Archieven: Verhalen

‘Mussen uit de achtertuin’

Mevrouw Abels-Relleke kan zich nog goed herinneren hoe haar broer bij een van de razzia’s in Amsterdam-Noord werd opgepakt. Gelukkig kreeg hij bij de pont aan het IJ hulp van omstanders waardoor hij zich kon verstoppen en niet naar Duitsland hoefde. Vanaf die dag moest hij bij elke razzia schuilen in hun huis in de Binnenhofstraat.

Weet u nog hoe de oorlog voor u begon?
“Ik speelde samen met mijn broertjes in de tuin waar mijn moeder de was ophing. Ineens begonnen de kerkklokken te luiden, zo hard dat ik er bang van werd. Mijn moeder riep: ‘Oh nee, nou zal je het gaan beleven!’ Dat maakte me nog angstiger. Eigenlijk ben ik de hele oorlog vreselijk bang geweest. Op de Buiksloterdijk zaten de Duitsers en die schoten vaak op geallieerde vliegtuigen die overvlogen. Die vliegtuigen waren op zoek naar de Fokkerfabriek die in Noord stond en in handen was van de Duitsers. We konden er niet van slapen,  de granaatscherven vlogen tegen de ramen. Uiteindelijk heeft mijn vader gelukkig planken voor de ramen getimmerd. Zo zag ik ook de zoeklichten niet meer waarmee de Duitsers ’s nachts de vliegtuigen opspoorden.”

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Mijn vader ging altijd met de handkar naar Friesland. Hij maakte nieuwe bodems voor emaillen pannen in ruil voor eten. Hij was dan een paar dagen weg en als hij terugkwam had hij spannende verhalen. Ik herinner me dat hij eens een boer om onderdak vroeg, maar dat de boer dat weigerde. Toen mijn vader daarna een zakdoek uit zijn jaszak pakte en er per ongeluk een rozenkrans uit die zakdoek viel, mocht hij alsnog logeren. Hij is ook een keer twaalf dagen weggeweest. Omdat wij geen eten hadden maar wel veel honger, hebben we die dagen maar aardappelschillen gegeten. Om andere keren aan eten te komen, ging mijn broer weleens vissen op stekeltjes in het Noordhollandsch Kanaal. Of mijn vader ving mussen in onze achtertuin. Hij zette dan een schoenendoos met een stokje neer, met daaronder wat eten. Als de mussen onder de doos liepen, trok hij gauw het stokje weg en hadden wij die avond te eten.”

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
“Ik weet nog goed hoe de Duitsers soms razzia’s hielden in de straat. Alle mannen werden uit hun huizen gehaald en naar de pont gebracht. Op een dag namen zij ook mijn broer mee. Andere passagiers op de pont hebben mijn broer toen geholpen, door hem achter hun benen onder de bankjes te verbergen totdat iedereen weg was. Mijn broer moest zich daarna altijd verstoppen als de Duitsers langskwamen. Op zolder hadden wij hoge kasten met daartussen een smalle ruimte, daar kroop mijn broer dan in. Gelukkig hebben de Duitsers hem nooit gevonden. Ik kan mij ook nog goed herinneren dat ik met mijn moeder en zus naar het bevrijdingsfeest op de Dam ging waar de bevrijders langskwamen. Op een gegeven moment gingen mijn zus en moeder naar huis, maar ik vond het allemaal zo leuk en gezellig dat ik bleef. Ineens ontstond er paniek, er werd geschoten vanuit de Grote Club op de Dam. Daar hadden zich nog wat Duitsers verstopt. Ik ben gauw weggerend richting het paleis en heb mij samen met een meneer verstopt achter zo’n brede lantaarnpaal totdat het weer veilig was.”

  

Archieven: Verhalen

‘Die eerste boterham…’

Astrid Visser was nog maar een peuter, maar toch heeft ze scherpe herinneringen aan de oorlog. Zoals aan de dag dat een Duitser met een geweer hun huis binnenkwam en naar haar vader vroeg. Gelukkig kon ze goed geheimen bewaren.

Hoe kwamen uw ouders aan eten?
“Mijn vader ging langs bij boeren in Noord-Holland om onze nieuwe lakens te ruilen voor aardappels of groenten. Soms kreeg hij wat extra, dat was fijn want in de oorlog werd mijn broertje geboren. In de laatste winter was er echt bijna geen eten meer en hadden we ook niets meer om te ruilen. Gelukkig was de oorlog bijna afgelopen en werden er meteen na de bevrijding voedselpakketten gedropt bij ons in de buurt. Zodra zo’n pakket op de grond lag, renden er mannen op af om het naar een verzamelpunt te brengen. Meel en de boter gingen naar de bakker en als het brood klaar was, stonden er rijen mensen te wachten. Die eerste boterham, met een dikke laag boter en suiker, net als cake… zo heerlijk.”

Heeft u ook een bombardement meegemaakt?
“Ik zat op de kleuterschool in Tuttifruttidorp toen op een dag Engelse vliegtuigen overkwamen. Ze wilden in Noord een fabriek beschieten waar vliegtuigonderdelen voor de Duitsers werden gemaakt. Maar in die tijd konden ze nog niet zo precies richten waardoor het mislukte. Een bom ontplofte op nog geen 100 meter van onze school. De juf liet alle kinderen schuilen in het hok waar normaal gesproken de schepjes en fietsjes stonden. Terwijl de bommen vielen, vertelde de juf een verhaal om ons af te leiden. Ze moest steeds harder praten om boven het lawaai uit te komen. Ik begreep eigenlijk niet wat er gebeurde, ik vond het niet echt eng, eerder spannend. Later bleek dat er een bom was gevallen op de katholieke jongensschool verderop. Een frater en een aantal jongens zijn daarbij omgekomen. Toen er later nog eens een bombardement was, was ik alleen thuis met mijn kleine broertje. Mijn moeder was naar de gaarkeuken. Het luchtalarm ging, ik wist dat we onder de trap moesten schuilen. Ik probeerde mijn broertje uit zijn kinderstoel te halen, maar hij zat vast met een tuigje waardoor het heel moeilijk ging. Bovendien begon mijn broertje hevig tegen te stribbelen. Uiteindelijk kreeg ik hem eruit en sleepte ik hem mee naar onze schuilplaats. Zodra het veilig was, kwam mijn moeder terug en trof daar twee huilende peuters aan. Ik kreeg gelukkig wel een pluim van haar dat ik het zo goed had gedaan.”

Waren er razzia’s in Tuindorp-Oostzaan?
“Ja, soms gingen de Duitsers langs de huizen, op zoek naar mannen die in Duitsland in de fabrieken konden werken. Ik weet nog dat er een keer een Duitse soldaat bij ons thuis kwam, met een geweer aan de schouder. Hij kwam dicht bij mij en mijn broertje staan en vroeg of we wisten waar onze vader was. ‘Die werkt bij de boeren’, antwoordde ik snel, mijn ouders hadden me geïnstrueerd om dat te zeggen. Mijn vader zat intussen met nog een paar mannen op zolder, vlak onder de dakpannen. Daar had hij in een kast een luikje gemaakt waar ze konden schuilen.”

Archieven: Verhalen

‘Vergeten doe ik het nooit’

Mevrouw Geesje de Vries vertelde ons dat ze de gebeurtenissen uit de oorlog heel lang verdrongen heeft, nu komt het pas echt allemaal boven. Zeker de herinnering aan wat de Duitsers hebben gedaan met haar joodse vriendje Max. Ze heeft vijf jaar met hem kunnen spelen totdat hij werd opgepakt. Het verhaal van Max en andere gebeurtenissen in de oorlog heeft mevrouw De Vries nu pas op papier kunnen zetten.

Wist u wat oorlog betekende?
‘’Nee, ik was pas tien jaar oud. Ik kan mij nog wel goed herinneren hoe de oorlog begon. Het was vrijdag 10 mei 1940. ’s Nachts werd ik wakker van laag overvliegende vliegtuigen en van vreselijk geknal in de lucht. Ik dacht dat het al ochtend was en kleedde mij snel aan. Ik hoefde alleen nog maar mijn haar te kammen. Tegen mijn moeder zei ik: ‘Mam, wat was de buurvrouw vroeg kleden aan het kloppen.’ Op vrijdagmorgen werden normaal altijd de kleden geklopt, vrijdag was klopdag. Mijn moeder vertelde mij toen dat Nederland in oorlog was met Duitsland. Ik wist niet wat dat betekende, maar mijn moeder heeft dat toen meteen uitgelegd.’’

Kon u nog naar school tijdens de oorlog?
‘’Ik was acht jaar oud toen ik in de derde klas kwam van de Mussenstraatsschool, tegenwoordig heet die school het Vogelnest. Dat is nu jullie school, toch? Op de dag dat de oorlog begonnen was, ging ik om kwart voor acht naar school, vijf minuten van ons huis vandaan. Het hoofd van de school ving ons op en vertelde dat er voorlopig geen school was. Hij vroeg ons of we zandzakken wilden halen voor de oudere buurtbewoners, voor het blussen van brandbommen, omdat water niet altijd binnen handbereik was. Ik heb toen twee zakken gehaald bij de speeltuin. Supertrots was ik, dat ik dat mocht doen. In totaal is de school vijf dagen dicht geweest vanwege luchtalarmen.’’

Heeft u dierbaren verloren door de oorlog?
‘’Ik ben mijn lieve joodse vriendje Max verloren door de verschrikkelijk oorlog. Hij woonde op het hoekje van de Spechtstraat, op nummer negentien, met zijn ouders. Ik woonde op nummer tien. We deden heel veel samen, zoals buitenspelen en zwemmen. Maar in 1942 werd hij midden in de nacht opgepakt, samen met zijn ouders. Ik heb het niet gezien. Via een vriendinnetje hoorde ik dat ze waren meegenomen en dat ze naar de schouwburg waren gebracht. Op 27 oktober 1942 is Max samen met zijn ouders omgebracht in Auschwitz. Hij was pas vijftien jaar oud.

Na de bevrijding heb ik tien jaar lang de pest gehad aan Duitsers. Ik haatte ze, vanwege wat ze gedaan hadden met mijn vriendje en zijn ouders. Zij hebben hem van mij afgepakt. Ik denk nog iedere dag aan hem. Maar ik haat de Duitsers niet meer, deze generatie is niet de generatie van de slechteriken. Nu moeten we samen weer verder en proberen de wereld te verbeten. Maar vergeten, doe ik het nooit.’’

Archieven: Verhalen

‘Ruilen tegen Duitse gevangenen’

Wij spraken met de Joodse meneer Henry Joshua via een Skypeverbinding. Meneer Joshua heeft vroeger in Amsterdam-Noord gewoond, nu woont hij in New York. Hij vertelde ons dat hij met zijn familie in de oorlog in verschillende concentratiekampen zat. Hij heeft verschrikkelijke herinneringen uit die tijd. Hij liet ons ook een Jodenster zien.

Hoe voelde het om de Jodenster te dragen?
“Die ster moesten alle Joden dragen tijdens de oorlog, iedereen kon meteen zien dat je Joods was. En daar hoorde allemaal regels bij. We mochten niet in de tram, niet naar het zwembad, niet fietsen, niet meer naar een gewone school. We mochten eigenlijk helemaal niets meer.”

Hoe was het in een concentratiekamp?
“Het leven in de concentratiekampen was niet leuk. Eerst waren we in Westerbork. Daar werd ik met mijn moeder en zus in een andere afdeling geplaatst dan mijn broer en vader. Het was vreselijk om van elkaar gescheiden te zijn. In Bergen-Belsen was het nog erger dan in Westerbork, echt verschrikkelijk. Er was heel weinig te eten en veel mensen waren ziek. Ik heb zelf niemand zien sterven, maar er gingen heel veel mensen dood. Elke dag kwam er een houten wagen langs waar de lichamen op gegooid werden, zo vreselijk. Elke dag stierven er tientallen mensen. Mijn vader is daar ook doodgegaan omdat de omstandigheden zo slecht waren.”

Hoe overleefde u uiteindelijk de oorlog?
“Wij hadden Paraguayaanse paspoorten. Die had iemand voor ons geregeld. Door die paspoorten waren we net iets veiliger dan de anderen, het gaf bepaalde privileges. In Bergen-Belsen werden we daarom uitgekozen voor een gevangenenruil. Ze wilden ons ruilen tegen Duitse gevangenen. We zouden met de trein naar Zwitserland gaan en daar zouden we vrijgelaten worden. Maar de trein stopte toen we de Zwitserse grens al zagen. We gingen de grens niet over maar werden naar kamp Biberach gebracht. Daar zijn we gebleven tot het einde van de oorlog.”

“Ik wil nog graag zeggen we zijn gered omdat we door mensen zijn geholpen. Als je ooit iemand kunt helpen die in nood is, doe dat dan, want misschien weet je het niet op dat moment, maar je zou een leven kunnen redden. Dus probeer andere mensen te helpen.”

Foto’s: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘Pulsen’

Meneer Van der Linden vertelde ons dat er tijdens de Hongerwinter geen kolen meer waren. Gelukkig werkte zijn vader bij Shell. Hij nam grote zakken met oliebrokken mee naar huis om de noodkachel mee aan te maken. Die maakte zo’n lawaai, het leek wel een motorboot! Hoewel die kachel allang niet meer werkt, heeft meneer Van der Linden hem al die tijd bewaard.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
“Mijn vader was gemobiliseerd, net als alle mannen die konden vechten. Mijn moeder en ik gingen regelmatig per bus, pont en trein naar Velserbeek bij IJmuiden, waar mijn vader met zijn regiment gestationeerd was. Op de dag dat de Duitsers daar binnentrokken wandelden we langs de haven. Hoog op een duin heb ik met mijn ouders staan kijken hoe de schepen binnenvoeren. Het eerste wat ik me van de oorlog kan herinneren, is dat ik toen opkeek naar mijn vader en hem zag huilen. De tranen liepen over zijn wangen. Hij begreep natuurlijk: de strijd was dan wel afgelopen, maar de ellende begon pas.”

Wat merkte u van de oorlog in uw buurt?
“’s Nachts vlogen geallieerde bommenwerpers massaal over, met wel vijftig tegelijk. Het geluid kwam van ver. Het werd steeds luider. Het was stikdonker, alles was verduisterd. Je kon alleen de Duitse zoeklichten zien. Zodra het afweergeschut een vliegtuig gevonden had, begonnen de Duitsers als gekken te schieten. Dan hoorde je de granaatscherven op het dak tinkelen. De geallieerden moesten de Fokkerfabriek hebben, aan de Papaverweg. Maar soms lieten ze de bommen op het verkeerde moment los. Op een ochtend ging het luchtalarm af, vlak voordat ik naar school moest. Mijn moeder stond mijn gezicht te wassen. We stonden dicht tegen elkaar aan. Plotseling was het alsof er op zolder een zak aardappelen werd leeggeschud. Roembeleboemmm boemboem. Alles schudde! Ik heb nog nooit een aardbeving meegemaakt, maar zo moet dat voelen. Achteraf weet ik dat dat het bombardement was op de Van der Pek- en de Vogelbuurt, van 17 juli 1943. Van mijn school, de Dr. A Kuyperschool in de Mosstraat, waren vier lokalen vernietigd. We zijn ondergebracht in de Oranje Nassauschool in de Azaleastraat. De ene week hadden we ’s middags les en de andere week ’s ochtends.”

Wat heeft u gezien van de Jodenvervolging?
“Mijn grootmoeder woonde aan de Schippersgracht, bij het Scheepvaartmuseum. De Jodenbuurt kende ik goed. Toen ik een keer bij mijn grootmoeder was, werden er Joodse mensen uit hun huizen gehaald en afgevoerd. Ze dachten dat ze op reis gingen, ze waren helemaal opgedoft. Mijn grootmoeder was nogal nieuwsgierig van aard en moest zo nodig gaan kijken, ook al smeekten m’n tantes haar om het niet te doen. Toen kwam er een Duitse soldaat bij ons de trap op rennen. Gelukkig hadden we geen Joodse mensen in huis, anders was het heel ellendig geweest! Het huisraad van de Joodse families werd door de firma Puls uit hun huizen gehaald. ‘Pulsen’ noemden ze dat. Op het Nigelleplein zag ik eens dat een huis werd ‘gepulsd’. Het speelgoed werd uitgedeeld aan de kinderen die stonden toe te kijken.”

Archieven: Verhalen

‘Wie de grootste scherf vond…’

Meneer John Geelof woonde in de oorlog in Tuindorp-Oostzaan. De bombardementen op Noord – waarbij de bommen soms heel dichtbij neerkwamen – vond hij eng. Maar naderhand was het op een leuke manier spannend, dan zocht hij samen met vriendjes naar de scherven van de bommen. Wie de grootste scherf vond, had gewonnen.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
“Mijn vader was schoolmeester, maar nu moest hij ineens soldaat worden om voor Nederland te vechten. Op 12 mei 1940, de oorlog was net twee dagen aan de gang, werd er midden in de nacht aan de deur gebeld. Mijn moeder vreesde dat er Duitsers aan de deur stonden en wilde niet opendoen. Omdat het bellen en bonzen op de deur maar doorging, deed ze het uiteindelijk toch. In het donker stonden drie soldaten met een helm op, een van hen had een soort lantaarntje op zijn buik hangen. Ineens stapte een van die mannen zomaar ons huis binnen en gaf me een knuffel. Ik schrok me dood; wat komt die gevaarlijke man bij ons doen? Het bleek mijn vader te zijn, hij was net overgeplaatst naar een vliegveldje in Tuindorp-Oostzaan en mocht een paar uurtjes thuis slapen voordat hij weer aan de slag moest.”

Zaten er ook onderduikers in uw huis?
“Nee, maar mijn vader heeft zelf wel ondergedoken gezeten. Hij zat bij het verzet en op een dag werd hij opgepakt en naar het bureau van de Sicherheitsdienst gebracht in Amsterdam-Zuid. Daar ging het er bepaald niet zachtzinnig aan toe. Mensen die werden verhoord, werden vaak gemarteld. Ook mijn vader werd mishandeld. Met een geweer sloegen ze op zijn vingers en hij had een gat in zijn been. Toch heeft hij geluk gehad, want juist tijdens zijn verhoor kwam het nieuws binnen dat verzetsmensen het Bevolkingsregister van Amsterdam in brand hadden gestoken. Dat was heel erg voor de Duitsers, want nu konden ze niet meer uitzoeken welke Amsterdammers Joods waren. Er brak paniek uit bij de Sicherheitsdienst en de officier die mijn vader verhoorde, schreeuwde dat hij op de gang moest wachten. Daar riep een andere Duitser tegen hem dat hij weg moest. Mijn vader is toen naar buiten gegaan en eenmaal buiten wist hij te ontkomen. Door toeval is hij dus ontsnapt. Daarna moest hij onderduiken. Maandenlang was hij weg, tot hij er op een dag plotseling weer was.”

Wat heeft u gemerkt van het grote bombardement in Noord in juli 1943?
“Ik zat die dag bij de kapper, Okkers heette hij, een man met een bochel. Toen ging het luchtalarm. De sirenes begonnen te gillen, wat betekende dat je op een veilige plek moest gaan zitten. Kinderen moesten schuilen onder de trap. Maar ik was vrij lang voor mijn leeftijd en moest daarom bij de mannen blijven zitten. De hel brak los, vlakbij was een scheepswerf waar de Geallieerden de eerste bommen op gooiden. Ze kwamen met vijf-zes tegelijk naar beneden, zodat het leek alsof ze aan een touwtje hingen. Daarom werden het ook wel kettingbommen genoemd. Het was een enorme herrie. De kogels spatten op de grond uit elkaar waardoor er naderhand overal scherven lagen. Wij deden daarna met een paar vriendjes wedstrijdjes wie de grootste scherf kon vinden. Dat was spannend, maar de bombardementen zelf waren natuurlijk niet leuk…”

Foto’s: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘Aardappels van een verliefd meisje’

Wij mochten de 93-jarige meneer Hibbel interviewen. Hij vertelde dat hij net voor de bevrijding wist te ontsnappen aan een deportatie naar Duitsland, door uit de trein te springen. Zijn verhaal leek net een film, het maakte een grote indruk op ons.

Hoe wist u dat de oorlog ook in Amsterdam uitgebroken was?
“Ik werkte als zeventienjarige jongen in de Fokkerfabriek in Amsterdam Noord. Daar werden vliegtuigen geproduceerd. Op een doodnormale werkdag ging het alarm ineens af. De directie had gehoord dat de Duitsers binnen een paar uur de fabriek zouden bombarderen. We moesten daar weg. Iedereen liet het werk vallen en holde als een malle richting de uitgang om een schuilplek te vinden. Ik rende samen met twee vrienden richting de Heggerankweg. Daar zijn we over een hekje in een tuin gesprongen. Voet aan voet en plat op onze buiken lagen we, in afwachting van de bommen. Het was natuurlijk vreselijk, maar als jongen vond ik het ook ontzettend spannend. Toen de bommen niet op de fabriek gegooid werden maar op de huizen ernaast, wist ik dat de oorlog echt begonnen was.”

Jongens werden op transport gezet naar Duitsland, hoe bent u hieraan ontsnapt?
“Er was een razzia in de stad, jongens en mannen werden van straat geplukt om te gaan werken in Duitsland. Toen ik mijn uitkering ging ophalen in de Damstraat zag ik dat er jongens opgepakt werden. Snel dook ik een steeg in, hier mochten we met vijf jongens schuilen in een fietsenwinkel. Na twee uur stonden de Duitsers echter al voor onze neus. Een van de jongens probeerde te vluchten door het wc-raampje, de soldaat die buiten stond schoot hem meteen dood. Dat beeld zie ik nog steeds voor me. Wij werden vervolgens naar het Beursplein gebracht en in rijen opgesteld, wachtend op de boot die ons naar Duitsland zou brengen. De boot kwam niet en we werden per trein vervoerd. Ter hoogte van Diemen sprong een aantal jongens uit de goederenwagon. ‘Dat kan ik ook!’ dacht ik. Zonder al te veel na te denken, sprong ik uit de trein. Al liggend in het gras besefte ik dat ik ontsnapt was aan de Duitsers. Als ik niet gesprongen was, had het heel anders met mij af kunnen lopen.”

Wat herinnert u zich van de Hongerwinter?
“Met zes kinderen thuis was het moeilijk om genoeg voedsel te hebben. Ik herinner mij nog goed dat mijn zusje vaak tegen mijn moeder zei: ‘ik heb zo’n honger mama, heel erg honger’. ‘Ik weet het m’n kind maar we hebben niets’, antwoordde mijn moeder dan. Op een dag was onze hond verdwenen. Later bleek dat de buren hem opgegeten hadden. Maar ik had wel een boerderij waar ik terecht kon om eten te halen. De dochter van de boer verstopte altijd een mand met aardappelen voor mij die ik kon ophalen wanneer ik maar wilde. Stiekem had zij een oogje op mij. Ik heb haar nooit verteld dat ik getrouwd was, bang dat zij geen aardappelen meer voor mij zou verstoppen. Eigenlijk hebben wij de Hongerwinter overleefd door de aardappelen van een verliefd meisje.”

Foto’s: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘Lot en noodlot’

Wij vonden het interview met mevrouw De Ruijter erg indrukwekkend. Ze was pas twaalf toen de oorlog uitbrak, maar wist nog zoveel te vertellen. Dat vonden we heel knap. Haar broers moesten naar Duitsland om te werken, maar een van hen weigerde en moest daarom naar een concentratiekamp in Duitsland. “We hoorden niets meer van hem en hadden geen idee waar hij was”, vertelde ze.

Had u honger in de oorlog?
“Mijn vader leefde niet meer, mijn moeder moest voor mijn twee oudere broers, mij en mijn jongere zusje zorgen. We hebben erg veel honger gehad. Alles ging op de bon, maar er was te weinig voedsel, de Duitsers namen alles in. In het begin lukte het nog wel om lakens te ruilen tegen eten bij boeren in de Beemster. Maar op een gegeven moment hadden de boeren genoeg lakens en werd eten vinden steeds lastiger. Op de momenten van echte schaarste sneed mijn moeder suikerbieten in stukjes en kookte daar een klein beetje van. Er kwam een soort stroop af, dat was dan ons eten.”

Waarom waren uw broers in Duitsland?
“Alle Nederlandse mannen vanaf 17 jaar werden opgeroepen voor het arbeidsbureau, omdat alle Duitse mannen aan het front zaten. Zo moest mijn oudste broer, Joop, naar het Duitse Geesthacht, om in een fabriek munitie voor de Duitsers te maken. Mijn andere broer, Jan, werkte in het begin van de oorlog op een Rijnaak, maar dat werk was er al snel niet meer. Als mannen werkeloos werden, moesten ze zich melden bij het arbeidsbureau. Jan besloot dit niet te doen, hij wilde in het verzet. Op een dag stond de Hollandse politie voor de deur, mijn broer moest mee. Het was een formaliteit zeiden ze. Mijn moeder heeft heel lang gedacht dat hij gewoon terug zou komen. Maar Jan kwam niet terug, hij ging naar een concentratiekamp in Duitsland.”

Kwamen uw broers levend terug?
“Gelukkig wel! Het stadje waar mijn broer Joop werkte, werd gebombardeerd met fosforbommen, bommen met giftige chemicaliën erin. Hij heeft daar heel akelige dingen gezien: armen en benen die niet meer aan lichamen zaten. Joop was helemaal van de kaart. Het was zo erg, dat hij niet meer kon werken en terug naar Holland mocht. Voordat het concentratiekamp waar mijn broer Jan zat werd bevrijd, heeft hij ook heftige dingen meegemaakt. Zo wilde hij met een medegevangene ontsnappen. Ze hadden een heel plan uitgestippeld. Op het moment van uitvoeren ging het mis. De andere man ging eerst, maar hij bleef haken aan het prikkeldraad. De wachters vanaf de uitkijktoren zagen het en schoten hem dood. Jan had geen andere keus dan terug het kamp in te gaan. Voor hij stierf heeft hij het er nog één keer over gehad. Hij vroeg zich af waarom hij niet diegene was die was doodgeschoten. Hij had er zijn hele leven mee geworsteld. Ik zei dat het lot en noodlot was. Het was oorlog, iedereen vocht voor zijn eigen leven.”

Archieven: Verhalen

‘Met een ossenstaart onder de kleren’

Wij interviewden meneer Bertus van Twiller over de Indische buurt.

Kwam u tijdens de oorlog ook buiten uw buurt?
“Ja, wij hadden een noodkacheltje en ik moest ervoor zorgen dat het brandde. Ik zocht houtjes van omgezaagde bomen en takken. Maar je kon ook in de Molukkenstraat omhooggaan bij de spoordijk. Daar zochten we dan naar kooltjes tussen de rails. Als een locomotief zijn afval had gestort, haalden wij daar de goede kooltjes uit.”

Wat betekende de Hongerwinter voor u?
“De een had meer mogelijkheden om aan eten te komen dan de ander. Mijn familieleden waren slachters op het Veemarktterrein. Ze namen soms stiekem ossenstaart mee naar huis. Die bonden ze dan om hun middel, onder hun kleren, alsof ze dik waren. Ik herinner me ook nog dat er aan het einde van de Zeeburgerdijk een uitkijkpost was van de Duitsers. Daar liep een paard. Twee broers van mijn vader zijn een keer na spertijd naar die uitkijkpost gegaan, ze hebben dat paard toen gepikt. Ze haalden de ijzers onder de hoeven vandaan zodat ze geen herrie maakten. Ze brachten het paard naar ons huis in de Gorontalostraat en zette het in de portiek. Mijn ooms haalden hun gereedschap en hebben het paard toen in ons keukentje geslacht. Het was maar een smal keukentje dus er is een heleboel op de grond afgewerkt. Daarna hebben ze het netjes opgeruimd.

Zijn de Duitsers er ooit achter gekomen?
Er was nog een andere broer, met een slagerij achter het badhuis op het Javaplein. Die broer was bij de NSB en heeft hen toen verlinkt bij de Duitsers die een afdeling hadden in het koloniaal museum. Maar mijn ooms waren professionele slachters, die hadden geen spoortje achtergelaten, dus er was geen bewijs te vinden dat er een paard was geslacht. Mijn ooms zijn toen naar die broer gegaan die hen verraden had: ‘Als jij nu niet gaat zeggen dat het een misverstand is, dat je ze verkeerd geïnformeerd hebt, dan slachten wij jou ook.’ Hun eigen broer! Maar het was de een of de ander… Het vlees van het paard werd weer doorverkocht of geruild voor appels, aardappelen en groenten.”

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
“Het laatste deel van de oorlog heb ik niet in Amsterdam meegemaakt. Aan het eind van de Hongerwinter werden veel kinderen naar Drenthe of Groningen gestuurd, omdat daar voldoende te eten was. Ik kwam in Musselkanaal terecht. Mijn broers in Stadskanaal. Ik weet nog dat op een dag alle mensen de straat op gingen. De Canadezen kwamen aangereden met hun oorlogstuig, tanks, vrachtwagens en jeeps. Het was heel feestelijk. We kregen chocola van de Canadezen. Maar ik kon pas een maand later terug naar huis, Amsterdam werd later bevrijd.”

Archieven: Verhalen

‘Ik herkende mijn vader niet’

Wij hebben Frans Lavell geïnterviewd over het leven in de Indische buurt tijdens de oorlog. In het begin wist hij niet goed wat oorlog was. Pas toen in 1941 zijn vader werd opgepakt, begon hij het te begrijpen.

Waarom werd uw vader opgepakt?
“Mijn vader en zijn vrienden waren communisten en ‘Ome’ Gerrit Blom was een kameraad van hem. Toen die werd opgepakt bij de razzia’s op het Waterlooplein drukten mijn vader en zijn vrienden ’s nachts stencils met daarop een oproep tot staking. Dat werd de Februaristaking. Mijn vader ging de volgende dag weer staken. Er bleek toch iemand met een tram te willen rijden, die tram hebben ze toen omvergegooid. Een dag later reed er een vrachtwagen met Duitse soldaten onze straat in. Mijn vader zei: ‘Die komen voor mij.’ Hij probeerde weg te komen, maar de Duitsers waren al binnen en sloegen hem. Mijn moeder trok mij de slaapkamer in en ik verstopte mij onder het bed. Ik was heel bang. Opeens ging de deur open en zag ik soldatenlaarzen, toen een hoofd. De Duitser begon heel hard te lachen, trok mij onder het bed vandaan en liet mij lachend aan de andere Duitsers zien. Mijn vader was al weg.”

Heeft u uw vader nog gezien?
“Na een paar dagen gingen mijn moeder en ik hem opzoeken in het Lloyd Hotel, daar zat hij gevangen met alle februaristakers. We mochten hem alleen spreken vanachter een soort bordes bij de ingang. Hij is daar heel erg mishandeld. Ze wilden namen weten. Na weken mishandelingen schreef hij in een dagboekje dat hij wanhopig was. Hij bedacht toen dat hij de naam van ‘Ome’ Gerrit Blom wel kon geven, die was toch al opgepakt en naar Mauthausen gedeporteerd. Mijn vader werd uiteindelijk naar Duitsland weggevoerd. Wij hoorden niets meer van hem, ik dacht dat hij dood was. Het bijzondere is: omdat hij de naam van Gerrit Blom had genoemd, werd hij teruggehaald naar Nederland. Als een van de weinigen van die razzia heeft hij het overleefd. Had mijn vader hem niet genoemd, dan was hij dood geweest.”

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
“Op een gegeven moment waren er allemaal Canadezen in de stad in jeeps. Alle mensen gingen de straten op en vierden feest. Voor het eerst at ik kauwgom. Maar ik herinner me ook dat er bij mij in de straat een meisje haar huis uit werd gesleurd. Ze werd kaalgeschoren en met menie schilderden ze een hakenkruis op haar hoofd. Ze was een ‘Moffenhoer’. Heel naar om te zien.

Op een dag zei iemand dat mijn vader thuis was. Ik ging kijken en zag een vreemde man. Mijn moeder zei: “Dit is je vader”, maar ik herkende hem niet, hij was heel bleek en mager, hij was erg mishandeld. Mijn vader herkende mij ook niet: ik was 6 toen hij wegging en 11 toen hij terugkwam, dan ben je wel veranderd.”

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892