Archieven: Verhalen

‘Weer alles kopen zonder bonnen, als we dat beleven, hebben we gewonnen’

Hannie Schepers- Oosterhof is tien als de oorlog begint. Funda, Julia en Nassira van de Multatulischool doken flink de geschiedenis in aan de hand van de vele spulletjes die Hannie Schepers uit die tijd heeft bewaard. Onder het genot van een flesje Fanta en met op de achtergrond muziek uit de jaren veertig, die speciaal voor de gelegenheid was opgezet, stelden ze hun vragen.

Hoe was de oorlog voor u?
‘De eerste jaren vielen best wel mee. Het was natuurlijk niet leuk. We moesten op houten banden naar de Uitweg (een kronkelige weg bij de molen aan de Haarlemmerweg) fietsen om groente en aardappels te halen. Er gebeurden wel erge dingen. Het eten was op, we hadden honger en op die plek bij de Haarlemmerweg zijn drie mensen doodgeschoten en wij moesten stoppen van de Duitsers en toekijken. Ik heb weggekeken. Erg voor mij als kind was ook dat ik mijn hond Molly, die ik sinds mijn vierde had, moest laten inslapen omdat we geen geld meer hadden voor eten. Of we Molly hebben opgegeten? Nee, alsjeblieft. Maar katten aten mensen soms wel in de oorlog. Dat was heel erg, maar erger was dat ik zag hoe onze buren in een vrachtwagen werden gestopt en werden weggereden. Vast naar een concentratiekamp. Ze waren Joods. Nee, ik niet. Anders zat ik hier waarschijnlijk niet.’

U heeft veel spulletjes bewaard, zien we.
‘Heel veel. Bijvoorbeeld een sigaar die mijn vader kreeg nadat ie heel stoer in de Euterpestraat, waar hij zich moest melden (en dat betekende vaak niet iets goeds), had gezegd dat ie niet naar Duitsland ging. Hij zei: “Jullie zeggen toch altijd ‘befehl is befehl’, dus blijf ik bij het spoor, want dat moest ook van jullie!’Toen mocht ie gaan, en kreeg ie een sigaar toe! Ik heb ook nog een munt ter nagedachtenis aan een staking bij het spoor waar mijn vader – stationschef – aan mee heeft gedaan. En geld uit die tijd, illegale blaadjes die mijn vader stencilde, lege pakjes kauwgum en sigaretten, granaatscherven, een poster van een soldaat. Die poster had ik gepikt uit een winkel op de Dam waar je je tijdens de oorlog kon aanmelden voor het Duitse leger. Het pand werd vlak na de oorlog door boze Nederlanders geplunderd. En… heel mooi, ik heb mijn poesiealbum nog.’

Wat staat er allemaal in het poesiealbum?
‘Veel rijmpjes en lieve woorden. Van mijn moeder bijvoorbeeld in 1937: ‘Leef gelukkig, zonder verdriet, bloei als een roos en vergeet mij niet’. M’n tante To schreef in november 1942: ‘Weer alles kopen zonder bonnen, als we dat beleven, hebben we gewonnen!’ En Piet, die samen met mijn vader in de Reinier Claeszenstraat was ondergedoken, schreef er op 15 december 1944 in. Het laatste couplet is zo: ‘Deze bladzijde zal na jaren/ Je gedachten terug laten gaan/Naar een der slechtste van je leven/ Herinner je dan bij al die overpeinzingen/ In een hopelijk gebeterd getij/ Terwijl je deze regeln ziet/ Ook een ogenblikje nog eens aan mij/ Die kennis van je, genaamd Piet.’ Omdat ik difterie kreeg, kreeg ons huis een plakkaat op de deur dat er een besmettelijke ziekte aanwezig was. Dat schrok de Duitsers af. Toen konden mijn vader en Piet dus weer in huis komen. Dat ze gevaar liepen ziek te worden, namen ze op de koop toe.’

Archieven: Verhalen

‘De Bevrijding was één groot feest, maar voelde dubbel’

Gerda Delemarre-van Nimwegen (90) is 14 jaar als de oorlog uitbreekt. Ze woonde toen aan de Wiltzanghlaan 2-II. Nu woont ze in het benedenhuis ernaast op nummer 4. Senol, Remus en Selver van de Multatulischool gingen op de ene dag langs, Florence, Nihad en Shoekova werden door Gerda Delemarre en haar zoon op de andere dag bij haar thuis ontvangen.

Hoe merkte u dat de oorlog begon, wat veranderde er?
‘Wij waren door de kranten al goed op de hoogte van de spanningen in de verschillende landen en één van mijn broers werkte voor de oorlog al – gedwongen door de regering – in Duitsland bij een slagerijfabriek in Braunschweig, dus die maakte het daar al mee. Een andere broer zat in het Nederlandse leger. Toen de oorlog in Nederland uitbrak veranderde alles heel plotseling. De broer in Duitsland bleef daar, de broer in het leger moest vijf dagen hard tegen de Duitsers vechten6, de broer  die op een internaat zat (Frans) kwam thuis omdat de school door de Duitsers werd ingenomen en mijn jongere broer was gewoon thuis. Vader werd in 1941 thuis opgehaald, hij handelde in illegaal geslacht (zwart) vlees, dat mocht natuurlijk niet. Hij schijnt ook post of papieren voor of van Joodse collega’s uit de slagerij in zijn bezit te hebben gehad. Helemaal precies weet ik het niet. Op 8 februari 1943 kregen we officieel bericht dat vader in Kamp Vught bij Den Bosch was omgekomen, maar we wisten het al veel eerder. Dat ging via via.’

Kwam de oorlog wel eens heel dichtbij?
‘De stad hield achter het huis op, daar stonden tijdens de oorlog ook zoeklichten en mitrailleurs opgesteld om de Engelse vliegtuigen uit de lucht te kunnen schieten. Je kon helemaal naar Haarlem kijken. Er werd ook wel eens een vliegtuig naar beneden geschoten. Aan de overkant van de straat heeft toen een Engelse piloot verstopt gezeten die was neergestort in de buurt van Sloterdijk. Dat was best eng, maar ik ben nooit bang geweest voor de Duitsers die hier vijf jaar hebben rondgelopen. Die deden ook maar hun werk. Meer was je bang omdat je niet wist waar je broers waren en hoe het met ze ging en of ze wel veilig waren. Ook moest ik een keer in mijn eentje naar Amsterdam-Zuid fietsen en daar kwam ik ziek van terug omdat ik niks anders zag dan Duitsers die op de bel drukten en dan weer hele gezinnen op vrachtwagens gooiden. En dat is dan zo erg, dat je niet weet waar ze met je naartoe gaan.’

Bent u ondergedoken geweest?
‘Twee van mijn broers wel. In Opdam, in de buurt van Alkmaar, bij kennissen. Op een dag is Frans uit zijn schuilplaats gekomen en is toen door een Duitse en een Hollandse SS’er opgepakt. We wisten niet wat er met hem was gebeurd en waar hij was, totdat we via via een briefje kregen, dat hij ook in Duitsland was. Hij was in een kamp terecht gekomen, daarna is hij op dodenmars overleden en dus nooit thuisgekomen. Hij stierf op 23 april 1945 in Cham.’

Heeft u honger gehad in de hongerwinter?
‘Gelukkig kon ik op de fiets eten halen bij onze kennissen in Opdam, ik kende de hele Beemster uit mijn hoofd. Een keer op de terugweg, ergens bij Purmerend, was mijn fiets zo kapot dat ik naar de fietsenmaker moest. Die heeft toen wat er nog van mijn banden over was van mijn wielen gehaald en zo ben ik op de velgen terug naar Amsterdam gefietst. Mijn jongere broer ging houten balken pikken bij de Duitsers op Sloterdijk. Om dat te kunnen doen, had moeder twee broodbonnen geruild voor een zaag. Het hout ging in de kachel. Uiteindelijk zijn mijn moeder, mijn jongere broer en ik naar Opdam gegaan en daar gebleven. Mijn moeder kreeg verschrikkelijke heimwee en dat is geen onzin. We moesten dus terug, ook voor het geval mijn broers naar huis zouden komen. Mijn jongere broer bleef in Opdam. Moeder had al jaren niet meer op een fiets gezeten, maar daar gingen we dan: op een gehuurde tandem terug naar Amsterdam. Nog niet zo ver van Opdam zei moeder: “Ik kan niet meer!” Ik zei toen heel brutaal: “Je zult wel moeten!” Thuisgekomen was het hele huis leeggehaald door één van mijn broers.’

Hoe was de Bevrijding en hoe merkte u dat?
‘Eigenlijk merkten we het al een paar dagen van tevoren. Het was één groot feest. Ik was jong en je kon op straat gaan dansen, maar het was heel dubbel. Aan de ene kant was je heel erg blij natuurlijk, maar aan de andere kant was nog niet iedereen terug en niet iedereen zou terugkomen. Van vader wisten we dat natuurlijk al en dat bracht veel verdriet. Dat verdriet blijft bij je.’

 

Archieven: Verhalen

‘Hou je maar rustig, ik kom zo weer terug’’

Fotografie: Saskia Gubbels
Fotografie: Saskia Gubbels

We spraken met mevrouw Tinie IJisberg over haar ervaringen tijdens de oorlog. We waren diep onder de indruk omdat zij zo goed kon vertellen over de verschrikkelijke dingen die haar familie zijn overkomen. Na de Februaristaking werd haar vader opgepakt, zij was toen amper één jaar. Ze zag hem nooit meer terug en kent hem voornamelijk van foto’s en de meer dan vijfhonderd briefjes die hij naar zijn vrouw smokkelde toen hij in de gevangenis zat. De kopien van de briefjes hebben we allemaal in handen gehad en Tinie IJisberg las ons de afscheidsbrief van haar vader voor die hij in de gevangenis heeft geschreven. Dat was erg ontroerend.

Waarom hebben de Duitsers uw vader opgepakt?
Mijn vader was het niet eens met de bezetting. Hij ging met mensen van het verzet praten over een actie. Het begon eerst onschuldig met het schrijven en publiceren van illegale krantjes over de verschrikkelijke dingen die nazi’s deden. Daarna hielp hij in 1941 met het organiseren van de Februaristaking. Na die staking zijn honderden mensen opgepakt. Leden van het verzet hadden mijn vader toen aangeraden onder te duiken, maar dat wilde hij niet. Hij voelde zich te verantwoordelijk voor zijn vier kinderen en zijn vrouw. Hij dacht dat als hij zich rustig hield, het allemaal wel in orde zou komen. De rust duurde tot november 1941. Midden in de nacht kwamen de nazi’s hem halen in grote overvalwagens met felle lichten erop. Ze stonden aan beide kanten van de straat, hij kon geen kant op. Voor hij werd meegenomen zei hij nog: ‘Hou je maar rustig, ik kom zo weer terug’.

Wat gebeurde er toen met uw vader?
Eerst wisten we lang niet wat er aan de hand was, maar op een dag kreeg mijn moeder een briefje waarin stond dat mijn vader  opgesloten zat in de gevangenis aan het Leidseplein. Ze kreeg orders om zijn wasgoed op te halen. Ze mochten geen contact hebben met elkaar, maar in het wasgoed konden ze wel steeds briefjes voor elkaar verstoppen. Uiteindelijk hebben mijn ouders zo meer dan vijfhonderd briefjes naar elkaar gestuurd. We hebben ze allemaal bewaard, drie mappen vol. Hij schreef van alles in de briefjes, maar vooral veel waarschuwingen. Hij scheef ook dat hij vaak verhoord en gemarteld werd. Eerst ontkende hij alles, maar omdat steeds meer mensen bekenden, moest hij uiteindelijk ook bekennen.

Hoe is uw vader uiteindelijk gestorven?
In juli 1942 kreeg hij een proces, samen met 17 anderen. Ze hadden één advocaat voor hen allemaal, maar die sprak natuurlijk Duits. De rechter sprak ook Duits, dus mijn vader begreep er niets van. Het vonnis luidde eerst twee jaar gevangenisstraf omdat mijn vader zogenaamd een wapen had verborgen bij ons thuis. Daarna zou hij de doodstraf krijgen voor zijn rol in het verzet. Mijn moeder had eerst nog hoop, omdat ze dacht dat de oorlog na twee jaar voorbij zou zijn. Maar recht was toen geen recht, recht was krom. De Duitsers hebben zich niet aan het vonnis gehouden. In november 1942 hebben ze hem samen met 33 andere mensen geëxecuteerd. Bij ons thuis dacht iedereen toen dat hij in de gevangenis zat. Op een dag kregen we een briefje met één regeltje waarop stond dat het vonnis was voltrokken en dat mijn vader dood was. Mijn broer vroeg nog of we zijn lichaam konden krijgen om het te begraven, maar dat is geweigerd. Na de oorlog is hij teruggevonden in een massagraf ergens bij Soesterberg en hebben we hem alsnog kunnen begraven op de Oosterbegraafplaats.

Mijn vader mocht een afscheidsbrief schrijven, hij kreeg ’s morgens te horen dat hij ’s middags werd gefusilleerd. Die brief heb ik, die wil ik jullie wel voorlezen als jullie dat willen. Het is een hele lieve brief, wij hebben er thuis nooit meer over gepraat, het was te pijnlijk denk ik, maar het is wel jammer. Hij schreef voor iedereen van ons een heel stuk.  Hij was vooral met de toekomst bezig, voor ons en voor jullie. Ik heb het ook altijd wel belangrijk gevonden om te waarschuwen. Ik denk zelf dat oorlog het ergste is wat je kan krijgen. Gewone mensen hebben daar het meeste last van. Praten is altijd beter dan schieten.

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn zus haalde trucjes in de gaarkeuken uit’

Fotografie: Shirley Brandeis

Ab Kool (1928) woont al 63 jaar aan de Orteliuskade, vlakbij de Postjesweg. Daarachter, aan de Van Spilbergenstraat 32, woonde hij tijdens de oorlog. Daar maakte hij een luik naar een geheime schuilplek en had hij tijdens de Hongerwinter erge honger. Lennard, Aneesha, Ronastar en Amaya van de Rosa Boekdrukkerschool vroegen hem erover. En z’n vrouw Ali vulde af en toe aan.

Hoe was het om in de oorlog te leven?
Je krijgt met veel dingen te maken die niet leuk zijn. Zo zagen we in het begin Duitse vliegtuigen overvliegen, op weg om Schiphol te bombarderen. Dat was eng. Je zag ook de zoeklichten, dat zijn grote lampen waarmee de  Duitsers aan het eind van de Hoofdweg (waarachter nog geen stad was maar een zandvlakte) vliegtuigen van Engelsen en Amerikanen opspoorden. Die schoten ze dan neer met granaten, die in de lucht ontploften. Dan gingen we de volgende dag met de jongens op zoek naar granaatscherven en was het een wedstrijdje wie de grootste scherf vond. Ik was een keer kampioen! Die scherf heb ik altijd bewaard.

Moest u onderduiken?
Op een gegeven moment hing er bij de gaarkeuken een oproep voor jongens die in 1928 zijn geboren, zoals ik dus! Die moesten in Duitsland werken. Daar hadden ze namelijk te weinig mannen, omdat er heel veel als soldaat naar Nederland moesten. Toen ik dat zag, besloot ik onder te duiken. Ik was gewoon thuis, maar had een luik onder de vloerbedekking, zodat ik snel onder de grond kon als ze me zouden halen. Er zijn hier veel Joodse mensen weggehaald. Bij buren van ons zaten zeven Joodse mensen ondergedoken. Die konden niet naar buiten, want stel je voor dat er buren waren die voor de Duitsers waren en tegen de Joden. Het was wel opvallend dat de bewoners altijd veel melk kochten.

Had u honger? Hoe voelde dat?
Ja, dat was een heel vreemd gevoel. Je maag wil gewoon wat hebben! Je kreeg voedselbonnen voor het beetje eten wat er was en mensen stonden in de rij voor eten. Je mocht vanaf 5 uur ’s ochtends gaan staan. Mensen gingen ook wel naar de boeren om eten te halen in ruil voor dingen als handdoeken en lakens. En er waren gaarkeukens in de stad. Daar kreeg je maaienpap; pap met dingetjes erin. Of hele dunne rode koolsoep. En we aten aardappelschillen! Als die niet goed schoongemaakt waren, knarste het zand tussen je tanden! Toen de aardappelen op waren, aten we suikerbieten. Het lekkerste vond ik nog suikerbiet met andijvie. Mijn zus vond het trouwens heel leuk om naar de gaarkeuken te gaan. Die haalde trucjes uit! We waren met z’n 5-en thuis en hadden dus recht op 5 porties (een portie is ongeveer een pollepel vol). Dan zei ze na de laatste portie dat het er maar 4 waren. De man die het uitdeelde zei van niet. Zei m’n zus: nou, doe dan maar alles terug en tel opnieuw. Daar had die man geen zin in, dus gaf ie haar een extra portie! Mijn vader was ook slim met dat soort dingen. Die kreeg een keer vanuit zijn werk boter mee maar moest toen langs de Duitse controleurs op het Centraal Station. Die zouden dat zeker afpakken. Toen bood ie een Duitse soldaat met koffers aan om hem te helpen. Zo kwam ie langs de controleurs, want die soldaat zei (in het Duits): hij hoort bij mij! En zo werd ie niet gecontroleerd.

Hoe was de bevrijding?
Dat was een opluchting! De Duitsers waren verslagen en de Amerikaanse soldaten reden hier over de Hoofdweg. Ik zag die jeeps en dacht: hebben ze met zulke kleine auto’s gewonnen? En overal zag je de Nederlandse vlag. Er werd gefeest, er werden hardloopwedstrijden gehouden. Zag je van die hele dunne mensen rennen. Maar mensen wilden ook wraak. Meisjes die iets met Duitsers hadden gehad, werden kaal geschoren en ingesmeerd. Ik had een nachtmerrie van een  die meisjes, met blauwe ogen en oranje verf op haar hoofd. NSB’ers moesten met tandenborstels de straten schoonmaken. Mensen waren blij en boos na de oorlog. Mijn vrouw en ik vinden dat je geen hekel aan iemand moet hebben omdat ie anders is.  Wij zeggen: heb eerbied voor ieders eerlijke overtuiging. Of: wees aardig voor elkaar.

Archieven: Verhalen

‘Maak geen ruzie, want dat is een oorlog in het klein’

Bram Claassen zat op de Van Rijnschool en was zeven jaar toen de oorlog uitbrak. Aan Ensar, Joaquin, Luna en Bieke van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt hij over de onderduiker in huis, over wat je kunt doen als je honger hebt en aan de prettige tijd in Friesland.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
Het luchtalarm ging af. Mijn moeder en ik hingen uit het raam en opeens zei ze: Bram, het is zover, het is oorlog. Ik was zeven, ik wist niet wat dat was. Wel dat mijn vader soldaat was, maar oorlog? Wat gebeurt er dan? Nou, dat merkte je snel. Als er bommen vielen, moest je schuilen. We hadden goed contact met de benedenburen die alle buren van 1, 2 en 3 hoog vertelden dat ze – als het luchtalarm klonk – bij hen konden komen. Dat gebeurde vaak. Ik zag ook vliegtuigen en dat er geschoten werd. Zo’n luchtgevecht vond ik toch wel eng.  En eng was ook die keer dat er olietanks in de brand stonden in Noord. De lucht kleurde de hele nacht oranje! Nederlandse soldaten hadden dat gedaan, zodat de Duitsers die olie niet konden gebruiken.

Wat vond u het spannendste?
We hadden stiekem een radio. Daarop luisterde m’n vader naar berichten uit Engeland, om te horen wat er allemaal gebeurde in oorlogstijd. Spannend was ook het suikerbieten stelen op het platteland bij Sloterdijk, samen met mijn vriendjes. Kwajongensstreken waren dat, zoals ook de konijnenkeutels die ik als dropjes uitdeelde. Nee, m’n ouders aten ze niet op. En spannend was ook toen m’n vader op een dag een jongeman mee naar huis nam. Zeventien jaar was hij en hij zei dat ie Nico de Jong heette. Een Joodse jongen, maar hij droeg geen ster. Hij moest bij ons onderduiken. Hij speelde  graag toneel, ook met de ramen open, als mijn ouders er niet waren, naar de buurt toe. Toen werd het te gevaarlijk voor ons ook. Hij is ergens anders ondergebracht. Later zag ik ‘m in een film, hij was acteur geworden! Z’n echte naam bleek Dick Scheffer.

Waar bent u het meest trots op?
Op mijn vader. Die kon zo veel. Zo bouwde hij voor de onderduiker een kast om hem als het nodig was in te verbergen. Hij regelde ook voldoende eten en drinken voor ons. Helaas moesten we ons konijn ook afmaken en opeten, omdat er geen eten meer voor ‘m was en we zelf honger hadden. Op het balkon vingen we met een zelfgemaakte val en broodkruimels vogeltjes om te eten. Op een dag kreeg ik te horen dat ik naar Friesland mocht. Samen met nog meer kinderen, zonder ouders, ging ik in een vrachtwagen en deels per boot naar een gezin met drie kinderen. Hier bleef ik een half jaar  wonen en kreeg ik goed te eten. Ze zeiden dat ik nog eens met mijn ouders terug mocht komen. M’n vader had onze fietsen, die de Duitsers wilden, verborgen. Dus konden we op de fiets, met mijn moeder achterop, naar Friesland. Van Amsterdam naar Oosterbierum is meer dan 100 kilometer en dat deden we in 4 dagen tijd. Mijn vader werkte daar, ik ging naar school (waar ze gewoon in het Nederlands les kregen) en pas een half jaar na de oorlog gingen we weer naar huis. Overigens waren we in Friesland eerder bevrijd. Vanuit Harlingen zagen we in april van 1945 de Canadese soldaten voorbij komen. Ik kreeg een chocoladereep van een van hen. Ik wil jullie niet bang maken met dit hele verhaal, maar zorg dat er geen oorlog meer komt. Als jullie ruzie hebben, niet gaan vechten, hoor. Ruzie is een oorlog in het klein!

Fotografie: Shirley Brandeis

Archieven: Verhalen

‘Je moet alles achterlaten en gaat zomaar weg, maar je had geen keus!’

Hans Aussen is joods en moest daarom onderduiken. Onder andere om de hoek bij de Rosa Boekdrukkerschool, Abdullah, Oscar en Farah weten ongeveer waar. Ook heeft hij nog spulletjes om te laten zien.

Hoe voelde het toen de oorlog begon?
Ik was veertien jaar en we moesten vanwege het luchtalarm thuisblijven, zouden er granaten op ons huis komen? Mijn ouders waren heel bang, want die wisten dat Duitsland een hekel had aan joden en wij waren joods. We hadden de hele tijd de radio aan en we zagen parachutisten. Verder zat ik gewoon op school, maar in 1941 moest ik naar een joodse school. We woonden in de Frans van Mierisstraat 84, vlakbij het concertgebouw. Tijdens de oorlog woonde er een Duitse officier, hij sliep in het bed van mijn ouders. Na de oorlog zijn we weer in dat huis komen wonen, het was toen wel leeg. Na Dolle Dinsdag (5 september 1944) was de officier weg en heeft de buurman ons huis alvast voor ons gehuurd. De waardevolle spullen die mijn ouders onder de vloerplanken onder hun bed hadden verstopt zaten er nog steeds, die officier heeft er de hele tijd bovenop geslapen.

Hoe was het om ondergedoken te zitten?
Mijn broer en ik waren opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Mijn vader zei: “Ga maar”, maar mijn moeder werd zo kwaad en dreigde zelfs er een einde aan te maken. We kregen het advies om dan maar allemaal onder te duiken en dat hebben we in de zomer van 1942 gedaan. Je had geen keus, we moesten alles achterlaten, maar gelukkig waren we veilig. We zaten met z’n vieren op de zolder en moesten daar ook naar de WC, niet prettig. We waren wel bang om verraden te worden. Jodenjagers kregen zeven gulden vijftig wanneer ze joden verraden. Wij zijn op ons onderduikadres hier om de hoek ook gechanteerd. Toen zijn we eerst ondergedoken in de Sanderijnstraat en daarna in zuid vlakbij ons oude huis. We hebben bijna drie jaar ondergedoken gezeten. Vanuit het raam zag ik steeds een mooi blond meisje, daar was ik zo verliefd op, maar ik mocht niet naar buiten, dus ik weet ook niet hoe ze heette.

Wat vond u van de oorlog?
Vreselijk natuurlijk. Zoveel mensen dood en de wereld heeft er niks van geleerd. Er is hier wel vrede, maar er is ook nog steeds discriminatie en ook zijn er weer mensen op de vlucht. De bevrijding in 1945 was een groot feest, iedereen danste op straat. Helaas was er op de dam nog een schietpartij op 7 mei terwijl mensen aan het feesten waren.

Fotografie: Shirley Brandeis

Archieven: Verhalen

‘Er zit nog steeds een litteken in mijn knieholte’

Herbert Gunst was acht toen de Tweede Wereldoorlog begon. Hij vertelt aan Frida, Yassine, Karshma en Auryn van de Rosa Boekdrukkerschool hoe dat was en hij laat hun ook zijn oude huis, om de hoek van hun school, zien.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik werd wakker van knallen. Eerst dacht ik dat er weer een prinsesje of prinsje geboren was, want toen Beatrix was geboren deden ze dat ook. Maar moeder haalde me uit bed en toen hebben we voor het raam staan kijken. We zagen de rookwolken bij Schiphol en hoorden het afweergeschut van
het Nederlandse Leger. Mijn moeder bracht me naar school, maar er was geen school, het was oorlog.’

Bent u wel eens bang geweest?
‘Jazeker, naar mate je ouder werd begreep je het allemaal beter en dan werd je wel bang wanneer de vliegtuigen overvlogen, zeker aan het eind van de oorlog. De Duitsers probeerden dan de Engelse en Amerikaanse vliegtuigen uit de lucht te schieten en dan kletterden de granaatscherven op de
straatstenen. De volgende ochtend gingen we die dan oprapen en dan op school kijken wie de mooiste had. Daarom heb ik nu nog een hekel aan het geknal van vuurwerk. Maar eigenlijk ging het leven, heel gek, gewoon door. Je vader en moeder zorgden voor je, je ging naar school, weliswaar
halve dagen, maar toch.’

Heeft u ook leuke herinneringen aan die tijd?
‘We haalden wel kattenkwaad uit. Net voorbij de Orteliusstraat hield de stad op, daar was een grote zandvlakte en dat was ons speelterrein. Ietsje verder was landbouwland.  Daar roosterden we de aardappelen, die we op weg bij groenteboer Fred Loyen aan de Jan Evertsenstraat hadden gepikt, op een fikkie. Ook moesten ik een keer met mijn vriendje Wimpie voor Duitse soldaten ijs halen. Dat moest twee keer. De eerste keer hadden we niet het goede ijs gehaald. Het moest ijs van Koco zijn, de joodse ijszaak op de Jan Evertsenstraat terwijl Duitse soldaten niks bij Joden mochten kopen.’

Wat was het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘De Hongerwinter. Er was gewoon geen eten. Je kon als kind met je pannetje, bij de centrale keuken in de rij gaan staan voor een soort soep. Er waren ook wel mensen die niet in de rij wilden staan, die schepten het dan heel snel uit de pannen wanneer het naar de uitgifteplek werd gebracht. Er was
ook geen brandstof voor de kachel. Ik ben toen een keer met een houten balk vanuit de Jordaan helemaal naar huis gelopen.’

Kende u iemand die werd weggevoerd?
‘Mijn vader was weliswaar ziek geworden van de honger in de hongerwinter, maar toen hij in november 1944 werd opgeroepen om schuttersputjes te gaan graven in het oosten van Nederland, is hij toch gegaan. Hij kreeg daar eten en dan hadden wij hier met één persoon minder meer voor onszelf. Wij hadden joodse buren in de straat, de familie Bremer, die waren opeens weg. Je vroeg niks, bovendien werd er met kinderen niks besproken zoals nu.’

Hoe was het om de schietpartij op de Dam op 7 mei 1945 mee te maken?
‘Een verrassing! Ik ging met een vriendje feesten op de dam en ik klom in een lantaarnpaal om beter te kunnen zien. Ineens werd er geschoten vanuit een gebouw recht tegenover mij en ik zat vast aan de lantaarnpaal met mijn linkermouw. Uiteindelijk ben ik weggekomen. Onderweg zag ik nog een
mevrouw dood op straat liggen. Ik bleek ook te bloeden, ik heb nog steeds een litteken in mijn knieholte.’

      

Archieven: Verhalen

‘Die Duitse soldaat vond ook niet fijn wat er allemaal gebeurde’

Lenie Ekelschot (1935) woonde met zes broertjes en zusjes in een huis met twee slaapkamers. Heel normaal in die tijd. Niet normaal was dat het oorlog was. Aan Maia, Britany en Lila van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt ze bij haar ouderlijk huis aan de Admiralengracht over het normale leven tijdens de oorlog, over wat er gebeurde op die avond dat ze zuurkool aten en heftige momenten in Drenthe.

Kon je buiten spelen in de oorlog?
Ja hoor. En weet je, er waren helemaal geen auto’s, dus we hadden alle ruimte. En weet je wat we onder andere speelden: oorlogie! Dan had je een houten pinkje, dat is een blokje, door onze vaders gemaakt. Daar moest je tegenaan slaan richting een put en elke put stond voor een ander land. Zo ging je dan landje veroveren. Op de Witte de Withstraat kon je lekker rolschaatsen op het asfalt. Ook daar waren geen auto’s. En je kon naar het Jan van Galenbad, dat bestaat nu nog. Hoe heet het nu? Oh, Sportplaza Mercator. Nou, vroeger kon je voor een dubbeltje naar binnen. Dat is zo’n 4 eurocent. Na de oorlog was het opeens 15 cent. Moesten we mensen vragen om een stuiver. Dat klinkt niet als veel geld, maar vroeger verdienden mensen zo’n 9 gulden per week. Da’s 4 euro.

Kende u mensen in het verzet of bij de NSB?
Schuin boven ons woonden NSB’ers. Dat was raar, ja. Als mijn vader, die anderhalf jaar ondergedoken zat in Zuid (omdat hij had gestaakt bij de Spoorwegen) ’s avonds op bezoek kwam, moest ie heel stil doen. Mijn man, die ik toen nog niet kende, had een neef die in het verzet zat en is gefusilleerd. Hij kreeg later een straat hier naar zich vernoemd: de Verleunstraat. Hij heeft er nog voor gezorgd dat het bevolkingsregister, het gebouw waar alle mensen geregistreerd waren, in de brand ging. Hierdoor konden de Duitsers niet nagaan wie er Joods was.  Als kind hield je je met andere dingen bezig. Zo hebben we bij de groenteboer in de Van Kinsbergenstraat wel eens grote wortels gestolen. Je had honger en ze lagen buiten. De mensen kapten ook de bomen om voor het hout, om te verbranden in  de kachel. Dat deden ze ’s  nachts of als er mist was. De Duitsers mochten dat niet zien. Die waren trouwens niet allemaal slecht. Een keer zagen we hier voor de deur hoe een Engels vliegtuig werd beschoten. De piloot sprong er met een parachute uit. Naast ons keek een Duitse soldaat mee. Hij zei: Nein, das ist nicht gut. Hij vond het ook niet fijn wat er gebeurde. We aten die avond zuurkool. Grappig dat ik dat nog weet; ik hou niet van zuurkool.

Fotografie: Shirley Brandeis

Wat was het moeilijkste voor u in de oorlog?
Toen ik naar Drenthe ging, omdat er geen eten meer was voor alle kinderen. M’n moeder en zus zwaaiden me uit op het Centraal Station. Ik ging op een schuit, een boot met stro erop en met een emmer als wc. De reis duurde een week. Onderweg maakten we nog een bombardement mee. Ik moest van huis, omdat mijn moeder niet meer zeven kinderen kon voeden en mijn vader ondergedoken zat en er dus geen inkomsten waren. In Drenthe woonde ik bij een familie in Coevorden, daar heb ik echt de oorlog nog meegemaakt. We woonden tegenover het station. Er was een begrafenis van een Amsterdams jongetje – hij was doodgeschoten vanuit de lucht – en toen werd er weer gebombardeerd. We moesten schuilen in de goot langs het kerkhof. Het huis waar we woonden was kapot. Uiteindelijk waren we in Drenthe eerder bevrijd dan in Amsterdam, op 14 april 1945. Een tijdje terug hoorde ik toevallig op de radio een oproep van de broer van het jongetje dat was omgekomen. Er kwam een reünie. Daar zag ik de baby die ik tijdens het bombardement op de begraafplaats in de kinderwagen snel had meegenomen. Het was nu natuurlijk een grote meneer. Daarna kon ik het afsluiten.

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader verdomde het zijn radio en slagersweegschaal aan de Duitsers te geven!’

Marianne Appelboom is van net na de oorlog, maar kent de verhalen van haar ouders goed. Aan Hailey (haar buurmeisje), Açelya, Mette en Brahim van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt ze over de slagerij van haar ouders, over de nare dingen die haar vader zag en het spannende verhaal van de aardappelen en de kinderwagen.

Wat was het ergste dat uw ouders hebben meegemaakt?
Het ergste voor mijn vader als slager was dat hij op een gegeven moment van de Duitsers zelf een dier moest slachten. Hij zag er dan wel stoer uit, maar dat durfde hij niet, dat deden ze altijd voor hem bij het abattoir. Maar er waren geen slachters meer, dus moest ie het zelf doen. En ook erg vond mijn vader het in de oorlog dat je niet wist wie van je buren en klanten je kon vertrouwen. En het allerverschrikkelijkst: mijn vader fietste in Zuid, bij de Apollolaan. Opeens moest ie stoppen van Duitse soldaten. Die hadden zomaar elf mensen opgepakt en op een rij gezet. Die mensen werden doodgeschoten en andere mensen, waaronder mijn vader, moesten daar van de Duitsers naar kijken. Mijn vader kwam lijkbleek thuis, hij vond het zo erg. Waarom die mensen waren doodgeschoten? Zomaar! Nou ja, er was een aanslag gedaan op Mussert geweest. Die man was van de NSB, een soort Hitler. De Duitsers waren zo boos over de aanslag, dat ze wraak namen door zomaar mensen dood te schieten.

Moesten uw ouders onderduiken?
Nee, dat niet. Mijn vader had wel een Joodse vader, maar geen Joodse moeder, dus officieel was ie niet Joods. Ik ken wel verhalen van in de straat waar ik nu woon, dat is ook in Bos en Lommer. Over onderduikers die zich verstopten in een dubbele laag van het plafond. Die moesten heel erg stil zijn. Zo stil: ze konden niet hoesten, niet naar de wc. En dat soms 8 uur lang, moet je je voorstellen. Soms maakten de mensen die er woonden extra geluid, zodat zij ook weer wat konden bewegen of naar de wc konden gaan. Uiteindelijk zijn ze verraden en zijn de onderduikers en het gezin waarbij ze in huis woonden naar een kamp afgevoerd. Dat is mijn ouders bespaard gebleven, maar ze hebben een nare tijd gehad. Zo was mijn moeder zwanger, terwijl mijn broer van vier bij mijn tante logeerde. Daar kreeg ie kinderverlamming. Van de dokter mochten ze dat niet tegen mijn moeder zeggen, dat zou niet goed zijn voor haar om te weten. Later is ie bij een andere tante vlakbij mijn ouders gebracht. Mijn moeder zag een kinderziekenwagen langs de slagerij rijden en zei tegen mijn vader: ‘Het zal je kind maar zijn die daarin ligt’.  Dat was dus haar kind! Later heeft ze het wel gehoord, hoor. Iedereen was heel aardig voor d’r en ze maakten een speciale box voor hem. En hij heeft weer leren lopen!

Fotografie: Shirley Brandeis

Hebben uw ouders zich verzet tegen de nazi’s?
Ze hebben wel dingen gedaan. Zo verdomde mijn vader het om de radio in te leveren. Dat moesten alle mensen, omdat ze anders via de radio het nieuws over de oorlog konden horen en dat wilden de Duitsers niet. Ook z’n mooie slagersweegschaal wilde hij niet afstaan. Die kon ie kwijt bij de brandweer, aan de Marnixstraat. De brandweermensen hebben veel mensen geholpen, onder andere met onderduiken.  Bij de Willem de Zwijgerlaan lagen schepen vol aardappelen. Die hebben mijn vader en oom gestolen. Ze namen de kinderwagen, zo’n ouderwetse, en maakten er een dubbele bodem in. Daar pasten die aardappelen in, erboven op de baby. Als er dan controle van een soldaat zou komen, zouden ze zeggen dat de baby de mazelen had. Voor besmettelijke ziektes waren de Duitsers erg bang!  Die aardappelen werden met de buren gedeeld. Dat deed je in die tijd. Mijn ouders konden als slager ook vlees ruilen met andere winkeliers. Met de melkboer op de hoek, de bakker om de hoek of de groenteman aan het eind van de straat. In die tijd ging je niet naar Albert Heijn, je deed alle boodschappen in die winkels. En die hielpen elkaar onderling.

Archieven: Verhalen

‘Ik schreef bij een theelichtje in mijn dagboek’

Rie Kok werd geboren in 1925. Mina, Ella en Mischa van de Rosa Boekdrukkerschool kozen uit alle vertellers haar uit. “Omdat ze al wat ouder was in die tijd en zich misschien wel veel herinnert.” Dat is zeker zo, blijkt als ze hun vragen stellen. Maar eerst: cadeautjes voor Rie. De juf had nog gezegd dat het niet hoefde, maar de meisjes namen graag een zelfgemaakte cupcake, een tekening en dropjes mee.

Ben u klaar voor het gesprek of wilt u nog iets zeggen?
Ik ben er klaar voor. Weet je, ik denk aan de ene kant: waarom moeten jullie dit weten? Aan de andere kant merk ik dat jullie het graag willen horen. Over hoe het hier toen was. Nou, er was bijna niks. We hadden het laatste jaar van de oorlog erge honger. En toen was het ook nog een hele koude winter: zestien graden onder nul! Ik heb een keer stiekem een boerenkool uit de grond getrokken. Dat is stelen, maar dat deed iedereen. Suikerbieten heb ik gegeten en – heel vies – tulpenbollen. Ik ben samen met een vriendin op de fiets naar Noord-Scharwoude, bij Alkmaar, gegaan om bij de vader van een kennis aardappelen te halen. We waren twaalf uur onderweg. Maar we hadden eten! De buurvrouw, die ook honger had, vroeg ons de schillen. Maar die ruilden we met de melkboer voor pudding. Ook heb ik een keer twee jongetjes die uitgehongerd over straat liepen gezegd dat ze de volgende dag naar ons huis mochten komen. Ik zie ze nog zitten: dichtbij het kacheltje, etend terwijl het nog niet voldoende was opgewarmd.

Hoe voelde het, oorlog?
Je voelde je gebonden. Acht uur moest je binnen zijn. En alles moest verduisterd. Geen kiertje licht mocht naar buiten gaan. Ik schreef bij een theelichtje in mijn dagboek.  De Duitsers wilden dat de stad onvindbaar was vanuit de lucht en dat het dus donker was. Je voelde vaak angst. Ik heb dode mensen op straat zien liggen. Bij mijn werk (op de Bloedtransfusiedienst) was een lijkkamer vol dode mensen. Met paard en wagen werden stapels mensen aangevoerd; met een kaartje met hun naam erop aan hun teen.
Ja, ik had wel speelgoed. Maar dat werd allemaal gebruikt om bij de boeren te ruilen voor eten. M’n poppenwagen, m’n poppenledikantje, blokkendozen… Schoenen moest je zuinig mee zijn, die kon je niet laten maken, omdat er geen leer meer was. In de laatste klas van de Mulo (dat is de middelbare school) zei ik tegen mijn vriendin: zullen we vanmiddag op klompen komen? Dat deden we. Binnen een week kwam iedereen op klompen. Dat zat nog lekker warm ook. Van het beetje wol dat ik nog had, breide ik sportkousen.

Fotografie: Shirley Brandeis

Waren ook ‘leuke’ momenten tijdens de oorlog? Natuurlijk de bevrijding!
Ja, er waren ook plezierige momenten. Ik zeg altijd:  verdriet krijg je, plezier moet je zelf maken. We gingen uit op het Rembrandtplein. Daar was een groot restaurant waar je met een flesje drinken naar muziek kon luisteren. Je kon ook naar de film, alleen waren dat Duitse films. Of je ging op zondag naar een kerkdienst van de ANVJ op het Leidseplein. Ik ben niet zo van de kerk, maar het was er gezellig én er waren leuke jongens. En ja, de bevrijding! Toen dat bekend was, was je de honger meteen vergeten. In het boek ‘Stad in oorlog’ kun je heel veel foto’s zien zoals het was in de stad tijdens de oorlog. Ik hoop dat jullie er niet wakker van gaan liggen. Maar gelukkig is die tijd voorbij, al houd ik mijn hart vast voor mensen als Trump en Putin. En gelukkig staan op de gracht waar ik toen woonde weer rijen mooie bomen!

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892