Archieven: Verhalen

Hier op zolder stond een zender van het verzet

Nia, Pippa, Livia en Jorrit interviewden Helma Brouwers, de huidige bewoonster van de Eerste Leliedwarsstraat 21, over wat er zich tijdens de oorlog afspeelde in haar huis. Hier woonden toen meneer en mevrouw Taylor, die verzetsstrijder Pierre Coronel (toen 26 jaar oud) toestemming gaven om berichten voor het verzet uit te zenden vanuit hun huis. Op de zolder waar alles plaatsvond vertelt mevrouw Brouwers ons wat ze allemaal heeft ontdekt over de geschiedenis van haar huis en hoe het verzet te werk ging.

Wat deed Pierre Coronel hier tijdens de Oorlog?

‘Pierre Coronel kwam hier maar een korte tijd, want hij mocht niet heel lang uitzenden, anders zouden de Duitsers het misschien wel zien. Dus hij kwam heel kort en dan ging hij weer weg. Uit voorzorg gingen ze niet alleen op één plek zenden, want de Duitsers hadden peilauto’s. Met de radio heb je golven door de lucht en daarmee kon je ze makkelijk vinden. Hup, naar boven en dan konden ze je gevangen nemen. Daarom hadden ze een heleboel plekken. Ze gingen ook naar de Keizersgracht, de Frans van Mierisstraat en hier heel vlakbij, Nassaukade 317, was een woning met een fietsgenerator. Dat was voor als er elektriciteitsstoringen waren, dan kon je niet zenden. Vandaar dat ze die generator hadden en dan moest je heel hard trappen en zou het lukken om te zenden. Ze hebben met die zender die in Amsterdam stond, de Arend genaamd, in een jaar wel 2000 berichten gezonden.’

 

Was het niet heel gevaarlijk?

‘Meneer en mevrouw Taylor gaven toestemming om hier te gaan zenden. Dat was ook voor hen heel gevaarlijk. Uiteindelijk zijn zij niet gepakt, maar een heleboel andere mensen waar de zenders stonden wel. Vooral de allereerste keer dat ze zijn gaan zenden werden veel mensen opgepakt Toen hebben ze gezegd “we moeten veel meer veiligheidsmaatregelen nemen” en die waren niet mis. Een van die maatregelen was: telkens op een andere plek. Helemaal op het laatst kreeg je pas te horen waar je moest gaan zenden. En iemand anders ging met een koffertje naar die plek. In het verstopten ze koffertje verstopten ze de zender bijvoorbeeld in een krant. Of het was het een koerierster die zich had verkleed als verpleegster. Dames werden minder snel als gevaarlijk gezien. Ze deden net of ze een röntgenapparaat bij zich hadden. Dan zeiden ze dat ze snel naar het ziekenhuis moesten en werden ze vaak doorgelaten. Die zender bleef hier natuurlijk niet staan, want dat was veel te gevaarlijk. En ze hadden buiten mensen staan, die keken of er een peilwagen kwam. Hij mocht niet langer dan 20 minuten zenden. En telkens op een andere golflengte. Dat was ook een voorzorgsmaatregel. Pierre Coronel wist niet welke boodschappen hij zond, want ze gebruikten codes. Deze zender hebben de Duitsers nooit gevonden, toch heeft Pierre Coronel het niet overleefd.’

 

Hoe is hij uiteindelijk toch gepakt?

‘In de hongerwinter ging er heel veel mis met de stroomvoorziening en de zenders in de stad waren haast niet meer te gebruiken. Verzetsman Jan Thijssen, die toen Lange Jan werd genoemd, kende meneer Pompe, die een laboratorium had in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Via hem konden ze in de muizenkelder van het ziekenhuis gaan zenden. In een ziekenhuis hebben ze aggregaten, want daar kan je het helemaal niet hebben dat een stroomvoorziening stopt. Daarom was een ziekenhuis een veilige plek. Maar er kwam op een gegeven moment een inval. Pierre Coronel was aan het zenden en je ziet op al die foto’s dat hij altijd een pistool bij zich had. Hij was een worstelaar. Hij was al eerder opgepakt door de Duitsers en twee keer ontsnapt. Gewoon door een paar mensen ondersteboven te slaan. Hij was sterk en hij was ook niet bang om zijn pistool te gebruiken. Dus toen die Duitsers binnen kwamen heeft meteen om zich heen geschoten en minstens twee Duitsers gedood. Maar ze waren met meer en eentje heeft hem toch door het hart geschoten. Meneer Pompe werd ook gefusilleerd.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben helemaal naar Drenthe gelopen’

Jetty van der Neut-Bongers was 17 jaar toen de oorlog begon. Ze werkte bij het chique modehuis Hirsch. In haar huis laat ze foto’s zien en neemt ze Tai, Suze en Dara van de Theo Thijssenschool mee in haar leven tijdens de oorlog.‘Kijk, dit was de laatste avond van de vierdaagse met Ons Huis Jongerenbond. Kijk, dit was in 1941. Daarna kon het niet meer, want we hadden geen eten meer. Die avond was het begin van mijn vriendschap met mijn man. Hij hield niet zo van wandelen, maar hij zei: “Ik breng je wel even weg naar het punt van vertrek”. Toen heb ik diezelfde avond voor het eerst een kusje van hem gehad. Toen was ik 18. Ik ben uiteindelijk 60 jaar met hem getrouwd geweest.”

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Aan de Rozenstraat, vlakbij de Prinsengracht. Ons huis was ook een soort buurthuis. Daar hebben we verschrikkelijk veel plezier van gehad, want het was zogenaamd neutraal. Alles werd verboden in de oorlog: de padvinderij, de AJC, alles waar een anti-luchtje aan zat wat de Duitsers betrof. Maar in ons huis kwam iedereen samen. Wij hebben daar een fantastische tijd meegemaakt, want wij konden zelf alles organiseren: declamatiewedstrijden en we lieten schrijvers komen. We hebben ondanks de oorlog toch een leuke tijd gehad. Je moest er toch wat van maken.’

Heeft u veel gemerkt van de Hongerwinter?
‘Ach kind, als we opstonden merkten we het al, want er was geen eten. We aten suikerbieten. Die kon je als je geluk had krijgen bij de groenteman en dat moest je dan klaarmaken. Eerst schillen en schaven op een schaaf, dat kon je dan op het vuur zetten, als je vuur had. Want vuur was er ook niet. De kolen gingen allemaal naar Duitsland. Als we wakker werden was mijn moeder al bezig. Van een blik hadden ze een kacheltje gemaakt. Als ze meel had, maakte ze een deeg, in een pannetje. Dan de suikerbieten erdoor, dat maakte het zoet natuurlijk en zo maakte ze een soort ontbijt. Want wij moesten wel naar onze baas. Toen de oorlog eenmaal aan de gang was werkte ik op het mantelatelier van een hele chique zaak, Hirsch. Het was de duurste zaak van Nederland. Toen het Dolle Dinsdag was geweest, hebben de Duitsers het hele gebouw leeggehaald. Alles wat erin stond hebben ze eruit gesloopt en naar Duitsland meegenomen, de mooie stoffen die daar waren. En ik moest naar een korsettenfabriek. Alles wat er gemaakt werd ging naar de Duitsers.’

Moest u ook naar de boeren voor eten?
‘Ja, ik ben helemaal naar Drenthe gelopen om eten te verzamelen. We hadden daar een verre kennis wonen en hoorden dat daar nog eten was. Dus dan ga je, want in Amsterdam er was niets meer. Toen we net op weg waren lagen we al in een schuilgat langs de weg omdat er Engelse jachtvliegtuigen overvlogen. Het liep goed af en zonder verdere avonturen bereikten we Hilversum. We liepen door en de eerste dag zijn we helemaal in Nijkerk terecht gekomen. Daar woonde een tante van een meisje met wie ik op het atelier was. Ik zei: ‘Ik kom van Gina Geuzebroek,’ en dan vertrouwde ze je. Ik was zo moe dat ik naast mijn stoel ging zitten. Na een goed ontbijt gingen we de volgende morgen vroeg op pad, met in onze bagage een flink stuk ham. Dat was het eerste eten dat we hadden voor thuis. Vervolgens gingen we richting Nunspeet, waar mijn zus nog een adresje wist. En zo zijn we helemaal naar Diever gelopen. Onderweg hadden we nog een brood gekregen, in Amsterdam moest je daar een moord voor doen bij wijze van spreken. En die vrouw in Diever zat te kijken en ze dacht dat ze spoken zag!’

Heeft u de schietpartij op de Dam meegemaakt?
‘Ja, daar waren we 7 mei 1945. Mijn vader stond bij de Nieuwe Kerk, mijn zusje en ik stonden aan de andere kant van het paleis, tegenover de Raadhuisstraat. Ineens begonnen ze te schieten vanuit de Grote Club. Mijn vader moest wegvluchten van waar hij stond bij de kerk en hij zei “ik ben over mensen heen gestapt, ik weet niet of ze dood waren of leefden”. We zijn er allemaal goed afgekomen.’

Archieven: Verhalen

‘De lucht zag zwart van de vliegtuigen’

Jan Jansen werd in 1940 geboren, hij was een kleine jongen tijdens de oorlog. Met zijn vader en moeder en 8 broers en zusjes woonde hij in Noord. Hij vertelt erover aan Kylan, Onne en Jens van de twiskeschool.

Waar woonde u?
‘Ik ben geboren in de Noorder IJpolder in Amsterdam Noord. Het heette de Domeinen, het was terrein van het leger. We woonden naast de fortwachter, die moest letten op de kruithuizen op het terrein. Daarin werd het kruit bewaard. Het huis van de fortwachter werd gevorderd door de Duitsers, dus die kwamen naast ons te wonen. Het waren allemaal leuke jongens, ze waren heel lief voor ons. Ik ben daar ook nog vaak op schoot geweest. Ik werd heel erg verwend. Ze waren pas 20 jaar, het was toch ook een soort familie.’

Wat at u in de oorlog?
‘Eten was er natuurlijk in de oorlog heel weinig, maar de Duitsers hadden wel flink wat vlees en mijn moeder mocht dat vlees braden. Ze sneed er stiekem wat af voor de kindertjes. De Duitsers vroegen ‘Oh mevrouw Jansen wat is er gebeurd met het vlees, het ziet er zo klein uit?’ Toen zei mijn moeder ‘Ja, door het bakken krimpt het’, zo kwam ze er dan uit, dat was heel slim. Wij woonden dus in de polder en mijn vader werkte op het land in de velden. Hij zorgde ook dat de Duitsers te eten kregen. Ook mensen uit Tuindorp, die na de oogst langs ons huis kwamen, kregen wat aardappels mee.’

Wat voor spelletjes deed u allemaal?
‘We hadden nog niet zoveel speelgoed, we moesten zelf wat bedenken om te doen. We gingen in het Noordzeekanaal bamboestokken zoeken. Bij een winkel in Tuindorp Oostzaan kochten we papier en dan maakten we een vlieger met een grote slinger eraan. Er was speelruimte genoeg en er was altijd wind, dus dat was leuk. Van een oud fietswiel haalden we de spaken eruit en de band eraf, dan hadden we een hoepel met een stokje en dan gingen we hard rennen. En pinkelen… het waren echt straatspelletjes, er waren natuurlijk bijna geen auto’s. Alleen veel jeeps van de Duitsers die kruit kwamen halen.’

Had u veel huisdieren of boerderijdieren?
‘Er waren varkens en een paar paarden, die op het land werden gebruikt, want tractoren waren er ook niet, en wat koeien voor melk. Katten hadden we ook en een hondje, maar daar weet ik weinig van. Er werden ook wel veel dieren illegaal geslacht door de Nederlanders. In schuurtjes, het was noodzaak maar het mocht niet.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Ik weet nog dat ik als klein jongetje op een mooie zomerse dag buiten aan het spelen was en dat er allemaal vliegtuigen over kwamen. Ze kwamen uit Engeland en gingen naar Duitsland om te bombarderen. Toen we bevrijd werden was ik bijna vijf jaar. De lucht was zwart van de vliegtuigen. Ik zie ze nog zo aankomen, ik vond het heel spannend. Ze kwamen voedsel brengen, grote blikken biscuits en grote blikken cornedbeef uit Amerika. Die pakketten vielen allemaal in het weiland. Je mocht het eten niet voor jezelf houden, je moest het inleveren en dan werd het gedistribueerd onder de mensen. Ik was een duimzuigertje vroeger en mijn oma vroeg vaak ‘Jantje wat zit er toch in die duim?’ Dan zei ik chocola, maar ik had natuurlijk nog nooit van mijn leven chocolade gehad, dus hoe kwam ik erbij. Maar in die voedselpakketten zaten repen chocolade. Ik wist niet wat ik proefde, het was heerlijk! We kregen ook Zweeds witbrood, dat leek wel gebak.’

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In Amsterdam zag je geen enkele kat meer’

Aan het begin van de oorlog was Gerrit Mijzen 15 jaar en werkte hij bij kantoorboekhandel De Gebroeders Winter aan de Looiersgracht. Om de arbeidsdienstplicht te ontlopen is hij naar zijn ome Jan in Vinkeveen gelopen om daar op het land te werken voor de Heidemaatschappij. Toen hij daar niet meer kon blijven is hij naar de Wieringermeerpolder gelopen en bij een boer gaan werken. Aan Sam, Rens en Charlie van basisschool Oscar Carré vertelt hij zijn verhaal.

Hoe kwam uw familie in de oorlog aan eten?
‘Uit Vinkeveen smokkelde ik aardappels en vlees naar mijn familie in Amsterdam. Dat deed ik lopend met een handkar die ik in de Atjehstraat had gehuurd. Bovenop het eten legde ik turf en rommel zodat ik niet gesnapt werd door de crisiscontrole-ambtenaren. De laatste keer dat ik uit Vinkeveen kwam, heb ik een dikke kat meegenomen die we hebben opgegeten. In Amsterdam zag je geen enkele kat meer. Daarna ben ik vanuit Wieringermeer, waar ik bij de boer werkte en goed te eten kreeg, met de handkar eten gaan smokkelen naar mijn familie in Amsterdam.’

Wat vond u een bijzondere gebeurtenis tijdens de oorlog?
‘Op een dag, toen ik vanuit Wieringermeer met de handkar eten naar Amsterdam smokkelde, werd ik in de omgeving van Purmerend aangehouden door een Duitser. Hij vroeg of ik honger had. Ik zei ja, ik heb altijd wel honger en had best wel trek van dat verre lopen. Van die Duitser kreeg ik een bonnetje en daar kon ik in Oosthuizen bij de bakker een Duits brood voor krijgen. Hij vroeg of ik nog geld had en dat had ik. En bij de bakker kocht ik een Duitse Küch. Toen ik terug kwam bij mijn karretje, wilde ik weer weggaan. Maar toen zei de Duister dat ik eerst het broodje helemaal moest opeten. Want hij zei dat hij wel eerder een broodje had weggeven en vervolgens stonden ze het te verkopen. Dat wilde hij niet, hij vond dat als ik honger had het best zelf kon opeten. Dat was echt een goede Duitser, die waren er ook.’

Hoe ging het aan het einde van de oorlog?
‘Toen heb ik van de hand in de tand geleefd, als een landloper, dan weer een dagje hier en dan weer een dagje daar. Ik liep in één dag van Amsterdam naar Hoorn op houten zooltjes met riempjes, want schoenen had je niet. Dat was 45 kilometer lopen. In Hoorn overnachtte ik in een kaaspakhuis en dan liep ik meestal richting Abbekerk, vanaf daar kon je ergens wat te eten krijgen. Op het laatst moest je lakens of zout meenemen om te ruilen, ander kreeg je niets. Tijdens de hongerwinter was het verschrikkelijk koud, 15/16 graden vorst. Ik heb toen een keer net voorbij Hoorn tijdens een sneeuwstorm met mijn blote voeten en karretje in de sneeuw vastgezeten. Het was vreselijk. Een boer heeft toen met zijn paard mijn karretje uit de sneeuw getrokken. Bij hem mocht ik, als ik werkte voor de kost, een paar dagen blijven. Toen ben ik weer richting Wieringermeer gelopen, dat was rond de Kerst. En als ik voorbij de huizen liep dan werd er op het raam getikt en werd ik uitgenodigd om te eten. Want van de gaarkeuken hadden ze extra eten gekregen voor voorbijgangers. Vanwege de kou liep er niemand op straat en zo ben ik Abbekerk door gelopen waar ik om de twee huizen te eten kreeg. Ondanks dat werd het aan het einde van de oorlog steeds beroerder.’

             

Archieven: Verhalen

‘Tijdens de bombardementen ging ik op de wc zitten’

Philip, Caner en Mirte van basisschool Oscar Carré interviewden de 83-jarige mevrouw Jeanne Koehein in haar huis in De Pijp. Tijdens de oorlog woonde ze in dezelfde buurt als nu; toen samen met haar ouders, zusje en twee broertjes.

Weet u nog dat de oorlog begon?
‘Ja, dat weet ik nog heel goed. Ik zie dat nog zo voor me. Want mijn moeder begon ineens te huilen. En dat had ik nog nooit eerder gezien. Ze huilde namelijk nooit. Dus dat maakte heel veel indruk op mij. Wij woonden op de eerste verdieping en mijn ouders zijn gelijk naar de onderburen gelopen. Ze hebben toen overlegd: gaan we bij bombardementen in het trappenhuis zitten of in de schuilkelder? Ik weet nog dat ik heel erg hoopte dat we in de kelder zouden gaan schuilen. Want ik had nog nooit in mijn leven een kelder gezien! Ik was pas vijf jaar en zag de ernst van de oorlog nog niet in.’

Wat deed u tijdens bombardementen?
‘Dan ging ik snel op de wc zitten. En dan heel vaak doortrekken, zodat ik de bombardementen niet kon horen. Mijn broertjes niet hoor, die stonden gewoon voor het raam te kijken. Die vonden dat spannend. Maar ik vond het ongelooflijk eng. Ook liep ik een keertje met m’n vader naar vrienden om wat eten te vragen. We wandelden langs een Duitse kazerne en toen kwamen er ineens vliegtuigen aan. En die gooiden bommen op de kazerne. Mijn vader dook bovenop mij, om me te beschermen. Doodsbang was ik. Lang na de oorlog schrok ik nog steeds op wanneer ik het gebrom van een vliegtuig hoorde. Dan voelde ik diezelfde angst weer.’

Zijn er ooit Duitse soldaten bij u thuis geweest?
‘Bij ons op drie hoog zat een Joodse man ondergedoken. Op een gegeven moment ging bij ons de bel. Mijn ouders deden de deur open en gelijk kwamen er enkele Duitse soldaten het huis binnengestormd. Ze wilden weten waar die Joodse man was. Mijn ouders vertelden dat ze dat niet wisten. De soldaten zijn toen verder naar boven gegaan, maar die man was al op de vlucht. De Duisters zagen hem echter vluchten en schoten op hem. Hij is toen getroffen in zijn been. De soldaten hebben hem vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. De hele verdere oorlog heeft hij daar in het ziekenhuis gelegen. En de oorlog dus overleefd! Hij had dus eigenlijk mazzel dat hij in zijn been geschoten was.’

Hoe kwam u de hongerwinter door?
‘Het was heel koud en we hebben echt honger geleden. Mijn vader had geen slechte baan hoor, hij verdiende best goed. Maar eten was gewoon heel erg duur. Voor een brood moest je een klein fortuin betalen. Mijn moeder had gouden kronen, en die heeft ze eruit laten trekken. Die kon ze dan ruilen voor eten. Ook haar trouwring heeft ze moeten verkopen. Er was zelfs zo weinig eten in de stad, dat mijn broertjes tijdens de hongerwinter noodgedwongen in Groningen moesten gaan wonen. Er was anders te weinig eten om alle monden te voeden. Een van mijn broertjes was pas zes jaar oud en die heeft dat heel erg zwaar gevonden. Gelukkig duurde dat maar drie maanden. Daarna werden we bevrijd en konden ze weer naar huis.’

     

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader en de buurman verstopten zich onder het bed’

‘Een artikel in de krant over het project Oorlog in mijn buurt was voor mij de aanleiding om te gaan praten over de Tweede Wereldoorlog. Ik heb er een trauma aan overgehouden en ik vind het lastig om over die periode te praten, maar ik vind het belangrijk om de jeugd informatie te geven,’ zegt de 84-jarige Henny Both terwijl ze thee zet voor de kinderen. Zes jaar was mevrouw Both toen de oorlog begon en nu gaat ze haar verhaal vertellen.

Wat merkte u van de oorlog?
‘In het begin merkte ik vrij weinig van de oorlog. Ik was nog vrij jong toen de Duitsers binnenvielen. Het enige dat ik merkte was dat het vrij rumoerig was op straat. Mijn ouders beschermden mij en mijn jongere broertje door weinig te vertellen over wat er aan de hand was. Ze konden het goed verbergen, maar konden er zelf ook niet echt mee omgaan. Later heeft de oorlog heel veel impact op mij gehad. Ik vond het spannend, maar ik was ook angstig. Als er vliegtuigen kwamen, ging het luchtalarm af. Dat gebeurde vrij vaak, want wij woonden vlakbij Schiphol. Het gebeurde ook als ik van school kwam en dan moesten we schuilen in een kelder aan het Hoofddorpplein. Dat was best wel spannend. Als we eenmaal in die schuilkelder zaten, hadden we alleen maar lol, want je zat daar met medescholieren en je hoorde nauwelijks het geluid van buiten. Ook kan ik mij de razzia’s herinneren, dan gingen de Duitsers mensen uit hun huis oppakken. Mijn vader en mijn buurman verstopten zich dan onder het bed. Mijn moeder schoof daarna het bed terug en legde het vloerkleed er weer overheen. Ik werd een keer wakker en toen hoorde ik iemand hoesten. Dat zei ik tegen mijn moeder en ik vroeg waar papa was. Mijn moeder verzon toen een smoes.
Ik heb ook meegemaakt dat er een bom op het Hoofddorpplein viel. Dat was waar nu zo’n beetje het Kruidvat zit. De bom was gelukkig op straat gevallen en niet op de huizen. Het heeft een enorme indruk op mij gemaakt. Je zag een groot gat in de straat en het was dichtbij ons huis. Ik schrik nog steeds als ik onverwachts harde knallen hoor en dan word ik heel erg gespannen. Daarnaast kan ik niet zo goed tegen de geur van rode bieten. We kregen die van de gaarkeuken tijdens de Hongerwinter. De oorlogsfilms die op televisie vertoond worden kan ik niet zien. Ik word helemaal hysterisch als ik hakenkruizen zie.’

Woonden er ook NSB’ers in uw buurt?
‘Ja. Ik woonde dus in de Sassenheimstraat en onze buurman was een NSB’er en liep ook echt in een zwart park. Die was dus fout en werkte samen met de vijand. Maar hij was ook goed voor onze buurt. Dat was heel vreemd, hij had eigenlijk een dubbelleven. Als het luchtalarm afging en wij als kinderen buiten speelden, kwam hij naar ons toe en zei: “Kinderen allemaal weg! Allemaal naar binnen!” Hij had dus ook een goede kant. Zo weet ik ook nog dat er na spertijd, je moest voor zeven uur ’s avonds thuis zijn, twee oude mensen aan de overkant stonden in een portiek. Die durfden niet verder te lopen. De tuin van de foute buurman en de tuin van ons grensden aan elkaar. Mijn vader heeft toen de foute buurman geroepen. Hij zei: “Luister eens even, daar staan twee oude mensen en die durven niet verder naar huis. Die wonen hierachter. Kun jij ze ophalen en thuisbrengen?”’ Dat heeft de buurman gedaan. Er ging ook een gerucht dat hij een onderduiker in huis had, waarschijnlijk een joods iemand, maar dat kan ik niet bevestigen. Na de oorlog is hij samen met zijn zoon gefusilleerd. Hij moet dus wel hele lelijke dingen gedaan hebben.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘De Hongerwinter was heel erg. Het is de periode die ik me het eerst herinner uit de oorlog. We hadden geen eten en moesten wel naar school. Het dagelijks leven ging gewoon door. Onze ouders gaven het meeste eten aan ons. Het had niet langer moeten duren, want anders was mijn vader er niet meer geweest. Ik merkte dat echt wel als kind. Als hij een boodschapje moest doen, moest hij op de hoek van onze straat alweer zitten op een hekje. Hij was zo dun, het was echt heel erg. We moesten voor eten met een pannetje naar de gaarkeuken. Voordat je thuis was, was je eten alweer koud. Het was vies eten en smaakte voor geen meter, maar je was er echt heel bij mee. Er werd nog geen aardappelschil door mijn moeder weggegooid. Mijn vader kreeg af en toe in het begin van de oorlog nog extra voedselbonnen. Later kwam ik erachter dat hij die van onze neef kreeg die bij het verzet zat. Ik heb ook tulpenbollen gegeten, want wij hadden geen familie die bijvoorbeeld in Friesland of Groningen woonde. Daar was meer eten. Wat ik vooral van de oorlog geleerd heb is dat ik absoluut geen eten mag weggooien. Ik kan dat gewoon echt niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn buurvrouw zei: zullen wij samen een geheimpje hebben?’

Op blote voeten doet meneer Leo Jacobs de deur open voor Nidal, Cenna en Nilah van basisschool Oscar Carré. Aan de eettafel krijgen de kinderen paasstol met poedersuiker. Leo Jacobs was vijf jaar oud toen de oorlog begon, maar kan zich nog veel herinneren.

Hoe wist u dat er oorlog was?
‘Het is mijn oudste herinnering. Wij woonden toen aan de Noorder Amstellaan, wat nu de Churchill-laan heet. Er was een enorme paniek op straat. Mensen riepen tegen elkaar, in de verte hoorde ik dof gebonk. Ik was vijf en begreep niet wat er aan de hand was. Later bleek dat dat gebonk het bombardement op Schiphol was. Het zei mij toen niet zoveel. We gingen daarna gewoon ontbijten. Eind 1940 verhuisden we naar Heemstede, omdat mijn vader wel doorhad dat het een moeilijke tijd zou worden, zeker in Amsterdam. Mijn vader is van 1884 en had ook al de Eerste Wereldoorlog meegemaakt.’

Hebben jullie illegale dingen gedaan?
‘Mijn ouders hadden een onderduiker in huis, maar ik begreep helemaal niet wat dat was. Ik dacht, die komt gewoon langs om mijn moeder te helpen of zo. Ik herinner mij wel dat je nergens over mocht praten. Er was namelijk veel verraad. Mijn buurvrouw nam mij eens apart, toen ik een jaar of acht was, en zei: ‘Zullen wij samen een geheimpje hebben?’ en ‘Wil jij iets voor mij doen?’ En toen gaf zij mij papiertjes mee, die ik in de brievenbussen moest stoppen. Maar ik mocht tegen niemand iets zeggen. Ik heb pas later begrepen dat dat de illegale krant Trouw was. Toen mijn moeder hier veel later achterkwam, ontplofte ze. We hadden onderduikers in huis, dus als ik door de moffen gepakt was, waren ze op onderzoek uitgegaan en had dit veel ellende opgeleverd. Soms werden ook huizen waar onderduikers zaten platgebrand.’

Wat at u in de oorlog?
‘Hele vieze dingen. Tulpenbollen waren het ergste. Suikerbieten waren iets minder erg. Er was ook regeringsbrood, dat was niet zoals je tegenwoordig vers brood hebt. Er zat allemaal troep in. Er kwamen ook mensen aan de deur om te bedelen. Ik wilde ze wat geven, maar dan zei mijn moeder: ‘Jij gaat zelf al met honger naar bed.’ En dat was ook zo. Het was ook ontzettend koud. Mijn vader maakte zelf een noodkacheltje, waarmee je met heel weinig hout kon koken. Handig, want er was geen gas en ook geen stroom meer. Later werd hout bemachtigen ook lastig, want alle bomen in de straat werden gekapt. Fietsen waren er ook niet meer, die werden gevorderd. Mijn ouders liepen daarom helemaal naar het dorpje Schagen om eten te halen. Je kon dan spullen zoals tafelzilver ruilen voor voedsel. Formeel mocht dat niet van de Duitsers, dus je moest nog oppassen ook. In de oorlog was alles schaars. Weten jullie wat ‘bukshag’ is? ‘Shag’, dat is dus losse tabak. In de oorlog raakte de tabak op en dan gingen mensen peuken verzamelen. Om dat te doen moest je bukken, dus dat noemden de mensen ‘bukshag’.’

Ging u naar school?
‘Ja, totdat die dicht ging wegens gebrek aan brandstof. Dat zal in 1944 geweest zijn. Op school deden wij geregeld oefeningen voor als er gebombardeerd zou worden. Dan moesten we onder de banken liggen. Als je er nu over nadenkt, dan had dat niet echt nut gehad. Als er een luchtalarm was, moesten wij zo snel mogelijk naar buiten. Dat vonden wij wel leuk, want daarna mochten wij naar huis.
Mijn broer Fred, die negen jaar ouder was, moest eigenlijk niet naar school maar naar Duitsland om daar te werken. Arbeitseinsatz heette dat. Dat wilden hij en mijn vader natuurlijk niet. Boven in ons huis had mijn vader daarom een schuilplek gemaakt. Je kon niet zien dat daar iets zat. Hij kon zich daar verstoppen, maar er is in Heemstede – voor zover ik mij kan herinneren – nooit een razzia geweest.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog hebben we mijn zus nog lang geplaagd’

Oren en ogen tekort kwamen Mara, Jonas en Amelie van basisschool de Meidoorn in de gezellige woonkamer van Thea Koning. De vele zelfgemaakte schilderijen en andere kunstwerkjes maakten indruk. Van de vitrinekast met zelfbeschilderde eieren waren ze ondersteboven. En toen was het tijd voor warme chocolademelk en koekjes en een prettig gesprek over een pittig onderwerp.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We hoorden het op de radio en lazen het in de krant, want televisie was er nog niet. In het begin merkten we er niet veel van, maar na een week wel. Dan hoorde je het afweergeschut van de Duitsers knallen, dat vanaf de grond de vliegtuigen met Canadezen neer probeerde te schieten. En het luchtalarm dat afging. De bovenburen kwamen dan bij ons beneden in de hal schuilen. Mijn oudere zus nam altijd haar trouwjurk mee, want daar hadden we allemaal veel werk aan gehad. Achteraf grappig dat ze daar zat met die jurk. We hebben haar na de oorlog er nog veel mee geplaagd. Ook herinner ik me dat er bij de Blauwburgwal in het centrum, waar ik werkte, een bom was gevallen.’

Kon u wel gewoon naar school?
‘Ik zat eerst op de Sint Janschool, tegenover jullie school, en in die tijd werd je niet getest op wat je kon of wilde worden. Ik wist het niet en op mijn zestiende, net toen de oorlog begon, ben ik op kantoor gaan werken, elke dag van half negen tot half zes. ’s Avonds tot tien uur ging ik dan nog naar de middelbare handelschool. Dat kon in oorlogstijd. We hebben het met ons gezin, we waren met z’n achten en ik was de een-na-jongste, allemaal overleefd. Toen mijn vader, die bij de trein werkte, met zijn collega’s besloot te staken uit protest tegen het weghalen van de Joden, moesten we onderduiken. Dat deden we bij mijn al getrouwde zus, aan de Marnixkade. We zaten daar veilig, omdat haar man Duitser was en er dus een Duitse naam op de deur stond.’

Hebben jullie honger gehad?
‘In de loop van de oorlog was er steeds minder eten. De Duitsers pikten alles in. Eten ging toen op de bon. Twee sneetjes brood kreeg ik, waarvan ik er een aan mijn broer gaf, omdat die wel heel erg mager was. Die noemden ze Buchenwaldje, naar het kamp Buchenwald. Er waren ook suikerbieten, maar dat was vies. Gelukkig werden we in 1945, toen we inmiddels al weer thuis woonden, bevrijd. We hebben gedanst daar op het plein voor de kerk, schuin tegenover jullie school. Ik vraag me nog steeds af waar de uitgehongerde mensen de energie vandaan haalden. Maar we waren zo blij, dan vergeet je dat kennelijk. Her eerste brood dat ik at, gemaakt met eten uit de voedselpakketten die uit de vliegtuigen werden gegooid, smaakte me als een gebakje!’

Was u boos op de Duitsers?
‘Ja, dat was iedereen. Maar ik bleef dat niet lang na de oorlog, sommige mensen wel. Veel Duitse soldaten wilden ook geen oorlog. Die werden maar gestuurd.’

            

Archieven: Verhalen

Mijn vader werd gefusilleerd, het stond in de krant

Wij interviewden Ruud Jansen. Zijn vader, Lou Jansen, had de Februaristaking mede georganiseerd. Hij werd gezocht door de Duitsers. Daarom moest het hele gezin onderduiken.

Vond u het moeilijk om onder te duiken?
‘Omdat we waren ondergedoken kon ik niet naar school. Ik moest heel voorzichtig zijn. We hadden ook een andere naam. Ik kon geen vrienden maken. Je speelde wel met andere kinderen, maar je mocht op een hoop dingen geen antwoord geven. Waarom ik niet naar school ging, enz. Die kinderen waren toch niet gek. Het was moeilijk om geheimen te hebben. Wij woonden in bij mensen die het verzet steunden. We bleven niet de hele dag binnen, maar je moest wel oppassen. Als je ondergedoken was bestond je niet meer en kreeg je ook geen bonnen. Dus je moest op een of andere manier aan bonnen zien te komen. Mijn vader bleef ook tijdens het onderduiken actief in het verzet en is uiteindelijk verraden.’

Weet u wie uw vader heeft verraden?
‘Ja. Mijn vader had een contactman in het verzet. Die man is opgepakt en hardhandig ondervraagd. Hij heeft toen adressen gegeven van een aantal mensen voor wie hij contactman was. Toen kwam de Sicherheitsdienst en is mijn hele familie opgepakt. Dat was de laatste keer dat ik mijn vader levend heb gezien. Hij werd naar de gevangenis gebracht en verhoord en nog een keer verhoord. Mijn moeder mocht mijn vader een aantal keer bezoeken. Hij zat in het Oranjehotel in Scheveningen. Ze heeft ons ook meegenomen, maar we mochten niet mee naar binnen van de Duitsers. Mijn vader mocht wel brieven schrijven. Ik heb nog drie brieven van mijn vader aan ons, waarin hij ons moed insprak.
Uiteindelijk is er ook nog een rechtszaak geweest. Mijn vader had sabotage gepleegd, gezorgd dat treinen ontspoorden enz.. Daarvoor is hij ter dood veroordeeld. Mijn moeder heeft nog gratie aangevraagd. Dat deed je bij Seyss-Inquart. Dat ging heel officieel naar allerlei instanties in Nederland.
Op een dag in oktober kreeg ze bericht dat gratie niet werd verleend en de volgende dag is mijn vader gefusilleerd. Mijn moeder heeft het ons pas een week later verteld, maar toen wist ik het al. Het had al in de krant gestaan.’

Wat gebeurde er met u toen uw vader werd opgepakt?
‘Op 6 april 1943 werden we in Eerbeek opgepakt, dat zijn van die data die je nooit vergeet. Mijn vader werd meegenomen en ging meteen naar de gevangenis. Mijn oudste broer ging naar een andere gevangenis. Mijn zussen zaten op een ander onderduikadres. Mijn moeder, mijn jongste broer en ik werden naar het huis van bewaring in Arnhem gebracht. Dat was een soort grote kamer, daar zat geen toilet in, maar een emmertje waarin je moest plassen. Met vier mensen ging dat snel stinken. ’s Ochtends brachten de bewakers boekjes voor de kinderen: Okki, een boek met veel plaatjes. Ik had alleen de eerste klas gedaan, maar ik kon goed lezen.
Later is mijn moeder weggevoerd en zijn mijn broertje en ik in een hoge jeep naar het weeshuis in Eerbeek gebracht. Mijn oudere zussen kwamen de volgende dag langs op de fiets omdat ze ons wilden zien, maar bij het huis werden ze gewaarschuwd en zijn ze weer teruggegaan naar de mevrouw waar ze onderdoken zaten. Mijn oudste broer werd in de gevangenis verhoord, hij deed ook al wat verzetswerk, maar zei dat hij niets gedaan had en mijn vader zei dat ook tijdens zijn verhoren. Toen is mijn broer vrijgelaten. Na drie maanden kwam volkomen onverwacht mijn moeder terug. Ik kon mijn ogen niet geloven. Ze heeft ons toen meteen meegenomen. We hoefden niet meer onder te duiken.
Daarna zijn we bij elkaar gekomen in Amsterdam. In de Scheldestraat kregen we een huis. Mijn moeder ging aan het eind van de oorlog met de fiets naar de boeren om daar nog aan eten te komen. Dan ruilde ze van alles. Ze is toen gefotografeerd door Emmy Andriessen, later een beroemde fotograaf.’

Archieven: Verhalen

‘We hadden het geluk dat we boven de bakker woonden’

Op een oude foto kijkt een mager meisje in zwemkleding ons aan. Deze waterrat is Ria van der Woerd. Zij was vier jaar toen de oorlog begon. In haar huis aan de Moerdijkstraat vertelt zij Zafir, Sara, Ava Mara en Kerem van basisschool De Rivieren over de Hongerwinter, haar ouders en haar vriendinnetje Stella.

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn moeder was verpleegster, maar ging in de oorlog niet meer naar haar werk in het ziekenhuis. Wel ging ze bij mensen privé langs om ze te helpen. Onder ons woonde een oud Joods echtpaar. Mijn moeder heeft daar een briefje op de deur geplakt waarop stond dat er bij deze familie roodvonk heerste. Een besmettelijke ziekte waar de Duitsers heel erg bang voor waren. Een jaar later kwamen de Duitsers er toch achter dat de buren helemaal geen roodvonk hadden, want mijn moeder was namelijk niet de enige die dat deed. Toen zijn onze buren meegenomen door de Duitsers. Ik vond het altijd heel erg om te zien als mensen werden opgepakt. Mijn vader was voor de oorlog architect. Maar tijdens de oorlog werkte hij op kantoor, omdat er niets meer gebouwd werd. Ook ging mijn vader veel op rooftocht. Hij probeerde dan aan eten voor ons te komen. Mijn broers gingen ook op dit soort rooftochten. Om ons warm te houden zijn bomen uit de Rijnstraat verdwenen en zelfs de duikplank van het Amstelparkbad eindigde bij ons in de kachel.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Dat was heel naar. Toen gingen we vaak met een lege maag naar bed. Gelukkig hadden we het voordeel dat mijn vader Duits sprak. Op een gegeven moment mocht je namelijk de trein niet meer in, alleen speciale mensen die een vergunning hadden. Mijn vader kende een hoofdofficier die hem toestemming gaf om met de trein te gaan. De boeren hadden namelijk nog wel eten. Dus mijn vader ging dan in een hele krappe trein zonder ramen naar Groningen of naar Drenthe en kwam dan terug met een zak vol bonen en erwten. Mijn moeder gooide dan een laken op de grond waar alles op uitgestrooid werd. Dan moesten wij alle bonen sorteren, bruin bij bruin, wit bij wit, enzovoort. Dan hadden we weer iets te doen, we konden namelijk toch niet naar school. In het begin van de oorlog konden we gelukkig nog wel gewoon eten, maar het werd steeds moeilijker. Je had voedselbonnen waar je de belangrijkste dingen van kon kopen, maar wij hadden het geluk dat we boven de bakker woonden. Wij kregen dan brood door aan de achterkant van ons huis een mandje naar beneden te laten zakken waar de bakker dan het brood voor ons in deed.  Het was trouwens heel leuk om boven de bakker te wonen, we kregen ook soms gebakjes als ze mislukt waren.’

Bent u een dierbare verloren in de oorlog?
‘Ik had een Joods vriendinnetje, ze heette Stella Heijman en woonde verderop in de straat. Ze belde op een middag bij ons aan en had een ringetje met een blauw steentje bij zich. Ze vroeg aan mij: ‘’Ria, wil jij dit voor me bewaren?’’ Ze vertelde niet waar ze heen ging, haar ouders ook niet. Ik heb haar het ringetje nooit meer terug kunnen geven.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892