Archieven: Verhalen

‘In het Surinaamse oerwoud zijn geen regels, hier wel’

Youssef en Jerneycio interviewen Irving Gill boven in de sportkantine van ROC TOP Eendracht in Amsterdam Nieuw-West. Het is een mooie ontmoeting. De jongens vragen hem het hemd van het lijf. Ze zijn vooral benieuwd naar wat voor werk hij deed, wat zijn dromen waren en of die zijn uitgekomen. Natuurlijk vraagt meneer Gill ook naar de dromen van de jongens.

Hoe was uw jeugd in Suriname?
‘Mijn jeugd was heel leuk omdat ik altijd mensen om me heen had. Ik kom uit een heel groot hecht gezin. We waren met vijftien kinderen, acht jongens en zeven meisjes en ik was een van de jongsten. Ik heb zo geleerd om met veel mensen om te gaan. Thuis heerste gezag en discipline. We woonden in een huis met drie etages, groot genoeg voor iedereen. Mijn moeder zorgde voor het huishouden en mijn vader was koetsier. Hij bestuurde de koets waarin dan bijvoorbeeld de gouverneur zat of andere hoge pieten. Wij hebben geleerd om altijd hard te werken: ik was 13 toen ik begon met werken. Op mijn 26e ging ik naar Nederland.’

Wat vond u het grootste verschil in cultuur tussen Suriname en hier?
‘In Suriname was je vrij, daar moest je alles zelf doen. Maar hier, hier was alles voor je geregeld, dus je moet je aan regels houden. Het is niet altijd zo dat die regels in jouw straatje passen. Ik moest vooral leren dingen los te laten. Wat ik voorheen allemaal in Suriname kon doen, kon hier in Nederland niet. Kijk, ik werkte in Suriname als landmeter en dan vooral in het oerwoud. Daar woont niemand, daar is alleen maar bos of bergen. Daar zijn niet veel regels. Ik moest in Nederland vooral leren hoe het hier allemaal ging.’

Wat vindt u er nu van dat u in Suriname op school vooral les kreeg uit Nederlandse boeken?
‘Ik wist meer van Nederland dan dat ik van Suriname wist. Ik vond dat toen jammer maar ik heb daar later ook van geprofiteerd. Toen ik naar Nederland kwam wist ik precies waar alle kaasboerderijen en molens waren. Die dingen had ik geleerd, maar ik wist alleen niet wat een molen was, ik had er nog nooit een gezien. Als ik met Nederlandse mensen praatte, bleken die vaak helemaal niet al die dingen te weten die ik wel wist over Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘Hier in Nederland groeien kinderen anders op’

Irving Gill (1941) kwam zelf naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West. Sergio, Surakchya, Riham en Ebony hadden vragen voor hem voorbereid. In een leeg klaslokaal vertelde hij veel over zijn leven, hij gaf ook nog een paar levenslessen mee.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
‘Toen ik jong was vond ik het heel fijn om in Suriname te wonen, het was gezellig, iedereen kende elkaar. Er waren geen strenge regels, ik was vrij om te doen wat ik wilde en ik dacht niet aan de toekomst. Ik had heel veel broers en zusjes en ik was één van de jongsten in de familie. Nu ben ik 80 jaar en ik heb vier jongens en ik ben al heel lang in Nederland. Ik hoef nu niet meer zo vaak naar Suriname. De laatste keer dat ik daar ben geweest was in 2016. Ik zag toen dat er heel veel was veranderd.’

Wat is het grootste verschil met Nederland?
‘Hier in Nederland groeien kinderen anders op. Jullie moeten al vroeg nadenken over wat je later wil worden, want dan moet je heel hard werken om geld te verdienen. Als kind maak je je zo al zorgen of je dat wel gaat kunnen in je eentje. Maar je moet je niet te druk maken. Kijk gewoon naar het stoplicht, dat bepaalt wanneer je moet stoppen en wanneer je moet gaan. Zo is het ook met het leven. Je beslist wat je wil en wat je meeneemt en dat is ook hoe ik mijn leven heb geleefd.’

Hoe heeft u de geschiedenis van Nederland met Suriname beleefd?
‘Mijn vader was oud toen ik werd geboren, hij is in het jaar 1867 geboren, dat was vlak na de afschaffing van de slavernij. Mijn opa is misschien wel als tot slaaf gemaakte geboren, dat weet ik niet. Maar ik ben nog voor de onafhankelijkheid naar Nederland gekomen, dat was namelijk in 1968 en in1975 werd Suriname onafhankelijk. Ik was toen ook al in het buurland van Suriname geweest, in Guyana. Het was een kolonie van Engeland, maar al in 1944 onafhankelijk geworden. Maar daar ging het helemaal niet goed, dus ging ik terug naar Suriname. Daar zag ik toen met grote verbazing op de muren geschilderd dat ze ook zelfstandig wilden worden. Zodoende was ik een beetje gemotiveerd om naar Nederland te gaan. Ik had al gezien dat die onafhankelijkheid in Guyana ook niet goed was gegaan, ik dacht dat dat in Suriname ook wel een probleem kon worden.’

Wat heeft u in Nederland gedaan?
‘Ik heb veel korte cursussen gevolgd om te weten hoe mensen over dingen denken en om goed met mensen om te gaan. En ik ben activiteiten voor Surinamers gaan organiseren, om elkaar te leren kennen en te steunen. Vroeger werkte ik vooral met kinderen om ze op te vangen na schooltijd, maar nu werk ik met oude mensen en ik organiseer nog steeds activiteiten om mensen te verbinden. En dat is waar het om gaat: je moet genieten van contact met elkaar en niet te veel vooruit denken.’

Archieven: Verhalen

‘Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten’

Wanda de Adelhart Toorop (1941) komt naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West om te vertellen over haar jeugd in Indonesië. Aishmani en Nathalie hebben best wat vragen voorbereid. Mevrouw De Adelhart Toorop vertelt de leerlingen veel over haar leven in Indonesië en vertrek naar Nederland. Ze is geboren op Java en groeide op in een voorstad van Jakarta.

Wat herinnert u zich van uw jeugd?
‘Ik heb een ontzettend leuke jeugd gehad. We speelden veel mens-erger-je-niet en ganzenbord en ik speelde veel buiten. We hadden een hele grote tuin met mangobomen. Naast een van die bomen zat een gat in de grond en mijn moeder was bang dat we daarin zouden vallen. Daarom zei ze dat daar een vrouw met een heel groot gat in haar rug leefde. En die vrouw zou kinderen wormen en paardenpoep laten eten. Dus wij wilden nooit onder die boom zitten.

‘Tot mijn achtste zat ik op een katholieke nonnenschool, daar heb ik Nederlands geleerd. Toen mijn vader stierf, kon mijn moeder de school niet meer betalen. Mijn moeder, die heel ouderwets is, zei toen dat ‘meisjes hoeven niet te leren want ze gaan toch trouwen’. En toen moest ik van mijn 8e tot 10e jaar naar de goedkope Indonesische school. Daar heb ik heel veel Maleis gesproken.’

Wanneer ging u naar Nederland?
‘Mijn moeder wilde het liefst in Indonesië bij haar familie blijven, maar mijn oudste broer studeerde hier in Nederland. Toen mijn vader stierf, had ze geen geld meer en zou ze dus nooit meer naar haar zoon in Nederland kunnen. Ze koos daarom voor de Nederlandse nationaliteit zodat ze haar zoon kon zien. Ik was 10 jaar toen we vertrokken. De bootreis duurde drie weken en was heel erg leuk, want er was ook een zwembad. Van de kapitein kregen we het lekkerste eten. Het was een groot verschil met onze aankomst hier. In Nederland werden we opgevangen in een pension, we zaten met z’n allen op één kamer. Mijn moeder kreeg iedere dag één broodje en ze zei dat de mannen eerst kregen, en dan van groot naar klein. Ik was de kleinste dus ik kreeg maar een heel klein stukje.’

En wat vond u van het koude weer?
‘Daar heb ik niet zo’n last van gehad. In het begin natuurlijk wel want winter kende ik helemaal niet. Wij kwamen met zomerse kleren hier en we hadden geen geld om wat anders te kopen. In 1953 was hier een watersnoodramp, toen hadden ze veel kleren verzameld en van wat over was mochten wij kleren uitzoeken. Ik ben ook naar de Nederlandse school gegaan. Dat was heel anders dan ik gewend was, het was heel erg streng en ik was de enige kleurling in de klas. Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten, maar dat had ik op de nonnenschool op Java goed geleerd.’

Wat voor werk heeft u gedaan?
‘Ik ben later naar de kweekschool gegaan en ik ben juf geweest op de Bos en Lommerschool, dat is hier in de buurt. Ik had maar twee Hollandse kinderen op de hele school, de rest kwam allemaal uit andere landen. Dat vond ik juist leuk. En nog steeds vind ik het leuk om om te gaan met mensen die niet uit Nederland komen. Ik zit op linedance en je ziet toch dat wij een Indisch groepje hebben gevormd. Het is eigenlijk belachelijk, maar je gaat terug naar je roots. Je trekt toch altijd naar voor jou bekende mensen. Ik zou ook nog heel graag eens terug willen. Eén keer ben ik teruggegaan. Maar het is nu heel erg veranderd. Vroeger vonden ze het daar mooi als je uit Nederland kwam, nu eigenlijk niet meer en dat is ook terecht.’

Archieven: Verhalen

‘Het leven in Nederland was wel anders dan op Curaçao’

George Candelaria (1947) kwam op een woensdagmiddag naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West. Han en Dorothy hadden een aantal vragen voor hem voorbereid. Dorothy, zelf uitkomstig uit Ghana, voelde zich erg op haar gemak bij meneer Candelaria, zei ze. ‘Hij is zoals ik.’ Meneer Candelaria liet veel foto’s zien en het was een gezellig gesprek.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik werd in 1947 op Curaçao geboren, daar groeide ik ook op. Ik had er een goed leven. Mijn vader had een eigen bedrijf, maar voor mij was er nadat ik mijn school had afgemaakt geen werk. Daarom ging ik op mijn 19e naar Nederland. Ik zat in het vliegtuig met een aantal jongens die ook voor het eerst naar Nederland gingen om te werken. In een fabriek op Schiphol kon ik aan de slag, later kreeg ik nog ander werk en mijn laatste baan was bij de KLM. Ik sprak veel verschillende talen, dat was handig als je bij de KLM werkte. Na mijn pensioen heb ik ook nog acht jaar bij de metro gewerkt.’

Had u heimwee?
‘Het leven in Nederland was anders dan op Curaçao. Op Curaçao waren bijvoorbeeld veel meer feestjes. In het begin had ik wel heimwee, want ik had een goede band met mijn ouders en die kon ik nu niet meer zien. Maar met de jongens waarmee ik was aangekomen, organiseerden we met behulp van een platenspeler zelf feestjes, want er was hier verder niks. Op die feestjes heb ik mijn vrouw leren kennen, we zijn nu 53 jaar getrouwd.

‘Het was de bedoeling dat ik na twee jaar weer terugging naar Curaçao. Maar toen ik eenmaal werkte wilde ik wel langer blijven, toen heb ik een contract getekend voor onbepaalde tijd. Ik bleef in Nederland, ik trouwde toen ik 23 was en kreeg twee kinderen, die zijn hier opgegroeid. Mijn zoon is 51 en dochter wordt 47 dit jaar. Ik heb ook kleinkinderen en we hebben een goede band met elkaar.’

Ziet u uw familie in Curaçao nog wel eens?
‘Mijn ouders hadden veertien kinderen, dus ik heb heel veel broers en zussen. Die wonen nu allemaal in Suriname. Van hen ben ik de enige die in Nederland woont. Ik heb wel twee nichtjes die in Nederland wonen. Nu ben ik vooral nog huisman, want mijn vrouw is een beetje ziek dus ik zorg voor haar. Sinds mijn vrouw ziek is geworden, geven we niet meer zo vaak een feestjes. Maar ik hou van koken, dus ik kook voor haar. Nederlands eten vind ik best oké, mijn favoriete voedsel is biefstuk.’

Archieven: Verhalen

‘De Nederlanders woonden in omheinde dorpen’

Romeo Hoost (1946) bezocht het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West om te vertellen over zijn jeugd op Curaçao en in Suriname, en zijn vertrek naar Nederland. De leerlingen van het Mundus gingen met hem in de oude kantine van de school zitten voor het interview. Ze leerden veel over de geschiedenis van Suriname en waren erg onder de indruk van de Decembermoorden die in 1982 in Suriname hadden plaatsgevonden.

Waar bent u opgegroeid?
‘We hadden een mooi houten huis onder de rook van de raffinaderij van Shell op Curaçao. Als je de was buiten hing had je kans dat de kleren na het drogen zwart waren van de rook. De Nederlanders die door Shell naar Curaçao waren gehaald, woonden in aparte dorpen. Zo kwamen we in aanraking met apartheid. Die dorpen met Nederlanders waren omheind en je moest je aanmelden bij de portier met een bewijs van je nummerbord en zeggen voor wie je kwam. Dan mocht je verder. Nu is het vrijer. Later verhuisden we naar Suriname, daar ben ik naar de lagere school en de middelbare school gegaan. Nu ben ik 75 en wil ik er nog 75 jaar bij, dus ik ga 150 worden.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik werkte in Suriname voor de vakbond van de overheid. In 1980 pleegde Desi Bouterse een coup, hij nam zeg maar de overheid over. Toen moest ik afwachten wat er ging gebeuren, ik was voorzichtig. Als inwoner van Curaçao werd ik niet gewaardeerd als Surinamer. Maar met voetballen deed ik altijd mee. Wel maakte iemand me eens uit voor ‘verrader’. In december 1982 kwam ik naar Europa voor een congres in Brussel. Op dat moment werden er in Suriname vijftien tegenstanders van Bouterse doodgeschoten, de voorzitter van de vakbond waar ik bij werkte was ook doodgeschoten. Het was voor mij onveilig om terug te gaan naar Suriname. We kregen geld om een winterjas te kopen, maar ik dacht dat ik snel weer naar Suriname zou gaan, dus ik kocht er geen. Maar toen ik niet weg kon heb ik dat maar wel gedaan, het was behoorlijk koud. In Suriname is het altijd ongeveer 30 graden met periodes met regen. Nooit winter.’

Wat heeft u verder in Nederland gedaan?
‘Toen ik in Nederland moest blijven, ben ik rechten gaan studeren. Ik had wel officier van justitie willen worden om echt slechte mensen te kunnen straffen, maar de studie heb ik niet afgemaakt. Ik heb daarna wel journalistiek en accountancy afgemaakt. Ik ben nooit meer legaal teruggegaan naar Suriname. Wel twee keer illegaal via Frans-Guyana de grensrivier overgestoken om pamfletten uit te delen van de vakbeweging. We wilden ook Brunswijk steunen in de burgeroorlog tegen Bouterse. Ik ga pas terug als Bouterse achter slot en grendel zit, eerder niet. Hij is veroordeeld maar kan in hoger beroep. Ik vind het wel jammer want het eten in Suriname is veel lekkerder met veel kruiden en veel verschillende soorten eten. Nu worden hier ook veel ingrediënten geïmporteerd uit Suriname. Mijn lievelingsgerecht is pom tayer aardappel die geschild en geraspt wordt met kip en afgewisseld lagen. Hindoestaans met roti is ook lekker, een soort pannenkoek met groente en vlees.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn familie is drie jaar van elkaar gescheiden geweest’

Annemarie ten Brink is geboren in 1931 in Surabaya, in Nederlands-Indië. Ze was 11 jaar toen de Japanners het land bezetten. Aan Caitlin, Siem, Olivier, Jana en Guusje van het Alasca in Amsterdam-Oost vertelt ze dat haar vader gevangen werd genomen en zij zelf met haar broers en zussen in kampen terechtkwam.

Hoe was het leven in de kampen?
‘Ik heb 3,5 jaar lang in verschillende kampen gezeten. Veel kampbewoners wisten niet of ze er ooit nog uit zouden komen en waren depressief. In het kamp werd iedereen zwak en ziek door slechte voeding. Maar ondanks slecht eten en ondanks dat ik er geen ruimte had, kon ik toch nog pret hebben als kind. We hadden er bijvoorbeeld corvee en dan moesten we vlees schoonmaken: de darmen en ingewanden van een dier. Met die darmen, die we met water vulden, probeerden we elkaar nat te spuiten. Dat lukte natuurlijk niet, maar we werden wel kletsnat. We hadden ook een soort laatjes gemaakt met de tekst ‘mens, erger je niet’ die we met touwtjes aan muren van gevlochten bamboe hingen. Wat natuurlijk moeilijk ging omdat we geen spijkers en hamers hadden. Maar iedereen die langs ons plekje liep, moest lachen.’

Hoe was de bevrijding?
‘Er waren helemaal geen bevrijders; Japan had zich overgegeven na de atoombom. We kregen een speech en beter eten. de volgende dag ging het kamp open maar buiten was het levensgevaarlijk omdat de Indonesiërs ons niet meer terug wilde hebben. We werden weggevoerd vanaf Midden-Java naar het noorden van Java. De reis naar de kust was gevaarlijk omdat de Indonesiërs ons aan konden vallen, maar wij wilden zo snel mogelijk met de boot het land uit.’

.’Is uw familie naderhand weer samengekomen?
Mijn vader was al bijna vier jaar geleden in het mannenkamp overleden nog voor wij in het vrouwenkamp werden opgesloten. Wij als gezin van moeder met vier kinderen hadden bij elkaar in het kamp gezeten. We wilden wel snel naar familie in Nederland. Mijn familie is drie jaar van elkaar gescheiden geweest. Toen het eindelijk tijd was om het kamp te verlaten, wist iedereen gelukkig ook waar de rest van hun familie was. Sommige mensen probeerden weer terug te gaan naar hun oude huis, maar die zaten vol met Indonesiërs die ons echt niet terug wilden hebben.  Mijn moeder had ons vaderloos gezin snel voor repatriëring opgegeven en de bootreis was een veilige reis en we werden er erg verwend met lekker eten. Toen onze familie weer bijeen was, heeft mijn vader nog een paar jaar geleefd. Hij was heel erg veranderd en was hij niet meer de man die ik me kan herinneren. Na een paar jaar werd mijn vader weer opgeroepen om te vechten en dat is ook waar hij overleden is.’

Archieven: Verhalen

‘Bij aankomst werden we bekeken alsof we een stel apen waren’

Rutger, Lois, Ezra en Fien van het Alasca in Amsterdam-Oost mochten Ab Alexandre interviewen over zijn verleden. Meneer Alexandre werd geboren in 1942 in een Japans interneringskamp op Midden-Java, en verhuisde kort daarna met het gezin naar een ander kamp bij Batavia. In 1950, toen hij 8 jaar was, kwam hij met de boot naar Nederland.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik werd geboren in 1942 in een Japans interneringskamp op Midden-Java. Ik had zes broers en zussen, een grote familie dus. Het interneringskamp waar ik was geboren, was een omgebouwd klooster. Als snel nadat ik geboren was werd mijn familie afgevoerd naar een ander kamp bij Batavia. Daar bleef ik wel acht jaar. Op mijn achtste kwam ik met de boot naar Nederland. Het was een leuke reis want er werden veel spelletjes georganiseerd voor kinderen, zoals zaklopen, koekhappen en verkleedpartijen. Je werd dus beziggehouden. Het schip waarop wij zaten, heette de Ormonde. Het was een troepentransportschip geweest dus het werd even opgekalefaterd om al die mensen met een Nederlandse nationaliteit naar Nederland te brengen. Er gingen verhalen rond dat het schip op de bodem van de oceaan had gelegen, en dat ze hem hadden opgetakeld, dus in het begin was de bootreis was ik wel een beetje bang.

‘We kwamen aan in Rotterdam. Mijn moeder was verbaasd want haar koffer werd gedragen door kruiers. Het was zo gek omdat zij wit waren en wij donker. Mijn moeder had nooit meegemaakt dat een wit persoon voor haar aan het werken was. We kwamen terecht in het Oranjehotel in Bergen, waar we met z’n tienen sliepen in twee kamertjes. Als ik erop terugkijk heb ik geen nare herinneringen aan die plaats. Bij het Oranjehotel had je veel duinen waar ik altijd te vinden was. Er waren ook nog bunkers van de Duitsers, en daar kon je lekker spelen, dat was altijd heel spannend. We speelden dan ‘oorlogje’. Ik had natuurlijk een andere huidskleur dan mijn vrienden en ik val nog altijd op, maar gelukkig wel op positieve manier. Alleen bij aankomst was dat wel wat anders. Toen we arriveerden bij het Oranjehotel stond het plein vol met mensen die ons bekeken alsof we een stel apen waren in een dierentuin. Ze hadden nog nooit een donker mens gezien.’

Wat gebeurde er in uw schooltijd?
‘Mijn tijd op de basisschool was heel erg leuk. Hoewel ik anders was dan de rest, werd ik wel normaal behandeld en als een gewone leerling gezien, wat ik heel fijn vond. Tijdens de schoolpauzes speelde ik graag ‘ruitertje’. We moesten dan op elkaars rug de ander naar beneden zien te krijgen. Ik was klein maar heel lenig, en kon het daarom goed.

‘Ik ging prima door alle klassen heen, was populair en het was altijd gezellig. Tijdens al mijn schoolperiodes ben ik niet gepest om mijn afkomst, wat voor die tijd best wel bijzonder was. Ik ben daar heel dankbaar voor. Ik heb school zo fijn gevonden dat ik er mijn baan van heb gemaakt. Jarenlang heb ik in het speciaal onderwijs gewerkt, wat ik heel leuk en mooi werk vond.’

Hoe vindt u het om in Nederland te wonen?
‘Ik voel me Nederlands, mijn geboorteland bestaat niet meer, hier ben ik nu gelukkig. Ik vond overigens niet alles aan Nederland leuk. Toen wij destijds aankwamen moest mijn vader alles terugbetalen aan de Nederlandse overheid: van de bootreis tot aan het Oranjehotel toe. Daardoor kreeg hij schulden en moest ie gaan werken in een munitiefabriek. In de fabriek is hij bij een explosie omgekomen. Ik neem het Nederland kwalijk dat mijn vader in de schulden kwam, en dat hij uiteindelijk in die fabriek is doodgegaan. Maar ik ben Nederland ook wel dankbaar dat ze ons zo goed hebben opgevangen en dat wij hier kunnen leven. Ik ben getrouwd, heb twee kinderen en inmiddels ook een kleinkind.’

Archieven: Verhalen

‘Alle mensen zijn hetzelfde, het enige verschil is de kleur en de taal’

Door, Max, Finn, Olivier, Linde en Sofia interviewen Irving Gill over zijn jeugd in Suriname en zijn vertrek naar Nederland. Meneer Gill werd in 1941 geboren in Paramaribo in een groot gezin, vertelt hij aan de leerlingen van het Alasca in Amsterdam-Oost. Toen hij 27 was, verhuisde hij naar Nederland. Hij wilde meer zien van de wereld. Nu doet hij veel voor de Surinaamse gemeenschap in Nederland.

Hoe was uw jeugd in Paramaribo?
‘Als kind had ik niets om me zorgen over te maken. Ik kende iedereen in Paramaribo en iedereen kende elkaar, dat maakte het erg leuk. Op school leerde ik alles over Nederland en niet veel over Suriname. Ik wist bijvoorbeeld niks over de Surinaamse districten en rivieren. Toen ik aankwam in Nederland voelde ik me meteen thuis want in Suriname leerde je dat Nederland je moederland was. Vrienden die ik had ontmoet bij de marine in Suriname hadden me overgehaald te komen.’

Wat doet u voor de Surinamers hier in Nederland?
‘Ik motiveer mensen binnen de Surinaamse gemeenschap, ik maak ze blij. Ik zeg bijvoorbeeld tegen ze dat eenzaamheid je wordt aangepraat maar dat het eigenlijk niet hoeft. Je hoeft niet eenzaam te zijn als je gewoon actief bent. Ik help ze hier dagelijks bij.

‘Ik ben een wereldburger. Dat betekent dat overal waar je komt je een van hen bent. Dus als je in Marokko woont, ben je een Marokkaan en in Turkije ben je een Turk. Het verschil zit in onze hoofden. Alle mensen zijn hetzelfde, het enige verschil is de kleur en de taal. Ik voel me thuis in welk land ik ook ben, anders overleef je het ook niet. Alleen moet je nooit vooraan lopen maar achteraan. Anders schrikken mensen en vragen ze zich af waarom je daar bent. Je moet jezelf een plaats geven. Heimwee betekent dat je je niet thuis voelt waar je bent. Het mooie van wereldburger zijn is dat de mensen van het land je meenemen in hun cultuur als je een beetje leuk meedoet.’

Gaat u nog wel eens naar Suriname?
‘Veel van mijn broers wonen er, maar ik ga er niet zo vaak meer naartoe. Ik zou wel willen, maar het is erg duur.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg onderwijs over Nederland, maar amper over mijn eigen land’

Nelson Carrilho is geboren op Curaçao en verhuisde naar Nederland toen hij 11 jaar oud was. Hij deed de Rietveld Academie en heeft in Nederland als kunstenaar veel grote opdrachten gehad. Aan de leerlingen van het Alasca in Amsterdam-Oost vertelt hij over zijn jeugd en zijn vertrek naar Nederland.

Hoe was het voor u om in Nederland te gaan wonen?
‘Ik ben op elfjarige leeftijd naar Nederland verhuisd. In deze tijd waren koloniale sporen heel erg aanwezig op Curaçao. Ik heb dit wel gemerkt in mijn kinderjaren. Ik kreeg onderwijs over Nederland, maar amper over mijn eigen land. We werden gedwongen Nederlands te spreken. We hebben natuurlijk onze eigen taal die we thuis spraken. Vanaf dat we naar school gingen werd gezegd: je mag je eigen taal niet meer spreken. Mijn ouders konden mij niet helpen met mijn schoolwerk, omdat ze geen Nederlands spraken. Dit is erg raar als kind, omdat jouw kracht, jouw ritme, jouw verhaal, jouw muziek, jouw dans wordt weggelaten. Ik kreeg niets mee van mijn eigen cultuur.’

Wat wist u van Nederland voor uw vertrek?
‘Mijn vader werkte bij Shell, maar nadat dit bedrijf geautomatiseerd werd, kon mijn vader niet meer zijn werk doen. Hij is naar Nederland gegaan om werk te zoeken en een jaar later zijn wij achter hem aangegaan. Ik had op Curaçao al veel geleerd over Nederland. Ik moest bijvoorbeeld leren hoe ik van Amsterdam naar Groningen kwam, terwijl ik nog nooit een trein had gezien. Het was erg raar om over dingen te leren die voor mij niet in mijn leven nodig waren.

‘In de bibliotheek kon ik alleen in het Nederlands lezen. Ik ben kunstenaar en het is heel raar om te zien dat alle kunst daar gemaakt is door Nederlanders en over Nederlandse personen. De grote vraag is: vanaf wanneer merk je dit als kind? Ikzelf heb gemerkt dat ik me door de jaren heen steeds meer begon af te vragen waarom wij minder waren. Op scholen waren de belangrijke personen wit, en ik mocht niet in de buurt komen van hun kinderen.’

Wat vond u van Amsterdam?
‘Het was voor mij één groot avontuur om Amsterdam echt te ontdekken. Allemaal nieuwe dingen die ik voor het eerst kon uitproberen: voor het eerst in de trein en voor het eerst een echte molen zien. Zelfs deze dingen had ik overigens al in mijn schoolboeken gezien, ik moest alleen nog weten hoe ze werkten. Vooral die boten in de grachten voor de toeristen vond ik geweldig. In het echt was het nog toffer.

‘Ik kwam naar Amsterdam in een hele goede tijd. In de jaren ‘60 begonnen veel jongeren zich te verzetten tegen de regels. Ze deden afstand van hun geloof. Jongens lieten hun haren groeien en meisjes knipten het juist af. De minirok en de maxirok waren erg in. Allemaal nieuwe bandjes, zoals The Beatles, kwamen op. Ik noem het de tijd van vrijheid, alles mocht en alles kon.’

Archieven: Verhalen

‘Wat mijn opa heeft gedaan was ontzettend dapper’

Dexter, Caspar, Adam, Quirijn en Pepijn hebben zich enorm goed voorbereid op het interview met Frank Meelker. In een leeg lokaal in de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost neemt iedereen plaats en stellen de leerlingen hun vragen aan meneer Meelker. Hij is de kleinzoon van de Joodse verzetsman Eli van Tijn en over hem vertelt hij veel.

Wat vindt u van de verzetsdaden van uw opa?
‘Ik vind het heel dapper wat hij heeft gedaan. Mijn opa was altijd al heel actief betrokken bij mensen die het moeilijk hadden. Hij ving voor de oorlog al vluchtelingen op uit Duitsland. Toen in 1933 Hitler aan de macht kwam, was het voor sommige mensen al onmogelijk om in Duitsland te blijven. Deze vluchtelingen waren niet echt welkom in Nederland. Mijn opa maakte deel uit van een groep mensen die deze vluchtelingen hielpen. Toen de oorlog uitbrak is hij eigenlijk gewoon doorgegaan met waar hij al mee bezig was. Samen met anderen vervalste hij bijvoorbeeld ook bonnen en identiteitsbewijzen, zodat Joodse mensen konden onderduiken.’

Wat vindt u ervan dat uw opa is verraden?
‘Ik vind het heel triest. Hij is verraden door iemand die voor de Duitsers werkte. Deze man was zelf ook Joods, hij was gaan werken voor de Duitsers om zelf in leven te blijven; daar kreeg hij geld voor. Hij deed net alsof hij papieren nodig had en zo kon hij mijn opa verraden. Mijn opa is toen naar kamp Westerbork gebracht. Hij probeerde optimistisch te blijven en gaf er onderwijs aan volwassenen, omdat hij onderwijzer van beroep was. Later is hij naar concentratiekamp Auschwitz gegaan en vanaf daar naar nog twee kampen. Onderweg naar een kamp is hij overleden. Dat was in de winter van 1944-1945. Vervoer ging in open treinwagons en het was hartstikke koud. Hij is omgekomen door kou en ziekte. Bij aankomst in het kamp is hij verbrand.’

Wat deed de rest van uw familie in de oorlog?
‘Mijn vader werd aan het einde van de oorlog, toen hij achttien werd, opgeroepen om in een fabriek in Duitsland te werken. Dat wilde hij niet, dus is hij met een vals persoonsbewijs zelf ondergedoken. Hij was de enige die dat durfde; al zijn vrienden en klasgenoten gingen wel. Mijn moeder heeft veel trauma’s overgehouden aan die tijd. Ze heeft dat veel later, na de oorlog, opgeschreven. Dat schrijven gaf haar weer een doel en dat hielp. En niet alleen mijn opa, ook mijn oma was heel dapper. Zij heeft een Joods meisje gered, Juliette. Destijds sliepen kinderen soms in de kast en dit meisje ook. Toen er een razzia werd gehouden en haar ouders werden weggehaald, is Juliette  hier doorheen geslapen. De volgende morgen hebben de buren haar gevonden, omdat ze heel hard huilde. Die hebben haar naar de Joodse Schouwburg gebracht. Mijn oma hoorde daarvan en wist dat het niet goed zou aflopen. Met een smoes heeft ze toen het meisje bij de schouwburg opgehaald en meegenomen.’

Er is een monument voor de verzetsgroeps van uw opa, hoe is die er gekomen?
‘Dat heb ik zelf geïnitieerd. De burgemeester van Amsterdam en mijn oom hebben het samen in 2007 onthuld. Het heet het Eli van Tijn-monument en staat bij de Kraaipanschool in Amsterdam-Oost. Wat mijn opa heeft gedaan was ontzettend dapper, ik denk niet dat ik dat zou durven. Maar gelukkig zijn er dus wel mensen geweest die het hebben gedaan. Als mijn opa nog had geleefd dan had hij mij dit monument verboden, dan had hij gezegd: Frank, leuk idee, maar moet je niet doen, zo speciaal waren wij niet. Ik vind ze wel heel speciaal.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892