Archieven: Verhalen

Tijdens de onderhandelingen over de onafhankelijkheid van Indonesië werd afgesproken dat de Molukken een onafhankelijke republiek zouden worden’

Jasmijn, Noah en Gideon van het Vox College interviewen Coba Tanasale in  Verzorgingscentrum het Schouw. Mevrouw Tanasale heeft een tas met ‘herinneringen’ meegenomen. Bijzonder is het document dat laat zien, dat haar opa ooit burgemeester was.

Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?
Ik ben niet geboren op de Molukken, maar in Limburg in 1953. Mijn ouders zussen en broers wel. Ik ben het jongste kind uit een gezin van vijf en ik ben als enige in Limburg geboren. Tijdens de onderhandelingen over de onafhankelijkheid van Indonesië werd afgesproken dat de Molukken een onafhankelijke republiek zouden worden. De Molukse soldaten naar Nederland verhuizen. Dit zou tijdelijk zijn, maar uiteindelijk moest mijn familie in 1950 naar Nederland vertrekken. Op bevel, dat ging niet vrijwillig. Het is heel kwalijk dat deze afspraak niet is nagekomen en dat Nederland ons niet heeft geholpen. Waarom niet? Met die vraag ben ik opgegroeid en die vraag stel ik nog steeds. Rutte heeft wel excuses gemaakt, maar niet aan de Molukkers. Of ik dat erg vond? Ja, heel erg omdat ik heb gezien hoe zwaar mijn ouders het hebben gehad in die beginjaren. Ze moesten werken. Mijn moeder bij de boer en als meisje van tien moest ik het huis aan kant maken en voor eten zorgen. Je moest dus heel snel volwassen worden. De kinderen in het kamp hielpen elkaar, zodat ze dan ook samen konden spelen. Mijn vader zat vroeger bij het KNIL, het Koninklijk Nederlands Indisch leger; hij vocht daar voor de Nederlanders. Vroeger merkte je ook dat hij veel heftige dingen had meegemaakt, hij schreeuwde soms in zijn slaap omdat hij dan nachtmerries had. Mijn opa was burgermeester van een van de Molukse dorpen in Nederland. Ik had het heel leuk in het kamp maar toen ik daarna naar buiten ging, de wijken in, vond ik dat niet zo leuk.’  

Wat vond U het leukste aan de Molukken?
‘Wat ik het leukste vond aan de Molukken is denk ik het weer, het landschap, de zee en het strand. De sfeer van het land gewoon.’

Wat deed u in uw vrije tijd als kind?’
‘We hadden touw en een bal. Dus gingen we touwtjespringen en voetballen, dat was het wel ongeveer. Later konden we ook volleyballen en badminton spelen, daar werden we heel goed in. Als ik nu naar m’n kleindochter kijk, wordt ze helemaal overspoeld met speelgoed. Maar als ik haar dan een touw geef, kan ze daar uren mee spelen, net als met een lege doos. Dus dan denk ik; al dat speelgoed, zonde van het geld. Koop niet te veel speelgoed voor je kinderen, dan weten ze niet wat ze moeten kiezen.
We zingen altijd en ik ken zo veel liedjes. Het mooiste vind ik dat de jongens van ons kamp een liedje hadden ingestudeerd en ze hebben opgetreden in de show van Mies Bouwman met het nummer ‘you’re the reason why’. Dat hadden ze zelf gecomponeerd. Wij zongen altijd, we dansten altijd, we waren heel druk met muziek. Later bij mij thuis stond er dan ook een piano. Mijn zonen musiceren, maar ik had daar geen tijd voor omdat ik altijd druk was met ze naar school brengen, werk en dat soort dingen. Maar nu ben ik eindelijk ná m’n 65ste pianoles gaan nemen.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Wat ik nog wel heb meegemaakt, was een soort apartheidssysteem’

Emma, Krijn, Rayan en Appelonia van het Vox College hebben Felix Goei geïnterviewd. Meneer Goei is in 1954 geboren in Nederland, maar heeft in zijn jeugd enkele jaren in Indië gewoond.

Hoe was het leven daar?
Toen ik zes was ging ik naar Indië en dat was best heftig. Het rook slecht en het was vies, er waren kleine tentjes. Eerst woonde ik in een buitenwijk, pas later kregen we een koloniaal huis.  In Indië was de wc eigenlijk een bak water, er was geen wc-papier en douchen deed je ook met een bak water. De eerste paar jaar was ik erg ziek, ik was toen erg op mezelf. Ik las veel boeken in die tijd.

Hoe was het om op te groeien in een koloniale samenleving?
‘Mijn ouders hebben meer van de koloniale samenleving meegemaakt. Zij waren een mix van Chinees en Indisch en mochten eerst niet naar Nederlandse scholen. Wat ik nog wel heb meegemaakt, was een soort apartheidssysteem. Je had Etnische Chinezen die vielen een beetje tussen de Indische mensen en witte mensen. Een samenleving in verschillende lagen. Ja, een soort klassenmaatschappij. Mijn ouders hebben dat dus meegemaakt. Bepaalde groepen werden verschillend behandeld. Ze werden uiteindelijk gelijkgesteld en mochten naar een Nederlandse school. Chinese namen zijn best wel lastig, dus het was makkelijker om iemand Job, Evie of Ellie te noemen. Dus je naam werd veranderd. Mijn vader kreeg de naam Rudy en mijn moeder de bijnaam die ze als kind ook al had;  Poppy.’

 Bent u teruggegaan naar Indië?
‘Van mijn zesde tot mijn dertiende was ik daar met mijn ouders, dus ik had geen keus. Later ben ik daar wel met vakantie geweest. Dat was voor mij wel heel bewust, ik wilde langs plekken waar ik had gewoond en naar plekken waar ik verbinding mee had. Ik ben er best vaak op vakantie geweest, toen ik jong was, een keer met mijn ouders en later zelfstandig. Heel bewust ging ik terug naar dat stukje van mijn wortels. Ook ben ik naar China geweest, naar Taiwan en Singapore. Ook daar heeft mijn familie wortels.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

 

 

Archieven: Verhalen

‘De piloten probeerden soms nog te vluchten, maar vaak waren ze ook dood’

Nikki, Lexx, Younes en Mikai van de Twiskeschool fietsen naar het huis waar Aartje Klein woont. Ze heeft de koekjes en chocolaatjes al klaarstaan. Mevrouw Klein is geboren in 1933 in een klein dorpje Emst, op de Veluwe in de provincie Gelderland. Ze had twee broertjes en één zusje. Ze waren niet heel rijk en woonden in een klein boerderijtje waar haar vader en had een paar koeien en wat kippen had. Er was nog geen elektriciteit en ook geen stromend water. Water kwam uit de pomp. De wc was in een ton met een deksel erop met een gat erin. Slapen deden ze in een bedstee.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘Er vlogen ineens een hele hoop vliegtuigen over ons dorp. Ik weet het nog heel goed. Ik speelde buiten en was toen zes jaar oud. Ik wist nog niks over de oorlog. Mijn vader stond verderop met een buurman te praten en ik hoorde hem zeggen; ‘zo, nu zijn wij aan de beurt’. Zij wisten het natuurlijk wel. Mijn vader had ook een radio, als één van de weinigen in de buurt. Daar kwam iedereen naar luisteren.’

Waar ging u naar school in de oorlog?
‘De eerste twee jaar kon ik nog gewoon naar school. Maar al die Duitse soldaten moesten ook ergens slapen en eten en daar gebruikten ze onze school voor. Soms kregen we toen nog wel les in een kolenschuur of in restaurants, in een kerkgebouw of bij mensen in huis. Als ik dan langs onze oude school liep, zag ik daar al die Duitse soldaten over ons schoolplein marcheren en oefeningen doen. Daar bleven we dan wel geboeid naar kijken. Ze deden ons natuurlijk geen kwaad. Maar ik heb in de oorlog dus niet zo veel school gehad.’

Heeft u gezien dat er vliegtuigen neerstortten?
‘Ik woonde in een bosrijke omgeving op de Veluwe. Bij ons in de buurt zijn verschillende vliegtuigen neergestort. Ook op een boerderij. Of op de straat. Dat was heel eng. Ze werden uit de lucht geschoten door de Duitsers. De vliegtuigen maakten dan een heel naar geluid. Dan gingen ze ‘loeien’; zo heet dat. En dan wist je; ‘oh nee er komt er weer één!’ De piloten probeerden soms nog te vluchten, maar vaak waren ze ook dood. Of ze werden opgepakt door de Duitsers. Het was ook wel een beetje sensatie als er weer eentje was neergestort. Ik ben één keer gaan kijken in het bos. Het gebeurde ook wel eens midden in de nacht. Mijn vader heeft toen samen met mijn oom die naast ons woonde, een schuilkelder onder de grond gegraven. Tussen de twee huizen in. Als dan de vliegtuigen ’s nachts overvlogen werden we wakker gemaakt en moesten we in die schuilkelder zitten, totdat het voorbij was.’

Kende u ook Joodse mensen?
‘Er woonden bij ons niet zo heel veel Joodse mensen. Ik heb zelf geen Joodse mensen gekend, maar mijn ouders wel. Mijn vader was een keer op het dorp om een boodschap te doen en toen werden die mensen opgehaald van huis. Het was een ouder stel, we hebben ze nooit meer terug gezien. In Epe woonde ook Aart van Vemde. Hij zat in het verzet en werd ook gezocht door de Duitsers. Hij had diep in het bos een ondergrondse hut gebouwd. Hij woonde daar, met plek voor wel tien onderduikers. Joodse mensen of andere onderduikers uit het verzet. Iedere avond kwam hij bij ons melk halen voor die mensen en dan verdween hij samen met mijn vader naar de hooizolder. Daar luisterden ze dan stiekem naar de radio naar het nieuws.’

 Had u ook honger in de Hongerwinter?
‘Nee wij hadden geen honger omdat mijn vader een boerderij had. Wij hadden melk en er was rogge om roggebrood te maken. We hadden kippen en in de oorlog hebben we ook een varken geslacht, zodat we nog wat vlees hadden. Er kwamen bij ons heel veel mensen uit de grote steden om eten vragen. Vaak namen ze dan beddengoed of zilver mee om te ruilen voor eten. Ze hoefden bij ons niks te ruilen, dat wilden mijn ouders niet. Ze bleven dan slapen op de hooizolder, want slaapplaatsen hadden we niet. En ze kregen natuurlijk gewoon eten.’

 

Archieven: Verhalen

‘In Nederland werd altijd gezegd dat we de mensen in Indië hebben uitgebuit’

Lucie Visser werd in 1932 in voormalig Nederlands-Indië geboren. Aan Dylan, Jaedeline, Evelyn en Yske van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt ze over haar jeugd. Haar ouders waren Nederlands, maar woonden op Java. Tot de oorlog uitbrak en de Japanners naar Indonesië kwamen. Gelukkig overleefde het hele gezin de oorlog en konden ze daarna naar Nederland gaan.

Kunt u iets vertellen over uw tijd op Java?
‘Als kind woonden we in het midden van het eiland. We woonden in een groot huis, en hadden een enorme tuin met allemaal fruitbomen. Ik kom uit een groot gezin met zes kinderen; de jongste is in Nederland geboren. Mijn vader werkte op Java en een van zijn taken was rechtspreken bij kleine vergrijpen, zoals diefstal. Ook moest hij ervoor zorgen dat de kinderen van de lokale bewoners naar school gingen. Het was namelijk gebruikelijk dat kinderen met hun ouders op het land werkten. Mijn vader ging dan samen met zijn chauffeur de dorpen langs om te controleren of de kinderen wel echt naar school kwamen. Dan ging, merkte hij, al snel de tamtam rond, zodat de kinderen – als hij arriveerde – netjes in de klas zaten.’

Waar ging u zelf naar school?
‘Mijn vader werd ieder jaar overgeplaatst naar een andere plek, waardoor ik steeds weer op een andere school zat. Ik had dan ook niet veel vrienden, maar omdat we een groot gezin waren, hadden we altijd elkaar. En dat was wel heel erg fijn. Toen ik twaalf was begon de Tweede Wereldoorlog. Toen ben ik vier jaar niet naar school gegaan. Op mijn vijftiende kon dat weer. Toen zat ik met veel jongere kinderen in de klas, omdat ik drie jaar had gemist. En dat moest ik inhalen.’

En hoe was uw leven daar?
‘We aten drie keer per dag rijst. De lokale inwoners aten als ontbijt altijd rijst met sambal en gedroogde visjes. Ik hield ook erg van nanka, jackfruit. We hadden een boom vol in onze tuin. In de oorlog aten we ook rijst, maar nog veel vaker blubberpap. Pap van tapioca. Dat zag er uit als behangplaksel. Er zat geen smaak aan.

Mijn vader kreeg elke zes jaar vakantie en dan mochten we naar Nederland. We reisden per boot en waren drie tot vier weken onderweg. Op het schip was een Nederlandse kinderjuffrouw die ons Nederlands leerde. Wat wel grappig is om te vertellen, is dat mijn oma in Nederland de moeite had genomen om Maleis te leren om met haar kleinkinderen te kunnen praten. Al die moeite was niet nodig geweest want toen we arriveerden spraken we vloeiend Nederlands.’

Wat gebeurde er toen u na de oorlog naar Nederland kwam?
‘In Nederland kwam ik in de tweede klas op de middelbare school terecht. Ik was best wel volwassen voor mijn leeftijd en vond de kinderen in mijn klas erg druk en kinderachtig. Er werd in Nederland altijd gezegd dat we koloniaal waren en dat we de mensen in Indië hebben uitgebuit, en dat wij stinkend rijk waren, maar dat was helemaal niet zo. Mijn vader kreeg tijdens zijn studie orders hoe zij de mensen daar naar school moesten laten gaan, hoe ze hun eigen land zouden kunnen regeren, maar helaas kwamen toen de Jappen.’

Archieven: Verhalen

‘Als je Papiaments sprak, kreeg je straf en werd je de klas uit gestuurd’

Helen Wijngaarde ontvangt Lina, Mariot, Bruno en Jannat van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid in haar eigen woning. Het is echt een huis vol herinneringen, met overal foto’s en allerlei beeldjes. Mevrouw Wijngaarde is geboren op Curaçao, verhuisde later naar Suriname en kwam uiteindelijk naar Nederland.

Hoe was het om op te groeien op Curaçao?
‘Op Curaçao was het geweldig. We spraken thuis Nederlands, want mijn vader was een Surinamer. De familie van mijn moeder sprak Papiaments, dat is een hele andere taal, maar dat mocht je op school niet praten. Als je dat sprak, kreeg je straf en werd je de klas uit gestuurd en moest je naar het hoofd van de school. En als je terugkwam, vroegen de vriendinnetjes: ‘Heb je een cocktail gehad?’ Dat betekende dat ze je door elkaar schudde, want je mocht niet je eigen taal praten. Maar we deden het toch hoor.

Op Curaçao had je de Wilhelminaschool voor de meisjes, en de Hendrikschool was voor de jongens. In het midden was er een hele hoge muur, want men vond dat meisjes en jongens apart moesten zijn.’

Waarom ging u naar Suriname?
‘Daar kwam mijn vader vandaan en hij wilde terug naar zijn eigen land. In Suriname kwam ik in een klas met jongens en meisjes samen. In het begin dacht ik: oh, wat erg, maar later vond ik het erg leuk om samen met jongens in de klas te zitten.

Het was heel leuk op school, we leerden allemaal Hollandse liedjes, en leerden ook over de winter, ijs en sneeuw. Als je het vriesvak van de koelkast opendeed, dan haalden we daar ijs uit en zeiden we: ‘Dit is sneeuw’. En dan deden we het op onze wangen en die rood werden van de kou. ‘Kijk, we lijken op een Hollander’, zeiden we dan. Het was wel gek dat we veel over Nederland leerden terwijl we over ons eigen land bijna niets wisten.

Ik kreeg meteen hele leuke vriendinnen in Suriname, en dat zijn nog steeds mijn vriendinnen. We zijn nu allemaal over de 80 jaar oud.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Toen ik 18 was, ben ik weer teruggegaan naar Curaçao, maar ik vond het toch niet meer zo leuk daar. Mijn moeder was al met mijn zusje en broer naar Nederland verhuisd, dus toen dacht ik: ik ga ook naar Nederland. Hier ben ik gaan werken als juf.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ging in Nederland naar een kostschool met alleen maar meisjes’

Noraly Beyer (1946) is geboren op Curaçao, waar haar ouders – beide van Surinaamse afkomst – elkaar hadden ontmoet. Haar moeder komt uit een onderwijsfamilie, haar vader was politieagent. Mevrouw Beyer groeide op met vijf broers. Op haar elfde kwam ze naar Nederland. Ze ontmoet Amy, Lisse, Tomas en Joud op hun school, de Rivieren, in Amsterdam-Zuid en vertelt de leerlingen over haar leven.

Kunt u iets vertellen over uw jeugd?
‘Mijn ouders vertrokken in de jaren veertig van Suriname naar Curaçao. Ze gingen naar Curaçao omdat daar betere banen beschikbaar waren. Daar hebben zij elkaar leren kennen. Mijn vader is jong overleden, waardoor mijn moeder er ineens alleen voorstond met vijf jonge kinderen. Zij moest het zware besluit moeten nemen om mij en mijn broer naar Nederland te sturen. Mijn oudste broer was al eerder naar Nederland gestuurd om te studeren. Op Curaçao waren geen goede middelbare scholen. Als je het je kon permitteren dan was het gebruikelijk om in Nederland je schoolopleiding te volgen.

Ik kwam in Nederland op een kostschool met alleen maar meisjes. Dat was wel een fijne afwisseling; ik werd nu niet meer lastiggevallen door mijn broers, alhoewel ik door hen wel goed heb geleerd om van me af te bijten. Het was op school best eenzaam. In de vakanties bleef ik bij vreemde mensen. Ze hadden vaak zelf geen kinderen, dus dat was voor mij nogal saai. Na mijn opleiding ontmoette ik mijn man en kreeg een dochter. We zijn toen met z’n drieën naar Suriname vertrokken.

Ik wilde altijd al naar Suriname. Mijn ouders komen uit Suriname en ik hoorde van hen altijd mooie verhalen over het land. We kregen ook geregeld brieven van familieleden die daar nog woonden. Ik had het verlangen om naar een tropenland te verhuizen en ik wilde ruimte, vooral voor mijn kind. In Nederland woonden we in een flatje en ik zag mijn baby in een kleine ruimte van de ene muur naar de andere kruipen. Mijn man kon werk vinden in Suriname, dus toen zijn we gegaan. Ik heb daar als journalist voor de televisie, kranten en de radio gewerkt. Uiteindelijk zijn we na een jaar of dertien weer naar Nederland gegaan.’

Waarom kwam u toch weer naar Nederland?
‘In 1980 werd in Suriname door militairen een staatsgreep gepleegd, onder leiding van Desi Bouterse. Toen kwam er een dictatuur. Na twee jaar hebben ze een groep tegenstanders vermoord. Dit noemen we de Decembermoorden. De televisiezender waar ik werkte, was in handen van die militairen. Door mijn werk als journalist maakte ik het allemaal van heel dichtbij mee. Dat was ontzettend heftig. Ik moest weg en ging naar Nederland om even uit te blazen en op adem te komen van al die ellende. Nu zit ik nog steeds hier; ik ben dus gebleven.

Een paar jaar na die moorden is hier in Nederland een theaterstuk over deze gebeurtenissen geschreven, waar ik aan heb meegewerkt. Dat stuk hebben we vele jaren later ook naar Suriname gebracht, maar wel pas toen de militairen daar niet meer regeerden. Dat was heel erg emotioneel, want de mensen daar hadden tot dan nooit in het openbaar gesproken over die moorden. Dat was taboe, omdat de verantwoordelijken nog regeerden. Niemand durfde iets te zeggen; er heerste enorm veel angst.’

Wat weet u over uw familiegeschiedenis?
‘Voor een tv-programma mocht ik onderzoek doen naar mijn familie. Ze hebben toen ontdekt dat mijn overgrootmoeder de min was van Evert van Emden, nadat zijn moeder Grace stierf op het kraambed. Zij was een huisslavin, genaamd Sofietje. Ze had waarschijnlijk zelf een kind gekregen waardoor ze Evert kon ‘voeden met haar bobbie’, zo noemen wij borstvoeding. De vader van Evert hertrouwde met een nicht van zijn overleden vrouw en kreeg met haar maar liefst zestien kinderen. Die werden allemaal verzorgd door de tot slaaf gemaakte vrouwen.

Evert ging naar Nederland voor het voortgezet onderwijs, net als ik. De broers en zussen bleven in contact door met elkaar te schrijven. En op één van de brieven stond: ‘U heeft de groeten van uw min Sofietje’. Doordat deze brieven bewaard zijn gebleven wisten we dat Sofietje zijn min is geweest. En uit onderzoek bleek ook dat het kindje van Sofietje Adriana heette. Zij is vrij gekocht, (de vader van Evert) heeft Adriana vrijgekocht, zodat ze geen slavin meer was. Hij gaf haar ook een naam. Namen werden gegeven door de slavenhouders. Dat waren bijvoorbeeld plaatsnamen, maar ook willekeurige woorden, soms zelfs achterstevoren. Waarom hij haar heeft vrijgekocht is niet duidelijk. Het zou kunnen dat Adriana zijn kind was, zij kreeg de naam Oostvriesland. Dat is dus de meisjesnaam van mijn moeder!’

Archieven: Verhalen

‘De krokodillen konden ruiken wie je bent, Papoease mensen deden ze niets’

Thomas Kho is kind van een Chinese vader en Papoease moeder en komt uit Nieuw-Guinea. Als jongste van het gezin en geboren in 1944 hoorde hij van zijn oudere broers en zussen en van zijn ouders over de jaren veertig. In de jaren vijftig maakte hij zelf een moeilijke tijd mee door de oorlog in Indonesië. Uiteindelijk besloot hij in 1962 naar Nederland te gaan. Aan Adnan, Amina, Ella en Raahim van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt hij over zijn leven.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren op het eiland Biak, dat vroeger bij Nieuw-Guinea hoorde en nu bij Indonesië. Een rotseiland, dat in de Tweede Wereldoorlog door de Japanners was bezet. In 1944, het jaar dat ik geboren werd, werden we bevrijd door de Amerikanen. Daarna volgden weer andere oorlogen. Oorlog is vreselijk. Mijn familie heeft het zwaar gehad. Tijdens bombardementen verstopten ze zich in een grot. Mijn vader bleef met mij, ik was nog een baby, achter in ons huis. Dat huis was omringd door krokodillen. Die deden ons niets. Die konden ruiken wie je bent en Papoease mensen deden ze niets. Japanners waren niet veilig voor deze dieren.’

Wat gebeurde er toen de Japanners weg waren?
‘Toen kwamen de Nederlanders in Indonesië vechten. Indonesië was al lange tijd een kolonie van Nederland, de Indonesiërs hadden er niks te zeggen. Het land wilde na de oorlog onafhankelijk worden, loskomen van Nederland. Halfbloed bewoners, van Nederlandse en Indische ouders, moesten het land verlaten en mochten kiezen of ze naar Nederland of naar Nieuw-Guinea zouden gaan.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Het ging steeds meer rommelen tussen Nederland en Indonesië. Vanuit Indonesië werden soldaten naar Nieuw-Guinea, dat bij Indonesië hoorde, gestuurd. Er volgden bombardementen. Chinezen werden bedreigd; we waren voorbereid te vluchten. Weet je, als je vlucht, ben je in één klap arm. Alles moet je achterlaten. In 1962 ging ik naar Nederland; andere familieleden gingen naar Australië. Mijn moeder bleef alleen achter, omdat ze niet weg wilde.’

Waar bent u hier gaan wonen?
‘We hebben een tijd in het Beethovenhotel in Amsterdam gewoond. Elke dag gingen we de stad in om Chinees te eten. Uiteindelijk hebben we een huis gekocht, in Slotermeer. Ik heb een gelukkig leven. Ik ben getrouwd met een vrouw die uit Zuid-Korea komt. We hebben samen twee zoons. Het geloof is ook heel belangrijk voor me. En het idee dat we allemaal hetzelfde zijn als mens. Het zijn de dictators die oorlog maken.’

Archieven: Verhalen

‘Het was te gevaarlijk om in Suriname te blijven’

Christian, Eva, Lovely en Naeem spreken met Romeo Hoost over zijn leven in Suriname en Curaçao. Aan de leerlingen van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt meneer Hoost hoe hij op latere leeftijd nog tijdelijk terugkeerde naar Suriname. ‘Ik vond het een prachtig land.’

Hoe was uw kindertijd?
‘Ik ben opgegroeid op Curaçao. Het was een prachtige, eenvoudige jeugd met vriendjes en vriendinnetjes en om de vier jaar een vakantie van twee maanden naar Suriname. Ik ben heel toevallig geboren in Suriname, maar we woonden op Curaçao. Mijn vader en veel Surinamers werkte bij de Shell op Curaçao omdat er goed geld in was te verdienen. Om de paar jaar reisden we op kosten van het bedrijf met het hele gezin naar Suriname voor twee maanden. Mijn moeder was negen maanden zwanger van mij en mocht eigenlijk niet mee. Maar ze zei tegen KLM dat ze zeven maanden zwanger was om toch mee te kunnen. We kwamen om 8 uur in de avond aan en om 12 uur werd ik geboren. Dus geboren in Suriname en opgegroeid op Curaçao.

Ik heb op Curaçao op de lagere school gezeten. Daar mocht je geen Papiaments praten in de klas, dan kreeg je straf. Zelfs in de pauze. Mijn middelbare school, ook op Curaçao, was een jongensschool, daar waren geen meisjes. Pas later kwam er een meisjesklas. Op Curaçao heb ik echt apartheid leren kennen. Julianadorp was speciaal voor Nederlands employees. Het lag op een omheind terrein met beveiliging en ze hadden aparte klinieken.’

Waarom bent u op latere leeftijd teruggekeerd naar Suriname?
‘Toen ik ouder was ben ik weer naar Suriname gegaan. Ik vond het een prachtig land. Iedereen verklaarde me voor gek toen ik zei dat ik daar wilde wonen en werken. Want in Suriname verdiende je veel minder dan op Curaçao. Ik was toen dertig jaar en ben daar tot 1982 gebleven. In 1982 is er heel iets ergs gebeurd in Suriname: de Decembermoorden. Op 8 en 9 december dat jaar zijn vijftien mensen door dictator Desi Bouterse opgepakt. Wij organiseerden acties tegen zijn regime. Onze vakbondsleider en mijn neef Eddy Hoost zijn in de nacht van 7 december vermoord. Na de Decembermoorden ben ik naar Nederland vertrokken. Het was te gevaarlijk om daar te blijven, omdat ik tegen president Bouterse was.’

Denkt u hier nog vaak aan terug?
‘Bij de jaarlijkse herdenking word ik nog elke keer weer verdrietig. Pas wanneer Bouterse achter slot en grendel zit, ga ik weer terug naar Suriname. Ik zou wel willen terugkeren, het is een prachtig land. Bouterse is in 2015 opnieuw gekozen omdat hij geld uit de staatskist haalt om mensen over te halen op hem te stemmen. Surinamers stemmen zo massaal op hem, omdat hij veel sociale voorzieningen belooft. Het volk ziet nu gelukkig in dat hij ze voor de gek heeft gehouden.’

Archieven: Verhalen

‘Toen ik klein was zag ik Nederland als een soort paradijs’

Sonny Caster (1948) is geboren op Aruba, en vertrok toen hij 16 jaar oud was in zijn eentje naar Nederland. Hij is gevormd door drie culturen: de Surinaamse cultuur omdat zijn ouders Surinaams zijn, de Arubaanse cultuur omdat hij jarenlang op Aruba heeft gewoond, en de Nederlandse cultuur omdat hij hier alweer zestig jaar woont. Aan Liyana, Felix, Gilaysa en Arjuna vertelt hij zijn verhaal.

Kunt u iets vertellen over uw familiegeschiedenis?
‘Mijn beide ouders zijn in Suriname opgegroeid. Toen ze begin 20 waren, zijn ze naar Aruba verhuisd omdat daar meer werk was. Op Aruba ben ik geboren en ik heb daar tot mijn 16e gewoond. Thuis spraken we Nederlands en Surinaams, op school Nederlands en buiten met mijn vrienden sprak ik Papiamento. Ik ben met drie talen opgegroeid en uiteindelijk ook gevormd door deze culturen. Ik haal datgene uit de cultuur wat het beste bij mij past. Zo heb ik zelf een beetje mijn eigen ‘roots’ gemaakt. Ik denkt nog wel altijd in het Papiaments. Die taal bindt nog steeds.

Ik heb een paar jaar geleden onderzoek naar mijn herkomst gedaan. Ik heb veel informatie kunnen vinden en een stamboom gemaakt die teruggaat tot 1803. Er waren twee zussen die uit Afrika waren gehaald. Van een van de zussen stam ik af. Ik ben de zesde generatie.’

Hoe was uw komst naar Nederland?
‘In Nederland ging ik naar de Zeevaartschool in Rotterdam om verder te leren, zonder mijn familie. Ik woonde bij een Nederlands gezin en heb zo heel snel kennisgemaakt met hoe alles hier werkt. Veel was anders dan bij ons. Er waren in die tijd weinig donkere mensen in Nederland. De kinderen in mijn straat vonden het heel interessant dat ik donker was, ze vroegen me van alles: hoe het kwam dat ik zo’n donkere huid had en zulke haren had… Ik liep vaak mijn huis voorbij want al die huizen leken hier op elkaar.’

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben met veel geweld om mij heen opgegroeid. Als er een conflict was dan ging je vechten, zowel de kinderen als volwassenen. Als je als kind iets deed wat niet mocht, dan kreeg je er goed van langs. Niet alleen van je ouders maar ook van de buren. Je leefde als het ware als één grote familie en iedereen hield alles in de gaten. Moeder dreigde altijd: wacht maar tot je vader thuiskomt, dan word je gerammeld. Dat was gebruikelijk. Dan liep ik snel weg en kreeg ik alsnog een pak slaag.’

Wat vindt u van uw leven in Nederland?
‘Toen ik klein was zag ik Nederland als een soort paradijs. Als iemand een beetje gestudeerd had, sprak hij Nederlands. Onder Surinamers werd Surinaams gezien als de taal voor het lagere volk. We leerden erover op school en de Nederlanders die op Aruba waren, hadden allemaal goede banen. Ik had net als iedereen de wens om naar Nederland te gaan om te studeren. Na mijn studie ben ik in Nederland gebleven en heb verschillende banen gehad. Na mijn pensioen ben ik gaan doen wat ik altijd al leuk vond: ik ben rijinstructeur geworden en doe dat elke dag met veel plezier. Ik vind mijn leven heel leuk en voel mij heel rijk.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ging naar het kampschooltje en speelde in het bos van Well’

Coby Tanasele (70) is geboren in een kamp voor Molukkers, in het bos van Well in Limburg. Ze woonden destijds in een soort caravans met andere families. Sinds haar dertigste woont zij in Amsterdam. Sheyfayra, Noor en Josephine van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vragen haar alles over haar leven.

Kunt u iets meer vertellen over uw Molukse achtergrond?
‘Toen na de oorlog de Indonesiërs onafhankelijk wilden worden, had Nederland beloofd dat de Molukken een aparte republiek zou worden. Maar dat lukte niet. Het was gevaarlijk was voor de Molukkers die in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger hadden gediend, zoals mijn vader. Zij hadden Nederland altijd gesteund. Daarom moest mijn vader in de oorlog, net als de Hollanders, naar een jappenkamp.

De Nederlanders dachten dat het wel zou lukken met de republiek en dat de Molukse mensen dan weer terug konden. Maar dat is nooit gebeurd. Nu vieren we elk jaar op 25 april de onafhankelijkheid van de Zuid-Molukken. We hopen dat ze in Nederland dan denken: die mensen hebben zich voor ons ingezet, misschien kunnen wij ook iets voor hen doen.’

Hoe was uw leven in Limburg?
‘Mijn ouders waren met mijn broers en zussen naar Nederland gekomen en we woonden in een kamp voor Molukkers in Well, een klein plaatsje in Limburg. Ik ging naar het kampschooltje en speelde in het bos. Mijn broers, zussen en mijn ouders zijn altijd een gesloten boek gebleven. Ze hebben nooit over het leven op de Molukken en Indonesië willen vertellen. Ik denk dat ze ons beschermen wilden. Ik ben over de geschiedenis te weten gekomen door er zelf achteraan te gaan voor een werkstuk op de middelbare school.’

Denkt u nog wel eens aan uw familieverleden?
‘We hebben in Well een monument onthuld waar we de geschiedenis van ons Molukkers in Well herdenken. Op 8 juni organiseren we een herdenking. Ik dacht dat er heel weinig mensen zouden komen, maar er komen er meer dan honderd. Veel van de ouders zijn inmiddels overleden, net als mijn ouders, maar er komen wel veel kinderen en kinderen van kinderen. Het is belangrijk dat je je geschiedenis kent.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892