Archieven: Verhalen

‘De volgende ochtend gingen we granaten zoeken in Park Frankendael’

Tine van Wijk nodigt Amitai, Nora en Scott uit om dichterbij elkaar te komen zitten aan de tafel in de lerarenkamer van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost. Een juf schenkt voor iedereen een kopje koffie of thee in. En dan is het zover, het interview kan beginnen.

Wat merkte u van de oorlog?
‘Toen de oorlog net was begonnen, zagen we allemaal vliegtuigen in de lucht. Dat heeft heel veel indruk op mij gemaakt. Mijn ouders legden het wel uit. Er is nu oorlog, zeiden ze, maar daar begreep ik als kind nog niet zo veel van. Pas later merkte je wat dat allemaal inhield. Maar ik zie het zo weer voor me: al die vliegtuigen in de lucht, het waren er zo veel! Ik weet nog dat er een gaarkeuken was bij de melkfabriek. Daar moesten we dan naartoe. We hadden een pannetje meegenomen van thuis en uit hele grote bakken schepten ze daar het eten in. Je kreeg eten als je een bon inleverde. Op een gegeven moment was alles op de bon.’

Wat weet nog van de Hongerwinter?
‘In 1944, in het laatste jaar van de oorlog, zijn wij naar Bovenkarspel gegaan want het eten was echt op. Toen er dus echt haast niks meer was, ben ik met twee zussen een half jaar in Bovenkarspel gaan wonen. Ook gingen we daar dan naar school. Op een oude fiets hebben mijn ouders mij en mijn zus na de oorlog weer opgehaald. Dat was een dag fietsen, terwijl ze al zo verzwakt waren. De reis ging ook een stuk met de boot over het IJsselmeer; de hoge golven maakten me zeeziek. Misselijk kwam ik aan in Amsterdam. Daar had ik de bevrijdingsfeesten gemist. Ik was jaloers op mijn oudste twee zussen die wel al die straatfeesten hadden meegemaakt. In Bovenkarspel waren niet echt feesten geweest.’

Waar ging u granaten zoeken?
‘De volgende ochtend nadat de vliegtuigen over waren gevlogen, gingen we granaten zoeken in Park Frankendael. Dat mocht niet van mijn moeder maar we deden het toch.

In de nacht ben ik vaak bang geweest hoor, als het luchtalarm afging. Ik was bang dat de bommen op ons zouden vallen. Wij woonden op 1 hoog, boven een bakkersgezin. Wij gingen dan met de onderburen onder de trap zitten. Daar dachten we een beetje veilig te zitten. We woonden met drie families naast elkaar en ‘s ochtends vroeg gingen we dan met alle kinderen stiekem de straat op en dan zochten we de scherven van granaten, stukjes ijzer. Ik had ze in een blikken doosje gedaan maar het doosje is kwijtgeraakt helaas.’

Hoe was het ’s avonds bij u thuis?
‘Nou alles was verduisterd en er was geen elektriciteit. Maar mijn vader had iets bedacht. Hij had een fiets op een soort balk vastgemaakt. Aan de fiets zat een draadje en dat draadje ging naar een lampje. Mijn zus ging dan heel hard fietsen en zo hadden we licht. Zodra ze stopte ging het licht uit. Dat was wel heel slim gemaakt van mijn vader. Zo hadden we toch nog een lampje als het donker was. Er waren op een gegeven moment ook bijna geen kolen meer om in de kachel te doen.

Weet je dat ik heb gezien dat een meneer die buiten kolen wilde pakken bij het spoor in zijn hoofd werd geschoten? Hij heeft het gelukkig overleefd, de kogel hebben ze in zijn hoofd laten zitten. Zijn hele leven heeft hij met die kogel rondgelopen.’

Archieven: Verhalen

‘Plots rende mijn broertje weg en toen dacht ik: dat kan ik ook’

Licht gespannen maar met heel veel zin zitten Emira, Filou, Magali en Manouk klaar aan de ronde tafel. De lange lijst met vragen hebben ze eerlijk verdeeld en er is zorgvuldig nagedacht over de opbouw van de vragen. Ruurd Kooiman komt bij de leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost zitten. De 87-jarige meneer Kooiman was nog maar een jongen tijdens de oorlog, toch hij herinnert zich nog veel.


Was het veilig om buiten te spelen tijdens de oorlog?
‘Spelletjes hadden we niet, ballen ook niet. We moesten echt onszelf vermaken. Dat deden we wel buiten, bijvoorbeeld in de speeltuin in de buurt. Ook speelde ik met vriendjes bij de dijk, daar konden we met een stukje zeil onder onze kont naar beneden glijden. Toch was het niet altijd even veilig. Toen ik met drie vriendjes daar speelde, kwamen er Duitsers aanrijden. Uit de wagen kwamen drie mannen, die werden daar neergezet en even later door vier Duitsers doodgeschoten. Wij schrokken heel erg maar mochten niet weglopen. Pas toen de Duitsers waren vertrokken, mochten we weg. Een vrouw heeft nog een wit laken over de mannen gelegd.

’s Nachts was het soms ook heel spannend. Alle ramen van de huizen waren dichtgeplakt met zwart papier want er mocht geen licht naar buiten schijnen. Dus het was dan helemaal donker op straat, op de zoeklichten van de Duitsers na. Soms hoorde je dan wel eens geschreeuw op buiten van Joden die werden opgehaald. Naast mij woonde een Joods jongetje, daar speelde ik wel mee. En toen opeens was-ie weg.’

Hoe kwam u eigenlijk aan eten?
‘Ik had altijd een lepel in mijn kontzak zitten. Die had je echt nodig als je gamellen moest leeghalen. Daarmee kon je de restjes voedsel er nog uit krabben. Dan likte je de lepel af, stopte hem terug in je zak. Ik was niet de enige, mijn twee vriendjes hadden dat ook. We kregen ook etensbonnen. Die moest je op een bepaalde datum inleveren, en dan kreeg je een stukje brood, aardappelen of boter ervoor terug. Dat kregen we van de gemeente Amsterdam. Soms aten we uiensoep en of schillensoep. Dat was niet lekker, maar je had wat. Op bepaalde momenten mochten we ook eten halen op een kleuterschool. Dan moest je met een pannetje in de rij.

Oh, en ik heb wel eens stiekem een suikerbiet gepikt. Die sneed mijn moeder in stukken en bakte hem op de kachel in een koekenpan. De suikerbiet werd helemaal hard en bruin. Er was zo weinig te eten dat ook soms de katten werden opgegeten, net zoals konijnen. Onzen buren hadden een kat, maar die was opeens weg. Toen bleek dat-ie de pan in was gegaan.’

Wat deed u nog meer tijdens de Hongerwinter?
‘We deden van alles om warm te blijven. Maar kolen voor de kachel waren er bijna niet meer. Mijn broertje en ik hebben eens een boom omgehakt om de takken te gebruiken voor de kachel. Door die uitstekende takken lukte het niet om in ‘m in één keer de trap op te tillen, dus hadden we hem even tegen het hekje van de speeltuin aangezet. Even later wilden we met een bijl de boom wat kleiner hakken. Dat zag een politieagent. Die zei dat we moesten meekomen. We zijn met de boom op onze schouders meegelopen. Maar plots rende mijn broertje weg en toen dacht ik: dat kan ik ook. Waren we wel onze boom kwijt. Ook uit de tramrails kwamen teerblokjes die de kachel ingingen. Daar hebben wij er ook een paar van uit gesloopt.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn opa liet veel Joden onderduiken op de school waar hij onderwijzer was’

Emilie, Liv, Stella en Leah laten meteen zien dat ze zich goed hebben voorbereid. Nieuwsgierig en vol enthousiasme beginnen de leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost aan hun interview met Frank Meelker. Hij vertelt hen het verhaal van zijn grootouders.

Kunt u iets vertellen over uw familie?
‘Mijn grootvader heette officieel Elias van Tijn, maar ze noemde hem Eli. Mijn oma heette Mina de Bruin. Mijn opa was Joods, mijn oma niet. Mijn moeder was daarom ook niet Joods en zij hoefde dus niet onder te duiken in de oorlog. Mijn opa was 38 jaar toen de oorlog begon. Hij zat bij de verzetsgroep Gerritsen. Hij deed dat omdat hij vond dat je mensen in nood moet helpen. Samen met anderen vervalste hij bonnen en identiteitsbewijzen, zodat Joodse mensen konden onderduiken. Hij heeft ook veel Joodse mensen laten onderduiken op de school waar hij onderwijzer was. Dit was natuurlijk heel gevaarlijk, als je gepakt werd ging het goed mis. Ik denk dat mijn opa gedacht heeft: vraag mij niet waarom ik het gedaan heb, vraag de anderen waarom zij het niet gedaan hebben.’

Weet u door wie uw grootvader is verraden?
‘Dat was door een Joodse man die uit Duitsland was gevlucht. Hier werd hij opgepakt. Ze hebben hem toen voor de keus gesteld om of te helpen of naar een concentratiekamp te gaan. Hij heeft ervoor gekozen te helpen door zich voor te doen als gevluchte Jood zonder identiteit. Via-via kwam hij bij mijn grootvader terecht want die vervalste persoonsbewijzen. Toen mijn opa het identiteitsbewijs aan deze man overhandigde werd hij opgepakt. Deze man heeft dat vaker gedaan en heeft hiermee tientallen mensen verraden. Het is vreselijk dat hij dat deed.’

Heeft uw grootvader het kamp overleefd?
‘Mijn grootvader ging eerst naar Westerbork, daar heeft hij een tijd gezeten. Toen ging hij met de trein van Westerbork naar Auschwitz. Hij was niet gek en wist wat hem daar te wachten stond. Toen hij daar aankwam vroegen ze aan de groep of er mensen met een praktisch beroep waren, zoals timmermannen of loodgieters. Mijn opa was meester op een school, maar toch stak hij z’n vinger op om daar weg te kunnen komen. Hij is naar een ander kamp gegaan. Dat was in de winter van 1944-1945 en het was ijskoud. Mensen hadden weinig kleren en hadden niets te eten. Gevangenen werden ’s nachts vervoerd in open wagons, het was – 20 graden dus je kan je voorstellen hoe vreselijk dat was. Hij is toen zo ziek geworden door de honger, kou en ellende dat hij in dat kleine kamp al snel is overleden. Of je kan beter zeggen: vermoord. Hij was toen 43 jaar.’

Hoe is het verder met uw oma gegaan?
‘Mijn oma was na de oorlog heel arm. Het was niet zo dat er na de oorlog goed voor mensen gezorgd werd. Dus ze moest het maar redden met zes kinderen. Ze had zo weinig geld dat ze haar enige jurk op zondag waste, ze liep dan in haar onderjurk thuis rond want ze had maar één jurk om te dragen. Later kreeg ze een oorlogspensioen van Stichting 1940-1945. Omdat haar man in het verzet had gezeten kreeg zij ook geld. Mijn oma was vrijwel nooit buiten Amsterdam geweest maar wat zij altijd al had gewild was reizen. Toen de kinderen volwassen waren is ze gaan reizen over de hele wereld. Dat was heel leuk voor haar. Toen ik 17 was heb ik een keer een hele mooie reis met haar mogen maken. We gingen met de bus vanuit Amsterdam helemaal naar India en Nepal. Dat was heel speciaal.’

Archieven: Verhalen

‘De buren hoorden haar huilen en brachten haar naar de Joodse Schouwburg’

In de lerarenkamer van de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost zitten Frank Meelker en Moos, Mas, Felix, Raja en Nayeli knus samen. De kinderen zitten er ontspannen en nieuwsgierig bij. Meneer Meelker vertelt het verhaal van zijn grootouders aan hen.

We hebben gelezen over uw opa, maar heeft uw oma ook wat goeds gedaan in de oorlog?
‘Ik vind het leuk dat je vraagt naar mijn oma. Mijn opa hoorde bij een verzetsgroep die persoonsbewijzen vervalste en hij liet Joodse mensen onderduiken op de zolder van een school waar hij hoofdonderwijzer was. Mijn oma hoorde niet bij die verzetsgroep. Als je bij een verzetsgroep zat, vertelde je niemand wat je deed want dan kon ook niemand je verraden. Ik denk dus niet dat mijn oma precies wist wat mijn opa deed.

In de oorlog had je razzia’s. Op een keer tijdens zo’n razzia werden er Joodse mensen die bij mijn opa en oma in de buurt woonden, weggevoerd. Dit echtpaar had een peutertje van een jaar of twee dat in een kast lag te slapen. Ze waren arm en dit kindje had geen bed maar een kast om in te slapen. Het meisje had niets gehoord en de ouders waren zo slim haar niet wakker te maken. Ze hoopten dat iemand haar zou vinden en redden. Toen ze wakker werd en er niemand was, begon ze te huilen. De buren hoorden dat, vonden haar en dachten: och, wat zielig zo’n meisje, we brengen haar naar de Joodse schouwburg. De Joodse schouwburg was een plek waar Joodse mensen verzameld werden voor ze afgevoerd werden naar Westerbork.

Mijn oma hoorde dit verhaal en dacht: het zal toch niet waar zijn, nu heeft dat kindje zo veel geluk gehad en dan brengen ze haar daarnaartoe en overleeft ze het waarschijnlijk alsnog niet. Mijn oma wist de naam van dat kindje en is daar toen heengegaan. Ze is langs de bewakers gelopen en met een smoesje heeft ze haar toen mee naar huis genomen en opgevoed. Het kindje is nu een mevrouw van 80 en woont in Australië. Ze heeft mijn oma altijd mama genoemd.’

Weet u wie uw grootvader verraden heeft?
‘Dat was door een Joodse man die uit Duitsland was gevlucht en hier werd opgepakt. Hij moest toen kiezen: of de Duitsers helpen of naar een concentratiekamp gaan. Hij koos ervoor de Duitsers te helpen en deed dat door zich voor te doen als gevluchte Jood zonder identiteit. Hij kwam toen bij mijn grootvader terecht want mijn opa vervalste persoonsbewijzen.Toen mijn opa hem het identiteitsbewijs gaf, werd hij gearresteerd door de Duitsers.’ 

Wat is er toen met hem gebeurd?
‘Hij is naar Westerbork gegaan, dit was een plek waar vooral Joodse mensen naartoe gingen voordat ze gedeporteerd werden naar de kampen in Duitsland en Polen. Hier is hij iets meer dan een jaar geweest. Het was een soort gevangenis. Er was ook angst want iedere week vertrok er een trein en werden namen omgeroepen van de mensen die mee moesten. Op de laatste trein die vertrokken is naar Auschwitz, dat is ook de trein waar Anne Frank inzat, moest mij opa ook mee.

Auschwitz was een vreselijke plek, het was het grootste vernietigingskamp dat er was. Toen mijn opa daar aankwam werd er gevraagd of er mensen konden timmeren, die konden ze nog wel gebruiken om in de fabrieken te werken. Mijn opa kon helemaal niet timmeren maar zei toch ‘ik’. Hij is toen naar een ander kamp gegaan en nog weer naar een ander kamp.

In de laatste winter van de oorlog ’44-’45 was soms wel min 20 graden. Mijn opa ging mee op een trein waar ze vervoerd werden in open wagons. Hij had niets te eten en te drinken en weinig kleren aan. Hij is toen ziek geworden en in het laatste kamp waar hij aankwam is hij begin 1945 van honger en ziekte doodgegaan. Hij heeft de oorlog dus niet overleefd.’

Hoe was het voor u om te ontdekken wat voor een dappere dingen uw grootouders deden?
‘Het was eigenlijk pas later dat ik dat ontdekte, ik wilde er eerst niets van weten, al die erge verhalen. Schrijver Bart Cort heeft een boekje geschreven over de verzetsgroep van mijn grootvader. Het boekje heet De Groep Gerretsen. Hierdoor wilde ik er later in mijn leven toch meer van weten. Ik wist niet dat hij zoveel goede dingen in de oorlog had gedaan. Ik heb uiteindelijk geld ingezameld voor een monument dat in 2007 onthuld is. Ik vind dat we niet moeten vergeten wat deze mensen deden. Mijn moeder is helaas een week voordat het monument werd onthuld overleden.’

Archieven: Verhalen

‘Toen mijn moeder op de radio hoorde dat er oorlog was, begon ze te huilen’

Manu, Leni, Lea, Robbie en Rai kijken uit naar het interview met Tonny Biesterveld. Aan de leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost vertelt ze over haar herinneringen aan de oorlog. Ze woonde met in die tijd met haar familie in de Transvaalbuurt, maar ging naar Friesland om aan te sterken.

Hoe was het in de oorlog?
‘Aan de eerste twee jaren heb ik niet zo veel herinneringen. Het leven ging door. Ik woonde in een Joodse buurt en had Joodse vriendinnetjes. Die waren plotseling weg. Het leven werd wel telkens wat kariger. ’s Avonds moesten de gordijnen dicht, we mochten dan ook niet meer de straat op. En Joodse mensen mochten op een gegeven moment niet meer hun boodschappen doen. Dan ging mijn moeder voor hen in de rij staan. De huizen in onze buurt waar Joodse mensen woonden, begonnen ook leeg te raken omdat ze daar werden weggehaald. Ik woonde zelf ergens 2 hoog en onder en boven ons stond het leeg. Op een avond hoorde mijn vader iets op de trap. Hij keek en zag dat mensen bezig waren om de trap te slopen, want het was koud en ze wilden de kachel stoken. Ze dachten dat het hele pand leeg was. Niet veel later zijn wij ook verhuisd naar een ander leeg huis in de buurt. Het voelt toch een beetje krom dat wij mochten wonen in een mooi huis omdat de bewoner was weggevoerd omdat ze Joods was.’

Wat dacht u toen de Duitsers binnenvielen?
‘Ik was nog een kind, toen het begon was ik ongeveer 5 jaar oud. Dus de eerste tijd had ik er weinig erg in. Ik heb wel één herinnering van toen het begon. Want er was een bericht op de radio, dat kon ik niet verstaan, maar mijn moeder begon te huilen toen ze het hoorde. Ik ging onder tafel zitten. Toen bleek dat de oorlog was verklaard. Ik heb natuurlijk wel veel Duitsers, moffen noemden we ze, zien lopen. Je kreeg al van jongs af aan van huis uit mee dat die lui niet klopten. Het is wel eens gebeurd dat ik met mijn oudste broer door de Linnaeusstraat liep om eten op te halen. We liepen met een pan over straat toen de Duitsers aan kwamen gelopen. Een van die Duitsers had een grote zwarte trommel bij zich en die trommel schommelde tegen mij aan. Ik was natuurlijk nog heel klein en toen riep ik hard dat-ie uit moest kijken. Van m’n broer moest ik toen heel snel doorlopen want dat kon natuurlijk echt niet. Mijn broer is later opgepakt, want ze hadden jonge mannen nodig om in de fabrieken te werken. Hij is na de oorlog gelukkig wel teruggekomen.’

Hoe voelde het om bij uw ouders weg te moeten gaan?
‘Omdat we allemaal zo’n enorme honger hadden, kregen mijn ouders hulp van een kerkelijke instantie. Wij kwamen toen op verschillende plekken in Nederland terecht. Mijn zusje was het meest ondervoed, die kwam als eerste bij een slager in Noord-Holland terecht. Ik ben toen met mijn broertjes op een groot schip gezet. In het ruim lag allemaal stro. We hebben drie dagen gevaren met een heleboel andere ondervoede kindjes, tot we in Assen aankwamen. Vanaf daar ben ik met een ander meisje met een meneer met paard en wagen meegegaan. In Peizermade kwam ik bij een jong gezin terecht. Het was echt zo’n dorpje uit een boekje, met een voor- en achtertuintje. Daar heb ik gewoond tot de Bevrijding. Toen het zover was is mijn moeder ons helemaal met de fiets komen vanuit Amsterdam weer komen halen.’

Archieven: Verhalen

‘In ieder ruim van het schip zaten wel honderd kinderen’

Just, Mats, Tammes en Luka kijken uit naar het interview met Tonny Biesterveld. De leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost hebben hun vragen goed voorbereid. Na afloop van het gesprek zijn ze onder de indruk van haar verhalen over de oorlog.

U woonde in een buurt met veel Joodse mensen, waren dat ook uw vrienden?
‘Ik woonde in Amsterdam-Oost, in de Transvaalbuurt en ik had ook Joodse vriendinnetjes. Het ene vriendinnetje heette Greetje Zwart. Ze was net zo oud als dat ik was, 8 jaar. Van de ene op de andere dag was Greetje weg. Opgehaald door de Duitsers.

Ik had nog een Joods vriendinnetje, Rebecca Roodveld. Na de oorlog had ik gehoord dat Rebecca wel de oorlog had overleefd. En dat wilde ik natuurlijk heel graag geloven. Maar sinds deze zomer weet ik dat dit niet zo is. Want ik was bij het Namenmonument en tot mijn grote schrik zag ik haar naam daar staan. Dus nu weet ik dat ze alle twee zijn omgekomen. Greetje en Rebecca waren mijn vriendinnetjes waar ik veel mee speelde. En het gekke is dat het vriendinnetje van wie ik wist dat ze niet is teruggekomen, dat was Greetje en zij is gewoon vermoord, zat heel veel in mijn hoofd. Maar het andere vriendinnetje, Rebecca, aan haar dacht ik veel minder. Omdat ik dacht: die mag leven, die mag groter groeien, die is er nog. Nu weet ik dat dit niet zo is. En als ik daaraan denk, dan komen de tranen weer in mijn ogen.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘In het begin was er nog wel wat te eten, maar dat werd steeds moeilijker. Maar mijn moeder deed erg haar best om er toch iets van te maken. Ik kan me nog een grappig verhaal herinneren. Op zondag maakte mijn moeder pannenkoekjes van suikerbieten. Die bakte ze al op zaterdag en als het klaar was zette ze de pannenkoekjes op een hoge keukenplank zodat niemand erbij kon. Maar de volgende dag zagen we dat er een paar pannenkoekjes wegwaren. Maar ja: wie had dat gedaan? Mijn zus en mijn andere broer kregen de schuld want die waren lang en zij konden bij de hoge keukenplank. Maar een paar weken later, toen mijn moeder weer pannenkoekjes had gebakken en op een hoge plank had gezet, hoorde ik op zondagochtend opeens gerinkel uit de keuken komen. En daarna riep mijn jongere broertje: ‘Ik heb het niet gedaan, ik heb het niet gedaan!’ Wat bleek: mijn vader had een val gemaakt voor de dief. Hij had een koortje met allemaal lepeltjes tussen de deur gespannen en daar was de pannenkoekjesdief tegenaan gelopen…’

Hoe oud was u toen u met uw broertjes op de boot ging?
‘Dat was in 1944, ik was net 9 jaar geworden. Er was grote hongersnood. Volwassenen maar ook kinderen kwamen om van de honger. Toen heeft een kerkelijke stichting geregeld dat kinderen naar het platteland konden gaan, waar nog wel te eten was. Wij waren er heel slecht aan toe. Dus onze ouders hebben ons toen ook aangemeld bij die stichting. Mijn drie broertjes en ik gingen naar een hele grote boot, die lag aan de De Ruijterkade ergens bij het CS. Het was een hele grote rijnaak met drie grote ruimen. In ieder ruim zaten wel honderd kinderen. Wij zaten in het middelste ruim. Op de grond lag stro waar we op sliepen en er stonden emmers in de hoek waar we onze behoeftes op moesten doen. De kinderen huilden veel. We hebben drie dagen op de boot gezeten. Een keer zijn we van boord geweest. We gingen toen naar een soort schoolgebouw en daar kregen we een warme maaltijd. Het was een soort hutspot en in mijn gedachte was het een hele lekkere maaltijd! Omdat je al heel lang geen normaal eten hebt gehad, alleen tulpenbollen en suikerbieten. Wat ik me ook nog kan herinneren is dat er tijdens de reis op de boot is geschoten, maar gelukkig is niemand geraakt. En wat heel triest was is dat er onderweg tijdens de reis ook kinderen zijn gestorven. Zij waren er zo slecht aan toe dat ze de reis niet aankonden.’

Hoe was uw aankomst na de reis en waar ging u naar toe?
‘Na drie dagen gingen we bij Assen van boord. Daar werden we naar een soort hotel gebracht. Alle kinderen stonden in een grote zaal, en voorin zaten, achter een paar tafeltjes, een paar vrouwen en mannen. En als zij je naam opnoemden liep je naar voren en dan moest je met een wildvreemde meneer of mevrouw mee, naar je nieuwe adres. Mijn broertjes werden alle drie tegelijk naar voren geroepen en zij gingen naar Groningen, maar ieder in een ander gezin.

Ik werd daarna met nog een ander meisje naar voren geroepen en wij werden op een kar gezet met een paard ervoor. En wij gingen met een meneer mee naar Peizermade, een dorpje in Drenthe. Ik kwam bij een jong stel zonder kinderen. Ik ging daar ook naar school. En daar ben ik gebleven tot na de Bevrijding. We werden bevrijd door de Canadezen en bij ons waren er ook Poolse soldaten die ons bevrijd hebben. Ik kan het me nog goed herinneren. Zij kwamen binnen rijden in ons dorp op de tanks en jeeps en ze gooiden kauwgom en chocolade en sigaretten naar de mensen. En ik kreeg de chocolade!’

Uw moeder kwam u ophalen. Hoe was uw reis terug naar Amsterdam?
‘Mijn tasje werd gepakt en samen met ons gezin gingen we op weg naar Lemmer, eerst nog met een klein trammetje en tussen Joure en Lemmer moesten we lopen. In Lemmer hebben we overnacht in een soort loods met stro op de grond en met heel veel andere mensen. Wat ik me kan herinneren is dat er mensen gingen roken en dat mijn moeder samen met een paar anderen heel boos is geworden. Want roken in een ruimte met stro en veel mensen dicht op elkaar is heel gevaarlijk. Gelukkig luisterden de mensen en het is goed afgelopen. De volgende morgen zijn we naar de haven van Lemmer gegaan en mijn moeder had voor ons kaartjes geregeld voor de boot. De reis duurde een hele dag. Dat is nu wel anders maar toen ging alles veel langzamer. Ik kan me herinneren dat het een zonnige dag was en ik zag mensen die heel zeeziek waren van de bootreis. Maar ik was heel blij en rende en speelde met mijn broertje op het dek van het schip.

Ze vragen wel eens aan me: was je niet boos dat je ouders je wegdeden. Maar ik was niet boos, want ze deden het om me te redden. En die tegenstelling met mijn Joodse vriendinnetjes is wel heel groot. Ik ging de stad uit om gered te worden, zij gingen de stad uit om vermoord te worden.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘We hadden een fiets in de woonkamer staan voor wat licht’

Mevrouw Ilse Schuurman komt naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West om geïnterviewd te worden door Nisanaz, Shannon, Fatima en Yassin uit groep 7/8. Mevrouw Schuurman vindt het erg leuk om alle verschillende scholen zelf te bezoeken en de kinderen staan klaar met hun vragenlijsten, vól met goede vragen.

Bent u in de oorlog naar school gegaan?
‘Ja maar pas vanaf dat ik vijf jaar was. In die tijd ging je nog niet naar de kleuterschool, er waren ook nog geen peuterspeelzalen en al helemaal geen baby-opvang. Kinderen waren gewoon thuis bij hun moeders totdat ze 5 of 6 jaar waren en daarna gingen ze naar school. Ik kon niet elke dag naar school, omdat de Duitsers ons schoolgebouw hadden ingenomen. Gelukkig waren er andere scholen die ons af en toe hun schoolgebouw lieten gebruiken. Zo konden we toch nog soms naar school.’
‘We hadden niet veel kleding en soms zelfs geen goede schoenen. Als je schoenen te klein werden sneden we de tenen van de schoen eruit, dan pasten ze weer even. Als onze kleren te klein werden, zetten onze moeders er een stukje stof tussen om het groter of langer te maken.’

Welke kleur had de lucht in de oorlog?
Was die rood door alle bommen en branden of wit door de rook van het vuur?
‘De lucht was meestal gewoon blauw, net als nu.  Maar ik heb wel eens een brandend vliegtuig zien vliegen. Dat was een vliegtuig waar de Duitsers op hadden geschoten. Ik kan me dit goed herinneren en ik was toen heel bang.  Ook was de lucht ’s avonds en ’s nachts helemaal donker. Iedereen moest ervoor zorgen dat er absoluut geen streepje licht van binnen naar buiten scheen. Wel waren er ’s avonds zoeklichten in de straten. Je mocht ’s avonds niet naar buiten.’

Heeft u ooit iets bijzonders meegemaakt?
‘De hongerwinter was wel heel bijzonder.  We hadden haast geen eten, tijdens de oorlog kon je sowieso niet zoveel spullen kopen. Je kreeg bonnen voor brandstof, bonnen voor eten. Als je wat kocht werd dat aangetekend op je bonnenboekje. Maar tijdens die laatste winter was er zelfs op de bon haast niets meer te krijgen. We aten de gekste dingen: soep van aardappelschillen, koekjes van suikerbiet. Bloembollen waren zogenaamd een traktatie.’
We hadden het heel koud, er waren geen kolen voor de kachel. We hadden ook geen stadsverwarming. Soms fietsten we helemaal naar Zaandam, omdat we hadden gehoord dat daar wat hout te krijgen was. Dan werden we warm van het fietsen en daarna konden we een tijdje ons noodkacheltje laten branden om wat warmte in huis te krijgen. Als wij wat hout hadden kwamen mijn tante en oom met hun kind naar ons huis om ook warm te worden bij ons noodkacheltje.
Er was die winter ook geen elektriciteit. We hadden dus ook geen licht in huis. Het wordt natuurlijk al vroeg donker in de winter dus de huizen waren heel donker. Wij hadden een fiets op zijn standaard in de kamer staan en dan fietsen we in de kamer om wat licht van de koplamp te krijgen. Ook hadden we wat zaklampen die niet op batterijen werkten maar daar moest je in knijpen om licht te krijgen: deze zaklampen heten knijpkatten.’

We lazen dat u erg ziek geweest bent tijdens de oorlog. Wat voor ziekte had u?
‘Ik had longontsteking. De dokter zei dat ik als medicijn zwarte koffie moest drinken. Wij hadden geen koffie, we hadden tarwe in onze koffiemolen zitten omdat we wat losse aren tarwe gevonden hadden. Die aren pelden we en maalden we in de koffiemolen. Dan hadden we meel waar we wat te eten van konden maken. Gelukkig hadden mijn oom en tante nog wat koffie en dat gaven ze aan mij. Dat was wel bijzonder: toen onze buren hoorden dat ik ziek was, gaven mensen om ons heen ons toch iets te eten. Terwijl ze zelf weinig hadden, maar toch kregen we een ei of een lepel boter bijvoorbeeld.’
Er waren wel veel mensen ziek in de oorlog, vooral tijdens de hongerwinter. We hadden geen zeep en geen warm water dus we konden ons niet goed wassen. De straten waren vies, de putten verstopt.  Er was ook veel ongedierte in de stad: ratten, vlooien en luizen. Mijn moeder deed een chloroform gaasje in de zomen van onze broeken zodat de vlooien weg bleven.’
‘Gelukkig was daarna snel de bevrijding. Er was een paar weken lang feest. Er werd een podium gebouwd in de straat. Wat wel heel erg was, was dat mijn man 14 jaar was toen de oorlog afgelopen was en hij was op de Dam aan het feestvieren dat Nederland bevrijd was toen de Duitsers ineens toch nog op mensen gingen schieten. Hij was heel bang en is hard weggerend. Dit gebeurde twee dagen na de bevrijding.’

Archieven: Verhalen

‘Zweeds wittebrood met margarine, dat was als een parel in je mond.’

Isra, Ebubekir, Soufean lopen de rustige, groene route van de Catamaran Landlust in Amsterdam-West naar de kleurrijke en gezellige woning van mevrouw Frederika Blom. Onderweg passeren ze prachtige kersenbomen in volle bloesem en overleggen ze nog over de volgorde van hun vragen. Aangekomen bij mevrouw Blom nemen zij plaats met hun vragenlijstjes in hun hand.

Ging u naar school in de oorlog?
‘Ja, ik ging naar een katholieke nonnenschool. Maar we gingen niet elke dag naar school, zeker later in de oorlog niet. De school had een centrale hoge kachel met pijpen die door alle lokalen liepen, zodat alle lokalen verwarmd werden. Maar deze kachel werkte op kolen en het laatste jaar waren er helemaal geen kolen meer. We moesten maar wat warms aan trekken, maar het was ijskoud in school. Ik herinner me dat een van de nonnen me vroeg waar mijn broertje Ton was. Ze had hem al twee weken niet gezien en vroeg of hij ziek was. Hij was niet ziek en voor zover ik wist, ging hij gewoon naar school. Ook mijn moeder dacht dat hij gewoon naar school ging. Bleek dat mijn broertje, klein als hij was, al elke dag van school spijbelde! Hij deed alsof hij naar school ging, speelde lekker op straat en als hij trek kreeg wist hij dat het vast rond het middaguur was. Dan ging hij naar huis voor een boterham. Onze moeder had niets door!’
Mijn broertje en ik hebben allerlei avonturen samen beleefd, zo stalen we een soms samen spullen van een geparkeerde goederentrein.  Als er een goederentrein aankwam stond deze vlak bij ons huis. We kropen onder het prikkeldraad door, net als de helft van de mensen uit onze wijk, om te kijken of er iets te halen viel. Je mag niet stelen, maar in zo’n situatie doe je het toch.’

Hoe voelde u zich als het luchtalarm afging?
‘Als het luchtalarm afging was ik altijd heel bang, dan wist je dat je zo snel mogelijk van de straat moest. Ik herinner me de eerste keer dat ik het hoorde en dat mijn vader me vertelde dat het nu oorlog was. Later in de oorlog wisten we precies wat we moesten doen als het alarm afging: zo snel mogelijk naar binnen, uit de buurt blijven van de ramen en in de gang tegen de muur aan gaan staan, daar was het het veiligst.’
Een keer ging het luchtalarm af terwijl ik buiten aan het spelen was. Er werd geschoten uit vliegtuigen en de kogels vlogen letterlijk om mijn oren! Ik rende en was heel bang. Op een gegeven moment werd ik onverwachts bij een fietsenstalling naar binnen getrokken. Iemand redde mij! Toen het gevaar voorbij was, ben ik naar huis gelopen. Mijn moeder was heel blij dat ze me zag, want ze was ontzettend ongerust geweest. Ik had in mijn broek geplast van angst, maar ik was gelukkig veilig thuisgekomen! De kogelgaten waren nog jarenlang zichtbaar in de deuren.’
Ook is er eens een bom gevallen in een weiland vlakbij ons toen ik bij mijn oma logeerde. Ik lag met mijn oma samen in bed en we hoorden allemaal mensen buiten. Zij waren gaan kijken naar de bom. Ik ging de volgende dag, samen met mijn vader, kijken en herinner me de grote krater die de bom geslagen had in het weiland. Wéér had ik veel geluk gehad!’

Wat aten jullie tijdens de hongerwinter?
‘De hongerwinter was een steenkoude winter en er was steeds minder eten. We aten wat er maar was. Dat was weinig. Gelukkig kregen we soms wel wat eten van onze familie, die zelf een grote groentetuin hadden. Doms gingen we zelf eten halen met de fiets. Dan had je geluk als je met je fiets én het eten thuiskwam en het onderweg niet afgepakt was. Nederlanders moesten hun fietsen aan de Duitsers geven. Zij smolten het ijzer van de fiets om en maakten er wapens van.’
‘Ik herinner me wel dat mijn moeder suikerbieten kookte om er stroop van te maken, dan hadden we toch iets van zoetigheid, maar echt lekker was het niet.’
‘Op een gegeven moment werd er eten gedropt en ik herinner me dat we een groot blik vol biscuits hadden gekregen. Dat grote blik stond midden in de woonkamer en als je er trek in had mocht je er een nemen, want we moesten ook allemaal aansterken. We kregen ook wittebrood, Zweeds wittebrood met margarine, dat was als een parel in je mond.’

 

Archieven: Verhalen

‘Het vervelende was dat ik nooit vriendinnen mee naar huis kon nemen’

Mevrouw Riet Hamersma komt samen met haar dochter naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West. Jessy James, Elif en Rabia hebben hun vragen goed voorbereid. Mevrouw Hamersma heeft indrukwekkende documenten meegenomen naar het interview

Kende u Joodse mensen?
‘Jazeker, mijn eigen vader was Joods. Hij was ergens anders ondergedoken. Dat leek mijn ouders veiliger voor iedereen. Maar de hele familie van mijn vader was Joods en drie van zijn zussen hebben de oorlog niet overleefd. Mijn moeder had met Joodse kennissen afgesproken dat zij met hun jongvolwassen zoon bij ons zouden onderduiken als ze opgeroepen zouden worden. Deze mensen zijn als familie voor mij geworden en ze hebben drie jaar lang bij ons gewoond. De mensen mochten niet naar buiten, maar ze konden wel gewoon in ons huis rondlopen. We hadden ook een geheime verstopplek. Mijn moeder had een luik in haar winkel en als je dat luik in ging kwam je in een kruipruimte terecht. Dan kon je helemaal naar voren kruipen totdat je bij een valse muur van karton en hout aankwam. Achter deze muur was een geheime ruimte waar we de matrassen en spullen van deze mensen bewaarden. Ook stond er water, koekjes en een plasemmer, voor het geval ze daar langer in zouden moeten schuilen. Dankzij mijn moeder en dankzij de mensen van het verzet, die ons extra voedselbonnen gaven, hebben zij de oorlog overleefd. Mijn moeder heeft van de staat Israël een eretitel gekregen voor haar daden tijdens de oorlog.’

Wat aten jullie?
‘Dankzij mijn moeder hadden we toch altijd wel wat te eten. Het was niet altijd veel, maar toch. Mijn moeder kreeg illegale voedselbonnen via het verzet om voor de drie extra mensen eten te kunnen kopen. Zo kon ze voor vijf mensen in plaats van maar voor twee mensen brood, aardappelen, vlees, melk en ander eten kopen. Dat moest ze echter wel steeds bij verschillende winkels doen, want anders zou het opvallen dat ze voor vijf mensen bonnen had en eten kocht. Niemand mocht natuurlijk weten dat wij die extra drie mensen in huis hadden. Mijn moeder wist wel hoe ze geld kon verdienen. Ze had een hoedenwinkel, maar er waren geen materialen voor nieuwe hoeden. Mijn moeder heeft toen een handeltje opgezet in het vermaken en het repareren van al bestaande hoeden. De mensen betaalden hier goed geld voor! Ook verbouwde ze tabaksplanten en de gedroogde tabaksbladeren kon ze voor goed geld verkopen. Zo had mijn moeder altijd wel wat geld om op de zwarte markt eten te kopen. Aardappelen kostten een fortuin. Omgerekend kostte een grote bak aardappelen ruim duizend euro.’
‘Verder kan ik me herinneren dat de mevrouw die bij ons in huis woonde op ons potkacheltje suikerbieten stond te koken. Als de suikerbieten gaar waren, zeefde ze het sap eruit waar ze siroop, stroop, van maakte. Van wat er overbleef na het zeven, maakte ze suikerbietenkoekjes. In mijn herinnering waren die heel lekker! Ik weet eigenlijk niet waarom, maar mijn moeder had voor de oorlog al veel graan in huis gehaald. Dat graan maalde ik met een wandkoffiemolen. De mevrouw die bij ons zat ondergedoken, maakte daar met wat melk of water brooddeeg van. Ze deed het in een bakvorm en de bakker bakte het dan gratis voor ons.’

Had u vriendinnen tijdens de oorlog?
‘Jazeker, maar het vervelende was natuurlijk dat ik nooit iemand mee naar huis kon nemen. Niemand mocht weten dat wij onderduikers in huis hadden. We konden niet het risico nemen dat mijn vriendinnen bij hun thuis zouden vertellen dat er meer mensen bij ons in huis woonden. Dan zouden de Duitsers er misschien van horen.  Mijn moeder had mij verteld dat we mensen in huis namen, omdat ze problemen hadden met hun huis. Dat ik ze niet goed zou kunnen verstaan omdat ze uit Spanje kwamen. Ik heb er verder nooit zo bij stil gestaan en wist dus niet precies hoe het écht zat, maar ik wist wel dat ik er nooit met iemand over mocht praten.’
Ik las boeken, ik ging naar school, ik had al wat huiswerk, thuis speelden we met z’n vijven kaartspelletjes… ik vermaakte me wel en heb nooit gevoeld dat ik wat tekort kwam. Maar deze periode heeft me wel gevormd. Het heeft wel invloed op mij gehad. Ik ben natuurlijk in een heel gesloten omgeving opgegroeid en heb later in mijn leven ook nooit de behoefte gehad om een heel uitgebreide vriendenkring te hebben.’

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘De mensen waren wel bevrijd en opgelucht, maar de stad lag er maar zielig bij’

Sardar, Kiana en Adam van de Catamaran Landlust in Amsterdam-West hebben de eer om bij de 94-jarige meneer Frits Neijts op bezoek te gaan. Zijn dochter Judith is erbij om te helpen en meneer Neijts bij te staan.  De kinderen hebben veel vragen voor meneer Neijts. Bijvoorbeeld over zijn Joodse vader en zijn niet-Joodse moeder.

We hoorden dat u klusjes deed voor het verzet. Welke klusjes deed u?
‘Ik was 14 en werkte bij een medicijnenfabriek. Op een dag was ik bij een vriendje thuis en diens vader riep mij apart. Hij vertelde dat hij voor zijn verzetsgroep medicijnen, verband, pleisters, jodium en aspirines nodig had. Als de verzetsmensen bij acties gewond raakten, konden ze natuurlijk niet naar het ziekenhuis. Dan zouden ze opgepakt worden. Hij vroeg mij of ik spullen voor hen kon stelen. Ik voelde me wel onder druk gezet en ben toen inderdaad spullen gaan stelen voor die verzetsgroep. Ik bond van alles rond mijn kuiten en hield het op z’n plek met een paar grote elastieken banden. Daaroverheen droeg ik hoge sokken en een wijde broek. Iedere werknemer die naar buiten ging, moest aan een kauwgomballenautomaat draaien, er zaten geen kauwgomballen maar stuiterballen in. Voornamelijk groene, maar ook een aantal rode. Als er een groene stuiterbal uit de automaat rolde, mocht je doorlopen. Ik had een keer of tien geluk. Tot er op een dag een rode stuiterbal uit de machine rolde. De conciërge haalde de directeur en een Duitse soldaat erbij en zij namen mij mee naar het kantoor van de directeur om ondervraagd te worden. Ik moest huilen en loog dat ik had proberen te stelen omdat we zo arm waren en het zelf niet konden betalen. De Duitse soldaat had schijnbaar medelijden met me en keek me goed aan terwijl hij zei: ‘ik moet je eigenlijk uitleveren, maar je bent nog maar een kind, dus ga maar snel naar huis.’ Niet lang daarna is de vader van dat vriendje van me door de Duitsers doodgeschoten toen hij gearresteerd werd. Hij was de leider van de verzetsgroep. Het was dus allemaal wel gevaarlijk waar we mee bezig waren. Mijn moeder wilde ons daar weghalen en zorgde ervoor dat we van Amsterdam Noord naar Amsterdam West verhuisden. Gelukkig maar, want de Engelsen hebben de fabriek waar de Duitsers oorlogsvliegtuigen maakten gebombardeerd. Die fabriek was vlak bij ons huis. Bij deze aanval is er een bom op ons oude huis gevallen. Net nadat wij verhuisd waren!’

Had u een ‘J’ op uw identificatiebewijs? Omdat uw vader Joods was maar uw moeder niet?
‘Nee, ik had dat niet. Mijn moeder was er ook erg tegen als mijn vader een gele ster wilde dragen of met zijn persoonsbewijs met een ‘J’ erin over straat ging. Mijn moeder wist heel goed welk gevaar de Joden liepen en liet mijn vader al vroeg in de oorlog onderduiken. Ze was al voor de oorlog lid van een partij die Joodse vluchtelingen uit Duitsland hielp. Ze vingen deze mensen op Amsterdam Centraal op en hielpen ze om naar adressen in Friesland en Groningen te komen, waar ze veilig konden wonen. Doordat mijn moeder zo betrokken was bij deze Duitse Joden wist ze precies hoe erg de situatie in Duitsland voor Joodse mensen was. Toen in Nederland de oorlog uitbrak, was ze ervan overtuigd dat het in Nederland net zo erg zou worden. Ze liet mijn vader dus onderduiken, hij heeft vier jaar ondergedoken gezeten, en de oorlog dankzij mijn moeder overleefd.’
Veel familie van mijn vader heeft zich direct gemeld toen zij opgeroepen werden. Ze namen al hun dure sieraden en mooie kleding mee terwijl ze naar het kamp werden gebracht, omdat ze dachten dat ze ergens gingen wonen en werken. Maar alle spullen zijn door de Duitsers van hen gestolen en ze zijn direct bij aankomst in het kamp vermoord. Het is wel extra verdrietig omdat ik deze familie heel goed kende en omdat mijn moeder ze echt gewaarschuwd had en had willen beschermen, maar ze luisterden niet naar haar.’

Hoe voelde het toen Nederland bevrijd werd?
‘Iedereen was heel blij en opgelucht en er waren massa’s mensen op straat feest aan het vieren. Overal werd eten gedropt, zoals ‘Zweeds witbrood’. Dat was zo heerlijk. Dat was echt goud waard! Ik was in Groningen. Daar was ik naartoe gelopen in de hongerwinter, omdat ik hoopte dat ik daar eten en werk zou kunnen krijgen. Gelukkig vond ik werk bij een boerderij en daar kreeg ik elke dag iets te eten, terwijl er in Amsterdam helemaal geen eten meer was. Het was hier verschrikkelijk. Er lagen mensen op straat die dood waren gegaan van de honger. Toen ik na de bevrijding terug kwam in Amsterdam waren de mensen wel bevrijd en opgelucht maar de stad lag er maar zielig bij: leeggeroofde huizen, omgehakte bomen, en nog veel ellende.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892