Archieven: Verhalen

‘We leerden niks over het land waar we woonden’

Mevrouw Jane Veltman is 89 jaar, maar zo ziet ze er niet uit. Er ligt een wereldkaart in een kamer van basisschool Polsstok in Amsterdam-Zuidoost waar het interview plaatsvindt. Hierop kan mevrouw Veltman aanwijzen waar ze allemaal gewoond heeft. Shemar, Carsy, Alexander, Keudy en Dani uit groep 8 luisteren aandachtig.

Hoe was het om op te groeien in Java?
‘Ik vond het wel leuk, want het was warm. Ik ben geboren in Makassar op Celebes, nu heet het Sulawesi. Daarna verhuisden we naar Soerabaja, Oost-Java. Toen ik bijna twee jaar was, zijn we naar Nederland gegaan. Het was een lange reis met een boot en het duurde wel een maand. Maar ik weet daar niks van hoor, want ik was nog te klein. Mijn vader werkte bij de PTT Post op kantoor en mijn moeder was onderwijzeres. Als je ging trouwen, moest de vrouw stoppen met werken. Dat was bij mijn moeder ook zo. Dus zij heeft altijd op ons gepast en dat was best gezellig.’

Wat veranderde voor u toen de oorlog uitbrak? 
‘Toen Japan Nederlands-Indië bezette, woonden wij dus op Soerabaja en moesten we daar blijven. Ik was toen 5 jaar. We mochten niet meer buiten spelen dat was te gevaarlijk. Ik zelf merkte niet heel veel van de oorlog maar mijn ouders wel, die waren wel bang. Ik zat toen net op school, weet ik nog, want ik was een vroege leerling. Maar in februari kwamen de Japanners en sloten alle scholen. Mijn moeder heeft ons toen lesgegeven. Tot mijn 15e, want toen gingen we naar Nederland.’

Wat leerde u op school?
‘Wat wij daar op school leerden was precies hetzelfde als wat de kinderen in Nederland op school leerden. We leerden eigenlijk niks over het land waar we woonden. Wel over Europa.’

Wat was uw gevoel toen u naar Nederland ging?
‘Wij waren vluchtelingen toen we hier kwamen. We konden niet blijven in ons land, dat was te gevaarlijk. Alle mensen werden verdeeld over pensions in heel Nederland. Net als wat ze nu doen met vluchtelingen in AZC’s. Wij hebben twee jaar in zo’n pension moeten wonen in Overveen. Het was eigenlijk wel fijn dat we al Nederlands spraken.’

Archieven: Verhalen

‘Toen dacht ik dat het normaal was’

In een lokaal van de school, interviewen Yevani, Jah’rell, Rugeno en Yadelin, leerlingen uit groep 8 van basisschool Polsstok in Amsterdam-Zuidoost, meneer Henk Heikoop. Meneer Heikoop is geboren in Nederlands-Indië, waar hij met zijn familie woonde in een groot huis met veel bediendes. Toen hij en zijn familie voor verlof naar Nederland gingen, brak de oorlog uit en konden ze niet meer terug. Ze brachten de oorlog door in Nederland. Na de oorlog werd zijn vader naar Curaçao gestuurd voor zijn werk, waar meneer Heikoop het heerlijk vond.

Wat dacht u toen u van Indonesië naar Nederland kwam?
‘Toen dachten we dat we even met verlof zouden gaan en na twee maanden weer terug. Als je in die koloniën werkte, ging je twee keer in de buurt op vakantie, en één keer in de zoveel jaar voor drie maanden. Dan ging je met een passagiersschip, drie weken heel langzaam van Indonesië naar Nederland. En wij dachten dat we terug zouden komen, maar dat was niet zo. In Genua, Italië, gingen we van het schip af. Het schip ging nog helemaal om Portugal heen, daar was altijd een hele woeste zee. Veel mensen ziek werden daar vreselijk ziek van, dus de meeste mensen gingen van het schip en met de trein door Zwitserland naar Nederland.’

Hoe was het om in de oorlog te leven?
‘Het was een hele schrik. Eigenlijk hoorden we niet in Nederland in de oorlog. Wij kwamen uit Indië, Indonesië. Terwijl we met verlof waren, met de bedoeling weer terug te gaan, brak de oorlog uit. En we hadden alleen maar een koffer met alleen maar zomerkleren en we wisten niet dat we vijf jaar moesten wachten. We hadden aan alles gebrek: aan kleren, aan eten. We waren jaloers, want de mensen, die niet met verlof uit Indonesië waren, die hadden het goed. Maar we wisten toen niet dat de japanners kwamen en dat ze in Jappenkampen moesten.’
‘Toen gebeurde het wonder dat mijn vader, hij werkte bij de shell, meteen na de oorlog naar Curaçao werd gestuurd. Toen woonden we ineens weer in de tropen. Weer in een wit huis, weer met palmbomen, heerlijk. De mooiste tijd van mijn leven.’

Wat waren de verschillen tussen Indonesië, Nederland en Curaçao?
‘Alles was verschillend. In Indonesië hadden we een grote tuin, palmbomen, dieren, honden en katten. In Nederland was de oorlog, we woonden op een kleine etage met kleine kamertjes. Op Curaçao hadden we opnieuw een groot huis, een breed dak, schuin op het huis, schaduw, heerlijk. En daar was ook nog wind! Op Java was het heel heet, mijn moeder kon daar niet tegen. Maar op Curaçao was altijd wind.’

Wat deden uw ouders?
‘Mijn vader was accountant. Ik wist helemaal niet wat dat was, iemand die iets deed met geld. En daarvoor ging hij steeds naar een ander land, hetzelfde werk doen. Mijn moeder was altijd de witte mevrouw aan het uithangen; veel tennissen en borrelen en niet thuis zijn. Daarom spraken wij eerder Maleis in Indonesië, dan Nederlands in Indonesië. Want er waren altijd allemaal bedienden op de achtergalerij. Die leerden ons Maleis. Mijn moeder was er bijna nooit, en mijn vader was er helemaal nooit. De moeders zeiden tegen elkaar: ‘Hoe komt het toch, dat die kinderen zo Indisch worden en zo veel Indisch spreken?’ Ze hadden helemaal niet door dat zij dat eigenlijk zelf veroorzaakten door er nooit te zijn. Heel raar.’
‘Ik was een wit kind en was altijd in een bevoorrechte positie. Dat was een luxepositie. Je had het altijd goed, je had spullen, je had eten. Dat is het koloniale verleden. De andere mensen, die hadden het niet zo goed. Koloniën gingen altijd ten koste van de gekleurde mensen.’

Voelde u zich een beetje schuldig als u zag hoe de gekleurde mensen leefden?
‘Toen niet, toen dacht ik dat het normaal was. Maar nu wel. Nu weet ik dat het ten koste van andere mensen gaat. Als kind vind je dat heel gewoon, dat is natuurlijk helemaal niet heel gewoon!’

Had u vrienden, die arm waren?
‘Als ik eerlijk antwoord, eigenlijk niet. Want al die witte mensen waren over het algemeen rijker dan de gekleurde mensen en die kenden elkaar. Dus ik kende eigenlijk geen mensen die arm waren.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik ben meer dan mijn huidskleur’

Meneer Carl Hagenaar is 86 jaar. Hij is al bijna 60 jaar met zijn vrouw Yvonne getrouwd. Ze is meegekomen naar Basisschool Polsstok in Amsterdam-Zuidoost waar Dejanero, Aaron, Romayli, Ishaaq en Catteleya uit groep 8 ademloos luisteren naar alle spannende verhalen, die hij vertelt over zijn jeugd in Nederlands-Indië.

Hoe was het om in Batavia te leven?
‘Ik ben in 1939 geboren in Batavia. Het was net voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Ik ben de eerste jaren van mijn leven door mijn oma grootgebracht. Mijn vader was opgepakt door de Japanners en moest werken aan de Birma spoorlijn. Ik werd heel erg verwend door mijn oma. Mijn oma heeft mij liefde en veiligheid gegeven. Ze was in die periode mijn moeder. Mijn oma was de liefste vrouw ter wereld, maar ook heel streng. Iedere avond werd ik met koud water gebaad en daarna afgedroogd. Dan zetten ze me poedelnaakt op bed en werd ik overal gecontroleerd. In mijn haren, tussen mijn tenen. Als ik een schrammetje had, en die had ik nogal eens, want ik speelde altijd buiten, dan deed ze er jodium op. En dat was echt pijnlijk!!  En dan kon ik schreeuwen wat ik wilde, maar ze ging gewoon door. Mijn oma en ik gingen altijd samen naar bed. En als ik morgens wakker werd, dan was ze al in de keuken iets aan het klaarmaken voor het ontbijt.’
Indonesië ligt midden op de evenaar. Als de zon opkomt, om zes uur in de ochtend begon het leven. En om zes uur s’avonds werd het donker en was de dag voorbij. Om zeven uur begon school en om twaalf uur kwam ik thuis. Dan ging ik eerst douchen of baden, zoals dat dan heette. Daarna kreeg ik warm eten. En na het eten ging je naar bed; de siësta zoals die hier in Europa heet. Om vier uur stond ik weer op. En dan ging ik weer douchen. Want tijdens dat middaguurtje werd je kletsnat van het zweet. We hadden toen nog geen airconditioning.’
‘Dan gebeurde er iets, dat ik als een misdaad beschouwde voor kinderen, want daarna werd ik in spierwitte kleding aangekleed. In een land dat vies en stoffig was. Ik droeg altijd witte sokjes met witte schoentjes, een wit broekjes en witte blouse. Als ik een halve minuut buiten liep, was ik alweer vies, want ik ging dan voetballen met andere jongens. Maar mijn ouders werden daar nooit boos om, want we hadden een wasvrouw en mijn kleding werd gewoon iedere dag gewassen. Tegen een uur of zes kwam ik dan weer thuis en dan ging ik eerst weer douchen. Dan kreeg ik kleding aan voor het avondeten. Tijdens het slapen, droeg ik nooit een pyjama hoor, want dat was gewoon te warm. Ik had een kort broekje aan om te slapen. Dat slapen viel niet mee hoor, want er waren heel veel muggen.’

Hoe was uw school?
‘Wij hadden in Nederlands-Indië hetzelfde onderwijs als in Nederland. Je had drie type scholen. Je had een school voor de Nederlanders. Kinderen, die uit Nederland kwamen of in Nederlands-Indië waren geboren, maar niet gemengd bloedig waren. De tweede school was voor ons, Nederlands-Indische jongens. En de derde school was voor de Indonesiërs. Wìj hadden hetzelfde onderwijs als de Nederlandse scholen. Alleen die scholen werden niet gemengd. De Indonesiërs hadden een totaal andere school. Dat noemden wij dan de skola jonkok. Skola is school en jonkok is op je hurken zitten. Als je door een Indonesisch dorp reed in die tijd, zag je op het centrale grasveld Indonesische kinderen op hun hurken zitten met een lei en een griffel en daar kregen ze onderwijs.’

Wat merkte u van de oorlog?
‘Ik woonde dus bij mijn oma en op een dag kwamen er allemaal mannen op de oprit, deze Indonesische strijders heten Permuda’s.  Ze hadden grote kapmessen en zeiden tegen mijn oma dat we weg moesten gaan. Dat deed mijn oma niet. Toen hebben ze onze honden gedood, een voor een. De dag daarna kwamen ze weer zeggen dat we weg moesten gaan anders zouden ze haar kleinzoon, mij dus, de volgende dag meenemen. Toen hebben we direct een koffer gepakt. We kwamen in een gebied waar het veilig was, in een kleine kamer. Daar zag ik mijn moeder terug.’

Hoe was uw reis naar Nederland?
‘Toen ik 12 jaar was, ging ik met mijn tante, met het vliegtuig naar Nederland. In die tijd kon er s’avonds niet gevlogen worden. Dus wij deden er drie dagen over om van Batavia naar Amsterdam te vliegen. Hier op Schiphol zouden we worden ontvangen door de oudste dochter van mijn tante. Die zou ons daar komen halen. Maar ze was er niet. Ik had wel haar telefoonnummer. Die nicht van me had zich een dag vergist. Ze zei: ‘Pak maar een taxi.’ We hadden helemaal geen cent bij ons, maar gelukkig was daar een dame in een kantoortje, die alles regelde voor repatrianten. Mensen die uit Nederlands-Indië kwamen in die periode, die werden repatrianten genoemd. Zij heeft toen een taxi voor ons geregeld en toen zijn we naar een pensioen in Zandvoort terecht gegaan.  De volgende dag kwam er een mevrouw om met mij kleren te kopen, want ik had alleen maar een kort blousje aan en een fladderbroekje en ik had het erg koud. Het was geloof ik 15, 16 graden. De volgende dag kwam ze terug om met mij naar een school te zoeken.’

Heeft u ooit racisme meegemaakt?
‘Dat is een hele goede vraag. Ik vind dat een ongelooflijk mooie vraag. Ik heb me in Nederland nog nooit gediscrimineerd gevoeld. Ik heb nooit rassenhaat ervaren. Let op, ik zeg niet dat dat er niet is, dat is er wel degelijk. Alleen ik heb het niet ervaren. Ik begon te vertellen zojuist over de jongens, die me vroegen waar ik mijn Nederlands geleerd had. Nou, dat kun je beschouwen als rassendiscriminatie, maar ik heb gedacht, nou de jongens die weten dat niet, ze zijn nieuwsgierig. Ik ga het ze vertellen. En zo heb ik me altijd gedragen.’
‘Ik heb een Indonesische oma gehad. Die heeft nooit op school gezeten. Maar mijn oma was een hele wijze vrouw. Die heeft me levenswijsheden in mijn leven meegegeven. Waar ik nu nog op teer. En een van die levenswijsheden is: ‘Wees altijd beschaafd’. Laat je nooit verleiden tot onbeschaafd gedrag. Jullie bepalen hoe je ermee omgaat. Ik geloof ook niet dat je alleen op je huidskleur gediscrimineerd wordt. Dat geloof ik niet. Joden worden ook gediscrimineerd. En niet vanwege hun neus, niet vanwege hun haar. Daarom kom ik iedere keer weer terug op dat beschaafd zijn. Wees altijd beschaafd. Een jongere broer van me, die was onbeschaafd. Hij timmerde er altijd op los als hij dacht dat hij gediscrimineerd werd. Ik ben ook donker, ik heb ook een andere huidskleur, maar ik laat me niet door iemand anders op mijn huidskleur wegzetten. Ik ben meer dan mijn huidskleur. Jullie zijn meer dan je huidskleur. Gedraag je daarna.’

Archieven: Verhalen

‘In Nederland had ik niemand’

Mevrouw Zorka Gostinirovit is een lieve stoere vrouw uit Bosnië en Herzegovina. Ze is dol op kinderen en heeft voor Justin, Tyrone, Jahzarra en Eliana uit groep 7b van OBS Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost snoepjes uit Bosnië meegenomen.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Bosnië, voormalig Joeslavië. Bosnië ligt in de Balkan, richting Griekenland. Ik woonde in een dorpje met mijn moeder en vader, vier broertjes en zus. Ik was de oudste. We woonden op een boerderij met allemaal dieren. Koeien, kippen, kalkoenen. Mijn vader werkte altijd, hij was weinig thuis en heel streng. Vanaf 5 jaar moesten we al meehelpen met werken. Bijvoorbeeld de koe gras geven. Ik wilde altijd wel graag spelen met andere kinderen, maar dat mocht ik niet, want ik moest werken. In vakanties ook. Als alle kinderen gingen zwemmen in de rivier mocht ik dat niet, ik moest werken. Takjes zoeken in het bos en in stukjes hakken om op te stoken. Toen ik 7 jaar was, ging ik naar school. Die was vier kilometer verderop. Daar moesten we heen lopen, want er bestond geen openbaar vervoer.’

Wat was uw favoriete vak op school?
‘Ik was niet zo geïnteresseerd in school. Ik merkte dat rijke kinderen voorgetrokken werden en daar kon ik moeilijk tegen. Ik was vaak boos, omdat ik gepest werd. Maar dat liet ik niet toe, dus nam ik de pestkoppen onder handen. En dat vonden de meester en juf niet leuk.’
‘Op een gegeven moment gingen we verhuizen van het dorp naar de stad. Ineens woonden we in een huis op de zesde etage. Onze vader bedoelde het goed, want nu hoefden wij niet meer zo ver lopen naar school. Maar ja, als je het buitenleven in een dorp gewend bent, met de natuur om je heen, dan is het leven in de stad niet leuk. Vaak kreeg ik straf van mijn vader en dan mocht ik niet naar buiten. Het voelde als een gevangenis.  Dat heb ik van 1966 tot 1969 volhouden. Ik was best goed op school. Ik kon goed leren. Maar omdat ik ook hier gepest werd, vond ik het niet leuk. Ik maakte ook veel ruzie met mijn vader. Ik had een grote mond. Maar daardoor kreeg ik ook heel veel klappen van hem. Ik werd elke dag geslagen. Na twee jaar zei ik tegen mijn vader: ‘Ik wil niet meer naar school. Ik stop ermee. Jij kan mij doodmaken nu maar ik ga niet terug’. Ik was 14 jaar. Toen ben ik met mijn broertje terug naar het dorp gegaan en ben bij mijn oma gaan wonen. Daar heb ik gewerkt.’

Wanneer bent u weggegaan?
‘Toen ik 19 jaar was, heb ik me ingeschreven bij het arbeidsbureau. Ik wilde in het buitenland werken, het liefst in Duitsland, omdat veel van mijn familie daar was. Maar ze boden me een baan aan in Nederland en die heb ik aangenomen. Ze zeiden: ‘Het is een land van bloemen.’ Ik dacht alleen maar: ‘Het kan me niet schelen, als ik maar weg ben van huis.’ Het arbeidsbureau regelde alles, de vliegreis, het verblijf in een pension. Dat is allemaal netjes gedaan. In Nederland had ik niemand, ik was helemaal alleen.’

Hoe lang duurde het om Nederlands te leren?
‘Dat duurde vier jaar. Ik heb alles geleerd via de televisie. Er waren toen maar twee zenders; Nederland 1 en Nederland 2. Meer was er niet. Ik woonde in een pension met dertig andere meiden, die in de fabriek werkten. Die andere meiden gingen ieder weekend uit. Maar ik niet. Ik wilde mijn geld niet opmaken. Dus ik keek televisie en elke woord probeerde ik te onthouden en als ik het niet wist dan vroeg ik het op mijn werk aan collega’s.’

Wat vond u het moeilijkst toen u in Nederland kwam?
‘Dat ik niet kon praten met Nederlandse mensen. Ik wilde dat wel graag, want ik hou van praten, maar ik kende de taal niet. Er waren wel veel Joegoslavische meiden, maar ik wilde niet zoveel met hen praten. Ze zeiden maar wat en lachten je uit. Toen ik zag dat ze een vrouw pestten, die een kromme rug had, vond ik dat niet leuk. Ik vroeg ze om ermee te stoppen. Dat deden ze niet. Toen heb ik een paar van die meiden geslagen. Echt waar. Ik zei: ‘Als je dat nog een keer doet dan is het klaar’. Later werd ik verliefd op mijn man. Hij was een Nederlandse buschauffeur. We trouwden en kregen twee dochters.’

Waar voelt u zich thuis?
‘Dat is een moeilijke vraag. In Nederland vind ik het leuk. Ik heb hier alles. Mijn Kinderen zijn hier, mijn kleinkinderen ook. Dat is het belangrijkste. En ik heb goede zorg hier in Nederland. Daar heb ik niks. Alleen een huis. En dat huis kost veel geld. Ik ga daar wel iedere vakantie heen. Wel drie keer per jaar. Zes weken lang.’

 

Archieven: Verhalen

‘In Nederland heb ik mijn man leren kennen’

Selia, Kemi, Dylan en Marques uit klas 7B van OBS Wereldwijs in Amsterdam- Zuidoost gaan op de fiets naar verzorgingscomplex de Venser. Daar interviewen ze mevrouw Josette Panka. Mevrouw Panka is in Suriname geboren, maar heeft het grootste deel van haar leven op Curacao gewoond.

Waarom bent u van Suriname naar Curaçao verhuisd?
‘In Suriname was mijn vader politieagent, maar hij dacht dat hij het op Curaçao beter zou hebben. Ik was 7 jaar toen mijn vader werk kon krijgen op Curaçao in de olieraffinaderij. Er kwamen veel mensen daar werken, ook uit andere landen. In deze raffinaderij werd ruwe olie, die uit de grond werd gehaald in Venezuela, verwerkt tot benzine en bruikbare gasolie.’

Hoe ging de verhuizing?
‘Mijn vader en moeder gingen daar eerst naar toe om een huis te zoeken. Na drie jaar hadden zij dat gevonden en konden de kinderen ook verhuizen naar het eiland. In de tussentijd woonden wij in Suriname in een internaat met veel andere kinderen en werden we verzorgd en opgevoed door nonnen. Dat was niet altijd leuk, die sloegen soms. Mijn ouders stuurden af en toe lekkers naar ons in het internaat, maar dat werd verdeeld over alle kinderen of de nonnen namen het zelf.’

Wat is een leuke herinnering aan Curaçao?
‘Het was rustig. Ik zat veel te lezen op het balkon en ik had een vriendin, die woonde naast ons. Het leukste was aan het eind van de maand, als mijn vader had ’ontvangen’. Dan had hij salaris gekregen. We gingen met de grote auto een ijsje halen. Geweldig was dat. En we gingen boodschappen doen en grote zakken rijst halen.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Op een gegeven moment ging mijn moeder weg bij mijn vader. Ze had het niet meer naar haar zin op Curaçao en ging naar Nederland. Haar ouders waren al eerder vanuit Suriname naar Nederland verhuisd. Dus daar kon ze naartoe. En ik dacht: ‘Ik ga mee’. Ik was ook net mijn vriendje kwijt. De reis met het vliegtuig duurde negentien uur, met vele omwegen. Nu duurt het negen uur. In Nederland ben ik cursussen gaan volgen en kon ik gaan werken. Ik kon gelijk werk vinden en kon ook een eigen kamer vinden in Utrecht. Ik heb altijd administratief werk gedaan, als receptionist. Ik was pas twintig jaar.’
‘In Nederland heb ik mijn man leren kennen. Hij kwam ook van Curaçao. Hij was bij de marine en door hem zijn we in 1989 weer naar Curaçao verhuisd. Toen heb ik weer 26 jaar op het eiland gewoond, maar tien jaar geleden ben ik weer naar Nederland gekomen voor mijn kinderen. Ik miste mijn familie. Ik heb een zoon van 45 en een dochter van 42 jaar en drie kleinkinderen, twee meisjes en een jongen. Ik heb op ze gepast tot hun vierde jaar.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Eigenlijk heb ik drie thuislanden’

Mevrouw Elionoor Mohamed woont in een gelijkvloerse aanleunwoning. Selia, Kemi, Dylan en Marques uit groep 7B van OBS Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost interviewen haar daar in een mooie ruimte van het woonzorgcomplex. Mevrouw Mohamed is 76 jaar, maar ze ziet er nog heel jong uit vinden de leerlingen.

Wat is uw afkomst?
‘Ik ben Surinaams-Hindoestaans. Mijn moeder is Surinamer en mijn vader is Hindoestaan. Hij kwam uit India uit de stad Agra. Daar is hij geboren. Hij vertelde ons dat hij er niet tegen kon dat de mannen daar hun vrouwen sloegen. Dat mocht daar gewoon en dat kon hij niet aan. Je werd ook uitgehuwelijkt in India bij je geboorte. Dat betekent dat je met iemand moest trouwen, die je ouders hadden uitgekozen. Of je dat nou wilde of niet. Maar mijn vader heeft dat nooit gewild en daarom is hij weggegaan. Naar Suriname. Hij heeft het niemand gezegd. Zijn ouders hebben hem onterfd. Hij heeft nooit meer contact met ze gehad, maar het kon hem niet schelen. Hij is nooit meer teruggegaan naar India.’

In welk land woonde u vroeger? En hoe was het leven daar?
‘Ik woonde in Suriname. Het leven was gezellig. Ik woonde er met mijn moeder, mijn vader, vijf broers en twee zussen. Ik ben de jongste en scheel dertien jaar met mijn oudste zus. Ik speelde vaak in het bos en klom in de bomen om vruchten te plukken. Ik werd door iedereen verwend. Ik hoefde nooit veel te doen in het huishouden. Ik hoefde nooit te koken, of iets in het huishouden te doen. Bij mijn moeder was er altijd lekkers, mijn moeder hield van bakken. Vooral koek. Er was geen dag dat dat er niet was. De buren kwamen ook vaak bij mijn moeder eten. Maar ik hield niet van eten hoor. Ik kan me niet voorstellen dat mensen zo van eten houden. Ik vond het altijd een straf als ik moest eten. Mijn ouders waren echt lief en zorgzaam. Nooit heb ik mijn ouders zien bekvechten. Echt nooit. Het verwonderde me dat ze dat altijd achter gesloten deuren deden. Op vrijdagavond ging mijn vader altijd kaarten met de jongens. Mijn moeder speelde dan Mens erger je niet met de meisjes. Dat was altijd leuk.’

Waarom bent u eigenlijk naar Aruba gegaan?
‘Toen Suriname onafhankelijk werd in 1975 ging het slechter in Suriname. Dingen begonnen duurder te worden. De banen werden minder. Voor ons niet persé hoor, want mijn man werkte bij Suralco, dat is een groot bedrijf dat aluminium maakte. Daar ging het altijd goed. Maar we verhuisden toch naar Aruba.’

En waar werkte u dan toen u in Suriname en Aruba was?
‘Toen ik op Aruba woonde, heb ik als verpleegster gewerkt. Op de kinderafdeling van het ziekenhuis. In Suriname heb ik gewerkt bij de Fiat autodealer. En ook bij het ministerie van Onderwijs. Ik heb altijd veel gewerkt. Mijn moeder lette op mijn kinderen, dus dan kon ik werken. Ik kon niet stilzitten. Ik vind het raar om stil te zitten en niets doen. Ik hield van kinderen. Er waren altijd kinderen bij mij over de vloer. Ze kwamen ook vaak logeren. Ik had één motto. Als je bij me komt logeren, moet je mee naar de kerk gaan. We moeten God danken dat we leven en dat we eten en drinken.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘Ik kwam eerst altijd hier met vakantie, want mijn moeder woonde hier. Nadat mijn vader was overleden in Suriname, is ze naar Nederland verhuisd. Haar zusters woonden ook allemaal in Holland. Dus ik ging ieder jaar mijn moeder opzoeken. Ik vond het altijd jammer dat ze alleen achterbleef. Maar zij vond het niet erg. Ik heb zelf vijf kinderen. Drie jongens en twee meisjes en inmiddels ook twaalf kleinkinderen. Op een gegeven moment gingen mijn kinderen naar Holland om hier te studeren. En mijn kleinkind werd geboren en toen ben ik ook naar Nederland gekomen. Ik was toen 55 jaar. Waar mijn kinderen zijn, ben ik.’

Wat was leuk en minder leuk aan de reis daarnaartoe?
‘Ik ben een vrouw, die altijd geniet van de reis. Echt waar. Als ik van Nederland naar Suriname ga geniet ik, en ook als ik naar Aruba ga. Ik ga daar elk jaar naartoe. Maar als ik dan naar Nederland terugkom, ben ik even blij. Dus eigenlijk heb ik gewoon drie thuislanden; Suriname en Aruba en Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘We dachten dat Nederland het land van melk en honing zou zijn’

Ryan, Meridin, Kaylen, Angelino en Alvin uit groep 7B van OBS Wereldwijs in Amsterdam Zuidoost interviewen mevrouw Edith Marfo. Zij is in Ghana geboren. Voor het interview is ze naar de school gekomen. Haar dochter, Alicia, is er ook bij en de leerlingen hebben ook wat vragen aan haar gesteld. Mevrouw Marfo heeft een tas mee vol met spullen uit Ghana meegenomen.

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Ruim dertig jaar geleden, toen ik 16 was, ben ik met mijn vader en zusje hier naar Nederland gekomen. We gingen op reis om een beter leven te gaan opzoeken. Mijn vader woonde al hier met zijn vrouw. Hij was met een andere vrouw getrouwd. Hij heeft ons vanuit Ghana hier naartoe gebracht. Mijn moeder was overleden in Ghana. Dus door mijn vader ben ik hier gekomen als een jong meisje.’

Hoe was het leven vroeger in Ghana?
‘Ik had het best wel oké. Ik ging naar school. Ik had een zusje en broer, ik was de middelste. Mijn moeder zorgde voor ons. We hadden het niet zwaar of zo. En ja, ik was gewoon een kind. In Ghana heb ik het basisonderwijs afgemaakt. In Ghanees onderwijs heb je primary school, secundary school en high school. Het is net zo’n systeem als in Amerika. Dus ik zat op de secondary school toen ik naar Nederland kwam, dus de middelbare school.’

Hoe waren de eerste jaren in Nederland?
‘We dachten dat Nederland het land van melk en honing zou zijn, maar het was toch echt wel moeilijk. Ik ging wel naar school, maar ik sprak de taal niet. Al die meiden om mee heen spraken een voor mij vreemde taal. Toen ben ik naar een speciale school gegaan om de taal te leren. Daar zat ik met Turkse mensen, Marokkanen, dus dat was heel gemengd, dat was wel prettig, want we verstonden elkaar allemaal niet en moesten allemaal Nederlands leren. We konden alleen in het beetje Nederlands, dat we net hadden geleerd, met elkaar praten. Zo heb ik toch vrienden gemaakt. Toen dat klaar was, was ik al bijna 18. Toen ging ik naar onderwijs voor volwassenen, maar halverwege moest ik stoppen, want er waren problemen met mijn papieren. Toen dat opgelost was,  ging ik verder naar school. Ik heb mijn mbo-diploma gehaald als verzorgende in de gezondheidszorg. Ik kom nu bij mensen thuis. Ik doe de thuiszorg om mensen te verplegen, als ze bijvoorbeeld een operatie hebben gehad in het ziekenhuis.’

Hoe vaak bidden jullie per week?
‘Het is verschillend. We gaan elke zondag naar de kerk. Daarnaast hebben we een gebedsgroep. Bidden kun je zelf bepalen. Je bidt bijvoorbeeld in de ochtend als je gaat eten. Als je gaat slapen. En tussendoor bepaal je zelf wel weer wanneer je bidt. Je bidt wanneer je het gevoel hebt dat je moet bidden. Daar is geen verplichting aan. We zijn christelijk, wij zijn baptisten. Op zondag dragen Ghanese families andere kleding dan door de week, dan zie je de kinti en de hoofddoeken. Op zondag kleden ze zich uitbundig aan.’

In welk land zou je liever willen overlijden in Ghana of in Nederland?
‘Mijn kinderen zijn opgegroeid hier. Als ik overlijd, mogen ze me hier begraven, dan kunnen m’n kinderen bloemetjes komen brengen. Mijn vader had een wens om hem over te brengen, daarom hadden we hem overgebracht naar Ghana voor de begrafenis. Dat kost heel veel geld. We hebben het gedaan. We hebben hem daar in Ghana begraven.’

Gaat u nog wel eens terug naar Ghana?
‘In principe ga ik elke twee jaar naar Ghana. Mijn broer woont nog in Ghana. Hij heeft een baan. Hij heeft kinderen, familie. Hij woont in de hoofdstad, Accra. En als ik daar ben, dan hebben we het gezellig. We praten over van alles en nog wat. Doen we leuke dingen samen. Er zijn ook nog ooms en tantes en oma’s daar. Mijn zusje woont hier in Nederland, zij is verpleegkundige.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik zag dat er hier scholen zijn voor dove kinderen’

In een prachtig Afrikaans gewaad komt meneer Demba naar OBS Wereldwijs in Amsterdam Zuidoost waar Amayah, Saad, Christopher en Arya uit groep 7B hem van alles vragen over het land waar hij geboren. Ze praten ook over zijn geloof, want net als Saad is meneer Demba Moslim. En Amayah en Arya willen graag weten hoe Mauritaans klinkt.

Hoe zag uw geboorteland eruit?
‘Ik ben in 1951 geboren in Mauritanië. In een dorpje Bmagen, 400 km van de hoofdstad vandaan.   Mauritanië ligt in Afrika en grenst aan Senegal, Mali, Westelijke Sahara, Algerije en Gambia. Er wonen maar vier miljoen mensen. We hebben vier talen Peul, Wolof, Soninke en Haratin. Maar elke dorp heeft ook een eigen taal. Het was vroeger een kolonie van Frankrijk, dus er wordt ook Frans gesproken. De helft van het land is een hele grote woestijn. En de andere helft is bos. Ik had drie broertjes en een zusje. Wij zijn Moslim en gingen naar de Koranschool. We zaten wel met tachtig kinderen in één klaslokaal. Jongens en meisjes zaten in aparte rijen maar zaten wel bij elkaar in de klas.’

Hoe oud was u toen u vertrok en waarom vertrok u?
‘Ik was 23 jaar toen ik naar Frankrijk ging om daar te werken. Ik had wel werk kunnen vinden in Mauritanië, maar ik verdiende daar heel weinig. Ik had een collega, die in Frankrijk werkte, en die verdiende meer. Dus toen dacht ik: ‘Ik ga naar Frankrijk. Daar kan ik ook meer geld verdienen. Ik kan dan ook nog zorgen voor mijn moeder en vader en kinderen.’ Daarna ging ik naar Duitsland en daarna naar Nederland. Ik werkte in een bloemenveiling, maar dat vond ik niet leuk en toen stopte ik daarmee. Nu werk ik als marktkoopman. Ik koop kunst in Afrika om vervolgens door te verkopen in Nederland. Ik sta bijvoorbeeld iedere maandag op de Noordermarkt in het centrum van Amsterdam.’

Hoe vond u het toen u in Nederland aankwam?
‘Toen ik hier in Nederland kwam, vind ik het vreemd om zo veel fietsten zien. Nederland is vol met fietsen. Vooral in de stad.’

Was het lastig om Nederlands te leren?
‘Ja, het was heel lastig. Ik ben nu bijna 40 jaar hier, maar ik kan niet goed Nederlands spreken. Ik ben met een Nederlandse vrouw getrouwd. Ik zag hier in Nederland dat er scholen waren speciaal voor dove kinderen. Dat was er in mijn land niet. Als je doof geboren werd, had je heel weinig kansen daar. Je telde niet mee in de samenleving. Samen met mijn vrouw heb ik in Mauritanië een school opgericht voor dove kinderen. Mijn vrouw heeft dertien kinderen geadopteerd.’

Voelt u zich meer thuis hier of in Mauretanië?
‘Als ik hier ben, voel ik me hier thuis. Alleen als het winter is, wil ik wel graag naar de Mauretanië. Als ik in Mauretanië ben voel ik me daar thuis.  Als het daar 45 graden is dan wil ik weer terug naar Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik vond dat Suriname werd uitgebuit’

Atilla, Joshey, Nélida en Jaylin uit groep 7B van OBS Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost mogen op school mevrouw Cynthia Pools interviewen. Dat is bijzonder want mevrouw Pools is de schoonmoeder van de juf! Ze laat vergeelde foto’s van vroeger zien en ze heeft een kunstwerkje van bauxiet meegenomen. Het is een vis gemaakt in het dorp Moengo, waar mevrouw Pools is geboren.

Wat is uw geboorteland?
‘Ik ben geboren in Suriname. In het dorpje Moengo in het Marowijne district. Dat dorpje werd gebouwd speciaal voor de werknemers, die bauxiet gingen ontginnen. Het is eigenlijk een bauxietstadje. En wat is bauxiet? In Suriname vonden ze in het begin van de twingtigste eeuw een mineraal in de grond en dat heet bauxiet. Daar maken ze aluminium van. Aluminium wordt veel gebruikt in de vliegtuigindustrie bijvoorbeeld, maar ook in de bouw en transportindustrie. Mijn vader werkte bij SURALCO, de Surinaamse Aluminium Company, het bedrijf dat van bauxiet aluminium maakt. En daar groeide ik op. We hadden een heel groot erf met kippen en ganzen. Allerlei dieren, want dat vond mijn vader leuk. Ik groeide op in een gezin met acht kinderen. Ik was de vijfde. Mijn moeder kon heel goed koken en bakken. Haar ouders hadden een bakkerij in Moengo. Ze verkochten daar broden en gebakjes. Als je een heel groot gezin hebt met acht kinderen, dan is brood kopen eigenlijk best duur. Dus mijn moeder leerde ons al heel snel hoe je brood moest bakken. Wij bakten iedere zaterdag zelf onze broden.’

Waarom ging u naar Nederland.
‘Toen ik 17 jaar was, had ik mijn middelbareschooldiploma gehaald. Ik kreeg als cadeau van mijn ouders een ticket om op vakantie te gaan naar Nederland. Samen met mijn moeder en nog een zusje, kwamen wij in 1977 naar Nederland. Mijn broer woonde daar al. Ik ben niet meer teruggegaan. Ik ben hier gebleven.’

Waarom bent u niet teruggegaan?
‘Ik wilde eigenlijk een economische studie gaan doen in Suriname. Ik had daarvoor al een beurs aangevraagd en ook al gekregen. Het was dus helemaal niet de bedoeling dat ik zou blijven. Maar ik was best wel kritisch over de Surinaamse regering. Ik zag bijvoorbeeld dat andere landen veel profiteerden van alle grondstoffen, die Suriname bezat en rijke mensen steeds rijker werden en arme mensen steeds armer. Ik vond dat Suriname werd uitgebuit. Daarom wilde ik econoom worden. Ik besprak dat ook met mijn broer. En toen zei hij: ‘Als je het beter wil begrijpen, kun je beter in Nederland gaan studeren en daarna teruggaan naar Suriname.’

Weet je nog wat u dacht toen u Nederland voor het eerst zag?
‘Het is heel gek, want ik kwam hier in augustus. Dan is het eigenlijk best wel warm. Maar ik vond het hier koud. In Suriname was het warmer. En alles was grijzig herinner ik me. Maar het spannende begon pas op het moment, dat we werden opgehaald door mijn broer. We reden met de auto vanaf Schiphol naar zijn huis in Amsterdam. En toen dacht ik: ‘Wat zijn er veel huizen en wat staan die huizen allemaal dicht op elkaar.’ In Suriname was ik gewend aan veel ruimte om me heen. Grote erven, noemen ze dat in Suriname. En nu stapten we binnen bij mijn broer en we gingen trappen op. Onder je woonde iemand en boven je woonde ook nog iemand. Dat vond ik eigenlijk wel een beetje raar.’

 Wat is nou typisch Suriname?
‘In Suriname was het zo dat als jij een vriendin of een nichtje of neefje hebt die het moeilijk heeft, dat je ouders dan zeggen: ’Laat die maar bij ons komen wonen’. Ik had daardoor heel vaak naast mijn broers en zussen, ook nog een neef of een nichtje of iemand, die helemaal geen familie was bij ons wonen. Dus zo kwam het dat wij niet met de acht kinderen, maar soms wel met tien kinderen waren. Sommigen zijn heel lang bij ons gebleven, wel jaren.’

Waar voelt u zich het meest thuis?
‘Toch in Nederland. Op sommige momenten wou ik dat ik in Suriname was. Bijvoorbeeld met de jaarwisseling. Dat wordt daar altijd heel groot gevierd. Sinds ik hier woon, ben ik er twee keer geweest met oud en nieuw. En de reden waarom ik niet vaak kan gaan is, omdat ik ook een juf ben, maar dan op de middelbare school. En dat betekent dat ik in december, net als jullie, maar twee weken vakantie heb. En in december zijn die tickets naar Suriname heel duur.’

Archieven: Verhalen

‘Ik zit echt tussen twee landen in’

Mevrouw Azra Shah woont heel dicht bij basisschool Wereldwijs dus Mirza, Rafaël, Shasmeen en Sofie uit groep 7B kunnen er heen lopen. Bij de deur doet iedereen zijn schoenen uit. Mevrouw Shah heeft veel lekkere en ook gezonde dingen klaargezet dus de ontmoeting heeft een goed begin.

Uit welk land bent u geëmigreerd?
‘Ik kom uit Pakistan. En in Pakistan heb je een gedeelte dat Kashmir heet. Dus ik kom oorspronkelijk uit Kashmir. Ik kom uit een gezin van tien kinderen. De meeste zijn meisjes en één jongen. Toen ik acht jaar was ben ik naar Nederland gekomen. Mijn vader kwam eerst en mijn moeder met zes kinderen kwam later. Mijn vier jongste zusjes zijn in Nederland geboren.’

Hoe was uw jeugd in Pakistan?
‘Ik herinner me dat ik veel buiten met klei speelde. En in water. We hadden allemaal kleine meertjes daar vlak bij ons huis, dus daar gingen we vaak spelen. Er waren ook schommels. Ja, dat herinner ik me. Ik zat ook op school, want ik weet nog vaag dat mijn oma ons daar altijd heen bracht en weer ophaalde. In Pakistan draag je een uniform naar school. Dus alle meisjes droegen een witte kameez, dat is een lange blouses en een witte salwar. Dat is een wijde broek. De sjaal heeft in iedere klas een andere kleur. Jongens en meisjes zitten in aparte klassen.’

Waarom koos u Nederland in plaats van Pakistan?
‘Mijn vader had niet echt een baan in Pakistan. Hij had wel een gezin, waar hij voor moest zorgen. En dus heeft hij met een groep vrienden besloten om naar Europa te gaan om hier te gaan werken. Ze zijn lopend en liftend vanuit Pakistan in Griekenland terecht gekomen. En vanuit Griekenland naar Nederland gekomen. Hoe precies weet ik niet, maar ze hebben me echt gezegd lopend. Het had ook makkelijk een ander land kunnen zijn, maar ze zijn in Nederland terecht gekomen. Toen mijn vader eindelijk een beetje gesetteld was, kwamen wij in 1979.’

Wat herinnert u zich van de reis?
‘We moesten met het vliegtuig. Ik was 8 jaar, maar ik was heel bang toen ik het vliegtuig zag. Ik had nog nooit een vliegtuig gezien. Ik wou niet mee en zei tegen mijn moeder: ‘Ik ga niet in dat ding.’ Toen zei mijn moeder: ‘Als je er niet in gaat, dan kan je niet mee en laat ik je achter.’ Dat wilde ik natuurlijk ook niet. Dus ik ben maar gekomen. Eenmaal in het vliegtuig vond ik het geweldig.’
‘Toen we in Nederland landden, voelde het alsof ik op een andere planeet was terechtgekomen. Je bent klein en je kijkt naar een heel andere wereld. In Pakistan is er altijd zon. Daar heb je geen hoge flats. Het is er heel dun bevolkt, je hebt hier en daar een huisje en heel veel groen. In Kashmir zag je af en toe een auto en hier zag ik voor het eerst een roltrap en een metro. Alles was anders, maar als kind wen je heel snel. We gingen wonen in Amsterdam-Zuidoost in de K-Buurt in een flat die is er nu niet meer. Ik ging naar basisschool Onze Wereld.’

Wat was lastig in Nederland?
‘In die tijd, in de jaren ‘80, waren er waarschijnlijk niet veel buitenlandse mensen hier. Dus toen ik nieuw op school aankwam, samen met mijn zusje van zes, wist de hele school daarvan. Echt alle kinderen en alle mensen van de school wisten dat wij nieuw waren. Ze kwamen allemaal naar ons toe. We kregen stickertjes, dus dat vond ik heel leuk! Maar ik sprak de taal niet. Dat was wel apart. Je weet niet hoe je bepaalde dingen moet zeggen. Onze juf was een bijles juf. We werden door haar uit de klas gehaald en zij leerde ons dan allerlei Nederlandse woorden. Ze nam ons ook mee naar haar huis, dus ik leerde haar en haar hele gezin goed kennen. We gingen we bij haar patat eten en zo. Daar heb hele leuke herinneringen aan.’

Is uw man ook Pakistaans?
‘Ja, ik wilde eigenlijk nooit trouwen. Mijn vader zei: ‘We moeten even voor Azra een man vinden’. Maar ik zei dat dat niet hoefde. Maar toch ontmoette ik in Pakistan vriend van mijn vader. Hij was professor en gaf ook les in Kashmir. Het heeft wel even geduurd, want er was best wel een cultuurverschil tussen hem, opgegroeid in Kashmir en ik opgegroeid in Nederland. Moest ik hem wel hierheen halen? We moesten echt wennen. Mijn man heeft ook heel veel moeite gehad met de taal. Maar uiteindelijk hij heeft het toch snel geleerd. Hij praat wel met een accent. Ik was 30 jaar toen ik ging trouwen. Ik heb maar één kind, terwijl ik zelf uit een groot gezin kom. Dat vind ik voor mijn zoon wel jammer.’

Welk land vindt u leuker? Nederland of Pakistan?
‘Dat vind ik heel moeilijk. Als ik daar ben, mis ik Nederland en als ik hier ben, mis ik Pakistan. Ik zit echt tussen twee landen in. Als ik daar bent, is niet alles is zo vanzelfsprekend. Als je boodschappen gaat doen, moet je eerst discussiëren over de prijs, want de buurman betaalt wat anders. Er is altijd wel iets. En omdat het nu in de stad heel druk is, ben je soms een halve ochtend kwijt om even naar een kantoor te gaan bijvoorbeeld. Als je een nieuw paspoort nodig hebt, kan het best maanden duren, omdat er iets niet klopt en de ene ambtenaar het niet toelaat en de andere wel. Dus je krijgt niet alles direct voor elkaar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892