Archieven: Verhalen

‘Mijn vader gaf de fotozaak terug aan de weduwe. De winkel bestaat nog steeds.’

Tonnie van Dijk is net 8 jaar als de oorlog uitbreekt. Haar vader is bedrijfsleider bij Hafo in de Wagenstraat, een bekende Haagse fotozaak van de joodse Jacob Hijmans. Als de Duitsers in oktober 1940 alle joodse ondernemingen een zaakwaarnemer toewijzen, zet Jacob Hijmans het bedrijf snel op naam van de vader van Tonnie.

Hoe herinnert u zich de bezetting?
In het begin leek er niet zoveel te veranderen, in de eerste maanden ging het allemaal zeer gemoedelijk. Die Duitsers vonden het volgens mij ook wel een luilekkerland hier. Die hadden vaak al elders gevochten en kwamen ineens in een land waar het relatief rustig was. Ik weet nog dat ik Duitse soldaten zag zitten en die namen minstens twee taartjes tegelijk. Als kind vond ik dat toch zo vreemd. Dit beeld van de beginjaren is me altijd bijgebleven. Helaas veranderde dat langzaam, de sfeer werd grimmiger. Mensen om je heen bleken ineens voor de Duitsers te zijn. Zo was ik tijdens de oorlog een keer met mijn ouders en andere familieleden in ‘t Goude Hooft en daar kwamen een paar Duitse soldaten binnen die heel hard ‘Heil Hitler!’ riepen. Ik schrok enorm en kon mijn ogen niet geloven, want tussen hen in stond met gestrekte arm de stagiair die bij mij op school stage liep!
En een meisje bij mij uit de klas bleek lid van de Jeugdstorm. Ze droeg dat lichtblauwe uniform ook gewoon naar school, met een oranje sjaaltje erbij. De kleur van het koningshuis notabene.

Kende u mensen die bij het verzet zaten?
Als kind wist ik daar weinig van, omdat volwassenen je daar zoveel mogelijk buiten probeerden te houden. Mijn vader zat niet echt in het verzet, maar verzette zich wel. Zo zocht hij onderduikadressen voor meerdere leden van de familie van zijn joodse baas, Jacob Hijmans. De zoon van zijn baas, Henri, was naar Zwitserland gevlucht en schreef brieven naar zijn verloofde die in Nederland zat ondergedoken. Ik was stiekem een beetje verliefd op hem en keek enorm op naar zijn verloofde Bertine. Hij stuurde die brieven onder valse naam naar mijn vader, die ze vervolgens naar de leraar bracht waar Bertine zat ondergedoken. Die leraar kwam dan weer geregeld bij ons langs om brieven van Bertine af te leveren voor Henri. Mijn vader en die leraar onderhielden dus de relatie tussen die twee. Na de oorlog bleken de baas van mijn vader en Henri omgekomen te zijn. Mijn vader gaf de fotozaak terug aan de weduwe en zij nam mijn vader weer aan als bedrijfsleider. De winkel bestaat nog steeds.

Hoe kwam u aan eten tijdens de Hongerwinter?
We hadden familieleden in het oosten van het land, die ons pakketjes met eten stuurden. De eerste maanden kwamen die ook gewoon aan. Een oom en tante met een boerderij stuurden ons stukjes spek. Andere familie had een bakkerszaak en zond ons witte puntbroodjes met een glimmende bovenkant. Een welkome verandering van dat smerige regeringsbrood dat je op de bon kreeg. Later werd het steeds moeilijker om aan eten te komen en at je alles wat je maar kon krijgen. Zo woonden wij aan het water. Er was tijdens de oorlog geen licht op straat er er mocht ook geen licht vanuit de huizen schijnen dus het was pikkedonker. Op een avond tijdens de hongerwinter werd er keihard op de deur gebonsd: ‘Aufmachen!’ Mijn ouders schrokken zich natuurlijk dood. Het bleek een kletsnatte Duitse officier te zijn die in het donker met zijn fiets het water was ingereden. Mijn vader leende hem een ander pak en de man ging weer op weg. Een paar dagen later kwam hij het pak keurig terugbrengen met als dank een zak aardappelen. Die hebben we toen maar gewoon opgegeten.

 

Archieven: Verhalen

‘Vanaf het dak van de Ridderzaal gooiden we steentjes naar een Hollandse politieagent.’

Koos van Belle groeit op in de Haagse binnenstad, boven de meubelzaak van zijn vader. Twee van zijn oudere broers worden tewerkgesteld in Duitsland en Luxemburg. Bang is Koos tijdens de oorlog niet. ‘Bang, bang, wat is bang? Je groeit erín, in de oorlog’.

Hoe dacht u over de Duitsers tijdens de oorlog?
In het begin was ik nog onder de indruk van de macht van het Duitse leger, met hun uniformen. Maar dat veranderde snel, toen we in onze bewegingsvrijheid werden beknot.
Ik woonde vlakbij het Binnenhof, waar de Duitsers de dienst uitmaakten. Ik was natuurlijk een jong ventje, dus samen met een nog brutaler vriendje heb ik enorme kattenkwaad uitgehaald. We gingen stiekem het Binnenhof binnen, langs al die indrukwekkende kamers. Plots kwam een Duitse officier zijn kantoor binnen, waar wij zaten! We hebben ons een kwartier lang verstopt en stil moeten houden. Dat was ongelooflijk spannend. Daarna hebben we vanaf het dak van de Ridderzaal kleine kiezelsteentjes naar beneden gegooid naar een Hollandse politieagent. Gelukkig zijn we niet gesnapt.
Eén van de winkeliers in onze straat was een Duitser, die al in de jaren ’20 naar Nederland was gekomen. Wij spraken met de hele straat af, dat hij een goede Duitser was. We zouden hem met rust laten. Maar een andere Duitser uit onze straat, een vioolbouwer met lange haren, kwam direct aan het begin van de bezetting plots met kortgeknipt haar, een pet op en een geel hemd de straat inlopen. Bleek dat hij zich had aangesloten bij de de SA (red. Sturmabteilung, een paramilitaire knokploeg die Adolf Hitler door intimidatie aan de macht hielp) . Zijn zoon werd lid van de Hitlerjugend. Op D-Day zijn ze de stad uitgevlucht, ik heb ze nooit meer gezien.

Hoe was de hongerwinter voor u?
Echte honger heb ik niet geleden, alleen gebrek. Op straat zag ik wel mensen in elkaar zakken door de honger. Wij hadden gelukkig ook boerenfamilie waar we wat eten van kregen. We aten ook pulppannenkoeken en regeringsbrood. Dat was zo vies, nu zou je zeggen, zelfs de varkens lusten het niet. Mijn vader heeft eens voor 1000 gulden 50 kilo tarwe gekocht. Dat zaten we dan met zijn allen te vermalen. Er was ook geen brandstof in de hongerwinter, maar we gebruikten het hout uit mijn vaders meubelzaak voor in de kachel.

Wat weet u nog van de bevrijding?
Op de hoek van het Spui stond een grote meubelzaak. Daar zaten we met z’n allen te wachten tot de Canadezen binnenreden. Maar wat reed daar voor een gek wagentje? Het was een jeep, zoiets had ik nog nooit gezien! Een week lang hebben we straatfeesten gehad. Al het voedsel dat men bij elkaar had gesprokkeld en had bewaard, werd nu gedeeld. Ook kregen we van de geallieerden chocola en sigaretten. Eindelijk mocht ik ook weer naar de boulevard toe. Het strand kon je niet op, er lag nog veel prikkeldraad. Maar ik zag de zee weer! Er stond een Engelse soldaat, met op zijn mouw genaaid ‘Jewish Brigade’. Dat was natuurlijk heel bijzonder. Ik heb even met hem gepraat. Ik weet niet meer wat ik zei, maar ik wilde vooral laten horen dat ik op school Engels had geleerd.

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader heeft toen een brood gekocht voor 110 gulden.’

Cees de Steur woont bij het uitbreken van de oorlog met zijn ouders en zusje in de Transvaalwijk. Samen met zijn zusje onderneemt hij tijdens de hongerwinter lange zwerftochten door Den Haag op zoek naar eten.

Hoe kwam u aan eten tijdens de hongerwinter?
Tijdens de hongerwinter was er bijna niets te eten te krijgen. De overheid gaf bonnen en daarmee kon je eten halen. Het was vieze grijze smurrie wat je dan kreeg en ik weet nog goed dat er gesjoemeld werd met de bonnen. Want als je er eentje extra had dan kon je familie een portie meer krijgen. Naast de voeding van de overheid aten we ook bloembollen en koolraap. Ik vond dit niet lekker, maar er was niets anders.
Er was geen school meer in die tijd. Omdat mijn zusje en ik zo’n honger hadden, zwierven we door de stad. We belden bij willekeurige huizen aan, op zoek naar eten. Dit werkte zelden, omdat iedereen te weinig eten had.
Ik weet nog goed dat er een kar vol met broden stond, bestemd voor de Duitsers. Hier heb ik toen een brood gepakt. Elke keer als ik een kar zie, denk ik daaraan terug. Er waren ook zwarte handelaren die eten verkochten aan mensen in Den Haag. Mijn vader heeft toen een brood gekocht voor 110 gulden, dat is nu omgerekend meer dan 600 euro.

Wat herinnert u zich van het bombardement van Bezuidenhout?
Behalve de honger was het ook erg koud. Er was niet genoeg hout om het huis warm te stoken. Soms bleef de familie de hele dag in bed, omdat het zo koud was en we niets konden doen. Ik ging vaak op zoek naar hout met mijn zusje. We haalden dan de houten blokjes uit de tramrails. Hier zat teer op, dus het was best gevaarlijk om te stoken, want het kon ontploffen in de kachel. Na het bombardement van het Bezuidenhout konden we de kozijnen van de kapotte huizen gebruiken om de kachel te stoken. Mijn grote broer heeft nog balken meegenomen, die scheve muren overeind hielden van de gebombardeerde huizen. Dat was best gevaarlijk, want dan viel de hele gevel om.

Hoe heeft u de eerste maanden na de oorlog ervaren?
Door de oorlog heb ik 5 jaar lang geen school gehad. Ik was ook nog eens 4 maanden ziek na de oorlog en moest al die tijd in mijn eentje in een kamer liggen. Ik werd toen gepest op school omdat ik niet eens 1+1=2 kon oplossen, maar ik had het gewoon nooit geleerd. Ik heb toen heel veel bijles en huiswerk moeten maken om bij te komen. Er was gelukkig een leraar die altijd in mij bleef geloven, meester Lucas. Ik ben met mijn kleinzoon naar de Waalsdorpervlakte gegaan om de oorlog te herdenken. Daar zei hij dat het ook erg zielig was voor alle Duitse opa’s en oma’s. Ik vond dit erg mooi.

Archieven: Verhalen

‘Ik heb een keer een potje met beschimmelde jam en een paar harde erwten gegeten.’


Lenie is 13 jaar als de oorlog begint en kan zich daardoor nog veel herinneren. Ze kan bijvoorbeeld geen eten meer weggooien, want ze weet veel te goed hoe het is om honger te hebben. Daarom is ze nu nog steeds heel zuinig op voedsel.

Hoe was de hongerwinter voor u?
In de hongerwinter hadden we helemaal niets. En na 8 uur ’s avonds mocht je de straat niet meer op. Ook moest alles verduisterd worden, zodat er geen straaltje licht naar buiten kwam. De hongerwinter was koud en donker. We hadden geen elektriciteit en moesten zelf voor iets brandbaars zorgen. Dit was een hele klus omdat er weinig hout was. Mijn vrienden en ik gingen vaak hout sprokkelen, maar het was heel gevaarlijk, want er lagen mijnen die konden ontploffen als je erop stapte. Daarnaast moesten we ervoor zorgen dat de Duitsers ons niet zagen, anders werden we beschoten met mitrailleurs. Maar dat risico namen we, omdat we zonder hout niet overleefden in de kou. Slapen in een winterjas was niet warm genoeg.
Voedsel was heel schaars. Al het eten ging op de bon. Ik was al blij met één snee brood per dag. Er was ook een gaarkeuken waar een soort vieze, waterige soep werd gemaakt, maar dat kon me niks meer schelen. Soms lag er veel sneeuw, zodat de paarden met wagens waar de soep mee werd gebracht, er niet doorheen kwamen. Dan kregen we dagen niets te eten. Ik heb een keer een potje met beschimmelde jam en een paar harde erwten gekregen, of vieze bloembollen en suikerbieten. Daar was ik toen toch heel blij mee en heb alles opgegeten.
De boeren hielpen ons helaas niet. Ze hadden genoeg eten op het land, maar wilden niks delen. Ze vroegen er nieuwe kleren, juwelen of andere spullen voor. Hierdoor hadden de rijke mensen in de hongerwinter wel te eten.
Ook het water was schaars. De waterkraan ging één uur per dag open. Ik rende toen zo snel als ik kon met emmers naar de kraan om water te halen.

Hoe was uw middelbare schooltijd?
De eerste vier jaar van de oorlog ging ik nog naar school. Maar dit werd steeds minder. Veel mensen moesten onderduiken. In mei of juni 1945 was mijn eindexamen. Maar we kregen ons diploma cadeau. Er waren een paar mensen die ervoor kozen nog een jaar naar school te gaan en hun diploma zelf te halen. Een diploma was in deze tijd ook niet zo belangrijk; als je goed was in je werk mocht je blijven.
Toen ik 15 jaar was moesten mijn moeder en ik verhuizen. De Duitsers wilden op die plek gaan bouwen en wij zouden naar Gelderland moeten verhuizen. Wij zagen dit niet zitten en bleven als illegalen in Den Haag. Mijn moeder en ik zijn toen opgesplitst en bleven bij vrienden logeren. We zwierven rond in de stad en kwamen elkaar af en toe tegen. In deze tijd ben ik veel van mijn spullen kwijt geraakt.

Wat is u het meest bijgebleven?
Na 5 jaar bezetting en onderdrukking werden we bevrijd. Dat gevoel zal ik nooit vergeten. Toen kwamen de Canadezen binnengereden op hun tanks. Hoewel ik wist dat alles in ons land weer moest worden opgebouwd, was de bevrijding echt een moment van blijdschap.

Archieven: Verhalen

‘De blik die de Duitse officier vanachter zijn raampje gaf, vergeet ik nooit meer.’

Luc Verkoren heeft veel indrukwekkende herinneringen aan de oorlog. Na 1945 is het een taboe om hier met anderen over te praten. Hij kijkt net als alle anderen vooruit en praat niet meer over wat er toen is gebeurd. Nederland moet opnieuw opgebouwd worden.

Ging u naar school in de oorlog?
In het begin van de oorlog konden we gelukkig gewoon naar school, maar al snel kwam hier verandering in en konden we alleen nog maar dagdelen les krijgen. Gelukkig zat de Galvanischool op dat moment vlak bij ons om de hoek. Ik weet nog goed dat het luchtalarm afging, terwijl ik naar school liep. Dan rende ik altijd zo vlug mogelijk naar huis. Thuis schuilden wij namelijk onder de trap en dat voelde een stuk veiliger dan in de klas onder de schoolbanken. Toen een aantal maanden later de zolder van de school in brand gestoken werd, was het helemaal klaar met school. Ik ben er nooit achter gekomen of het volgende waar is, maar het verhaal gaat, dat de ondergrondse de school in brand stak omdat er geheime documenten op zolder lagen. Mijn grootste verdriet had ik niet over het afbranden van de school, maar over het leren etui dat in mijn schoolbank lag.

Heeft u last gehad van schaarste tijdens de oorlog?
In het begin konden wij gewoon eten en drinken. Water kwam uit de kraan en bij de bakker en de slager kochten we brood en beleg. Helaas kwam later in de oorlog gebrek aan eten en drinken. Aan het einde, ik meen in 1944 en 1945, was er ongeveer aan alle producten schaarste. Iedereen had de kraan de hele dag open staan met een leeg pannetje eronder. Soms druppelde er mondjesmaat wat water uit de kraan en dan had je aan het einde van de dag toch een vol pannetje water. Hout werd uit leegstaande huizen gesloopt om de kachel te stoken. En we hebben vaak tulpenbollen en suikerbieten moeten eten om iets binnen te krijgen. En honger is niet een knorretje in je maag, maar dat er niets in je maag zit en je darmen leeg zijn en dat je dan echt kramp in je lijf krijgt. Aan het einde van de oorlog was het zelfs zo ernstig dat mijn vader hongeroedeem kreeg.

Hoe heeft u de bevrijding beleefd?
De bevrijding, dat was echt het mooiste moment van de oorlog! Mijn vader lag ziek in bed. Hij verbood mij en mijn broer om naar buiten te gaan. Toen we steeds meer uitbundige geluiden hoorden, zijn we toch maar eventjes gaan kijken. Ik weet nog goed dat er op de Laan van Meerdervoort een grote parade met allemaal legervoertuigen was. Ik ben meegereden op één van de wagens. Helaas moest ik er bij het Valkenbosplein af en moest ik een flink stuk teruglopen. Toen mijn broer en ik gingen kijken op de Groot Hertoginnelaan was er een groep Duitsers die de aftocht bliezen. Ik weet nog goed dat een Duitse officier vanachter een raampje van een pantservoertuig zijn Luger (pistool) op mij richtte. De blik die hij gaf, vergeet ik nooit meer. Hij haalde daar toch nog voldoening uit denk ik.

Archieven: Verhalen

‘We hebben toen mijn konijn opgegeten.’

Wilma Bloemen woont met haar ouders, jongere broertje en zusje in de Parsifalstraat. Een dag voor haar zesde verjaardag breekt de oorlog uit. Haar feestje gaat niet door en dat vindt ze heel erg. Wilma begrijpt niet echt wat de oorlog betekent. Als haar wordt uitgelegd dat mensen met elkaar vechten wilt ze gaan kijken. Hoewel ze er toen niet veel van begreep, heeft ze veel herinneringen aan de oorlog.

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt?
De tankgracht was vlakbij ons huis en daarachter was ‘Sperrgebiet’. Daar mocht je niet komen. De tankgracht was gevuld met water, het leek op een kanaal. Ik ben een keer met een vriendinnetje stiekem met een bootje de tankgracht over gestoken om in Kijkduin bloemen te plukken. Dat was levensgevaarlijk want er lagen mijnen verstopt. Op een gegeven ogenblik hoorden we een Duitser aankomen en toen hebben we ons verstopt in de bosjes. Hij heeft ons gelukkig niet gezien. Als ik nu in Kijkduin ben, zie ik nog wel eens het bosje waar ik achter heb gezeten. En dan moet ik daar altijd weer aan denken.

Wat at u tijdens de Hongerwinter?
We hadden echt bijna niks te eten. Ik heb peentjes gepikt omdat we zo een honger hadden. Normaal zou ik dat nooit hebben gedaan. Bij de gaarkeuken was ik altijd blij als ik de pannen mocht uitlikken. We aten ook  tulpenbollen, die smaakten een beetje naar tamme kastanjes. Ook hadden we suikerbieten. Daar maakten we bijvoorbeeld ‘klopklop’ van door het sap op te kloppen. Dat was een lekkernij. Verder was er bij ons in de Parsifalstraat een stuk braakliggend land, waar we kleine volkstuintjes van hadden gemaakt. Dus groenten hadden we nog wel. Maar geen vlees en brood.
Als ik dat liedje ‘Flappie’ hoor moet ik altijd weer denken aan kerst 1944. We hebben toen mijn konijn opgegeten. Op het moment dat we hem opaten wist ik niet dat het mijn konijn was, dus we hebben er echt van gesmuld. Maar de volgende dag was hij verdwenen. Mijn moeder heeft later van het huidje nog warme wanten gemaakt.
Voor de bevrijding werd er voedsel uit vliegtuigen gedropt. Eerst was ik bang voor die laagvliegende toestellen, maar mijn ouders wisten dat ze met voedsel kwamen. In die pakketten zaten ook grote blikken met kaakjes. Die blikken gebruikten we later om bootjes van te maken. Als ze leeg waren kon je ze aan elkaar vastmaken en erop gaan zitten.

Hoe was het voor u na de bevrijding?
Na de oorlog ben ik, omdat ik erg ondervoed was, met de trein op kindertransport naar Zwitserland gezet. Dit werd geregeld door het Rode Kruis. De treinreis duurde 2,5 dag. De kleinste kinderen werden in het bagagerek gelegd om te slapen. In Basel werden we onderzocht door artsen. Ik zou naar een pleeggezin gaan, maar omdat ik te ondervoed was, moest ik eerst een maand naar een kindertehuis om daar aan te sterken. Daarna heb ik nog drie maanden in een pleeggezin gezeten. Dat waren kennissen van mijn vader. Dit was in het dorpje Regensdorf, vlakbij Zürich. Ik werd daar zo verschrikkelijk verwend, dat ik niet meer terug wou. Ik kreeg heel veel eten en heel veel snoep. En elke week werd ik op de weegschaal gezet om te kijken of ik aangekomen was.

Archieven: Verhalen

‘We zagen een volle en gedekte tafel staan, duidelijk plotseling verlaten.’

Op 14 mei 1940 ziet Bea vanaf de Aardbeistraat, waar ze om de hoek  woont, grote rookwolken opstijgen. Ze begrijpt niet wat ze ziet, waar komen die wolken vandaan? Al snel blijkt dat Rotterdam is gebombardeerd. Nederland geeft zich over en de bezetting begint.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Ik begreep er als kind eigenlijk niet veel van. Wij als kinderen werden er weinig bij betrokken. Ik weet alleen nog dat ik alles heel vreemd vond. Het voelde anders. Ik kon nog wel op straat spelen, maar van de Duitsers moesten we ’s avonds om acht uur weer binnen zijn. Zeker op mooie lange zomeravonden was dat jammer. Ik speelde voor de oorlog altijd in de Bosjes van Pex. Dat werd tijdens de oorlog ‘Sperrgebiet’, dus daar mochten we niet meer komen. Af en toe speelden mijn vriendinnetje en ik daar stiekem toch. Veel mensen haalden daar hout uit de bosjes, om te gebruiken als brandstof. Dat was eigenlijk verboden. Ik kan me nog heel goed herinneren hoe de vader van mijn vriendinnetje een grote boom achter zich aan sleepte op de Pioenweg. Eén keer is een jongen te diep de bosjes ingegaan en wij hoorden een enorme knal. Hij was op een landmijn gestapt. Niemand durfde naar hem toe, want er zouden misschien nog meer mijnen liggen. Daar heb ik nachten wakker van gelegen. Wat als hij nog leefde en niemand hem hielp?

Wat heeft u van de jodenvervolging gemerkt?
Bij mij in de klas zat een joods meisje. Van de ene op de andere dag kwam ze niet meer naar school. Ik wist toen nog niet waarom. Op een dag zag ik haar aan het hek van onze school staan. Ik heb niets tegen haar gezegd en daar heb ik nu nog vaak spijt van. Waarom zei ik toch niks? Heel verdrietig vind ik dat.
Ook kende ik een joodse vrouw die met haar gezin bij mij in de straat woonde. Joden mochten alleen tijdens bepaalde uren naar de winkels. Mijn vriendinnetje en ik kwamen haar eens tegen. Ze liep met grote tassen vol boodschappen over straat. We vroegen haar of we konden helpen sjouwen. Ze gaf ons de tassen, maar zei niets. De hele weg lang heeft ze niet met ons gepraat. Opeens was het gezin weg, niemand wist waarheen. Na een tijdje besloten we via het huis achter hen, aan de Laan van Meerdervoort, via de achtertuinen bij het gezin naar binnen te kijken. We zagen een volle en gedekte tafel staan, duidelijk plotseling verlaten. Er zat inmiddels een dikke laag schimmel op het eten. Dat was heel aangrijpend.

Kunt u beschrijven hoe de hongerwinter voor u was?
We hadden natuurlijk heel weinig te eten en geen brandstof. Er was ook geen elektriciteit of gas. ’s Avonds brandden we een lichtje met een drijvertje. Dat was een laag water en een laag olie, met daarin een metalen plaatje met een lontje. Met het beetje licht dat we zo hadden, schilderde mijn vader mij na. Moeder breide lichtgekleurd textiel, dat in het donker nog net te zien was. En ik speelde aan tafel ‘Het Wonderlijke Geduld Spel’.

Archieven: Verhalen

‘De kippen waren al bedorven, maar dan hadden we iets in ons maag.’

Louise Hanrath woont met haar ouders, broer en zus aan de Sportlaan als de oorlog begint. Ze zit dan op de O.G. Heldringschool, waar ook de kinderen op zitten die haar interviewen. In het begin van de oorlog verandert er maar weinig. Maar in 1942 wordt het gezin geëvacueerd voor de aanleg van de Atlantikwall. Ze krijgen een huis toegewezen aan de Koningin Emmakade.

Wat vond u ervan dat u verplicht moest verhuizen door de aanleg van de Atlantikwal? 
Ik vond het verschrikkelijk dat we hier weg moesten. Met vriendjes en vriendinnetjes speelde ik in de zomer overdag verstoppertje. We hadden het dan over waar iedereen heen ging. Ik zei tegen ze: ‘Jongens, het lijkt zo leuk dat je gaat verhuizen, maar misschien zien we elkaar nooit meer.’ En zo is het eigenlijk ook gegaan voor een hele hoop mensen. Want veel van hen zijn na de oorlog niet meer in deze wijk terug gekomen. Ik vond het een hele ingreep, die evacuatie. Wij moesten naar een ander deel van Den Haag. Het huis dat wij kregen was van gepensioneerde mensen. Zij moesten zelf zorgen dat ze ergens anders onderdak kregen. We mochten bijna niks meenemen. Veel van mijn speelgoed is op straat gezet. Daar was namelijk geen plek voor in het huis waar we heen gingen. Het was eigenlijk te klein voor ons. Ik was hierdoor heel boos op de Duitsers.

Heeft u honger geleden?
In het begin van de oorlog hadden we nog genoeg te eten, want we kregen bonnen en in het begin was dat ruim voldoende. Maar het werd steeds minder. Op een gegeven moment kregen we maar één brood per week en wij waren met zijn vijven thuis. Toen heb ik wel echt honger gehad. Ook heb ik gebakken tulpenbollen gegeten. Maar daar werd ik heel ziek van. Wel hebben we nog mazzel gehad. We hadden namelijk een zomerhuis buiten Den Haag. Richting het einde van de oorlog kwamen daar mensen uit Gouda wonen, want hun eigen huis was gebombardeerd. Die man was kippenboer en hij betaalde de huur met kippen. De kippen werden met een trekschuit naar Den Haag gebracht. Die trekschuit deed er heel lang over om hier aan te komen, dus die kippen waren al bedorven. Maar we hebben ze toch opgegeten. Dat heeft ons wel goed gedaan, want dan hadden we in ieder geval iets in onze maag.

Wat is het engst dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
We waren in het zomerhuis met de hele familie, de poes en de hond. We dachten dat we daar nog rustig vakantie konden vieren. Het was een huis aan het water. Maar op een dag is daar toch een inval geweest van de Duitsers. Mijn broer heeft zich moeten verstoppen, omdat hij oud genoeg was om tewerkgesteld te worden in Duitsland. Boven waren twee kamertjes met daarboven nog een heel klein zoldertje. Daar stonden allemaal weckflessen. Daar is mijn broer achter gekropen. De Duitsers vroegen aan mij wat er was op dat zoldertje. Wat moest ik zeggen? Ik heb uiteindelijk niks gezegd en die man heeft niet de moeite genomen om te gaan kijken. Dat was wel heel erg eng. Gelukkig is het goed afgelopen.

Archieven: Verhalen

‘ En dan maar wachten op het sein ‘veilig’. ’

Ans Schippers is tien jaar als de oorlog uitbreekt. Ze heeft de oorlog op een kinderlijke manier meegemaakt. En ze is ook veel vergeten.

Hoe was het voor u in de oorlog?
Ik had geluk bij een ongeluk. Mijn vader was gehandicapt, waardoor hij van de Duitsers bij ons thuis mocht blijven. Voor de       oorlog begon mijn vader de kolenkelder leeg te ruimen. Ik begreep niet waarom. Op 10 mei maakte hij ons midden in de nacht wakker. We moesten ons aankleden en de kelder in gaan. Mijn vader had de kolenkelder omgetoverd tot een schuilkelder. Hij had er een bank neergezet, een watervoorraad en het allerbelangrijkste: een koffer-grammofoon. Dit is een grammofoonspeler die geen elektriciteit nodig heeft. Met een slinger die je rond draait, kon je muziek spelen. Wij zaten vaak in de schuilkelder. Elke keer als het luchtalarm afging. En dan maar wachten op het sein ‘veilig’. Ik raakte eraan gewend. We waren altijd samen; mijn vader, moeder, twee oudere broers van 13 en 14 jaar oud en mijn jongere broertje. En als er een bombardement was, zette mijn vader de slinger aan de grammofoon en draaide hij muziek voor ons, zodat we het ergste van de geluiden niet hoefden te horen.

 

Heeft u wel eens gelogen tegen de Duitsers?
In 1942 moesten wij ons huis verlaten van de Duitsers. We vertrokken lopend naar mijn oma, zij woonde bij het Zuiderpark. Daarna door naar kennissen in Zeist, wat we ook lopend deden. Die kennissen hadden een dubbele villa, waar we mochten wonen. Vrienden van mijn ouders hadden een geheime doorgang gemaakt tussen de twee huizen, zodat de groter wordende jongens zich daar konden verstoppen als de Duitsers kwamen kijken of er nog mannen waren in de gezinnen. Ik had een kinderfietsje gevonden waarmee ik op pad ging. Uren was ik van huis en soms was ik weleens de hele dag weg. Op pad naar boerderijen om te bedelen om eten voor ons gezin. Ik ging alleen. Ik had het wel koud, maar ik was niet bang. Ik hobbelde dan met dat fietsje door de bossen en bleef uit de buurt van de verharde weg. Soms kon ik door de sneeuw niet gemakkelijk door het bos en dan kwam ik wel eens Duitse soldaten tegen. Die namen dan wel eens al het eten dat ik bij elkaar gesprokkeld had af. Tegen die soldaten loog ik over voor wie ik allemaal eten verzamelde. En ik loog over mijn broers. Ik wilde niet dat ze naar ons huis zouden komen en de jongens mee zouden nemen.

Bent u wel eens bang geweest in de oorlog?
Niet echt bang. Ik heb wel veel bombardementen meegemaakt. Ik was in de kerk in Zeist toen de kerk werd gebombardeerd. De klap was zo hard dat ik blind werd. We konden ook niet meteen weg, want er lag zoveel rommel. Het duurde uren voor we weer thuis waren. Of ik bang was, ben ik vergeten. Ik geloof dat je krijgt wat je aan kunt, kracht naar kruis. Mijn vader praatte veel, dus wij konden alles delen. Niet alleen het eten, maar ook de zorgen en de angsten. En dat heeft mij heel erg geholpen.

Archieven: Verhalen

‘Ze schreef in mijn album: ‘Zal je nog aan me denken, wanneer ik er niet meer ben?’’

Ellen woont in de Morsestraat en is 8 jaar als de oorlog uitbreekt. Haar vader is een Engelsman. Hij moet onderduiken in de oorlog.

Heeft u ook goede herinneringen aan de oorlog?
In de hongerwinter zag een Duitse soldaat mij op straat lopen op klompen. Hij schreef een briefje voor een schoenenwinkel waar de Duitsers hun schoenen haalden. Op het briefje stond: ‘Geef dit kind een paar schoenen’. Ik heb tot na de oorlog op dat schoeisel gelopen, zelfs toen ze helemaal versleten waren. Niet alle Duitsers waren slecht.
Maar mijn mooiste herinnering is hoe iedereen alles met elkaar deelde. We deelden het hout voor in de kachel van de gekapte bomen op de Suezkade. Mijn vader zat ondergedoken in een ruimte onder ons huis. Hij kon dus zelf geen hout kappen. Maar hij hoefde niet de hele dag daar te zitten. Hij maakte overdag veel schilderijen. Die ruilden we bijvoorbeeld voor een zak bruine bonen.

Kende u ook joodse kinderen die zijn weggevoerd?
Jazeker, ik zat op school in de Galvanistraat en er zaten ook joodse kinderen in mijn klas. Wij zagen ze niet als joodse kinderen, maar gewoon als onze klasgenootjes. Ik weet nog goed dat ik een poëziealbum had. Ik vroeg aan een joods meisje uit mijn klas of zij erin wilde schrijven. Uiteindelijk zei ze ja. Ze schreef in mijn album: ‘Zal je nog aan me denken, wanneer ik er niet meer ben?’ Toen was het niet zo belangrijk, maar zodra ik wist dat ze niet meer terug kwam na de oorlog, had die tekst een heel andere betekenis gekregen.

Wat is het meest bijzondere dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
Tijdens een deel van de oorlog hadden de Duitsers de elektriciteit afgesloten in Den Haag. Zo konden we ’s avonds geen lampjes aanzetten of andere elektrische apparaten gebruiken. De sluizen van het verversingskanaal, dat naast de Morsestraat ligt, werkten nog wel op elektriciteit. Wat de Duitsers vergeten waren, is dat de Morsestraat op dezelfde elektriciteit werkte als de sluizen. Dus de Morsestraat had als enige straat in Den Haag wel elektriciteit. Eén van onze buren had als enige van de bewoners van de Morsestraat een elektrisch radiootje. Soms gingen we met veel mensen uit de straat naar hem toe om naar Radio Oranje te luisteren. Later werd dat gevaarlijker en daarom boorde de buurman gaatjes in de muur, zodat we toch mee konden luisteren.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892