Archieven: Verhalen

‘Muisstil zaten we in de boom tot de Duitse soldaat wegging’

Gala en Emiel (Seb was die dag ziek) interviewden Emmy Davids die tijdens de oorlog aan de Govert Flinckstraat woonde. Aan deze leerlingen van basisschool Oscar Carré vertelde zij wat ze als jong meisje merkte van de oorlog om haar heen.

 Waar woonde u tijdens de oorlog?
Ik woonde samen met mijn ouders en zusjes in de Govert Flinckstraat. Mijn vader was musicus. Ondanks dat het oorlog was, waren er af en toe toch nog feestjes. Na een optreden kreeg hij vaak etensrestjes mee naar huis. Het was echt feest als wij dan de volgende dag bijvoorbeeld een broodje kregen. Mijn broer zat ondergedoken omdat hij bang was dat ie naar Duitsland zou worden gestuurd. Hetzelfde gold voor mijn zwager. Samen met mijn oudste zus zat ook hij ondergedoken. Mijn twee zusjes en ik wisten niet waar. Ik denk dat mijn ouders bang waren dat wij onze mond voorbij zouden praten.’

Wat merkte u als jong meisje van de oorlog?
‘Ik was acht jaar toen de oorlog uitbrak. Op die leeftijd merk je nog niet zoveel van dit soort dingen. Toen de oorlog een paar jaar aan de gang was, merkte ik pas iets. Ik mocht bijvoorbeeld niet meer op straat spelen na acht uur ’s avonds. Jammer, want ik speelde maar al te graag met vriendjes en vriendinnetjes buiten. Voor acht uur moesten we dus binnen zijn. De Duitsers controleerden alle straten. Een keer speelde ik met buurtkinderen verstoppertje op de Amsteldijk. Plotseling werd het doodstil en hadden wij dus al binnen moeten zijn. We hoorden een Duitse soldaat roepen. Snel klommen we in een boom. Wij hebben daar muisstil gezeten totdat hij weg was. Mijn moeder zal wel verschrikkelijk ongerust zijn geweest.’

Waarom zijn u en uw familie aan het eind van de oorlog uit Amsterdam vertrokken?
‘Ondanks dat mijn ouders er altijd voor gezorgd hadden dat er iets te eten thuis was, was het eten in de winter van 1944 echt op. Samen met mijn zus ben ik daarom zes weken naar Wenen gegaan om aan te sterken. Wij werden hongerkinderen genoemd. De tijd in Wenen vond ik verschrikkelijk. Ik zat in een gezin, zonder mijn zusje en mijn ouders waren nog in Nederland. Ik heb drie dagen lang gehuild totdat ik bij mijn zusje in huis mocht wonen. Na zes weken keerden we weer terug naar Amsterdam. Mijn vader kwam uit Friesland en had daar nog veel familie wonen. Samen met mijn ouders en zusjes zijn we toen naar Friesland gefietst, want in het noorden van Nederland was nog wel eten. We hebben een week over die tocht gedaan. Onderweg waren er veel mensen die ons hielpen, al weigerden sommigen ook als je bijvoorbeeld alleen maar om een glaasje water vroeg. Eenmaal aangekomen in Friesland heb ik op verschillende plekken gewoond. Alle gezinsleden woonden ergens anders.’

         

Archieven: Verhalen

‘Als het luchtalarm ging, moesten we in onze schoolbankjes kruipen’

Mohammed, Rafi, Rifka en Yilez van de Oscar Carré gingen op bezoek bij Jeanne Koehein om haar te vragen over haar ervaringen tijdens de oorlog in de Tolstraat. Zij was vier toen de oorlog begon.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde toen in de Tolstraat. Dat het oorlog was, hoorden we op de radio. Daarna werd het Wilhelmus gespeeld en begon mijn moeder te huilen. Dat heeft veel indruk op mij gemaakt, want ik had mijn moeder nog nooit zien huilen. Met de buren werd besproken waar we zouden schuilen als er bommen zouden worden gegooid, in de trap of in de kelder. Mijn moeder wilde niet in de kelder want ze was bang dat we daar niet meer uit zouden komen.’

Kon u gewoon naar school tijdens de oorlog?
‘Dat kon. Maar het kon wel gebeuren dat het luchtalarm afging als je op school was. Als we dan net naar huis gingen, moesten we in de gang tegen de muur zitten. Maar als we nog in de klas waren, moesten we in onze schoolbank kruipen, met je rug tegen de kant. Jullie hebben tafeltjes en stoeltjes nu, maar wij hadden een schoolbank. Ik had een vriendinnetje en die was best aan de dikke kant. Na afloop moesten we haar met veel moeite er weer uithalen!
Je had tijdens de oorlog twee soorten alarmsignalen: dat de vliegtuigen eraan kwamen en dat het weer veilig was. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij was het veiligheidssignaal één toon. Dan was iedereen heel opgelucht.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘Ik heb de hongerwinter heel bewust meegemaakt. Twee van mijn broers gingen naar Groningen, een andere broer bleef met mij hier, ik zou eigenlijk naar Texel gaan… Mijn broer kreeg op school een maaltijd en mijn moeder heeft toen gevraagd of ik zijn maaltijd mocht krijgen. Maar de schooldokter zei dat er niks mis met mij was, ik was te gezond. We hadden honger, maar ik ben nooit ziek geweest. Gek eigenlijk, want we hadden helemaal geen chocolade of sinaasappels of wat dan ook. Je kreeg bonboekjes met bonnen om eten te kunnen kopen. We kregen twee broden per week, heel vies plakkerig brood.
Mijn moeder verkocht al haar juwelen voor voedsel bij verschillende boeren. Mijn vader kon niet naar de boeren, omdat hij was opgeroepen voor het leger. Hij deed dat niet, met zoveel kinderen thuis. Een collega ging in zijn plaats, maar die is gelukkig wel teruggekomen.
Hoe langer de oorlog duurde hoe verder mijn moeder moest fietsen om aan eten te komen. Dan kwam ze thuis met twee flessen melk, maar met vier kinderen was dat niks.’

        

Archieven: Verhalen

‘We stonden een week stil met de trein en dronken slootwater’

Diandro, Seth en Ronja van de Oscar Carré gingen in Amstelveen op bezoek bij Ina Groenteman-Rosenthal. Zij woonde tijdens de oorlog met haar familie in de Tweede Jan Steenstraat 90. In haar huis in Amstelveen hangen veel foto’s van familieleden, en staan veel mooie menora’s. Mevrouw Groenteman-Rosenthal was drie jaar oud toen de oorlog uitbrak en werd in 1943 tijdens een razzia opgepakt en naar een kamp gebracht. 

Wat weet u nog van het leven in Amsterdam tijdens de oorlog?
‘Ik was natuurlijk erg jong, maar ik heb toch nog wel herinneringen aan het begin van de oorlog. In onze straat woonden heel veel joodse mensen. Alle joodse mensen die ouder waren dan zes jaar moesten verplicht een gele ster dragen. Ik vond het jammer dat ik zelf geen ster mocht dragen, want ik vond die ster prachtig. Ik draag nu ook nog een kettinkje met een ster, net als mijn kleindochter. Ik ben er heel trots op.’

 Hoe was het in kamp Westerbork?
‘Iedereen sliep heel dicht op elkaar, in stapelbedden. Ik wilde na de oorlog ook nooit meer in een stapelbed liggen, omdat het me deed denken aan die verschrikkelijke kampen. We kregen heel weinig eten, alleen wat brood zonder beleg en een klein beetje koolraap. Ook leerden we er liedjes en de hora dansen van Hans Krieg, een aardige joodse man daar.’

Hoe was de tocht naar Bergen Belsen?
 ‘Dat was verschrikkelijk. We zaten met heel veel mensen uit verschillende landen dicht op elkaar in een beestenwagen en er was geen eten of wc. Na twee dagen kon de trein niet verder omdat de brandstof op was. We stonden toen een week stil en konden alleen maar slootwater drinken. Eigenlijk was dat water best lekker, want we hadden verder niks. Vrijdag 13 april in 1945 was een dag die ik nooit meer zal vergeten. Het was heel zonnig en de Amerikanen kwamen ons bevrijden. Door het slootwater dat we hadden gedronken, kregen we tyfus. We moesten naar het ziekenhuis in Duitsland. Het duurde nog twee maanden voordat we weer in Amsterdam waren. In september 1945 ging ik pas voor het eerst in mijn leven naar school. Ik was toen al bijna 9 jaar oud en moest heel veel leerstof inhalen.’

               

Archieven: Verhalen

‘Radio’s, dozen vol eten en vlaggen met hakenkruizen kwamen uit de huizen van de NSB’ers’

Vroeger woonde Joop Bongers pal naast de Visserschool. Nu is het een half uurtje lopen naar zijn huis in Slotervaart, maar de zon schijnt en Farah, Elanur en Rawae hebben wel zin in een wandeling. De buurt waar Joop nu met zijn vrouw Hennie, die tijdens de bevrijding nog een baby was en toen aan de Magelhaenstraat naast school woonde, is wel heel erg rustig, merken de leerlingen op. Een warm welkom volgt bij de voordeur.

Merkte u dat de oorlog begon?
‘Nee, ik was pas vier. Wel werd er door volwassenen over gesproken dat de oorlog er aankwam. Je hoorde ze praten over soldaten die naar de grens moesten om Nederland te verdedigen. De regering zei dat we neutraal waren en dat er afspraken met Duitsland waren. Maar ja, we zijn overdonderd door het bombardement op Rotterdam. In die tijd moest ik net naar de kleuterschool in de Chasséstraat, daar vond ik het kil en koud. Sowieso wilde ik niet naar school. Ik speelde liever op het plein voor ons huis; het Columbusplein waar jullie school staat. Daar was een hele grote zandbak en een speeltuin met onder andere een glijbaan. M’n moeder moest me echt mee naar school sleuren, langs de speelgoedwinkel waar ik een mooi blikken treintje zag staan. Nou, als ik die kreeg, wilde ik wel naar school, zei ik. Toen kreeg ik dat treintje. Op school mocht ik het niet bij me houden. Het stond op de lessenaar bij de juf. Later ging ik naar school aan de Marco Polostraat, bij de nonnetjes was het heel gezellig. Die gingen met ons op pad, dansen bij het draaiorgel.’

Hoe was de hongerwinter?

‘Er was niks te eten. Kinderen struinden in de polder het veld af op zoek naar koren –  dat is graan – dat was overgebleven nadat het veld was gemaaid. Mijn moeder kon dat in de koffiemolen malen tot meel. Samen met gemalen tulpenbollen deed ze dat in een broodvormpje. Op een oliestelletje warmde ze dat dan op. Je had toen geen elektriciteit. We hadden een potkachel, een klein kacheltje, waar je houtblokjes in kon doen om het warm te maken in huis. Mijn vader werkte bij de Fordfabriek en kon spullen stelen, zoals olie om op te warmen.
Op het Balbaoplein, ook vlakbij jullie school, waren toen drie lagere scholen. Een daarvan was bezet door de Duitsers. Op een dag liep ik langs toen ze net manden vol ‘kuchen’, Duitse broodjes, aan het uitladen waren. Twee broodjes rolden eraf en ik stopte ze snel onder mijn jas. Een van de Duitse soldaten zag dat, maar gaf een knikje van ‘het is goed, neem maar mee.’

Misschien een vreemde vraag, maar heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Er was meer saamhorigheid in die tijd. Zo deelden we de pannenkoeken met de buren; die werden via het raam op een plank doorgegeven. Dat was leuk. Tante Ans, een buurvrouw, deelde het Zweedse brood dat per vliegtuig uit Zweden kwam om de honger hier te bestrijden. Er werd echt gedeeld, we hoorden bij elkaar en hadden samen het idee: ons krijgen ze niet klein. Dat was fijn.
Ook herinner ik me de bevrijding, toen ik negen was. Ik lag in bed en hoorde gejuich en gegil op straat. Ik zag mensen dansen en elkaar zoenen. Op de Postjesweg, ter hoogte van de Hoofdweg liepen mensen met roodwitblauwe vlaggen. Na de oorlog werden de NSB’ers die bij ons in de buurt woonden opgepakt door de knokploegen. Ook de spullen werden uit hun huizen gehaald. Radio’s, die voor ons verboden waren, dozen vol eten en vlaggen met hakenkruizen kwamen naar buiten. Ik vraag me nog altijd af waar deze mensen gebleven zijn. Ze zijn nooit meer teruggekeerd in de buurt.’

     

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder wilde niet dat de familie uit Duitsland op bezoek kwam’

Herbert Gunst was negen jaar toen de oorlog begon. Aan de iets oudere Diego en Halil van de Visserschool vertelt hij naar aanleiding van hun vragen over hoe hij merkte dat het oorlog was, de soldaten die in zijn buurt gelegerd waren en de granaatscherven die hij met zijn vriendje zocht op straat.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Het was ’s ochtends vroeg, ik lag nog in bed, toen mijn moeder mijn kamer binnenkwam. Ze nam me mee naar de huiskamer waar we voor het grote raam richting Schiphol keken en daar het geweld zagen. Je kon toen nog tot zover kijken, over jullie school heen. Bij de Postjesweg was toen de rand van de stad, erachter lagen boerderijen. We hoorden knallen en zagen zwarte wolkjes en vliegtuigen. Ik had nog nooit een oorlog meegemaakt en begreep niet wat er aan de hand was. Mijn ouders hadden al in 1914 de oorlog meegemaakt. Mijn moeder, een Duitse, was eind jaren twintig naar Nederland gekomen, waar ze mijn vader ontmoette. Toen de nazi’s Nederland binnenvielen, was mijn moeder in tranen. De radio ging aan en daar hield de minister-president een toespraak: ‘In de richting van Amsterdam zijn twee eskaders vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd…’
Die dag ging ik gewoon naar school. Alle moeders en kinderen waren in tranen. Wat moesten we doen? We werden naar huis gestuurd. Ik kreeg voortaan een kaartje om mijn nek met mijn naam en adres erop. Als er wat gebeurde, zou men weten wie ik was. Nu denk ik, dat kaartje was van karton, niet echt stevig. Bang was ik niet, omdat ik niet begreep wat oorlog was. Ik kende beelden van kanonnen en marcherende soldaten alleen van het journaal in de bioscoop.’

Zag u dat toen ook in het echt?
‘Op het Balbaoplein naast mijn straat, waar nu de Joop Westerweelschool staat, waren Duitse soldaten gelegerd. Ze hadden een van de scholen die daar toen stonden bezet. Ik zag geregeld de soldaten hun exercitie doen als ik buiten speelde. Stonden ze in een rij en dan schreeuwde de sergeant-majoor en dan draaiden ze allemaal tegelijk hun hoofd naar links, bijvoorbeeld.
Op een warme zomermiddag kwam een van de soldaten naar mijn vriendje Wimpie en mij. Of we ijsjes wilden halen voor ze. We kregen geld mee. Dus wij naar banketbakker Scholten, die wat verder weg was dan ijssalon Koco. Daar konden we niet naartoe, want dat was een Joods bedrijf en we wisten dat Duitse soldaten daar geen ijs haalden. Met een doos vol ijsjes kwamen we terug. Even later kwam de soldaat weer naar ons toe. Hij moest, zei hij in het Duits, ijs van Koco hebben. Verbaasd hebben we dat toen gehaald. Joods ijs voor Duitse soldaten…’

Wat merkte u nog meer van de oorlog?
‘Dat mijn Duitse moeder het moeilijk had. Ze wilde ook niet dat de familie uit Duitsland in die periode op bezoek kwam. Leuk was het zoeken naar granaatscherven. Die kletterden bij een aanval op de straten. Zoals vuurwerk klinkt het. Voor we naar school moesten struinden we de dag na zo’n aanval dan de straten af. Ik heb er eentje bewaard. En ook een embleem met ‘Canada’ erop, dat ooit op een echt uniform heeft gezeten.’

Moest u niet onderduiken?
‘Nee. Mijn vader moest wel in Drenthe werken voor de Duitsers. Hij ging omdat er niks meer te eten was in Amsterdam. Daar had ie hongeroedeem van gekregen. Dan val je heel veel af, maar zwel je ook op, omdat je vocht vasthoudt. Als mijn vader was gebleven, was ie vast dood gegaan. Daar in Drenthe maakte hij de bevrijding mee. Omdat de bruggen waren vernield tijdens de oorlog kon ie niet meteen weer naar huis. Pas in de zomer van 1945 zagen we hem weer.’

                   

Archieven: Verhalen

Worteltje boven!

Nans Groeneveld woont naast het huis waar ze met haar ouders en broer tijdens de oorlog woonde. Nu woont ze lager én tussen twee supermarkten in, de Jumbo en de Lidl. Enes, Naoufal en Tyrese van de Visserschool zijn allereerst benieuwd bij welke supermarkt de 89-jarige haar boodschappen doet. En wat er allemaal veranderd is in de buurt.

U woont op bijna hetzelfde adres, is er veel veranderd in de buurt?
‘Het uitzicht op de Wiegbrug en het water is bijna hetzelfde. Onder mijn ouderlijk huis zat vroeger een Ford-garage. Verder is er niet heel veel veranderd. De oorlogsperiode was natuurlijk ‘anders’. Beter gezegd, de bezettingstijd was anders. Nederland kende maar vijf dagen oorlog en was daarna bezet voor vijf jaar. Hoe ik merkte dat het oorlog was? Nou, dat is nog een wonderlijk verhaal. Ik was met mijn moeder naar vrienden in Leiden toen we hoorden dat het oorlog was. Mijn moeder wilde zo snel mogelijk naar huis. Gelukkig konden we met een vriend van die vrienden meerijden naar Amsterdam. Bijzonder, want veel auto’s waren er nog niet in die tijd. Onderweg werden we door Nederlandse militairen aangehouden. De chauffeur moest ‘Scheveningen’ zeggen. Alleen zo zouden ze weten dat wij Nederlands waren en niet Duits. Maar mijn moeder ving alleen ‘Scheveningen’ op en begon te roepen dat ze niet daarnaartoe wilde, maar naar Amsterdam!’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘De hongerwinter was vreselijk. Honger is naar. Ik denk nog vaak aan mensen die nu honger lijden. Ik zat toen op de HBS bij het Concertgebouw en moest daarheen lopen om wat te eten te halen. Dan moest je een pannetje meenemen. Er gebeurde in die winter nog iets wonderlijks. Op een dag werd er aangebeld. In die tijd deed je de benedendeur open door aan een touw te trekken. Maar er stond niemand. Ik werd door mijn moeder naar beneden gestuurd om de deur weer dicht te doen. Daar stond een diep bord met het heerlijkste eten! En dat elke avond weer! Na een tijdje kwamen we erachter dat het de zoon van een van de winkeliers hier was. Ik vond het een engel! Vooral mijn vader leed erg onder de honger. Mijn moeder was van de regelmaat en als er wat te eten was, zette ze dat tot etenstijd op het balkon. Mijn vader nam dan wel eens stiekem een hapje. Toen begreep ik dat niet, ik was er zelfs boos om, later wel. Tegenwoordig is het een paradijs wat eten betreft. Je kunt alles en genoeg eten.’

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er nooit meer oorlog komt?
‘Door zelf in vrede te leven en geen ruzie te maken. Oorlog is erg, de bevrijding was dan ook fantastisch. Nog steeds word ik blij als ik dat woord hoor. Ik hoorde het op straat, we waren bevrijd van de nazi’s! De mensen gingen dansen op het Paramariboplein. Mijn moeder, die toen nog tamelijk jong was, werd ten dans gevraagd! We konden weer vrij feestvieren. Dat kon niet tijdens de bezetting. Als er een feestdag was omdat iemand van het koninklijk huis jarig was, mochten we dat niet vieren van de nazi’s. In plaats van ‘Oranje boven, leve de koningin’ – een blije uitroep als de koningin jarig was – zeiden we zachtjes als Nederlanders onder elkaar ‘worteltje boven’. Dat was een code. Snap je ‘m?’

Nans Groeneveld doet haar boodschappen bij de Jumbo.

            

Archieven: Verhalen

‘Als jij Alex bent, dan ben ik jouw vader, zei de man’

Alex Waslander, zoon van een marinier, werd in 1936 op Surabaya (Indonesië) geboren. Al voor de oorlog in Nederland begon, was zijn vader gelegerd op de Javazee waar hij in de beroemde slag heeft meegevochten. Tijdens de oorlog woonde Alex met zijn moeder en zusje aan de Dokter van Peltlaan vlakbij het centrum van Bergen. Aan Misha, Jamie, Julie en Anna van de Bosschool vertelt hij hoe ze aan eten kwamen, over de verdwaalde kogel en hoe hij na vijf jaar oorlog zijn vader weer zag.

Speelde u in oorlogstijd?
‘Veel was er niet. Uit Indonesië had ik één speelgoedautootje meegenomen en daar was ik heel zuinig op. Je speelde in die tijd veel buiten; van klei maakten we knikkers en we visten in de slootjes in de hoop iets te vangen, zodat je wat te eten had. Mijn zusje en ik werden er geregeld op uit gestuurd om bij de boeren om eten te bedelen. Al het tarwe en koren dat geoogst was, was voor de Duitsers bestemd, maar er bleef altijd wel wat liggen. Wij verzamelden die aren – ‘aren lezen’ noem je dat. De graankorrels daarvan kon je malen tot meel, waar je brood van kon bakken. Ook probeerden we bij het station kolen, die door stokers van de trein naar buiten werden gegooid, te bemachtigen. Elektriciteit hadden we niet, maar we maakten zelf licht. Met een fietsdynamo die door een propeller op het dak werd aangedreven, lieten we een fietslampje boven de tafel branden. Zo deed je dat in de oorlog.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Ik kan me herinneren dat mijn oom Dik ons kwam opzoeken in Koedijk. Toen hij terugfietste langs het kanaal werd hij geraakt door een verdwaalde kogel. Engelse Spitfires, jachtvliegtuigen, schoten daar op Duitse auto’s. Dat werd mijn oom fataal.
Ons huis was toen de oorlog uitbrak in beslag genomen door de Duitsers. We moesten verhuizen en zijn nog veel verhuisd in die jaren. Dat kreeg je niet van tevoren te horen. De weinige spullen die je had moest je soms plotseling s ’avonds bij elkaar pakken; de volgende dag gingen we dan weer ergens anders naartoe. Dat was niet leuk.’

Wat was het grappigste, als dat er was, dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Nou er was niks grappig aan de oorlog, maar je wist niet beter en je ging zo gewoon mogelijk door met leven en overleven. Toen de oorlog in mei 1945 afliep, was iedereen natuurlijk blij. We kregen van de Canadese soldaten af en toe wat lekkers, zoals een reep chocolade, toegestopt. Daar kon je dan enorm van genieten! Een maand later, in juni 1945, hoorden we op een avond van de politie dat mijn vader de volgende dag thuis zou komen. Ik kon me na vijf jaar helemaal niet meer herinneren hoe hij eruit zag. Negen jaar was ik inmiddels en ik ging hem op de kleine eilandjes achter de dijk opwachten. Van ver zag ik een man met een plunjezak aankomen. Toen hij dichterbij kwam vroeg ik: “Bent u mijn vader?”. De man zei: “Als jij Alex bent, dan ben ik jouw vader.”. Dat is natuurlijk heel vreemd. Ik kan daar nog steeds emotioneel van worden.’

      

 

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog moesten de Duitse soldaten zelf hun mijnen opruimen’

De jonge interviewers Daan, Elias en Taake van de Boschool in Bergen worden hartelijk verwelkomd door Jan Boersma en zijn vrouw. Van de fotografe mogen de kinderen al het lekkers op tafel niet meteen eten. Eerst wat mooie foto’s zonder volle mond! De 82-jarige Jan vertelt de kinderen bijzondere verhalen over Bergen aan Zee tijdens de oorlog, met name over bio-vakantieoord Huize Glory, waar hij met zijn ouders in de conciërgewoning woonde.

Wat merkte u van het begin van de oorlog?
‘Dat ik ’s nachts uit mijn bed werd gehaald en naar beneden werd meegenomen door mijn ouders, omdat ons huis werd gebombardeerd. Ik voelde hun angst en ik hoorde het knallen: boem boem boem! Toen ik de volgende dag in mijn kamer ging kijken, bleek het plafond ingestort. Dat ze mij die nacht naar beneden hadden gehaald, heeft mijn leven gered. De volgende morgen zijn we vanaf onze conciërgewoning naar het vakantieoord Huize Glory gelopen. Daar hebben we toen een paar weken in de pompkelder geslapen. Ik herinner me dat ik er een keer voor het raam stond en zo de vliegtuigen op ons af zag komen! Er schoten allemaal mooie vonkjes uit en dat vond ik prachtig. Plotseling trok mijn moeder me weg van het raam, op de grond. Ik begreep daar toen niets van. Vandaag de dag zie je nog altijd waar het mitrailleurvuur in de muren van Huize Glory terechtkwam.’

Wat was Huize Glory precies voor locatie?
‘Mijn vader was conciërge op landgoed Huize Glory, een bio-vakantieoord voor arme kinderen uit de stad. Tijdens de oorlog werd de toren als observatietoren door de Duitse bezetters gebruikt. Daarvandaan kon je namelijk ver over zee kijken, een goede uitkijkpost dus. Mijn vader was de conciërge in dat gebouw. De hele kustlijn van Bergen aan Zee was kustverdediging tijdens de oorlog en lag vol mijnen. We mochten alleen op de straat spelen en niet de weg af, omdat zo gevaarlijk was. Er stond een schildwachthuisje op het terrein en omdat ik veel voor de deur op straat speelde, werd de schildwacht mijn vriend. Hij gaf me dropjes en was heel aardig. Er settelden ook militairen vanuit Georgië en Oekraïne, krijgsgevangenen van de Duitsers, in Huize Glory. Deze mannen hadden de keuze gekregen: of geëxecuteerd worden of de Duitse soldaten helpen. Sommigen kozen voor de dood, anderen kozen om te helpen en werkten mee. Omdat wij drie douches en een zwembad hadden, kwamen ze zich bij ons wassen. Mijn zusjes keken vanuit de bosjes naar de blote mannen als ze zich afdroogden. Er waren geen blote meisjes in de aanbieding. Dat was voor ons jongens wel jammer.
Ineens waren de krijgsgevangenen weer weg, naar Texel hoorden we. Daar veroverden ze eerst de Duitse bezetters. Later, nadat Duitsland versterking had gehaald, zijn ze allemaal vermoord. Het boek ‘De revolutie op Texel’ gaat over dat drama.’

Wat gebeurde er na de bevrijding?
‘Toen moesten de Duitsers alle mijnen langs de kustlijn zelf opruimen. Hiervoor hadden ze speciale kaarten waarop ze precies konden zien waar ze die hadden neergelegd. Om te controleren of ze dat wel goed hadden gedaan, moesten ze hand in hand door de duinen lopen. Bij deze controles zijn zeker 17 Duitse soldaten omgekomen.’

       

 

Archieven: Verhalen

‘Dat contrast, die feestvierende jongen die na de oorlog nog werd doodgeschoten…’

Annie Stoop Yedema (90) begint meteen te vertellen als Tije, David en Tycho van de Bosschool in Bergen binnenkomen. De kinderen hebben hun interview goed voorbereid en een goede vraagopbouw bedacht. Maar Annie vertelt en vertelt. Tussendoor wisten de leerlingen, met veel ruimte voor haar verhalen, hun nog onbeantwoorde vragen te stellen. Zo hoorden ze over de Tommies die de kleine Annie telde en het feestelijk maal met Kerst.

Wat deed u als kind tijdens de oorlog?
Tijdens de oorlog vlogen er constant vliegtuigen over; wel honderden, de hele dag door. Als ik op de fiets naar school ging, telde ik de Tommies. Dat waren Engelse vliegtuigen die terugvlogen naar Engeland na bombardementen op Duitsland. Op school deden we wedstrijdjes wie de meeste Tommies had gezien. Als kind was ik vooral bang voor bombardementen. Bang dat er bommen op mij of op ons huis zouden vallen. Ik voelde me heel onveilig als ik met broden in mijn tas naar huis fietste, want het zou zo maar kunnen dat Duitse soldaten me zouden overvallen. Ik vond de oorlog vreselijk en hoop dat het bewustzijn binnenkomt bij kinderen dat ze te allen tijde een oorlog zullen proberen te voorkomen.’

Had u een huisdier in de oorlog?
‘De Duitsers in de school tegenover ons hielden konijnen. Op een dag zagen we de soldaten overal zoeken; er was een konijn ontsnapt! Ze konden hem niet vinden omdat mijn vader het konijn had gepakt en snel in een zelfgebouwde kooi had gestopt. Zo hadden wij in een tijd dat er bijna geen eten meer was een reuzefeestmaal met Kerst: konijn!’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Vanaf 1944 waren wij in Amsterdam, omdat iedereen weg moest uit Bergen. Daar maakten we de Bevrijdingsdagen mee. Omdat de veerponten geen brandstof meer hadden, en dus niet meer konden varen, was er een brug van alle pontjes over het IJ gemaakt. Met planken ertussen, zodat er ook nog schepen doorheen konden; dan haalden ze de planken tijdelijk weg en moesten we soms twee uur wachten totdat we verder konden. Dat kan ik me nog herinneren. En dat de Duitsers tijdens de bevrijdingsfestiviteiten op de Dam opeens vanuit een gebouw op de menigte begonnen te schieten. Snel rende ik weg. Toen ik de hoek omrende, zag ik een jongen van een jaar of twintig op de grond liggen met een kogel door zijn hoofd. Dat contrast, die oneerlijkheid – hij had de oorlog overleefd, was blij, vierde feest op de Dam en werd alsnog neergeschoten – heeft veel indruk op me gemaakt.’

 

   

Archieven: Verhalen

‘Een week later kwam de Duitse officier het jasje gewoon weer ophalen’

Na aankomst stelt Jaap Bijlsma aan Noa, Nikki en Danique van de Bosschool eerst zelf een vraag. Hoe denken zij dat Bergen eruit zag in de oorlog? De vraag was onverwacht en hierover moesten de jonge interviewers even nadenken. Het eropvolgende verhaal van Jaap gaf het antwoord, waarop de leerlingen goed anticipeerden met nog meer vragen. Zo hoorden ze over de onderduikers in huis bij Jaap en zijn ouders en over ‘de uitvinding van de voetzoeker’.

Jullie hadden dus onderduikers in huis?
‘Bij ons thuis zaten twee Joodse onderduikers, een oudere vrouw en haar dochter, terwijl naast ons een huis vol Duitsers zat! De Joodse oma verstelde en naaide kleding op de naaimachine voor het raam aan de achterkant van ons huis. Een Duitse officier, die net promotie had gemaakt, zag haar zitten en liep om het huis heen en belde aan. De vrouw dacht dat haar laatste uur had geslagen. Met knikkende knieën liep ze naar de voordeur. Toen ze opendeed zag ze de Duitse officier staan met zijn jasje over zijn arm. Hij vroeg haar of zij het oude insigne eraf kon halen en het nieuwe erop kon naaien. Dat was een hele opluchting! Hij had niet opgemerkt dat ze Joods was. Een week later kwam hij het jasje gewoon weer ophalen.’

Wat merkte u zelf van de Duitse soldaten?
‘In tuinen van de huizen waar Duitsers verbleven maakten ze een groot gat voor hun vuilnis. Dat werd in oorlogstijd namelijk niet meer opgehaald. Ik verzamelde lucifersdoosjes van verschillende merken en mijn vriendjes en ik dachten dat we tussen hun vuilnis wel van die doosjes konden vinden. Dus slopen we door de tuinen naar dat vuilnisgat, op zoek naar lege lucifersdoosjes. Een keer, ik was toen tien, waren we in een tuin aan de Rondelaan op zoek toen we gesnapt werden door de wachtpost. We kregen het bevel strak naast hem te gaan staan en niet te bewegen. Dat was best spannend. Na een poosje kwam er een officier langs die vroeg wat er aan de hand was. Hij was niet onder de indruk en maakte een gebaar dat we konden gaan. We zijn heel hard weggerend.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Na de bevrijding lagen de duinen vol mijnen en de stranden vol met kanonnen, kogels en hulzen. Mijn vriendjes en ik vonden op het strand hulzen met een granaat erop! Eén van ons durfde de granaat wel onbruikbaar te maken,  maar er moest wel iemand naast staan. Dat was ik dus. Mijn vriendje legde de granaat op het muurtje precies op dat punt van de granaat waarop je deze kunt buigen, zodat hij het niet meer doet. Mijn vriendje knakte hem en… het werkte! We konden de granaat van de huls halen en het kruit dat erin zat eruit halen. Met dat kruit vulden we rieten stengels uit de duinen. Die staken we aan en dat was voor ons de uitvinding van de voetzoeker’. Maar achteraf denk ik wel: hoe kon ik zo goedgelovig zijn. Ik geloofde mijn beste vriend, die zei dat het veilig was in de duinen. Op een dag ging hij met twee andere vriendjes naar hun zelfgebouwde hut in de duinen. Als het woei, kwamen delen van granaten en mijnen bloot te liggen. Dan zag je drie pinnetjes boven het zand uitsteken. De twee vriendjes legden de pinnen nog meer bloot en de granaat ontplofte. Mijn vriend stond achter hen en was ongedeerd, maar zijn ene vriend was op slag dood en de andere zwaargewond. Hij rende naar de politiepost maar niemand durfde achter hem aan door de duinen heen; ze vonden het veel te gevaarlijk en vertrouwden er niet op dat een jongetje van twaalf een weggetje kende dat veilig was. Ze hebben de zwaargewonde jongen dagen later pas gevonden, overleden. Dat was dus na de bevrijding…’

      

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892