitsland. Jules maakt van iedereen foto’s, van kleermakers, schoenmakers, bakkers en koopmannen. Het bijzondere aan de foto’s is dat je echt een idee krijgt van hoe het toen was. Bovenin het hotel waren grote slaapzalen. Zo zie je op een foto van de slaapzaal een man in bed liggen. Je ziet kleermakers aan het werk, in kleermakerszit. Op de foto van de keuken zie je grote pannen, er moesten ongeveer driehonderd man te eten krijgen. Ook is er een foto van een kinderfeestje. Daar wordt Poerim gevierd, een soort Joods carnaval, waarbij alle kinderen verkleed zijn. Een kindje is verkleed als piraat.”

Hoe zijn de spullen van Jules bewaard gebleven?
“Op een gegeven moment is Jules opgepakt, net als mijn moeder. Ze zijn toen via kamp Westerbork naar het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen vervoerd. Hier moest hij werken voor de Duitsers. Hij hield tegelijkertijd stiekem een dagboekje bij, wat in die tijd heel dapper was. Dat mocht helemaal niet! In het boekje schrijft hij het meest over eten en sigaretten. Ook dit boekje heb ik gevonden op de zolder van mijn moeder. Uiteindelijk is Jules op 3 december 1944 overleden in het kamp, nadat hij heel ziek werd. Maar zijn foto’s had hij toen allang verstopt bij vrienden in Amsterdam. Mijn moeder, die Bergen-Belsen wel heeft overleefd, is na de oorlog de foto’s gaan halen. Het dagboekje had ze uit het kamp mee teruggenomen.”

Welke foto spreekt u het meeste aan?
“Ze zijn eigenlijk allemaal heel bijzonder, want fotografie was in die tijd nog een hele toestand. Maar vooral de foto van Jules zelf spreekt mij erg aan. Het is een beetje een aparte vogel, met z’n vlinderdasje. Ook vind ik de foto’s van de werkplaatsen heel interessant. Ze nemen je echt terug in de tijd. Heel veel mensen die op de foto’s staan hebben de oorlog niet overleefd. Misschien maar een op de tien, zoals mijn moeder. Twee fototoestellen, dat boekje, wat brieven en deze bijzondere foto’s: dat is alles wat er over is van Jules Loszynski.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Anna

‘Mijn moeder en ik kwamen afzonderlijk van elkaar in een éénpersoonscel terecht.’

Wim van Slobbe woont aan het begin van de oorlog samen met zijn moeder in de Archipelbuurt, die aan de Celebesstraat een pension runt. Wim zit in zijn laatste jaar van de HBS-b en is hard aan het studeren voor zijn examens als hij op 10 mei 1940 vanuit zijn zolderraam Duitse vliegtuigen ziet overvliegen.

Wat herinnert u zich nog van de eerst oorlogsjaren?
Ik zat midden in mijn eindexamen voor de HBS. Het is vreemd om te bedenken dat er bij de Grebbeberg hevige gevechten plaatsvonden, terwijl het leven hier in het begin gewoon doorging. Ik heb gewoon eindexamen gedaan en was van plan daarna medicijnen te studeren in Leiden. Van dat plan kwam echter niets terecht, omdat er op de Universiteit Leiden stakingen waren uitgebroken. De aanleiding daarvoor was een protestrede van hoogleraar Cleveringa tegen het ontslag van zijn joodse collega. De stakingen leidden tot de sluiting van de universiteit. Ik besloot daarop dan maar voor gymleraar te gaan studeren aan de H.A.L.O. in Den Haag. Verder weet ik van het begin van de oorlog dat de Duitse bezetter tal van verenigingen en organisaties sloot, waaronder ook de padvinderij waar ik lid van was.

Hoe voorkwam u dat u moest werken in Duitsland?
Op een gegeven moment moest iedereen zijn radio inleveren. Ik heb toen in de vloer een luik gemaakt waaronder zich een flinke kruipruimte bevond. Daar hebben we de radio, maar ook een koperen vijzel en twee koperen hoorns van mijn padvindersband verstopt. Koper moest namelijk ook ingeleverd worden. Dat weigerde mijn moeder. Ze wist namelijk dat de Duitsers daar kogels van maakten en daar wenste ze niet aan mee te werken. Toen alle mannen tussen de 17 en 40 jaar zich moesten melden om te gaan werken in Duitsland, kwam dat luik wederom van pas. In de kruipruimte onder dat luik hebben we toen een slaapplaats gemaakt, waar ik iedere avond bivakkeerde. Op die manier was mijn bed onbeslapen en ook niet warm als de Duitsers kwamen controleren. Toen ze uiteindelijk langskwamen, lag ik al onder de vloer en kon ik de voetstappen met de zware laarzen boven mijn hoofd horen. Het was vreselijk spannend. Vooral omdat ik bang was, dat de vloer het misschien zou begeven. Gelukkig ben ik niet ontdekt.

Kende u mensen die bij het verzet zaten?
Mijn moeder verhuurde kamers in ons huis in de Celebesstraat. Een jongeman, genaamd Heusdens, huurde een kamertje aan de straatzijde. Hij maakte valse papieren voor het verzet. Ook hadden wij via het verzet een joods echtpaar in huis genomen. Hun naam herinner ik me niet meer. Van de één op de andere dag waren ze verdwenen naar een nieuw adres. Leo Voogd, de leider van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) in Den Haag, belegde soms een bijeenkomst in ons huis. Dat deed hij samen met onder andere de zusjes Hekkema, die als koeriersters voor het verzet werkten en de kamer van het joodse echtpaar hadden overgenomen. Ik raakte ook betrokken bij het verzet, ik hield me met een kleine groep bezig met valse bonkaarten. Op een dag ging het mis. Leo Voogd werd gearresteerd en kwam in de Scheveningse gevangenis, het Oranjehotel, terecht. Hij is na veel verhoren waarschijnlijk doorgeslagen, want begin 1944 werden mijn moeder en ik ook opgehaald voor verhoor in het Oranjehotel. We kwamen afzonderlijk van elkaar in een éénpersoonscel terecht. Ik moest die delen met vier man. Eindeloos werd ik gehoord, omdat ze de connectie tussen ons en Leo wilden bewijzen. Zowel mijn moeder als ik hielden stand. Het was vreselijk. Je zit daar maar in een heel kleine ruimte, waarvan je de deur niet zelf kunt openen en je ook niet weet wanneer die deur wel open gaat. Dat geeft een gevoel dat je bijna niet kunt beschrijven! Toen ik eindelijk vrij kwam en ineens weer op straat liep, was dat heel onwennig en was ik constant bang om iets verkeerd te doen. Een heel eng gevoel.

Erfgoeddrager: Anna

‘ ’s Nachts hoorde je bommenwerpers over de huizen vliegen’

Karel de Boer is 20 jaar als de oorlog begint. Hij wordt wakker van harde knallen en ziet twee vliegtuigen achter elkaar aanjagen. Een paar minuten later gaat het luchtalarm af. Het is oorlog.

Waar woonde u toen de oorlog begon?
Ik woonde in hetzelfde huis als nu en weet nog goed hoe het allemaal begon. Ik sliep op zolder en werd wakker van harde knallen. Twee vliegtuigen zag ik achter elkaar aanvliegen. Het was een prachtig gezicht maar ook erg gevaarlijk.
Na 2 jaar moesten wij hier uit de Kauwlaan weg. Er moest een tankgracht komen. Alles tussen het strand en de tankgracht moest wijken. Mijn ouders hadden vrienden aan de Wassenaarseweg en we mochten bij hen komen wonen. De ochtend dat we verhuisden, stond plots één van de vrienden van de Wassenaarseweg voor de deur. De Duitsers hadden hun huis overgenomen. Gelukkig belde er toen een vriend uit Rotterdam, dat hij nog wel plek had. Rotterdam was net gebombardeerd. Dus het voelde wel raar om juist daar te gaan wonen. We moesten alles in ons huis achterlaten, zodat de Duitsers er meteen in konden trekken. Maar de mensen die ons kwamen helpen verhuizen hebben ons goed geholpen. Want ik wilde niets achterlaten voor de Duitsers. We hebben zelfs de brandende kachel uit het huis gehaald. Ik denk dat dat uiteindelijk de reden is waarom er tijdens de oorlog niemand in dit huis is gaan wonen.

Wat deed u tijdens de oorlog?
Ik wilde mijn studie afmaken in Rotterdam. Maar ik weigerde een verklaring te tekenen, dat ik niets tegen de Duitsers zou ondernemen. Daardoor mocht ik niet verder studeren. Om mijn vader niet in problemen te brengen, heb ik mijzelf bij de Duitsers gemeld en gezegd dat ik de verklaring niet had ondertekend. Ik werd daarop naar Duitsland gebracht en moest 3 jaar lang onder dwang werken. Ik woonde toen in een barak vlak naast een fabriek. De kamer waar we sliepen was ongeveer net zo groot als een woonkamer, maar daar stonden dan stapelbedden voor tien mannen. Wat mij nog steeds bijstaat is, dat de man die onder mij sliep, na vier dagen werd opgepakt en naar een concentratiekamp werd afgevoerd.
Tijdens de bevrijding zat ik nog in Duitsland. Wij hebben onszelf bevrijd. We hadden auto’s gejat en we wachtten tot er weer genoeg treinen reden om ons naar Nederland te brengen. Treinen waren toen een soort open vrachtwagens. Wij werden naar Limburg gebracht, want de rest van Nederland was nog niet bevrijd. Toen de Duitsers echt verslagen waren, ging ik terug naar Rotterdam om mijn spullen te halen. Ik wilde weer terug naar mijn oude huis in Den Haag. Niet iedereen mocht naar Den Haag terug. Alleen de mensen die er voor de oorlog woonden en werkten.

Wat staat u nog het meeste bij van de oorlog?
De angst die je altijd had, want je was nooit veilig. ’s Nachts hoorde je de bommenwerpers over de huizen vliegen. Soms vielen er per ongeluk bommen naar beneden of werden er vliegtuigen neergeschoten. Je wist nooit waar ze terecht zouden komen.
In Duitsland waren de mensen niet vriendelijk tegen de mensen die moesten komen werken uit andere landen. Ook is de omgeving bij de fabriek vaak gebombardeerd. We moesten dan de schuilkelders in, waar je de harde knallen goed hoorde. Het gebouw trilde zo hard, dat er scheuren in de muur kwamen. Daarna kwamen dan Duitse politietroepen, heel nare mensen, om alles weer in orde te maken. Als de politietroepen er waren, dan had je het als werknemer erg moeilijk.

Erfgoeddrager: Anna

‘Mijn moeder reageerde blij verrast toen ik met een jas vol bloemkolen thuis aanbelde.’

Roel Wuite is in de oorlog nog een kleutertje. Toch heeft hij bijzondere herinneringen aan de oorlog. Hij leert klokkijken van een onderduiker en ziet V2-raketten overvliegen. Roel neemt de kinderen van Oorlog In Mijn Buurt zelfs mee naar de herdenkingsplaat van een V2-inslag op de Indigostraat.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
Ik weet nog goed dat we in 1943 op hongertocht gingen. In het begin liep ik samen met mijn moeder en zusje vanuit de Vruchtenbuurt helemaal naar Loosduinen. In die tijd waren er vanaf de Thorbeckelaan nog allemaal tuinderijen. Toen ik iets ouder was, liep ik samen met vriendjes langs de sloot. De kwekers vervoerden hun spullen het liefst op bootjes door de sloten. We zagen opeens een boot vol met bloemkolen liggen. Er stond geen tuinder bij. Toen zijn we naar de boot geslopen en hebben we een paar bloemkolen onder onze jassen gestopt. Mijn moeder reageerde blij verrast toen ik met een jas vol bloemkolen thuis aanbelde.

Waarvan werd u bang in de oorlog?
De Duitsers hadden een “Vergeltungswaffen” waarmee ze de Engelsen wilden bombarderen. Dat waren hele moderne wapens, die waren ontworpen en gemaakt in Duitsland. Die werden overal vanaf de kust gelanceerd. De V2 raketten. Nou kwam het regelmatig voor dat die lanceringen mislukten. Op 1 januari 1945, de verjaardag van mijn vader, zaten we ’s ochtends met elkaar bij de kachel. Terwijl we het laatste beetje hout verstookten, hoorden we een V2 opstijgen. Na een aantal seconden begon de raket te sputteren. Toen we buiten een vuurkolom onze kant op zagen komen dacht ik “we zijn er geweest”. Maar op dat moment trok die brandende sigaar nog één keer op. En stortte vervolgens neer in de verte. Later bleek dat hij was ingeslagen op de hoek van de Indigostraat en Kamperfoeliestraat. Daar is nu nog steeds een herdenkingsplaat.

Bent u gevlucht in de oorlog?
In principe hoefden wij niet te vluchten uit Den Haag, tenminste niet omdat we anders opgepakt zouden worden. Omdat mijn ouders eigenlijk vlak voor de oorlog vanuit Friesland naar Den Haag waren verhuisd, woonde de rest van onze familie nog daar. Zeker aan het einde van de oorlog, toen het hier moeilijk was om aan eten te komen, was het prettiger om in Drachten te wonen. Gelukkig konden we met een verhuiswagen van Kalisvaart meereizen naar Drachten. Natuurlijk was er op dat moment geen sprake van een uitgebreide verhuizing, maar omdat het verhuisbedrijf toestemming had van de Duitsers om te mogen rijden, maakten wij hier gretig gebruik van. Alleen vader kon niet mee, omdat de kans dat hij alsnog te werk gesteld zou worden te groot was. De reis was niet zonder spanning en gevaar. Op de Veluwe hielden we een 18-jarige jongen onder dekens verstopt tijdens een grondige controle. Gelukkig kwamen we veilig aan bij onze grootvader. In het huis heb ik leren klokkijken van ‘Oom Jan op zolder’. Na de oorlog bleek oom Jan geen oom te zijn, maar een joodse oud-studiegenoot van mijn opa. In Drachten maakten wij de bevrijding mee.

Erfgoeddrager: Anna

‘Politiebureau: fietsendieven en katten in de boom in oorlogstijd’

Op het politiebureau Pieter Aertszstraat werkte de grootvader van Peter Kroesen. Kroesen is archivaris bij het Stadsarchief Amsterdam. Luna, Anna en Dries bezochten Peter in het Stadsarchief en interviewden hem over de gebeurtenissen in het politiebureau tijdens de oorlog. In het Stadsarchief Amsterdam zijn alle politierapporten uit die jaren in te zien.

Kwamen er ander soort aangiften op het bureau tijdens de oorlog?
“Politiebureau Pieter Aertszstraat was een klein politiebureau. In de oorlog ging het gewone werk gewoon door. Er werden aangiftes gedaan van tasjesdieven, fietsendieven. Maar er kwamen in de oorlog ook aangiften van Joodse mensen die werden aangevallen op straat. Een aangifte die later bekend is geworden is de aangifte van Anne Frank. Op 14 april 1942 kwam zij bureau Pieter Aertszstraat binnen en deed er aangifte van haar gestolen fiets.”

Heeft uw grootvader wel eens verhalen verteld over het werk tijdens de oorlog?
“Mijn grootvader werkte op het bureau samen met agent Blonk. Een agent die door een trap van een paard een misvormd gezicht had gekregen. Daardoor werd hij door veel agenten met de nek aangekeken, ‘Met een kop als een zigeuner kan je geen promotie maken!’ zeiden ze. Maar mijn grootvader en Blonk waren goede vrienden. In de oorlog kwamen de vrienden tegenover elkaar te staan. Want mijn opa ging bij het verzet en Blonk werd actief in de NSB en werkte voor de Duitsers.”

Werden ze vijanden van elkaar?
“Nee. Het contact bleef goed tussen Blonk en mijn grootvader. Blonk gaf mijn opa nooit aan. En hij gaf stiekem ook tips: ‘Over twee weken gaan we daar en daar Joden oppakken.’ Hij hielp het verzet dus eigenlijk ook.

Na de oorlog werd Blonk berecht in de rechtbank. Mijn grootvader getuigde. Hij zei dat Blonk zeker fout was geweest, maar dat hij ook veel levens had gered.” 

Politiearchief Pieter Aertszstraat: Aangifte van Anne Frank van haar gestolen fiets
In het Stadsarchief

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892