‘Snel, snel, de kelder in, riep mijn moeder’


Auke, Lenne, Delina, Twan en Thijs vertellen het verhaal van Tine van Wijk
Duivendrechtsekade 87Amsterdam-Oost

Tine van Wijk vindt het heel leuk om weer terug te zijn op de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Vooral omdat de eerste vraag die aan haar wordt gesteld is: hoe gaat het met u? ‘Wat lief dat je dat vraagt’, zegt mevrouw Van Wijk met een grote glimlach. ‘Het gaat goed, ik voel me nu ik 86 ben beter dan toen ik 30 was.’ En dan beginnen Auke, Lenne, Delina, Twan en Thijs met het echte interview.

Wanneer merkte u iets van de oorlog?
‘Toen er twee Duitse soldaten voor de deur stonden, merkte ik het. Ik was met mijn moeder, oma vader en kleine zusje thuis. Er werd hard op de deur gebonkt en we schrokken heel erg. Want als er Duitse soldaten voor de deur staan dan weet je dat ze op zoek zijn naar mensen. En ze zoeken vooral mannen, want mannen moesten voor de Duitsers werken en dat wilde mijn vader natuurlijk niet. Mijn oma gilde: ‘Gijs, naar de kelder!’ Gauw vluchtte mijn vader naar de aardappelkelder om zich te verstoppen. Toen deed mijn moeder de deur open en liet de Duitse soldaten binnen. Ze kregen een kopje koffie aangeboden. Wij waren natuurlijk erg bang allemaal. Een van de Duitse soldaten liep op mijn kleine zusje af, zij zat in de box. Hij vond haar zo lief want hij had thuis ook een klein dochtertje. Nadat ze de koffie op hadden gingen ze weer weg. En toen kon mijn vader weer uit de kelder komen. Hij was nog maar net uit de kelder of er weer aangeklopt. ‘Snel, snel, de kelder in’, riep mijn moeder. Wat bleek, een van de Duitse soldaten had zijn geweer laten staan… Tegen de box van mijn kleine zusje stond zijn geweer. Hij pakte het en vertrok. Gelukkig hebben ze mijn vader niet ontdekt want hij was weer op tijd de kelder ingevlucht.’

Had u onderduikers?
‘Nee, wij hadden geen onderduikers, maar wij hadden wel ‘ondergedoken auto’s’. In de oorlog moest iedereen niet alleen zijn fiets inleveren, maar ook zijn auto. Mijn opa en vader hadden een auto, en ook een Joodse meneer die zij kennelijk kenden had een auto die hij natuurlijk niet af wilde geven aan de Duitsers. Mijn opa en vader hadden samen een aannemersbedrijf, en voor dat bedrijf hadden ze allerlei machines, ze hadden ook graafmachines. Toen hebben ze een groot gat gegraven en daar een soort van grote houten kist ingetimmerd. En in dat gat in die houten kist lieten ze de auto’s zakken. Ze hebben het gat weer dichtgemaakt en zo waren de auto’s ondergedoken. Toen de oorlog voorbij was, hebben ze de auto’s weer opgegraven en ze deden het gewoon weer! De Joodse meneer is ook gekomen om zijn auto op te halen. Mijn vader wilde nog van alles aan hem vragen. Want hoe was het met hem en zijn Joodse familie gegaan tijdens de oorlog? De man wilde niet praten; hij pakte zijn auto en ging weg. Ik vind het nog steeds erg dat we nooit te weten zijn gekomen hoe het met deze man is gegaan en met zijn familie.’

Wat vond u van de Bevrijding?
‘Het was best een beetje moeilijk want het was feest maar er waren natuurlijk heel veel mensen die niet terug zijn gekomen uit de oorlog. Op school mochten we ineens het Wilhelmus weer zingen. Dat was zo gek, want dat was de hele oorlog verboden. Dat dit nu weer mocht gaf een gevoel van bevrijding, en het voelde voor mij heel veilig. Wat erg was, is dat een dienstmeisje dat bij ons thuis werkte, door mensen werd opgehaald en mee moest lopen over straat. Ze werd met pek en veren ingesmeerd en uitgescholden voor moffenhoer. In de oorlog had ze een Duits vriendje gehad en daar werd ze voor gestraft. Dus ik heb een dubbel gevoel bij de Bevrijding.

Er liepen ook Wehrmacht-soldaten langs die weer teruggingen naar Duitsland. Een van die soldaten riep mij en wilde mij iets geven. Ga maar, zei mijn vader, ga maar naar hem toe. Mijn vader heeft mij toen uitgelegd: deze mannen moesten verplicht het leger in, en dat wilden zij heus niet, en zo leerde ik dat niet alle Duitsers slecht waren. Dat is een hele belangrijke les voor mij geweest. Niet alle Duitsers zijn slecht.’

Heeft u ook een goeie herinnering aan de oorlog?
‘Wat echt heel gezellig was – hoe gek dat ook klinkt want het was oorlog – was als mijn opa verhalen ging vertellen bij de kachel. We zaten dan ‘s avonds laat om de kachel met onze buren en buurkinderen. Wij hadden hout doordat mijn opa voor zijn aannemersbedrijf hout nodig had. En er was tekort aan hout dus daarom kwamen de buren bij ons om de kachel zitten. Mijn moeder deelde koffie of thee uit en mijn opa ging dan verhalen vertellen. Over Tijl Uilenspiegel bijvoorbeeld en dan zaten we gezellig bij elkaar; dat was heel fijn. Maar soms ging het luchtalarm af en moesten we heel snel naar de schuilplek. De schuilplek was in de Cinetone studio’s. Dat was echt heel angstig. Als ik nu een hard geluid buiten hoor dan voelt dat nog steeds als angstig, ik denk dat dat nooit weggaat.’

Kon u wel spelen tijdens de oorlog?
‘Toen ik 7 was had ik een vriendje. En daar speelde ik heel vaak mee. Maar zijn vader was een NSB’er dus die was fout in de oorlog. Mijn familie heeft het mij nooit verboden om met hem te spelen, terwijl dat best gevaarlijk was. Want je moest opletten dat je geen dingen ging zeggen waardoor mijn familie in gevaar zou kunnen komen. Stel je voor dat ik bijvoorbeeld ging zeggen dat mijn vader zich moest verstoppen of dat we ondergedoken auto’s hadden. Ik had wel geluk dat wij veel ruimte hadden om ons huis om buiten te kunnen spelen. Maar tijdens de Hongerwinter was het zo ijs- en ijskoud dat je echt niet lang buiten wilde spelen…’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892