Archieven: Verhalen

‘De soep was eigenlijk warm water met aardappelschillen’

In de auto op weg naar Osdorp bedenken Ikemba, Jayden, Yosef en Ilias van basisschool Zeven Zeeën nog wat vragen. Riki Simonis woont samen met haar man in een mooie ruime flat. De jongens zien overal stenen beeldjes staan. ‘Dat is mijn hobby’, zegt mevrouw Simonis, ‘ik bewerk spekstenen’. Na het koekje kan het interview beginnen.

U verhuisde in de oorlog van West naar Noord. Vond u het erg om te verhuizen?
‘Nee, helemaal niet. Ik heb een broer en een zus, ik ben de jongste, en we woonden met ons gezin in de Shackletonstraat in West. Daar hadden we maar een klein huis. Mijn vader was kleermaker en werkte thuis dus hij moest ook zijn ruimte hebben. ‘Op de trap’ woonden NSB’ers en naast ons woonden ook NSB’ers. Ze hadden posters van de Jugendstorm voor hun raam geplakt. Ik werd vaak op straat uitgescholden voor vuile NSB’er en dan zei ik: ‘Maar ik ben geen NSB-er’. Jawel, zeiden ze dan, dat hangt daar boven. Ik nam dan die kinderen mee naar boven om ze te laten zien dat die posters niet voor ons raam hingen, maar bij de buren. Mijn moeder was daar niet altijd blij mee. In Noord kwamen we in een ruim, dubbelbovenhuis terecht. In heel het blok woonde geen enkele NSB’er. Dat vond ik wel fijn.’

Moest u ook onderduiken?
‘Nee, ik niet. Mijn vader was ouder dan 40 jaar, dus ook hij hoefde ook niet onder te duiken. Alleen als je ongeveer tussen de 18 en 40 jaar oud was, moest je als man verplicht in Duitsland werken. Mijn broer was 18 jaar en moest daarom wel onderduiken voor als er een razzia kwam. We woonden in de Elzenstraat, op twee hoog, en hadden een zolder met een schuin dak. Alleen de zijmuur was gewoon recht. Mijn vader heeft daar heel voorzichtig met een zaag een vierkant uitgezaagd en toen bleek daar een hele ruimte achter te zitten. Daar legden we een bedje en een deken voor mijn broer, voor als de Duitsers kwamen. We hadden er een stuk behang voor gehangen en een tafel voor gezet, dus ze hebben nooit ontdekt dat er iets was. Handig hè… Als er een razzia was, deden ze dat meestal heel vroeg in de ochtend, rond een uur of zes. Dan waren de meeste mensen natuurlijk nog thuis. Een aantal mannen uit de blokken heeft bij ons in de buurt een dienst ingesteld om iedereen te waarschuwen als er een razzia op komst was. Altijd stonden twee mannen bij de pont op wacht, en als er dan Duitsers kwamen, fietste een van die mannen snel onze buurt in en riep heel hard: ‘Arie, Arie’. Dat betekende: attentie. En dan wist iedereen dat er Duitsers op de pont stonden en je naar je schuilplaats moest. Als de razzia voorbij was, riepen ze: ‘Hein, Hein’. Dat betekende ‘huis’. En dan kon iedereen weer gewoon de dingen doen die hij moest doen.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Afschuwelijk! Gelukkig kunnen jullie je dat helemaal niet voorstellen, maar we kregen bonnen om eten te halen en dan kreeg je een half brood voor de hele week. Op school gaven ze ons tussendemiddag soep, maar dat was eigenlijk warm water met aardappelschillen erin. We vonden het vreselijk vies en weet je wat we daar dan mee deden? We zaten in het gymnastieklokaal met onze rug tegen de matten, die hingen dubbelgevouwen tegen de muur, en daar stopten we die schillen dan tussen. Die hebben ze na de oorlog denk ik wel gevonden… We hebben ook tulpenbollen gegeten. Dat smaakte heel bitter en scherp. Het is niet lekker, maar dan had je weer even wat in je maag. Ik had eigenlijk constant honger.’

Archieven: Verhalen

‘Hoe kun je zoiets doen?’

Ria Schifflers heette Barhim, Amira Nadja en Sabuwan van basisschool Zeven Zeeën hartelijk welkom in haar flat in Amsterdam-Noord. Onder de tafel zat haar konijn dat tijdens het interview rond de kinderen scharrelde en leek mee te luisteren naar de verhalen. Op tafel lag een dik boek waarin alle namen van de Joodse slachtoffers stonden. Daar werd iedereen een beetje stil van.

Hoe was de bevrijding?
‘Op 6 mei 1945 kwamen hier twee vrachtwagens en een aantal jeeps aanrijden met Canadezen die vanaf de pont de Van der Pekstraat doorreden. Bij het Mosplein kwamen de eerste bevrijders langs en iedereen juichen natuurlijk. We zagen weer de Nederlandse vlag, die al die tijd door velen verborgen was gehouden. De Canadezen trokken kinderen op de wagens en gaven snoep. Ik mocht ook bovenop zo’n jeep zitten want ik was een jaar of 8 of 9. Ik kreeg kauwgom en chocola. Zoiets had ik nog nooit eerder gezien!’

Wat blijft u het meeste bij van de oorlog?
‘Ik had een Joods vriendje dat David heette. Ik noemde hem Dapie. Hij is weggehaald en naar een vernietigingskamp gebracht. Daar is hij vermoord, net als zijn vader, zijn moeder en zijn oma. Zijn opa was al dood. Dapi was mijn vriendje. Nog steeds kan ik daar emotioneel van worden, dat mensen zo kunnen zijn… Dat ze kleine kinderen kunnen doodmaken alleen om hun afkomst. Hoe kun je zoiets doen?’

Na de oorlog werkte u in de Hollandia Kattenburg-fabriek in Noord, hoe was dat?
‘Misschien weten jullie dat daar een razzia heeft plaatsgevonden… Op 11 november 1942 hebben de Duitsers er honderden Joodse werknemers weggehaald, tegen de afspraken in. In de hal was een gedenkruimte, waar de directeur elk jaar een herdenkingsdienst hield voor de mensen die niet meer zijn teruggekomen uit de oorlog. In die hal was ook een uitgang, waar al die Joden destijds in 1942 door naar buiten werden afgevoerd. De directeur heeft later deze uitgang weggehaald en er een gedenkteken geplaatst. Ieder jaar ga ik naar de herdenking bij het monument, vlakbij de IJpleinschool. De fabriek staat er niet meer, maar we mogen niet vergeten wat er gebeurd is. Hier heb ik ook nog een boek waar meer dan 100.00 namen in staan van Joodse mensen die vermoord zijn. En daar staat dus ook mijn vriendje Dapie in. Het is geen vrolijk verhaal, maar het hoort bij de geschiedenis. Ik krijg het idee dat sommige volwassenen niet nadenken, het gaat vaak over macht en gelijk hebben. Maar wat schieten we ermee op? We krijgen er alleen maar een hoop narigheid van.’

Oorlog in je buurt – Ria Schiffler. foto en © Yvonne Witte
Oorlog in je buurt – Ria Schiffler. foto en © Yvonne Witte

Archieven: Verhalen

‘Ik ben verraden door een ander meisje’

De Joodse Lous Steenhuis-Hoepelman (1941) zat als klein meisje ondergedoken bij haar oom en tante. Haar ouders, Joods en lid van de communistische partij, zaten elders ondergedoken. Lous Steenhuis werd verraden door een meisje en kwam een jaar later in de gevangenis van Westerbork terecht. Op basisschool Zeven Zeeën in Amsterdam-Noord vertelt mevrouw Steenhuis aan de leerlingen een sprookje over het leven van een prinsesje dat werd weggehaald bij haar ouders. Walid, Ihsane, Ikenna, Koray en Adama hangen aan haar lippen en vragen hoe het haar verder verging tijdens de oorlog.

Wat deden uw ouders in het verzet?
‘Voor de oorlog woonden in Amsterdam veel Joodse mensen. Amsterdammers zeiden aan het begin van de oorlog toen de Joden werden vervolgd: ‘Wij pikken het niet dat alle Joden worden weggehaald’ en ‘Blijf met je vuile poten van onze vuile Joden af’. Een groepje mensen besloot te staken als protest tegen het feit dat alle Joden werden weggehaald. Dat heette ‘de Februaristaking’. In de stad werden stiekem pamfletten opgehangen, met een oproep tot staken. Een van die pamfletten heeft mijn moeder gemaakt en met de hand geschreven. Daar ben ik heel trots op. Mijn moeder heeft na de oorlog verteld hoe zij en andere mensen van het verzet dit stiekem maakten, want na 8 uur ‘s avonds mocht je geen licht meer branden. Op een zolderkamer zetten zij een fiets op zijn kop. En door aan de trappers te draaien, kreeg je licht van de dynamo, de lamp van de fiets. Zo hadden ze toch licht. De volgende dag ging mijn moeder op pad om stiekem de pamfletten te verspreiden. Ze had de kinderwagen mee waar ik in lag mee, en onder mijn matrasje had ze deze pamfletten verstopt. Heel Amsterdam staakte. De winkels waren dicht, de bussen reden niet, de trams reden niet, in de havens werd niet meer gewerkt. Als je dan vraagt, heeft het geholpen? Niks, nee. In tegendeel. De Duitsers waren zo kwaad dat een heleboel mannen werden opgepakt en doodgeschoten als straf.’

Hoe zagen de onderduikplekken eruit?
‘Ik was ondergedoken bij een oom in Bussum, dat is vlakbij Amsterdam. Ik moest daar net doen alsof die oom en tante mijn vader en moeder waren, ik moest ook papa en mama zeggen. Ze woonden in een erg mooi huis in een hele deftige buurt van Bussum. Op een gegeven moment moest mijn oom ook onderduiken of eigenlijk zich aangeven omdat hij Joods was, maar dat deed hij niet. En toen moest ik daar weg. In Amsterdam werd ik door mensen van het verzet in een huis geplaatst. Ik moest me ergens op de zolder verstoppen. En daar ben ik verraden, door een ander meisje dat er ook ondergedoken zat. Zij was al verraden en werd weggehaald, en zei toen tegen de Duitsers: ‘Ja, maar er zit nog een meisje’. En dat was ik. Daardoor ben ik ook weggehaald.’


Kent u mensen die zijn doodgemaakt in vernietigingskampen in Auschwitz?

‘Mijn vader is in Auschwitz vermoord, al heel snel bij aankomst. In Auschwitz werd er gezocht naar mensen die jong waren en konden werken. Oude mensen en kinderen werden meteen doorgestuurd naar de gaskamers. Mijn vader was maar 27 jaar en dat is hartstikke jong, dus hij had best nog kunnen werken. Waarom hij meteen werd vermoord, heb ik lange tijd niet begrepen. Maar inmiddels weet ik dat mijn vader, nadat hij in Amsterdam was verraden en onderweg was naar het politiebureau, op de vlucht is geslagen. Toen zijn er 15 kogels op hem afgeschoten en is hij opnieuw gepakt en op het politiebureau gevangengezet. En van het politiebureau is hij naar Westerbork gebracht, en al vrij snel daarna met de trein naar Auschwitz. Ik denk nu dat hij behoorlijk gewond was, waardoor ze niks meer aan hem hadden in Auschwitz. Hij kon niet werken en daarom is hij meteen vermoord.’

Heeft u nog zusjes of broertjes?
‘Ik heb een halfbroer gehad. Mijn moeder heeft al vrij snel na de oorlog een nieuwe man leren kennen en hij is mijn tweede vader geworden. Ik zeg nooit stiefvader, dat vind ik zo’n rotwoord. Eerst zei ik heel lang ome Hans tegen hem, en later werd het papa. En toen heb ik nog een broertje gehad, een halfbroer, Erik heette hij. Die is op 21-jarige leeftijd door een auto-ongeluk om het leven gekomen. Dus mijn moeder heeft het niet makkelijk gehad. Eerst haar kind weg, toen haar man vermoord en daarna haar tweede kind omgekomen door een auto-ongeluk.’

Oorlog in mijn buurt – Lous Steenhuis. Foto en © Yvonne Witte
Oorlog in mijn buurt – Lous Steenhuis. Foto en © Yvonne Witte

Archieven: Verhalen

‘Ik wilde helemaal niet weg, maar ik moest’

Adri Frijlink vond het leuk om naar basisschool Zeven Zeeen in Amsterdam-Noord te komen, voor het interview met Funda, Nergis, Sahel en Zacharia. Het begon te sneeuwen en de kinderen maakten zich een beetje zorgen. Terwijl ze naar de sneeuw keken zagen ze opeens een vrolijk gezicht voor het raam, meneer Frijlink had ze gevonden! Maar het was helemaal geen oude man… Hij had een tas vol met foto’s en boeken over de geschiedenis meegenomen.

Hoe was het tijdens de oorlog in Amsterdam-Noord?
‘In het begin was er eigenlijk niet zoveel aan de hand. Maar later, in 1943, zijn er op onze buurt per ongeluk bommen gegooid. Dat kwam omdat de geallieerden de Fokkerfabriek op de Papaverweg zochten, maar die niet konden vinden. Op school merkten we wel dat er soms kinderen verdwenen. De juf zei dan dat ze naar hun familie waren, maar later begreep ik dat ze opgepakt waren. De meesten heb ik nooit meer teruggezien. Ik woonde op de Wingerdweg en kreeg zwemles in het Floraparkbad. Dat was vreselijk, met een nare juffrouw. In dat zwembad waren ook altijd twee Duitse soldaten aanwezig, met wapens en uniformen aan. Op een dag was ik met wat vriendjes in het zwembad en we hoorden ineens een enorme knal. Ik zag nog net dat er een Duitse soldaat achterover het zwembad inviel. Die was per ongeluk doodgeschoten, door een meisje die aan het donderjagen was met die Duitsers. We zijn naar huis gerend en ik kreeg thuis op mijn donder omdat ik mijn handdoekje was vergeten.’


We hoorden dat u naar Friesland moest, hoe was dat voor u?

‘Op een gegeven moment was eigenlijk alles op. We hadden in die tijd alleen maar kleine winkels, maar er werd niks meer geleverd en alles ging op de bon. Mijn moeder haalde rode biet en suikerbiet en dan aten we een combinatie van die twee. Dat vonden we best lekker. Maar op een avond zei mijn moeder dat ik naar Friesland moest. Ik was 10 jaar en snapte er niks van. Ik wilde helemaal niet weg, maar ik moest want er was te weinig te eten. Ik ging samen met mijn buurjongen. We verzamelden op de Dam. Daar stonden busladingen vol kinderen die naar Friesland gingen. Ik kwam in St Nicolaasscha terecht, bij een onderwijzersgezin. De mensen waren heel lief voor mij, maar ik vond het er vreselijk. Ik huilde meer dan dat ik lachte, maar ik kreeg wel genoeg te eten.’

Hoe vermaakte u zich als kind tijdens de oorlog?
‘Met mijn vriendje speelde ik graag in het park, maar er was op een gegeven moment geen boom meer over. Er was geen verwarming, want het gas was op, we hadden niks te eten, we hadden geen elektriciteit. Ja dan wordt het toch onplezierig…Met Jantje, mijn onderbuurjongen, ging ik vaak op pad. Ik mocht van mijn moeder niet in de buurt van het IJ komen. Toen de oorlog net afgelopen was, zijn we over de pontonbrug gelopen. Op bepaalde uren van de dag kon je naar de stad lopen of fietsen. Ze hadden allemaal boten aan elkaar gelegd en zo kon je naar de overkant.’

Archieven: Verhalen

‘Op het eind van de oorlog had je niks meer’

Het sneeuwt als Yaren, Jenny en Mehdi vanaf hun school Zeven Zeeën in Amsterdam-Noord naar Het Veteranenhuisje aan de Azaleastraat fietsen. Aart Bax, 90 jaar oud, is hier vrijwilliger. Yaren en Mehdi zijn hun handschoenen vergeten. Ze verstoppen hun koude handen in de mouwen van hun jas en trappen hard door. Het huisje is nog dicht als ze aankomen. Na vijf minuten arriveert meneer Bax. ‘Kom jongens, gauw naar binnen en die kachel omhoog.’ Later vertelt meneer Bax dat er in de Hongerwinter geen boom meer in de stad stond en geen boek meer in de kast. Alles wat brandbaar was, verdween in de kachel om die koude winter door te kunnen komen. Gelukkig, in het Veteranenhuisje wordt het lekker warm, en met een kopje thee om hun handen aan op te warmen, kan het interview beginnen.

Met wie woonde u in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, waren we met zes broers en zussen, en toen het afgelopen was met z’n negenen. Met vader en moeder erbij waren we dus met twaalf man thuis, in de Merelstraat hier in Noord. En weet je, tijdens de oorlog is er een bom op het politiebureau aan de Adelaarsweg gevallen, waarbij vier agenten zijn gesneuveld. Het bureau is daarna verplaatst naar het schooltje tegenover ons huis. Dat was niet zo lekker, want toen kon ik niks meer uitspoken… En dat was vooral in die tijd niet zo handig. Je probeerde namelijk allemaal wat te jatten want je wilde eten hebben. In de oorlog was er heel weinig te eten.’

Waar ging u schuilen voor de bombardementen?
‘In de oorlog eindigde Amsterdam hier, aan het eind van de Kamperfoelieweg. Alles daarachter was nog boerenland. Als er vliegtuigen overvlogen, vluchtte iedereen het weiland in. De mensen waren anders bang om onder het puin terecht te komen.’

Mehdi vraagt of het slim was om in de sloot te springen, daar kun je toch goed schuilen?
‘Nee, dat deed je niet. Daarvoor was je veel te zuinig op je kleren. Het duurde soms wel een maand voordat je nieuw ondergoed kreeg, en ook wasmiddel en warm water was er niet. De kinderen droegen aan het eind van de oorlog geen tweedehands kleding meer, maar misschien wel vierde- of vijfdehands. Het ging van zus op zus en van broer op broer. Ik kreeg als oudste jongen het beste, mijn broer al wat minder, en de vierde… ja die droeg het nog, maar of je het nog wel kon dragen was de vraag. Maar niemand uit de buurt keek ernaar. Iedereen zat in hetzelfde schuitje. De voorkant van je schoenen, de neus, werd eraf gezaagd. Want dan deden je tenen niet meer zeer als je voeten groeiden, en kon je verder lopen. En de laatste die de schoenen kreeg, had er ook geen hielen meer inzitten. Dus dan probeerde je met een touwtje alles bijeen te houden zodat je er nog wel op naar buiten kon.’


Kon u nog wel eten kopen in de oorlog?

‘In het begin van de oorlog merkte ik het nog niet echt. Mijn vader zat bij de politie en had dus een inkomen. Wij hadden het daarom niet slecht. Maar op het eind werd het steeds minder. We hadden nog wel bonnen om dingen te kopen, maar er viel niks meer te kopen. Alles ging naar Duitsland. Boeren moesten koeien afstaan, dat vlees ging naar het Duitse leger. En als we eten gingen halen bij de boeren in Noord-Holland moesten we heel voorzichtig doen, want ook dat kon door de Duitsers worden afgepakt. Er was dan ook niet elke dag eten meer, je was al blij als je iets te drinken kreeg. Ik weet wel nog dat we aan het eind van de oorlog Zweeds brood kregen, dat werd met speciale schepen gebracht vanuit Zweden. Het was witbrood, en je kreeg er ook nog een half pakje margarine bij. Dat was voor ons als een gebakje. Met zijn drieën gingen we dat halen in de winkel en dan deelde mijn moeder al het brood uit. Eigenlijk niet zo slim. Natuurlijk was alles binnen een uur helemaal op en had ik de volgende dag al niks meer.’

Waren er nog leuke dingen in de oorlog, dingen waarom u kon lachen?
‘Op het eind van de oorlog had je niks meer. Je kon niet meer naar toneel- of muziekvoorstellingen want er was geen licht meer. En om acht uur ’s avonds was het ook nog spertijd, dan mocht je niet meer naar buiten. Maar wat er wel werd gedaan, was dat buren met elkaar spelletjes gingen spelen. De huizen hadden twee deuren naast elkaar – één van de onderburen en één van de bovenburen. Dan gingen er heel voorzichtig twee deuren open, en glipten ze gauw bij elkaar naar binnen zonder dat de politie het zag. Dan kon je samen sjoelen of Mens Erger Je Niet spelen. Wij woonde tegenover het politiebureau, dus moesten al helemaal voorzichtig glippen.’

Archieven: Verhalen

‘De ramen van onze school werden dichtgetimmerd’

John Geelof had het interview met Ayub, Ubdulla en Miryam van basisschool Zeven Zeeën
tot in de puntjes voorbereid. Op de tafel in zijn woonkamer lagen allemaal spullen van vroeger uitgestald, en hij had zelfs een PowerPoint-presentatie in elkaar gezet. De kinderen hoorden niet alleen zijn oorlogsverhalen maar meteen ook de geschiedenis van Amsterdam-Noord en van de Tweede Wereldoorlog. Ze hadden zo wel de hele dag kunnen blijven luisteren naar deze meesterverteller.

Wat vond u het ergst in de oorlog?
‘Dat je niemand meer kon vertrouwen… Wie was je vriend en wie was je vijand? We hadden een lieve buurvrouw, Maria Duchateau, die heel bang was dat er iets met haar dochters zou gebeuren. Een van die dochters had namelijk gewerkt bij een rijke Joodse familie, terwijl het eigenlijk verboden was om met Joodse mensen om te gaan. Omdat mevrouw Duchateau zo bang was dat de Duitsers daarachter zouden komen, wilde ze dat wij onze radio, die in de oorlog verboden was, wegdeden. Anders dacht ze dat zij ook gevaar zouden lopen. Mijn vader die bij het verzet zat, heeft de radio toen verstopt; wij mochten daar niks tegen de buurvrouw over zeggen. We konden haar niet meer in vertrouwen nemen. Dat doet angst met mensen: je beste vrienden kunnen je vijanden worden.’

Wat merkte u van de bombardementen op Amsterdam-Noord?
‘Er kwamen mensen bij ons in huis wonen omdat hun huizen waren plat gebombardeerd. Iets anders dat ik me herinner is dat de ramen van de bovenste verdieping van onze school werden dichtgetimmerd. Vanuit onze school konden we het vliegveld in Tuindorp-Oostzaan zien liggen. De Duitsers wilden dat niet omdat ze bang waren dat we zouden spioneren. Pas toen ze het vliegveld onklaar hadden gemaakt, werden de ramen weer opengemaakt.’

Heeft u ook spannende dingen meegemaakt?
‘Ik was nog jong in de oorlog, maar mijn vader die bij het verzet zat, heeft veel meegemaakt. Hij moest eens wapens brengen en besloot met de tram te gaan, maar de Duitsers hielden de tram aan en kwamen binnen voor onderzoek. Mijn vader dacht snel na en besloot veel stennis te schoppen. De Duitsers waren daar zo van onder de indruk dat ze hem de tram hebben uitgezet. Ook moest hij een keer wapens brengen naar Haarlem, waar een grote verzetsgroep zat. Hij besloot mij mee te nemen om minder verdacht te zijn. Ik wist van niks natuurlijk. Hij kreeg de opdracht om de wapens af te geven bij restaurant Spoorzicht, naast het station, waar het barstte van de Duitsers. Mijn vader zei tegen mij dat ik moest gaan plassen, maar ik hoefde helemaal niet… Toch moest ik van hem naar de wc zodat ik niet teveel zou op vallen. De Duitsers gaven mij limonade en ondertussen bracht mijn vader stiekem de wapens naar achteren.’

Archieven: Verhalen

‘Het toestel stortte neer vlakbij de gashouder’

Meneer Preusterink heeft een papieren vliegtuigje gemaakt voor Tijn, Tobias, Rens en Noa van de Bos en Vaartschool, als herinnering dit bezoek en aan de Engelse vliegtuigen die ons land kwamen bevrijden. Meneer Preusterink was tien jaar toen de oorlog uitbrak.Hij woonde nog met zijn ouders in Zaandam, maar ze verhuisden hetzelfde jaar naar de van ’t Hoffstraat in Haarlem.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘We zagen een luchtgevecht tussen een Duits en een Engels vliegtuig. Die scheerden langs elkaar heen. De Duitsers raakten de staart van het Engelse vliegtuig dat in brand vloog. Ik zei tegen mijn moeder, ‘Zoiets heb ik nog nooit gezien!’  Mijn moeder zei: ‘Ik ook niet…’ We zagen ook hoe de Engelse piloot uit het vliegtuig sprong met zijn parachute. Het Engelse toestel stortte even later neer. Notabene vlak bij de gashouder. Als het toestel daarop gevallen was, was de gashouder ontploft en was heel Haarlem de lucht ingegaan.
Ik was toen niet bang, ik vond het spannend, ik was tien jaar en het leek allemaal op vuurwerk. Maar ik zag wel dat mijn ouders geschokt waren.’

Kan u zich iets spannends herinneren?
‘Mijn vader werkte destijds bij de PTT die de telefonie verzorgde, dus zij konden nog wel – in het geheim – naar die radio-uitzendingen luisteren. Dat was in de Perseusstraat. Er zat ook een Joodse man bij dat groepje en na afloop stapt mijn vader op de fiets en heeft hij de verkeerde jas aan getrokken. Hij is ’s avonds naar huis gefietst en de volgende ochtend op het werk, zeiden collega’s, ‘Goh, we wisten niet dat jij joods was…’ Hij keek naar zijn jas, en zag dat er een Jodenster op zat. Toen ontdekte hij het dus pas! Als hij toen was aangehouden door de Duitsers had het heel verkeerd kunnen aflopen. Wat had hij moeten zeggen? Gelukkig is hij niet aangehouden.’

Op de Westergracht zijn in de oorlog mensen doodgeschoten. U woonde vlakbij, heeft u daar iets van gemerkt?
‘Ja, ik hoorde de machinegeweren. Na een tijdje ben ik gaan kijken, idioot vind ik dat nu, maar ik was nieuwsgierig en ik vond wel kogelhulzen. Later hoorde ik dat toevallige voorbijgangers gedwongen waren om naar deze executie te kijken. De Duitsers wilden de bevolking bang maken. Die executie was een wraakactie van ze. Verzetslieden hadden namelijk kort daarvoor een NSB’er doodgeschoten die allemaal onderduikers aan het verraden was. Omdat die ene NSB’er doodgeschoten was, schoten de Duitsers tien Nederlandse jongens dood. Ze waren allemaal jong, een jaar of zeventien, achttien.’

Heeft u honger gehad?
‘Ja, absoluut. Vooral in de hongerwinter van 1944. We hadden geluk dat we familie hadden in het oosten van Nederland, die woonden op het platteland. In de stad kreeg je van de Duitsers stadsdistributiebonnen, daarvoor kon je een heel klein beetje eten kopen. Maar op het platteland was meer voedsel, dus onze familie op het platteland stuurden ons een paar van hun plattelandsbonnen die je alleen kon inruilen op het platteland. Ik nam de Blauwe Tram naar Hillegom, dat was toen het platteland en toen kon ik tien kilo aardappelen kopen. Tien kilo aardappelen mee terug in de tram. Die aardappelen die beschermde je alsof het goud was, je was als de dood dat iemand het van je zou afpakken.’

‘Het was echt de bedoeling van de Duitsers om ons uit te hongeren, ik zag ook mensen op straat die amper konden lopen, zo verzwakt waren ze, die moesten zich aan hekjes en paaltjes vasthouden op straat anders bezweken ze.’

‘Ik ging op de fiets naar de Haarlemmermeer, daar lieten de dorsmachines weleens tarwe vallen. Ik nam een kussensloop mee en had een schaartje aan een koord om mijn nek en dan raapte ik alle tarwe aren op die ik vond. Thuis op de granieten vloer in de hal sloegen we met de mattenklopper op die aren zodat de vliesjes loslieten en de tarwekorrels tevoorschijn kwamen. In een oude koffiemolen vermaalden we de tarwekorrels tot we meel hadden en daar maakte mijn moeder pannenkoekjes van. We aten ook tulpenbollen, het was eigenlijk geen eten, maar het was maagvulling.
Van de kerk kregen kinderen zoals ik adresjes waar je één keer in de week ’s avonds mee mocht eten. Sinds de oorlog zijn mijn vrouw en ik heel zuinig met eten. We gooien nooit zomaar iets weg. Dat komt omdat we weten wat honger is.’

    

Archieven: Verhalen

‘De Duitse soldaat vroeg of hij samen met mij bij de piano mocht zingen’

Jente, Fay en Lola worden hartelijk ontvangen door Griet Talsma-Calsbeek en haar man Ferdinand. Ze weten allebei nog veel van de oorlog en hoewel Griet de meeste vragen beantwoordt, vult Ferdinand haar soms aan. Ze waren elf en twaalf jaar toen de oorlog begon en zaten bij elkaar op school in Lekkum.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We zagen de Duitse soldaten over de Groningerstraatweg naar Leeuwarden rijden. We konden vanuit ons huis aan de Lekkumerweg heel goed zien hoe de Duitse troepen naar de stad trokken. Het was heel dichtbij allemaal. Ik vond het eigenlijk wel spannend. Ik dacht: oorlog, oorlog! Hoewel ik geen idee wat oorlog precies inhield. Maar ik voelde wel dat er wel wat ging gebeuren. Ik herinner me dat we een schuilhokje naast ons huis hadden en op de slaapkamer een geheime verstopplek. Dat was nodig, want de Duitsers kwamen bij de huizen langs om mannen van een bepaalde leeftijd op te sporen die in Duitsland moesten werken. Zij konden zich dan verstoppen.’

Was u bang voor de Duitse soldaten?
‘Er waren hier in het dorp een hele hoop soldaten. Ze waren niet allemaal oorlogszuchtig, maar er waren er wel bij waar je echt voor moest oppassen. Ze hadden bij de Bonke een muur gebouwd, vlakbij ons huis. We noemde die de ‘Mauer-Muur’. Daar controleerden de soldaten of je iets meesmokkelde. Als dat zo was, liep je kans dat je opgepakt werd. Soms ging ik met mijn zus op de fiets (met van die houten banden die erg rammelden) melk halen bij een boer in Wyns of soms in Birdaard, en als we met volle flessen in onze fietstassen terugkwamen, was het heel spannend of we gecontroleerd werden. Er was ook een goede soldaat bij die soms bij ons thuis kwam. Hij kon heel mooi zingen en vroeg een keer of hij samen met mij bij de piano mocht zingen. Ik vond het wel een beetje spannend, maar heb het toch gedaan. En inderdaad, hij kon heel mooi zingen. Niet alle Duitsers waren dus fout.’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘Wij waren in de oorlog bevoorrecht, want mijn ouders en mijn ouders hadden een kwekerij. Dus wij hadden altijd wel groenten en fruit. Hongersnood hebben we niet gehad. Vaak kwamen er mensen uit de stad langs om groente bij ons te kopen. Er was ook een man die onze moeder altijd vroeg of ze iets te breien had. Nou, wij waren met vijf kinderen, dus dat kwam goed uit. Er werd voor mij een vest gebreid en voor mijn zus ook, en nog wel veel meer. Pas na de oorlog kwamen we er achter dat de kleding gebreid was door een Joodse vrouw, die ondergedoken zat. Gelukkig heeft deze vrouw de oorlog wel overleefd, hoorden we later. We denken nog altijd vaak aan de oorlog. De Duitsers hebben zulke verschrikkelijke dingen bedacht om de Joden uit te roeien, dat is nog steeds niet te bevatten. We hebben altijd met Dodenherdenking de vlag halfstok en op Bevrijdingsdag de vlag omhoog. Het is een hele nare tijd geweest. Het gaat nooit uit je gedachten.’

    

Archieven: Verhalen

‘De volgende ochtend op weg naar school zagen we dat de slagerij was afgebrand’

Als Naomi, Benjamin en Jorrit binnen komen, worden ze hartelijk ontvangen door mevrouw Renske Talma (86 jaar). Er staat een pakje drinken, koek, snoep en chocola voor ze klaar (‘wel pakken hoor!’). Mevrouw Talma vindt het niet moeilijk om over de oorlog te praten en ze weet zich sommige dingen nog heel goed te herinneren.

Wat kunt u zich herinneren van uw schooltijd?
‘Ik was nog jong toen de oorlog begon, dus dan krijg je er niet zoveel van mee. Maar ik weet de dag dat het begon nog goed: op 10 mei was mijn zusje jarig, ze werd tien jaar. In de ochtend wisten we nog niet dat de oorlog begon, want we hadden geen radio. Ik zat op school in Birdaard, een heel eind lopen van ons huis in Jilsum. Onze klasgenoten wisten die dag ook niet dat er oorlog was. Ik ben goed door de schooltijd heen gekomen. Ik herinner me dat we in de laatste jaren van de oorlog op school geen papier meer hadden, alles was op. We begonnen altijd met bidden, daarna gingen we zingen, lezen, schrijven of handwerken en soms wel eens een opstel maken. Ik liep altijd samen met mijn beste vriendin naar school, zij woonde net als ik in Jislum, en we moesten drie kilometer lopen naar Birdaard. Tussen de middag moesten we snel naar huis lopen, dan had moeder het eten klaar en daarna weer terug naar school. We woonden op de laatste boerderij, onze meester kon ons vanuit het raam aan zien komen. ‘Jullie hebben niet hard gelopen,’ zei hij soms. Ik vond het prachtig op school en was blij als de vakantie weer om was. Thuis gingen we namelijk nooit ergens naartoe in de vakanties.’

Had u genoeg eten en kleding in de oorlog?
‘Ik had zeven broertjes en zusjes en we droegen elkaars kleren. Alles was van schapenwol, eerst gewoon wit, later verfde moeder de wol blauw (dat was waarschijnlijk de enige kleur die ze had, want het werd altijd blauw). In de kerk zat er een keer een man achter ons, die zei: ‘ha lytse skjipkes.’ Dat vergeet ik nooit weer, daar heb ik het nog wel eens over met mijn zus. We leden gelukkig geen honger, want we hadden aardappelen en kool in de tuin. Ook werd er soms een varken of een schaap geslacht en dan hadden we vlees. Dit mocht eigenlijk niet, maar we deden het stiekem en deelden het vlees met anderen.’

Was u bang tijdens de oorlog?
‘We zaten een keer in de kerk toen er een inval plaatsvond: iedereen die ‘de leeftijd had’ moest naar buiten. Onze dominee, een politieman en een jongen van achttien werden opgepakt en we hebben ze nooit meer teruggezien. De vrouw van de politie is ‘het toen in t hoofd geslagen’. Ze kon het niet aan, haar zoon was ook opgepakt. Gelukkig kwam die later weer terug. Thuis waren we met zijn tienen en toen mijn zus in 1944 overleed, hadden we plek om iemand op te vangen. Er kwam toen een meisje van drie jaar bij ons wonen. Zo jong en dan al bij haar moeder weg. Ze kwam uit Huizen en was heel bang dat ze weer terug moest. Ik herinner me ook dat de familie Lijstra van de slagerij in het verzet zat. Toen er een Duitser werd doodgemaakt, ging de slager ervandoor. De volgende ochtend, toen we naar school gingen, zagen we dat de slagerij was afgebrand. Zijn dochter heeft nog een tijd ondergedoken gezeten, vertelde ze me later.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘We kregen een schilletje, heerlijk was dat’

Mevrouw van den Dool was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze vertelt aan Anna, Loulou, Kiki en Anouk van groep 8 van de Bos en Vaartschool hoe zij de oorlog beleefde. Ze praten over de betekenis van de oorlog, over dappere mensen die hun leven riskeerden en het voortdurende hongergevoel in de ijskoude hongerwinter.

Begreep u wat oorlog betekende?
‘In het begin was ik me nergens van bewust. Ik hoorde vliegtuigen en samen met mijn moeder heb ik in de tuin staan kijken. Ik had nog nooit een vliegtuig gezien. Mijn moeder vertelde ‘Nu is het oorlog, er is een vijand in het land.’ Mijn ouders waren hardwerkende mensen met zeven kinderen, mijn jongste zusje was net twee jaar. We woonden in de Schreveliusstraat 48. Mijn vader was kleermaker.’

‘In het begin gingen we nog gewoon naar school. In de klas zat Eva een tafeltje voor mij. Ze had van dat mooie zwarte lange haar. Ze droeg opeens een ster. ‘Waarom is dat?’ vroegen we. ‘Dat hoort zo, anders moet je naar de gevangenis’ zei ze. Op een dag was ze er niet meer, haar tafeltje was leeg. We vroegen het de meester, maar hij zei, ’Die komt niet meer, klaar.’ Nooit hebben we iets van haar gehoord. Niemand praatte erover.’

Was u bang?
‘Mijn ouders leerden mij altijd voorzichtig te zijn, niemand iets te vertellen. Dat was veiliger. Onze overbuurjongen Jilles Oudhof werkte bij de ondergrondse. De SSers, jonge jongens van zeventien jaar, kwamen hem halen. Ze vonden het een lolletje en staken hun geweer met bajonet door onze brievenbus. Ik vond het doodeng. Jilles vluchtte bij ons via de achterdeur, ik zie hem nog wegrennen. Hij klom over het hek maar bleef hangen in het prikkeldraad. Ze schoten hem dood. Dat vergeet je nooit.’

‘Op een dag kwamen mijn zus Mientje en mijn broertje Wim thuisgehold. Ze waren helemaal overstuur, ‘Moeder we mochten er niet door!’ riepen ze. Ze waren net uit school gekomen en ze moesten verplicht kijken hoe acht mensen tegen de muur bij de Bavokerk werden gezet en werden neergeschoten. Daarna staken de Duitsers twee huizen in de fik. In één van die huizen woonde mijn tante. Het was een represaille van de Duitsers omdat de verrader Fake Krist was doodgeschoten vanuit de Bavoschool. De Duitsers deden dat om angst te zaaien. Nog altijd ga ik naar de mei-herdenking op de Westergracht.’

Hoe overleefde u in de hongerwinter?
‘Het was behelpen. We hadden een fietslamp aan de naaimachine gemaakt, en om beurten moesten we draaien. Zo hadden we in de woonkamer een beetje licht. Mijn vader maakte een lange pijp aan het noodkacheltje, zodat het meer warmte straalde. Mijn moeder had wel humor, zij probeerde er nog wat van te maken. Ze speelde piano en we dansten met z’n allen om de ronde tafel. Veel meer konden we niet doen, ik woog 20 kilo en ik had het koud. Je zat maar een beetje te zitten, je had nergens puf voor. We waren ondervoed. Bij een mevrouw haalde mijn moeder aardappelschillen, die maakte ze schoon en kookte ze op het noodkacheltje. Dan kreeg je een schilletje, heerlijk was dat. Maar veel was het niet. De hele dag ben je op zoek naar eten en dat is er niet, je maag knort doorlopend.’

Hoe is het voor u als u nu in de supermarkt loopt?
‘Ik denk weleens dat mensen zo idioot veel kopen, dan puilt de boodschappenkar uit. Wat is dat allemaal, alleen voor het weekend? Ik ben daar niet van hoor. Ik eet lekker, dat is fijn en niet overdreven en ik ben al jaren van het vlees af.’

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892