Archieven: Verhalen

‘Joodse mensen fotograferen ’

Monica Kaltenschnee heeft alle foto’s en spullen van Annemie Wolff geërfd, toen zij in 1994 overleed. Mevrouw Kaltenschnee vertelde ons over Annemie zoals zij haar gekend heeft. Annemie Wolff heeft in de Tweede Wereldoorlog heel veel heftige dingen meegemaakt, maar daar wilde ze nooit over praten. We vonden het moeilijk te begrijpen dat mevrouw Kaltenschnee en mevrouw Wolff nooit over die nare tijd spraken. 

Hoe kende u Annemie Wolff?
“Ze was de achterbuurvrouw van mijn grootmoeder. Ze waren goed bevriend. Annemie heeft mij zelfs geboren zien worden. Annemie was veertig jaar ouder dan ik, maar dat leeftijdsverschil stond onze vriendschap niet in de weg. Annemie was een actieve zelfstandige vrouw met een groot gevoel voor humor, die midden in de maatschappij stond.
Ik weet nu dat ze verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt in de oorlog, maar ik heb er zelf nooit met haar over gesproken. Veel mensen zwegen na de oorlog en zij was ook zo iemand.  

Wat weet u over haar leven in de oorlog?
"Ik was zelf al in de twintig toen mijn moeder me vertelde hoe Annemie en haar man Helmuth in Amsterdam terecht waren gekomen. Annemie en Helmuth Wolff kwamen uit Duitsland en omdat Helmuth Joods was, werden ze daar vervolgd. In 1933 vluchtten ze naar Nederland. Toen in 1940 de Duitsers Nederland binnenvielen, probeerde het echtpaar samen een einde aan hun leven te maken. ‘We gaan toch dood, dan nemen we liever het lot in eigen hand’, hebben ze waarschijnlijk gedacht. 
Helmuth overleed, maar Annemie werd op tijd gevonden en kon nog gered worden. Voor Annemie bleef Helmuth altijd de liefde van haar leven. ’In mijn huis is zelfs geen plek voor de vulpen van een andere man’, zei ze weleens.”

Waarom maakte ze in 1943 foto’s van mensen uit de Rivierenbuurt?
“Annemie was professioneel fotograaf: de mensen betaalden voor het maken van hun portret. Ze kwamen naar haar toe voor foto’s die ze wilden hebben voor valse persoonsbewijzen of bijvoorbeeld om naar familie te sturen. Mensen hadden behoefte om iets vast te leggen: het moment dat de familie nog bij elkaar was, of dat er een baby was geboren… Ze wisten niet wat hen te wachten stond en hoopten dat ze de oorlog zouden overleven, maar niets was zeker.”

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Archieven: Verhalen

‘Soep uit de gaarkeuken ’

Toen de oorlog begon was Henk Veenstra nog een kleuter. Zijn jeugd is voornamelijk getekend door de spanningen van deze tijd. Ook de Hongerwinter heeft grote indruk op hem gemaakt. Eten was geen vanzelfsprekendheid, net als zoveel andere dagelijkse dingen als gas en licht. Maar gezamenlijk hebben ze zich er als gezin doorheen geslagen. 

Had u veel honger in de oorlog?
“Ja. We hadden zo’n honger, dat we zelfs bloembollen en suikerbieten hebben gegeten. In de Haarlemmerweg was de gaarkeuken, waar je soep kon halen. Nou ja, soep… het was een pan met heet water en alles wat maar eetbaar was, er door heen geroerd. Ik heb me één keer lelijk verbrand daar, doordat ik bij het loket mijn eigen emmer met hete soep over me heen kreeg. Ik ben snel naar binnen gehaald en afgespoten met koud water. Gelukkig kreeg ik wel een nieuwe emmer soep. Dat was een meevaller, want eten was het allerbelangrijkste.”

Wat herinnert u zich nog meer van de oorlog?
“Er was geen stroom. Geen licht, geen gas. Mijn vader en mijn moeder waren fanatieke kaartspelers. Mijn oom en een tante kwamen elke avond langs om te spelen. Maar hoe moest je kaarten in het donker? Mijn vader had een oude fiets met dynamo op de kop getikt, en daar de voorvork uitgehaald. Aan die voorvork had hij het handvat van een koffiemolen gemonteerd, en de dynamo in verbinding gebracht met drie fietslampen aan het plafond. Als je aan het handvat draaide, gingen de fietslampen aan! In ploegendienst losten we elkaar dan af. Maar sindsdien hou ik niet meer van kaarten. Dat kwam omdat ik daar maar uren zat te draaien. Als ik slaap kreeg, draaide ik langzamer. En dan riep mijn vader: “draaien!” 

Heeft u wel eens de regels van de Duitsers overtreden? 
“Ja! Mijn zuster werkte in de van Hogendorpstraat, bij bakkerij Van Bertram. Maar ze kreeg nooit een kapje brood mee, hoor. Op een dag zei de bakker: “Vanavond wordt er voor de Duitsers gebakken en dan staan de deuren van de bakkerij open.” Dat was dan om de stoom en de hitte te laten ontsnappen. Toen ben ik met mijn broer, op blote voeten, 's avonds na achten naar buiten geslopen. Toen zijn we zo de van Boetzelaerstraat uitgelopen, via de Groen van Prinseterenstraat. Al snel zagen we de hitte uit de bakkerij komen, de deuren stonden inderdaad open. En toen hebben wij allebei twee broden gepikt, want we hadden honger. Een feestmaaltijd was dat!”

Tijdens het interview

 

Archieven: Verhalen

‘Niemand praatte over de oorlog’

Simon Italiaander werd in de oorlog geboren. Hij was de eerste jaren van zijn leven niet zeker. Vlak na zijn geboorte werd hij door zijn ouders naar een onderduikadres in Haarlem en later in Alkmaar gebracht. De ouders van mijnheer Italiaander zijn omgekomen in Auschwitz, net als veel andere familieleden van hem. Voor hen heeft hij ‘Stolpersteine’ laten plaatsen; kleine monumentjes voor de deuren van hun woningen.

Vond u de oorlog spannend?
‘Ik wist niet beter. Als je een klein kind bent en je neemt de indrukken van de straat in je op, dan vind je dat allemaal heel normaal. Ik heb nu een kleinzoon van zeven jaar en daaraan zie ik hoe het eigenlijk had moeten zijn. Toen ik ondergedoken zat in Haarlem had ik een vriendinnetje aan de overkant, maar van mijn onderduikouders mocht ik de straat niet oversteken. Dat was blijkbaar omdat er Duitse soldaten in de straten rondliepen, maar dat wist ik toen niet. Ik kan me nog herinneren dat dit in de Meeuwenstraat in Haarlem was. Mijn onderduikouders daar wilden mij op een gegeven moment kwijt, omdat het te gevaarlijk werd. Zodoende kwam ik bij ome Klaas en tante Mien, mijn onderduikadres in Alkmaar.’

Is iemand van uw familie verraden?
‘Mijn ouders zijn verraden, die hebben gewoon te lang gewacht. In 1943 hadden ze een onderduikadres gevonden bij een boer in Noord-Holland en moesten ze wachten op vervoer vanuit de Orteliusstraat. Daar werden ze, op de laatste avond voordat ze zouden vertrekken, geholpen door een Joodse vrouw, An van Dijk. Dat bleek later een vrouw te zijn geweest die Joodse mensen heeft verraden voor zeven gulden vijftig per stuk. Zij is ook een van de weinige mensen die na de oorlog nog de doodstraf gekregen heeft.
Op een gegeven moment ben ik me gaan verdiepen in het verhaal van mijn ouders en mijn onderduikfamilie. Over de mensen uit Haarlem heb ik niets meer terug kunnen vinden, maar met ome Klaas en tante Mien uit Alkmaar heb ik nog lang contact gehouden. Ik heb aan hen nooit een beweegreden kunnen onttrekken. Ome Klaas schijnt gezegd te hebben: ‘waar er vier kunnen eten, kunnen er ook vijf eten’ en zo simpel lag het dus blijkbaar.’

Heeft u nog familie overgehouden aan de oorlog?
‘Na de oorlog kwam iedereen van mijn familie die het overleefd had door onder te duiken terug naar Amsterdam. Op een dag liep mijn opa daar toevallig tegen mijn oom Jan aan die in de Jordaan woonde. Omdat hij de enige was met een woonruimte, hebben we met de overgebleven familie bij hem gewoond. Dat was erg gezellig, maar niemand praatte daar over de oorlog. Dat duurde nog wel twintig jaar.’

Archieven: Verhalen

‘Verstoppertje spelen in de schuilkelders’

Wij interviewden mijnheer Romkema. Hij kon zich de intocht van de Duitsers in 1940 nog goed herinneren. Een lange rij Duitse voertuigen reed over de Rozengracht. Veel buren van mijnheer Romkema stonden aan de kant te kijken en deden de Hitlergroet.

Zijn er Joodse mensen uit uw buurt weggehaald?
“Het moment waarop twee Joodse jongetjes uit mijn klas werden gehaald, zal ik nooit vergeten. Het gebeurde heel plotseling. Zonder veel weerstand van onze lerares werden ze meegenomen door Duitse soldaten. De juf wilde vooral zo snel mogelijk weer terugkeren naar de orde van de dag en ging meteen verder met de les. 
Op de Elandsgracht woonden we boven een joodse slagerij. Van de ene op de andere dag was de slager en zijn hele gezin spoorloos verdwenen.”

Wat herinnert u zich verder?
“Nog voordat de Duitsers het huis van onze Joodse buren leeg haalden, hadden buurtbewoners het al omgetoverd tot een soort spookhuizen. Alles wat los en vast zat werd meegenomen in de wetenschap dat ‘de eigenaren toch niet terug zouden keren’. Van meubilair, tot bedsteden en al het hout in huis.
Ik vond het verschrikkelijk dat mensen om mij heen zomaar verdwenen. Het maakte me ontzettend bang. Vaak had ik nachtmerries en angsten.
Fijne herinneringen heb ik alleen aan het spelen met mijn buurtvriendjes in de schuilkelders. De schuilkelders aan de Elandsgracht werden door ons buurtkinderen gebruikt als speelplaats. Daar konden we heel goed spelen en spannende spelletjes verzinnen, zoals ondergronds verstoppertje.”

Hoe heeft u de Hongerwinter beleefd?
“Tijdens de Hongerwinter woonden wij in het plaatsje Steenwijkerwold, in Overijssel. Mijn vader was daar kaasleverancier voor een melkbedrijf. We hadden daar meer dan genoeg te eten: roomboter, karnemelk en rogge. Ook in de Hongerwinter. Mijn vader ging toen op de fiets naar Amsterdam om daar eten en drinken rond te brengen bij bevriende gezinnen. Tot lang na de oorlog hebben we contact gehouden met gezinnen die mijn vader toen hielp.”

Tijdens het interview

Archieven: Verhalen

‘Meubels verkopen in de oorlog’

Wij zijn Ruben, Anne en Clarisse, 11 en 12 jaar oud. We interviewden mevrouw Abbenhues. Zij woonde met haar ouders en vijf broers en zussen aan de Overtoom. Eén van haar broers moest verplicht gaan werken in Duitsland. “De geschiedenis en de politiek kun je uit de boekjes leren, ik zal jullie vertellen hoe ik de oorlog zelf ervaren heb,” zei mevrouw Abbenhues tegen ons. En dat deed ze ook.

Wat vond u van de oorlog?
“Ik was kind, de oorlog was voor mij wel avontuurlijk. Ik hoefde niet naar school, want ons schoolgebouw werd gebruikt door Duitse soldaten. En ik herinner me dat mijn broer en zuster naar de boeren gingen om aan eten te komen. Dan kwamen ze thuis en toverde mijn zuster allemaal spullen uit haar kleding. Uit haar haren kwamen uien tevoorschijn. Dat vond ik prachtig als kind. Alleen als het luchtalarm loeide werd ik bang. Dan moest je gauw je jas pakken en naar de schuilkelder. Twee mannen stonden bij de ingang, die lieten vrouwen en kinderen als eerste naar binnen. Ik raakte dan altijd in paniek: straks valt er een bom en staat mijn vader nog buiten en gaat hij dood! De hele tijd bleef ik goed opletten of mijn vader er nog wel bij zou kunnen. En als dan eindelijk de deur open ging, en de papa’s binnenkwamen, daalde een rust over mij neer.. Laat nou de bommen maar vallen, dacht ik dan.”

Hoe heeft uw gezin het hoofd boven water gehouden tijdens de oorlog?
“We hadden het niet breed en mijn vader besloot een winkel te beginnen in tweedehands meubels. Daar was veel vraag naar, want je kon in de oorlog helemaal niets nieuws kopen. Mijn vader was heel handig, hij kon de oude meubels prachtig opknappen. De eerste meubels die verkocht werden in die winkel waren uit onze eigen inboedel. Al onze meubels zette hij in de etalage. Dat vond ik een heel raar gezicht. Binnen een halve dag was alles verkocht. Een periode hebben we toen op de grond geleefd, op het tapijt. Maar de zaak liep goed en na een half jaar hadden we weer mooie meubels in huis. Dankzij die winkel is niemand in ons gezin van de honger omgekomen.” 

Bent u in de oorlog mensen kwijt geraakt? 
“Een broer van mij werd aan het begin van de oorlog opgepakt en moest in Duitsland werken. Jarenlang hoorden we niets van hem. In 1949 kwam een vriend van hem bij ons aan de deur, met wie hij in Duitsland had samengewerkt. Hij vertelde ons dat mijn broer was omgekomen. Mijn moeder trok helemaal wit weg en weigerde het te geloven. Pas toen hij foto’s liet zien van mijn broer geloofde ze hem. Ik was toen zeventien. Mijn broer was toen al zo lang weg dat ik me hem nauwelijks herinnerde. Ik was vooral erg onder de indruk van die vriend die het trieste bericht kwam brengen. ‘Wat een mooie man!’ dacht ik en werd op slag verliefd. We zijn getrouwd en hebben samen kinderen gekregen, en later kleinkinderen.”

Mevrouw Abbenhues
Tijdens het interview

Archieven: Verhalen

‘Eten halen in de gaarkeuken ’

Wij interviewden meneer Paterstuk, die 12 jaar was toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn drie zussen, zijn broertje en zijn ouders aan de Hogendorpstraat, nummer 2. De oorlog was voor hem een nare tijd. ‘Als ik er veel aan denk, ga ik gewoon huilen.’ zei hij. Maar hij ging gelukkig niet huilen.

Hoe kwam u in de oorlog aan eten?
"Naarmate de oorlog vorderde, was er steeds minder te eten. Daarom werd er gekookt in een centrale keuken, hier op de Haarlemmerweg. Daar kon je een portie eten halen met een bonnetje, maar dat was eigenlijk nooit genoeg. Je probeerde met je vinger nog de laatste restjes uit de gamellen te likken. Er zat bijna niets meer in, maar dan had je nog wat. Mensen stalen ook eten van de bakkerskarren en slagerskarren. Die kregen op een gegeven moment politiebewaking mee. Maar die agenten waren zo corrupt als wat. Die knepen wel een oogje toe als ze geld of spullen kregen aangeboden. Je moest spullen hebben om te ruilen. Ik had een drumstel, dat we hebben ingeruild voor eten.”

Bent u tijdens de oorlog mensen kwijtgeraakt?  
"Ik ben verschillende mensen kwijtgeraakt. Mijn oom uit de Van der Pekstraat is omgekomen omdat er een bom in zijn achtertuin viel. Door de klap sloeg het bed om. Mijn oom raakte eronder bekneld en is gestikt. Mijn oom was één van de velen, er vielen veel slachtoffers in de oorlog. Ze werden naar de Zuiderkerk gebracht om geïdentificeerd te worden. Al die lijken onder witte lakens. En dan moesten er mensen komen kijken wie het was. ‘Ken je die?’ ‘Nee.’ ‘Ken je die?’ ‘Ook niet.’ Dat was mijn eerste confrontatie met de dood. 
Mijn vader werd weggevoerd naar Duitsland om te werken. Hij heeft het overleefd, maar eigenlijk ben ik hem ook kwijtgeraakt. Nadat hij terugkeerde uit Duitsland, is hij meteen naar Indië vertrokken. Toen hij terugkwam uit Indië stond ik met mijn moeder op de kade te wachten. ‘Waar is vader?’ vroeg ik mijn moeder. ‚Kijk, daar staat hij!’ wees ze. Toen heeft ze beschreven waar hij stond, de derde naast de kajuit. Maar ik zag niets bekends aan hem. Hij was een vreemde voor me geworden.”

Wat heeft u in de oorlog het meest gemist? 
"Eten. Ik was zo blij dat er na de oorlog weer te eten was. We kregen Zweeds wittebrood en roomboter. Ik at zo’n boterham met een dikke laag boter en suiker. Zoiets had ik in tijden niet geproefd. O, dat was een gebakje!”

Meneer Paterstuk
Tijdens het interview

Archieven: Verhalen

‘Vader maakte ruzie met Duitse soldaat’

Dick Voorwerk was 14 jaar toen de oorlog begon. Hij vertelde ons spannende verhalen over de zwarte handel van zijn vriend. Ook herinnerde hij zich een confrontatie tussen zijn vader en Duitse soldaten. In 1944 moest meneer Voorwerk naar Duitsland voor dwangarbeid. “Ik heb daar eigenlijk wel mooie herinneringen aan,” vertelde hij. “Ik ben daar een flinke jongen door geworden.”

Hoe was de sfeer in uw buurt?
‘Iedereen was erg somber. Ik woonde in de Van der Hoopstraat, op nummer 100. Ik kende veel mensen in de straat, maar wist van niemand of ze voor de Duitsers waren. Ik moest altijd uitkijken met wat ik aan mijn buren vertelde. Ik maakte namelijk anti-Duitse rijmen. Mijn vader zei op een dag: ‘Je moet een schuilnaam nemen. Ik weet een goede. Je bent altijd zo vrolijk: Johnny Ernst.’

Is er iets dat veel indruk op u heeft gemaakt?
‘Het verhaal van mijn vader. Hij werkte op de scheepsbouw. Op een dag zag hij tijdens de lunchpauze een Duitse matroos een stuk gereedschap pakken. ‘Vuile rotmof’, riep mijn vader en pakte de pet van de matroos af. Hij gooide hem in het water. ‘Schweinhund, einsperren!’ (Rotvent, opsluiten!) riep toen die Duitse matroos. De baas van de scheepsbouw stuurde mijn vader snel naar huis. ’Wat heb je gedaan?” vroeg hij mijn vader boos. “Dat is levensgevaarlijk!’
Mijn vader ging naar huis. ‘Ik ga direct naar bed,’ zei hij tegen mijn moeder. ’s Avonds hoorde mijn moeder en ik geluiden op de oude houten trappen naar ons huis. Het was al na spertijd. Stap, stap, stap, hoorde we… De deur werd opengegooid. Twee Duitse sergeanten kwamen binnen en riepen: ‘Verdunkeln!’ (Verduisteren!) Mijn vader was zo in paniek dat hij niet hoorde wat ze zeiden. Hij dacht alleen maar: ze komen me halen! Snel trok hij de dekens over zich heen. Eén van de Duitsers zag nog een plukje haar boven het dekbed en zei tegen de andere soldaat: ‘Halt die Schnauze!’ (Houd je mond!) Hij dacht dat er een kind in het bed lag te slapen en wilde het niet wakker maken! Ze kwamen niet voor mijn vader. Het was toevallig dat ze dezelfde dag binnen liepen om te zeggen dat we niet goed verduisterden.’

Heeft u vaak iets gedaan wat niet mocht?
‘Ik werkte in de boekbinderij. Op een avond zei de snijder tegen me: ‘Hé Dick, moet je horen, dat papieren afval pikken de chefs in om sigaretjes te draaien. Ik pik zelf een stuk.’ Toen wilde ik ook wel een stukje hebben. De sigarettenvloeitjes waren altijd 3 cent per pakje, maar ze kostten in de oorlog een gulden! Eenmaal thuis dacht ik: ‘Wat moet ik hier nou eigenlijk mee?’ Een vriend van me wilde ze wel hebben voor zijn illegale handel in de fietsenstalling naast zijn huis. Na de oorlog zei ik tegen die vriend: “Jij was lekker bezig in de illegaliteit. En dat terwijl je vader politieagent is!” Hij zei: “Dan zal ik je eens wat vertellen, mijn vader had die stalling gekocht voor mij. Weet je waarom? We hadden de muur een klein beetje naar voren gezet. Daar zaten Joodse onderduikers achter!” In de oorlog ging hij dat niet aan mij vertellen, want dan werden ze misschien verraden. Als kind heb ik dat nooit gemerkt.’

 

Archieven: Verhalen

‘Met hoge koorts in bed ’

Wij zijn Loes, Isabella, Gijs en Sophie en wij interviewden mevrouw Lodder. Zij woonde tijdens de oorlog met haar ouders in de Jordaan. Haar grootouders en oom en tante woonden ook in de Laurierstraat, tegenover en boven hen. Het gezin van mevrouw Lodder was tijdens de oorlog erg arm. Zo had mevrouw Lodder nooit echt speelgoed. Toen ze na de oorlog een pop kreeg van haar moeder, was ze daar verschrikkelijk blij mee. 

Wat vond u van de oorlog?
“Ik heb vooral herinneringen aan de lange rij, waar ik met m’n moeder in stond om eten te krijgen. De honger tijdens de oorlog, die was vreselijk. Er was bijna niets meer te krijgen. Hier verderop in de Jordaan hebben ze zelfs een Duits paard gestolen en het vlees met de straat gedeeld. Ook wij hadden nauwelijks te eten. Mijn ouders moesten eten kopen op de zwarte markt. Mijn moeder had gouden oorbelletjes met parels, die ruilde ze voor een grote zak bruine bonen. Voor het avondeten stak ze de kachel aan. Een allesbrander, alles wat we konden vinden dat kon branden, gooiden we erin. Als de kachel dan brandde, nam ze het pannetje en daar kookte ze vijf boontjes in. En die vijf boontjes kreeg ik. Het was niks. Maar je bleef wel in het leven. 
En boven ons woonden twee blinde mensen. Als die mijn vader thuis hoorden komen, werd er geklopt: ‘Buurman Piet, buurman Piet! Heeft u een bietje voor ons?’ Dan gaf mijn vader ze een bietje, die twee oudjes boven.” 

Heeft u alleen maar nare dingen meegemaakt of ook leuke dingen? 
“Toen ik vier was, mocht ik naar school. Daar deed je nog wel eens iets leuks. We maakten vlechtmatjes voor moeder of een knutselwerkje met kerst. We hadden ook een hele lieve juf, juf Kommens heette ze. Toen de difterie uitbrak, is ze daaraan overleden. Ik vond het zo vreselijk dat juf Kommens dood was. Heel veel kinderen uit de klas kregen ook difterie, ik ook. Toen ben ik weer een tijd bij moeder thuis geweest. Ik had zulke hoge koorts dat ik helemaal blauwe oren had.”

Wat herinnert u zich van de bevrijding?
“Toen zijn mijn moeder, mijn tante, mijn nichtje en ik naar de Dam gegaan. Mijn nichtje was vier en ik was vijf. Opeens zei mijn tante dat er mensen met geweren in een gebouw stonden. M’n moeder zei: ‘Dat kan niet, we zijn bevrijd en we hebben feest!’ Maar toen begonnen die mensen te schieten! Mijn moeder en mijn tante hebben ons meteen bij de hand gegrepen en we zijn gaan rennen. Ik hoorde die schoten om me heen… Het was één rennende massa. Iedereen probeerde in paniek van de Dam af te komen. Pas toen we op de Rozengracht kwamen, zijn we rustig gaan lopen. Je kunt niet eeuwig blijven rennen. Ik kan het me nog goed herinneren hoor, op die Dam.. We waren zo bang!”

Mevrouw Lodder
Tijdens het interview

Archieven: Verhalen

‘Kijken naar Duitse auto’s op de Nassaukade ’

Wij zijn Froukje, Eva, Nand en Kaj en wij interviewden Jan Aubertijn over de oorlog. Mijnheer Aubertijn was vijf jaar toen Amsterdam werd bezet en woonde in de Van Oldenbarneveltstraat, in dezelfde straat als onze school. Als kind zat hij ook op de Dr Rijk Kramerschool. Hij liet ons een oude klassenfoto en zijn schoolrapport zien. "In de oorlog gingen we gewoon naar school,” vertelde meneer Aubertijn. "Pas in de winter van 1944 was het daar zó koud dat we thuis moesten blijven”.

 

U was nog een kind toen Amsterdam werd bezet. Hoe heeft u dat beleefd?
"Aan het begin van de oorlog kwam er een hele stoet met Duitse auto’s over de Nassaukade Amsterdam binnenrijden. Ik ging daar met mijn vriendjes naar kijken. Het was een geweldig schouwspel! We zaten op de stoeprand en juichten bij elke auto die voorbij kwam. Totdat een oude man naar ons toe kwam en riep: ‘Jongens, nu naar huis!’ Teleurgesteld gingen we weg. Ik had toen nog geen idee van wat de oorlog betekende. Wel herinner ik me dat sommige mensen in die tijd een ster op hun jas droegen. Ik vroeg mijn moeder waarvoor dat was. ‘Dat zijn Joden,’ antwoordde mijn moeder, ‘die moeten herkenbaar zijn.’ Ze legde me uit hoe erg dat was.”

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
"Ik was niet bang dat mij zelf iets zou overkomen. Wel maakte ik me zorgen om mijn vader. Hij weigerde in Duitsland te gaan werken en kon daarvoor worden opgepakt. Op onze zolder maakte hij voor zichzelf en onze buurman een schuilplaats. Maar toen mijn moeder in het ziekenhuis van mijn jongste zusje was bevallen, wilde hij haar toch opzoeken. Samen gingen we op weg. Tijdens onze tocht kwam er vanaf de Sarphatibrug een hele troep Duitse soldaten aan. Ze arresteerden alle mannen. Mijn vader riep: "Jan, rennen!” Toen zijn we de Utrechtsestraat in gerend, waar we ons in een portiek verstopten. Na een half uur waren de soldaten weg. Ik was toen erg geschrokken.”

Als kind zat u op de Dr. Rijk Kramerschool. Merkte u daar veel van de oorlog?
"De eerste jaren gingen we nog gewoon naar school. Er veranderde niet veel: we moesten psalmen uit ons hoofd leren en kregen elke dag een vitamine C-pil. Die was zo zuur, dat we daar voor de smaak een hap suiker achteraan aten. Omdat dit een protestantse school was, zaten er geen Joodse kinderen in de klas. In de winter van 1944 waren de kolen op en werd het in het schoolgebouw zo koud dat we na de kerst geen les meer kregen. Pas na de oorlog kwam ik terug op school. Toen Nederland was bevrijd, organiseerde de school een bevrijdingsfeest. Op een groot voetbalveld in de Van Hallstraat was er muziek en we kregen limonade en snoep. Dat vond ik fantastisch!”

Tijdens het interview

Archieven: Verhalen

‘Als we toedoedoetoooeeee hoorden, wisten we dat we goed zaten’

Han Tito is geboren in 1927 en woonde tijdens de oorlog in de Cliffordstraat. Voor hem als tiener was het een roerige tijd waarin hij niet meer naar school hoefde.

Hoe kwam u aan voedsel in de oorlog?
‘Dat was heel moeilijk. Mijn grootvader is overleden tijdens de Hongerwinter. Omdat het toen zo hard vroor, kregen wij instructies om zijn lijk buiten op het balkon te bewaren, totdat we het in een kartonnen doos naar de Zuiderkerk konden vervoeren. Een oom van mij zorgde meestal voor eten voor ons gezin. Hij moest eigenlijk werken in Duitsland, maar bleef na zijn verlof in Nederland. Hij werkte toen op de De Ruyterkade waar allemaal schepen vanaf het IJsselmeer aanlegden. Via die schepen kwam er een hele hoop voedsel uit Friesland en Groningen naar Amsterdam. Daar pikte mijn oom dan wel eens wat van mee. Ik heb zelf ook wat gepikt hoor, van mijn buurman zelfs. Die kwam een aantal keer thuis met een zak aardappelen en die legde hij dan op de zolder boven onze huizen. Toentertijd hadden die zolders nog van die grote spijlen waar ik dan met mijn schepnetje tussendoor kon om aardappels te pikken.’

Wat is het spannendste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘In 1943 stortte er een vliegtuig neer in de Van Bossestraat. Het kwam precies op de achterkant van een huizenblok terecht. Daar waren alle keukens van die woningen en omdat het vliegtuig tegen vijf uur neerstortte, waren al die vrouwen eten aan het koken. Wij zijn daar naartoe gegaan en ik zag hoe een vrouw vast zat onder een keukentafel, terwijl haar keuken in brand stond. Er kwam een man die haar met een ladder eruit probeerde te halen, maar of dat gelukt is weet ik niet. Ineens waren er overal Duitse soldaten die ons met mitrailleurs wegjoegen.’

Luisterde u wel eens naar de Engelse radio?
‘Thuis hadden we een soort antenne gemaakt van allerlei ijzeren draadjes in de vorm van een kruis. Die stond op de radio. We moesten lang zoeken naar de Engelse zender, want die werd gestoord door de Duitsers. Als we dan ‘toedoedoetoooeeee’, de vijfde van Beethoven hoorden, wisten we dat we goed zaten. Even later hoorde je dan: ‘Hier Radio Oranje, de stem van strijdend Nederland.’ Door de oorlog leerde ik hoe gevaarlijk het is als er een dictator aan de macht komt. Daarom wil ik jullie op het hart drukken: laat je nooit iets wijsmaken door een ander, zonder zelf eerst na te denken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892